Bewegingsparticipatie van kinderen met een beperking.



Vergelijkbare documenten
De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Wij zijn Sport Helden! Zullen wij samen sport aanbieden?

Fit en Gezond in Overijssel 2016

Inhoud. Als sporten niet lukt.. Wat doet sport met kinderen? 'Inspiratiedag Aangepast Sporten

Factsheet Sportparticipatie in Utrecht

Meer Maat(jes)werk in Special Heroes 2.0

12 Sportbeleidsstukken

Special Heroes 17 juni Special Heroes is een samenwerkingsverband van NOC*NSF / PO-Raad / Onbeperkt Sportief

School & Sport Speciaal Sport- en beweegactiviteiten

BEWEGEN IN NEDERLAND

Onderzoek naar het cluster 4 onderwijs: kinderen en hulpverlening. Drs. R. Stoutjesdijk & Prof. Dr. E.M. Scholte M.m.v. drs. H.

Nederlandse samenvatting (Summary in Dutch)

Hoeveel sporten deze kinderen. De kracht van sport sporten voor kinderen met gedragsproblemen. Wekelijks sporten, lidmaatschap en bewegen %

Feiten en cijfers beweegnormen

Actieve leefstijl, Sport & Handicap Samenwerking!

BEWEGEN IN NEDERLAND

Sport en de persoonlijke ontwikkeling van kwetsbare jongeren

Bewegen in Nederland

Teksten voor de nieuwe website van REC Zeeland t.a.v. INFORMATIE T.B.V. HET ONDERWIJS/ONDERWIJS(DES)KUNDIGEN.

Factsheet Astma-/COPD-Monitor Oktober 2006

Bewegen in Nederland

Meer senioren bewegen en sporten in Rotterdam

iedereen kan een held zijn! Sporten en bewegen is leuk, geeft kracht en maakt trots! Ook voor leerlingen in het speciaal onderwijs.

Speciaal Gewoon overstappen van speciaal naar regulier onderwijs. Cees de Wit, Maartje Reitsma Schoolpsychologencongres 2014

1. Buurtsportcoach Sport en Zorg, 0.4 fte

Sport- en beweeg interventie beschrijving GB bijlage Menukaart Sportimpuls 2018

Landelijke Jeugdmonitor. Rapportage 2e kwartaal 2008

leerling gebonden financiering (LGF) toelating van leerlingen met een handicap in het kader van de leerlinggebonden financiering

Sportdeelname van jongeren met gedragsproblemen

IN BEWEGING. Onderneem! Nietsdoen is geen optie

BEWEGEN IN NEDERLAND

Rapportage Ben Bizzie Monitor Basisschool Den Doelhof Meijel. augustus 2018

Sport- en beweeg interventie beschrijving GB bijlage Menukaart Sportimpuls 2018

TRIPLE T. Rapportage Passend onderwijs (uitwerking onderdeel Triple T)

Bestuursgegevens. Naam bestuur: Werkgeversnummer (OWBG): Gewenste ingangsdatum lidmaatschap: Contactpersoon: Dhr./mw.* Functie:

Overname van dit rapport of gedeelten daaruit is toegestaan, mits de bron wordt vermeld.

Special Heroes symposium De netto toegevoegde waarde van interventies 30 juni 2015

De organisatie van sportaanbod voor mensen met een beperking

Afkorting en uitleg begrippen Passend Onderwijs. Kernbegrippen

Koersplan. Highschool Eindhoven

Bijlage 9: Leerling gebonden financiering (rugzakleerlingen).

2014, peiling 1 maart 2014

Met de rugzak naar school

iedereen kan een held zijn! Sporten en bewegen is leuk, geeft kracht en maakt trots! Ook voor leerlingen in het speciaal onderwijs.

Aantal mensen met een handicap

Factsheet Passend Onderwijs

Factsheet. Bewegen en sporten. Gelderland-Zuid. Onderzoek onder volwassenen en ouderen

Kerndoelen speciaal onderwijs (so)

Werkstuk Maatschappijleer Kind met handicap op school

Sport- en beweegscan [bedrijf X]

Actieplan. Aangepast Sporten Noordoostpolder

Vignet Bewegen en sport, po

SPORT EN BEWEGEN IN LANSINGERLAND

Aangepast sporten in de Haarlemmermeer Uitkomsten van de WVG/WMO enquête

Van speciaal naar regulier onderwijs: een hele overstap! Werkconferentie 9 oktober 2013

Begeleiding bij een Gastric Bypass door Fysiotherapie

Welkom

Monitor jongeren 12 tot 24 jaar

Doelgoep: Iedereen, maar in het bijzonder mensen met een beperking, ouderen en chronisch zieken.

Een voorstel voor de update van de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB) Dr Claire Bernaards; Dr Vincent Hildebrandt

Sport biedt veel mensen ontspanning en draagt ook bij aan de gezondheid van mensen en aan de sociale contacten.

Onderwijs - onderzoek

Functionele omschrijving van de beweegprofessional BeweegKuur

Effectief Actief interventie beschrijving GB bijlage Menukaart Sportimpuls 2013 MSI

Bewegingsarmoede bij ouderen: implementatie van beweegprogramma s

De organisatie van sportaanbod voor mensen met een beperking

Figuur 1: Leerlingen in basisonderwijs ( )

Effectief Actief interventie beschrijving GB bijlage Menukaart Sportimpuls 2013 MSI

3 Bewegingsachtergrond van leerlingen

Evaluatie Pilotfase concepten Sport en Bewegen in de Buurt

INFORMATIEBLAD 6. College voor de Rechten van de Mens. rubriek: Veel gebruikte termen en afkortingen

Drempels weg. Verhoog de sportparticipatie van kwetsbare mensen

INFOKAART OUDEREN EN LICHAAMSBEWEGING

Van speciaal naar regulier onderwijs: een hele overstap! Het Congres 29 november 2013

Informatiekaart VN-verdrag Handicap voor gemeenten

Extra toelichting leerlingenvervoer

Ook is er de mogelijkheid tijdens de revalidatieperiode in de avonduren kennis te maken met verenigingssport, zoals rolstoelbasketbal en quadrugby.

Age Stinissen September 2017

Tabel 25.1b Percentage Leidenaren dat meer dan 12 x per jaar aan sport doet, in % van alle Leidenaren

FACTSHEET. Gezondheid en natuur

Nederlands Autisme Register, rapportage

Samenvatting, conclusies en discussie

Titel Sporten op en buiten school

Jong Volwassenen. Een behoud voor de hockeysport. De samenvatting

Van alle gezinnen geeft 92% aan dat minimaal één van de kinderen deelneemt aan sport- en/of culturele activiteiten.

Een kindgerichte sportieve opvoeding vereist vakmanschap

*Z0300EA3652* Beslispunten Uw raad wordt geadviseerd de beleidsnotitie sport de gezonde beweging vast te stellen.

Sporten met een GGZ achtergrond Een analyse van een enquête m.b.t. sport en bewegen afgenomen bij cliënten van de RIBW

Inhoud. Poll. Dynamische schooldag En wat nu als ik meer wil weten: Remo Mombarg, Marieke Westendorp en Arjan Pruim

Factsheet ontwikkelingen zorgleerlingen

Samenwerkingsverbanden

% dat vindt dat hij/zij voldoende beweegt jr jr jr. 81% Nederlandse Norm Gezond Bewegen 47% 48% 0% 4-12 jr jr jr.

Inhoud. (Bewegings)onderwijs: trends. Actieve en gezonde leefstijl: trends. Jeugdsport: trends

Sportparticipatie Volwassenen

Vignet Bewegen en sport, po

Overgang van Primair naar Voortgezet Onderwijs Almere

Onderzoek Behoefte aan Vrije tijdsbesteding

Adviseer het Van Lodenstein College als ouders van harte achter de identiteit van deze school staan.

Monitor jongeren 12 tot 24 jaar

Leeswijzer Jeugdmonitor Utrecht tabellen

Transcriptie:

Bewegingsparticipatie van kinderen met een beperking. Van Rugzak naar Sporttas Datum Juni 2008 Auteur Marc Pelkman Aantal pagina s Aantal bijlagen 2 Opdrachtgever Projectnaam Gehandicaptensport Nederland Van Rugzak naar Sporttas

Voorwoord Sport en bewegingsactiviteiten dragen bij aan het welzijn van de mens. Het geeft een zinvolle invulling aan het leven en maakt het mogelijk op actieve wijze te socialiseren en integreren. Iedereen, ook mensen met een beperking, moeten de mogelijkheid krijgen om aan sport en bewegingsactiviteiten deel te nemen. De gehandicaptensport in Nederland is volop in beweging. NebasNsg verduidelijkt haar positie en heeft haar naam veranderd in Gehandicaptensport Nederland. De organisatie is een nieuwe weg ingeslagen en functioneert meer en meer als advies- en kennisinstituut, ontwikkelaar van stimuleringsmethodieken, opleidingen en bewegingsprogramma s voor de gehandicaptensport en als belangenbehartiger van de gehandicaptensport in Nederland. Gehandicaptensport Nederland wil zoveel mogelijk mensen met een beperking naar eigen wensen en mogelijkheden tot verantwoord sporten en bewegen brengen. Daarnaast is het streven om de sporter met een beperking een geaccepteerde en gelijkwaardige positie te geven binnen de sport in Nederland. In opdracht van Gehandicaptensport Nederland zal dit onderzoek ertoe bijdragen inzicht te verschaffen over de bewegingsparticipatie van kinderen met een beperking binnen het regulier onderwijs om vervolgens tot voorstellen te komen voor een specifiek sport- en beweegprogramma. Vanuit het Sport Management Institute van de Wagnergroup heb ik met veel plezier aan deze uitdagende opdracht gewerkt. De opzet van de opleiding heeft een grote bijdrage geleverd aan mijn leerproces en de invulling van deze scriptie. Hiervoor wil ik graag mijn begeleider Philip Wagner bedanken. Marc Pelkman Bleiswijk, juni 2008 Door middel van deze naamsverandering beweegt de organisatie mee en versterkt haar positie en activiteiten. De sportorganisatie voor mensen met een handicap beweegt mee en versterkt haar positie en activiteiten met een nieuwe organisatienaam. - Pagina 2 van 45 -

Inhoudsopgave 1 Inleiding 1.1 Achtergrond 1.2 Jeugdigen met een beperking 1.3 Methode van onderzoek 2 Literatuuronderzoek 2.1 Het Nationaal Actieplan Sport en Bewegen 2.2 Sportparticipatie 2.3 Sport en bewegen in een wisselende context 3 Uitvoering empirisch onderzoek 3.1 Respondenten 3.2 Sport- en beweegactiviteiten door jeugdigen met een rugzakje 3.3 Experts aan het woord 4 Conclusies 5 Aanbevelingen 6 Definities en afkortingen 7 Referenties Bijlagen A Enquête B Verslaglegging expert interviews - Pagina 3 van 45 -

1 Inleiding Het W.J.H. Mulier Instituut is in opdracht van Gehandicaptensport Nederland een onderzoek gestart naar de sportdeelname van mensen met een beperking. Dit wordt gefinancierd door het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Jeugdigen met een beperking binnen het regulier onderwijs komen specifiek in dit onderzoek aanbod en de resultaten worden later verwerkt in het onderzoek van W.J.H. Mulier Instituut. De hypothese is dat de bewegingsparticipatie van jeugdigen met een beperking binnen regulieronderwijs onvoldoende is. Aan de hand hiervan is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd: Op welke wijze is het mogelijk om bewegingsparticipatie te bevorderen van jeugdigen met een beperking?. Doel van het onderzoek is inzicht te verkrijgen in welke mate jeugdigen met een beperking sporten en bewegen en welke achtergronden, motieven en belemmeringen hierbij een rol spelen. Gehandicaptensport Nederland wil de aanbevelingen uit het onderzoek vertalen naar nieuwe aanpakken op lokaal en regionaal niveau om te bevorderen dat (meer) mensen met een beperking optimaal en verantwoord aan sport en bewegen kunnen deelnemen. Het scheppen van de juiste randvoorwaarden is daarbij essentieel. Als we spreken over jeugdigen met een beperking is er veel diversiteit. Diversiteit op het gebied van beperkingen. Diversiteit als het gaat om leeftijd en de daaruit voortvloeiende belevingen van sport en bewegen en tot slot de diversiteit die naar voren komt in de wensen ten aanzien van sport en bewegen. De doelgroep wordt in dit onderzoek belicht vanuit het perspectief van het onderwijs. 1.1 Jeugdigen met een beperking In deze paragraaf wordt de doelgroep met een beperking besproken. Ook worden verschillende soorten onderwijs voor jeugdigen met een beperking onder de loep genomen. Verder zal het belang van sport en bewegen worden behandeld aan de hand van effecten op de fysieke en psychosociale gezondheid. 1.1.1 Beschrijving van het basisonderwijs Sinds 1998 is het speciaal onderwijs gesplitst in speciaal basisonderwijs en speciaal onderwijs. Het speciaal basisonderwijs valt onder dezelfde wet als het reguliere basisonderwijs: de Wet op het Primair Onderwijs. Beide vormen van onderwijs hebben dan ook dezelfde doelen voor wat een leerling moet kennen en kunnen aan het einde van de basisschool. Het speciaal basisonderwijs is gericht op Moeilijk Lerende Kinderen (MLK), kinderen met Leer- en Opvoedingsmoeilijkheden (LOM) en in ontwikkeling bedreigde kleuters (IOBK) (Ministerie van OC&W, 2007) (zie figuur 1.1). Als het gaat om scholen voor kinderen met handicaps en zwaardere problematiek, spreken we van het speciaal onderwijs. Het speciaal onderwijs is onderverdeeld in vier clusters. Elk cluster richt zich op specifieke stoornissen en beperkingen (Chronisch zieken en Gehandicaptenraad, 2002). Cluster 1: Scholen voor leerlingen met een visuele handicap en leerlingen met een visuele handicap in combinatie met een meervoudige beperking. - Pagina 4 van 45 -

Cluster 2: Cluster 3 Cluster 4 Scholen voor dove en slechthorende leerlingen en leerlingen met ernstige spraakmoeilijkheden, mogelijkerwijs in combinatie met een andere handicap. Scholen voor leerlingen met lichamelijke, verstandelijke en/of meervoudige handicaps en Langdurig Zieke Kinderen(LZK). Scholen voor zeer moeilijk opvoedbare leerlingen (ernstige gedragsproblemen, ontwikkelingsproblemen en/of psychiatrische problemen), langdurig zieke leerlingen zonder een lichamelijke handicap en onderwijs aan leerlingen in scholen die verbonden zijn aan pedologische instituten. Basisonderwijs Primair basisonderwijs Speciaal onderwijs (SO) Regulier basisonderwijs eventueel met rugzak Speciaal basisonderwijs (SBO) voormalig LOM, MLK en IOBK Regionale Expertise Centra (REC) Cluster 1 scholen Ambulante ondersteuning Cluster 2 scholen Cluster 3 scholen Cluster 4 scholen Figuur 1.1 Schematische weergave van het basisonderwijs in Nederland (Ministerie van VWS, 2003). 1.1.2 Beschrijving van het voorgezet speciaal onderwijs In het voortgezet onderwijs zijn de afgelopen jaren, net als in het basisonderwijs, vele veranderingen doorgevoerd. Kinderen met leer- en opvoedingsmoeilijkheden en moeilijk lerende kinderen zijn ondergebracht in de Wet op het Voortgezet Onderwijs. Dit type onderwijs valt onder de noemer speciale scholen voor voortgezet onderwijs en moet zich omvormen tot Leerwegondersteuning (LWOO) op Praktijkonderwijs (PrO) (zie figuur 1.2). Het LWOO is bestemd voor leerlingen die hiaten, achterstanden of andere problemen hebben, maar in principe wel voldoende capaciteit bezitten om het VMBO diploma te halen. Zij ontvangen orthodidactische of orthopedagogische hulp. Deze ondersteuning - Pagina 5 van 45 -

wordt geboden vanuit het Regionale Expertise Centrum, waar de school onderdeel van is. Het Praktijkonderwijs (PrO) is een onderwijsvorm voor leerlingen van wie verwacht wordt dat zij het VMBO niet met een diploma afronden. Voorgezet onderwijs VWO HAVO VMBO Praktijkschool (SVO) Regionale Expertise Centra (REC) Theoretische leerweg Gemengde leerweg Voortgezet Speciaal Onderwijs (VSO) Kaderberoepsgerichte leerweg Cluster 1 scholen Basisberoepsgerichte leerweg Cluster 2 scholen Eventueel aangevuld met Leerweg Ondersteunend Onderwijs (LWOO) Cluster 3 scholen Cluster 4 scholen Figuur 1.2 Schematische weergave van het voortgezet onderwijs in Nederland (Ministerie van VWS, 2003). 1.1.3 De rugzak- of leerlinggebonden financiering. Niet alle ouders willen dat hun kind naar het (voortgezet) speciaal onderwijs gaat. Dat hoeft ook niet altijd. Maar vaak is het dan wel nodig dat het kind meer aandacht krijgt. Daar is dan extra geld voor nodig. Dit extra geld heet de leerlinggebonden financiering of de rugzak. Van dit geld kan een school extra middelen betalen voor het onderwijs aan het kind. Een gedeelte van het geld wordt ook gebruikt voor extra begeleiding door een school voor (voortgezet) speciaal onderwijs (Ministerie van OC&W, 2007-2008, Primair Onderwijs 2007-2008). Een onafhankelijke Commissie voor de Indicatiestelling (CvI) beslist of een kind in aanmerking komt voor (voortgezet) speciaal onderwijs en dus ook voor een rugzak. Zij doet dit aan de hand van landelijk vastgestelde objectieve criteria. Wanneer een kind geïndiceerd is, kunnen ouders kiezen of hun kind deelneemt aan het reguliere basisonderwijs (met een rugzak) of aan het speciaal onderwijs (afhankelijk van de indicatie cluster 1, 2, 3 of 4) (Ministerie van OC&W, 2002). - Pagina 6 van 45 -

1.1.4 Regionale Expertise Centra De taken van de Regionale Expertise Centra (REC) zijn zeer divers. Zo ondersteunen zij ouders van kinderen bij het indienen van een verzoek om indicatiestellingen bij de CvI. Verder voorziet een REC het regulier onderwijs van de genoemde ambulante orthopedagogische of orthodidactische begeleiding en is het eerste aanspreekpunt. Tot slot geeft het advies aan de leerkracht(en) en de school over de consequenties van de beperking van de desbetreffende leerling en de beste organisatie van het onderwijsleerproces. In tabel 1.3 staat een overzicht van het aantal REC s en scholen voor special onderwijs in Nederland ingedeeld per cluster. Cluster Aantal REC s Aantal Scholen Cluster 1 * 4 9 Cluster 2 4 43 Cluster 3 23 160 Cluster 4 10 78 Totaal 41 290 Tabel 1.3 Het aantal REC s en scholen in Nederland. * Cluster 1 heeft formeel gezien geen REC s in de zin van de Wet op de Expertisecentra (WEC). De WEC is wel gewoon van toepassing op cluster 1, maar cluster 1 heeft onderwijsinstellingen. Dit zijn er vier en deze zijn in het overzicht opgenomen onder de kolom aantal REC s. De vier onderwijsinstellingen hebben een aantal schoollocaties, welke zijn vermeld onder kolom aantal scholen. Volgens de voorlopige monitor resultaten van Landelijke Vereniging van Cluster 3 scholen zijn er 9.330 leerlingen op 1 oktober 2007 met een leerlinggebonden financiering binnen het regulier onderwijs (LCV3). Binnen dit onderzoek richten we ons op vier REC-gebieden binnen cluster 3. 1.1.5 Het belang van sport- en bewegingsdeelname Jeugdigen vormen een specifieke aandachtsgroep binnen Gehandicaptensport Nederland. Voldoende lichamelijke activiteit bij jeugdigen heeft vele positieve korte- en langetermijneffecten op het lichamelijk, psychisch en sociaal welzijn. Er is overtuigend bewijs dat lichamelijke activiteiten een positief effect hebben op het lichaamsgewicht (ACSM, 2000; Gezondheidsraad, 2003; Moore et al., 2003; Mulder et al., 1999). Ook is er voldoende bewijs voor positieve effecten van gewichtsdragende lichamelijke activiteiten tijdens de groeiperiode en de daaraan gerelateerde vermindering van het risico van het ontstaan van osteoporose op middelbare en oudere leeftijd (ACSM, 2000; Mulder et al.,1999). Voldoende lichamelijke activiteit kan daarnaast het cardiovasculaire risicoprofiel verbeteren, de kans op diabetes type 2 en kanker verlagen, de lichamelijke conditie verhogen, het zelfvertrouwen verhogen en gevoelens van angst, depressie en stress verlagen (ACSM, 2000; Biddle et al., 1998; Biddle et al., 2004). Voldoende bewegingservaring tijdens de jeugd is tevens van belang voor de ontwikkeling van basisvaardigheden van kinderen, zoals verbaal begrip, ruimtelijk inzicht en vaardigheden als samenwerken, delen, geven en nemen, winnen en verliezen (Biddle et al., 1998). Het is aannemelijk dat bovengenoemde effecten ook gelden voor jeugdigen met een beperking. Daarnaast brengt lichaamsbeweging voor jeugdigen met een beperking nog aanvullende positieve effecten met zich mee, specifiek voor deze doelgroep. Zo is aangetoond dat voldoende lichaamsbeweging bij mensen met een beperking kan leiden tot verbetering in de functionele capaciteit en een verhoging van kwaliteit van leven - Pagina 7 van 45 -

(Wilson et al., 2002). Daarnaast draagt de participatie in sport- en bewegingactiviteiten bij aan sociale integratie en een beter zelfbeeld (Battista, 2001; Cooper et al., 1999). Voor jeugdigen met een beperking is lichamelijke activiteit echter niet zo vanzelfsprekend als voor hun leeftijdsgenootjes zonder beperking. Zij neigen over het algemeen meer naar lichamelijke inactiviteit dan mensen zonder beperking (Battista, 2001; Cooper et al., 1999; King et al., 2003; Rimmer et al., 1996; Wilson et al., 2002). Dit heeft enerzijds te maken met een mogelijk gebrek aan lichamelijke vaardigheden en anderzijds met de sociale en fysieke omgeving. Overbescherming van ouders, uitsluiting door leeftijdsgenoten, onwetendheid van bijvoorbeeld leerkrachten en een tekort aan faciliteiten en sport- en beweegprogramma s voor deze doelgroep zijn hier voorbeelden van (Kemper, 2001; King et al., 2003). Figuur 1.4 Directe en indirecte samenhang tussen beperkingen en inactiviteit (Kemper, 2001). Onvoldoende lichaamsbeweging kan leiden tot een afname in het prestatievermogen en vergroot het risico dat deze jeugdigen achterblijven in hun fysieke conditie ten opzichte van hun leeftijdsgenoten (Kemper, 2001; Sijbranda et al., 2000). Figuur 1.4 geeft de mogelijke directe en indirecte samenhang tussen beperkingen en inactiviteit weer. 1.2 Methode van onderzoek Het onderzoek Van rugzak naar sporttas richt zich op de kinderen met een beperking binnen het regulier onderwijs. Er is nog weinig bekend over de deelname van jeugdigen met een beperking aan sport- en bewegingsactiviteiten en hun behoeften en knelpunten op dit gebied. Om antwoord te krijgen op de onderzoeksvraag heb ik een aantal deelvragen geformuleerd. Deze deelvragen helpen antwoord te geven op de onderzoeksvraag. - Pagina 8 van 45 -

De deelvragen zijn: Hoe is de participatie in sport- en beweegactiviteiten van kinderen met een beperking binnen het regulier onderwijs? Hoe lichamelijk actief zijn kinderen met een beperking? Waar liggen de wensen en behoeften van de kinderen met een beperking als het gaat om sport- en beweegactiviteiten? Hoe ziet het huidige sport- en beweegaanbod voor kinderen met een beperking eruit? Is er voldoende bewegingsaanbod voor kinderen met een rugzakje binnen het regulier onderwijs? Wat zijn de problemen waar ze tegenaan lopen op het gebied van sport- en beweegactiviteiten? Welke bewegingsmethode zou toepasbaar zijn? Waar liggen kansen en welke mogelijkheden kunnen worden aangegrepen? Het onderzoek bestaat uit drie fasen, te weten: literatuuronderzoek, schriftelijke enquête en expertinterviews. Het literatuuronderzoek zal informatie verschaffen over de richtlijnen van lichamelijk actief zijn van kinderen en het conceptueelmodel dat later bij de conclusie wordt gebruikt. Om meer inzicht te krijgen in de sport- en beweegactiviteiten van jeugd met een beperking binnen het regulier onderwijs is er een schriftelijke enquête verspreid (zie bijlage A Enquête). De enquête is verspreid onder 1260 kinderen uit vier RECgebieden in Nederland. Er zijn drie interviews gehouden met experts op het gebied van sporten en bewegen met jeugdigen met een beperking (zie bijlage B Verslaglegging expert interviews). Het ging om experts werkzaam bij: het SPON, Heliomare en Mytylschool de Brug. - Pagina 9 van 45 -

2 Literatuuronderzoek In de afgelopen eeuw zijn sport en bewegen uitgegroeid van een kleinschalig verschijnsel tot een mondiaal fenomeen met uiteenlopende dimensies, verschijningsvormen en betekenissen. Zo dus ook in Nederland. De term maatschappelijke betekenissen van sport wordt de laatste jaren veelvuldig in de mond genomen (Bottenburg M & Schuyt K, 1996). Bij deze maatschappelijke betekenissen kan gedacht worden aan de inzet van sport als middel bij intergratie van allochtonen, verminderen van eenzaamheid bij ouderen, het verbeteren van de gezondheid van werknemers en tevens het verbeteren van de integratie van mensen met een beperking. In dit hoofdstuk wordt er een uitleg geven over de richtlijnen van lichamelijk actief zijn van jeugd met een beperking. Ook worden verschillende aspecten van sport en bewegen voor jeugdigen met een beperking onder de loep genomen. Het hoe en wat van de participatie en integratie in de wereld van de sport door jeugdigen met een beperking. Ten slotte worden, door middel van het conceptueel participatiemodel (King, 2003), diverse factoren beschreven die invloed uitoefenen op de sportparticipatie van kinderen met een beperking. Deze factoren zijn richtinggevend voor de invulling en vormgeving van een succesvol sportaanbod voor jeugdigen met een beperking. 2.1 Het Nationaal Actieplan Sport en Bewegen Sport en bewegen zijn van belang voor een gezonde samenleving waaraan mensen zo lang mogelijk actief blijven deelnemen. De rijksoverheid wil bereiken dat meer burgers kiezen voor een actieve leefstijl. Bewegen en sport, op verantwoorde wijze en in een gezonde context, maken daarvan onlosmakelijk deel uit. Om burgers op grote schaal tot een actieve leefstijl te verleiden is een omslag nodig: dagelijks bewegen wordt de norm! Het Nationaal Actieplan Sport en Bewegen (NASB) geeft een impuls aan sport en bewegen in Nederland en richt zich op te-weinig-actieven. Voor een dagelijkse dosis gezond bewegen moeten alle mogelijkheden worden benut: thuis en in de wijk, op school, op het werk, revalidatiecentra of fysiotherapeut en natuurlijk de sportclub. Het NASB focust op de vijf belangrijke aandachtsgebieden: wijk, school, werk, zorg en sport. Met een aandachtsgebied wordt de fysieke en sociale omgeving bedoeld waarin mensen zich bevinden. Die omgeving moet uitnodigen tot meer sport en bewegen, in een gezonde context. In het kader van het NASB behoren mensen die te-weinig-actief tot de doelgroep. Deze mensen voldoen niet aan de Nederlandse Norm Gezond Bewegen (NNGB) en niet aan de Fitnorm. De universiteiten van Amsterdam (VU), Maastricht (UM), Groningen (RUG), Utrecht (UU), het RIVM, TNO en NOC*NSF hebben in 1998 in onderlinge samenwerking normen voor gezond bewegen vastgesteld, bekend als de 'Nederlandse Norm Gezond Bewegen' (NNGB). De normen zijn grotendeels gebaseerd op internationale richtlijnen. De normen zijn vooral gericht op fysieke fitheid (uithoudingsvermogen, kracht en coördinatievermogen) en het onderhouden van gezondheid. De norm verschilt per leeftijdsgroep en is vastgesteld op minimaal vijf dagen in de week 30 minuten matig intensief bewegen. Deze 30 minuten mogen in verschillende blokken uitgevoerd worden (bijvoorbeeld 3 x 10 minuten per dag past ook binnen deze norm). - Pagina 10 van 45 -

De NNGB per leeftijdsgroep: Jeugd (onder de 18 jaar): dagelijks een uur matig intensieve lichamelijke activiteit, waarbij de activiteiten minimaal twee maal per week gericht zijn op het verbeteren of handhaven van lichamelijke fitheid (kracht, lenigheid en coördinatie); Volwassenen(18-55 jaar): een half uur matig intensieve lichamelijke activiteit op tenminste vijf, maar bij voorkeur alle dagen van de week; 55-plussers: een half uur matig intensieve lichamelijke activiteit op tenminste vijf, maar bij voorkeur alle dagen van de week. Voor niet-actieven, zonder of met lichamelijke beperkingen, is elke extra hoeveelheid lichaamsbeweging meegenomen. Binnen de setting school is de beweegnorm een belangrijke richtinggever. Door intensivering en uitbreiding van het NASB wilde rijksoverheid bereiken dat steeds meer mensen de gezonde beweegnorm halen en dat minder mensen een zittend bestaan leiden. Doelen (Beleidsbrief Sport, De kracht van Sport, oktober 2007): In 2012 is het percentage volwassenen (18+) dat aan de beweegnorm voldoet minimaal 70% (2005: 63%); In 2012 is het percentage jeugdigen (4-17) dat aan de beweegnorm voldoet minimaal 50% (2005: 40%); In 2012 is het percentage inactieve volwassen Nederlanders maximaal 5% (2005: 6%). Veder blijkt uit het TNO-rapport School & Sport Speciaal dat 27% van de leerlingen uit het speciaal onderwijs voldoen aan de NNGB (De Vries et al., 2005). Naast de Nederlandse Norm Gezond Bewegen is er ook nog de Fitnorm. Deze norm normeert de gewenste hoeveelheid lichaamsbeweging die nodig is voor een goede conditie van het hartvaatstelsel. Om een goede conditie van het hartvaatstelsel te bewerkstelligen is drie maal per week tenminste 20 minuten intensieve lichaamsbeweging nodig. Onderscheid wordt gemaakt tussen: Niet-fit (niet of enkele keren per jaar zwaar inspannend actief); Semi-fit (wel regelmatig zwaar inspannend actief, maar minder dan drie maal per week); Norm-fit (drie of meer keren per week tenminste 20 minuten intensieve lichamelijke activiteiten). 2.3 Sportparticipatie Participatie in alledaagse activiteiten wordt gezien als noodzakelijk voor de ontwikkeling van kinderen. Onderzoek toont aan dat kinderen met een beperking een verhoogde kans hebben op lagere participatie in diverse activiteiten thuis en in de maatschappij (King et al., 2003). Door actieve deelname aan diverse activiteiten ontwikkelen kinderen met een beperking, net als alle andere kinderen, vaardigheden en competenties. In deze paragraaf zal een antwoord gegeven worden op de vraag wat participatie is en waarom participatie in sport- en bewegingsactiviteiten als noodzakelijk gezien moet worden. Participatie hangt overigens nauw samen met integratie. In het bijzonder als het gaat om kinderen met een beperking. Op welke wijze kunnen deze kinderen deelnemen? - Pagina 11 van 45 -

De term participatie wordt in verscheidene contexten en samenstellingen gebruikt. Specifiek voor de deelname aan vrijetijdsbesteding gebruiken King et al. (2003) in hun conceptuele participatiemodel de volgende definitie: De betrokkenheid van kinderen bij formele en informele alledaagse activiteiten in diverse niet-school omgeving, inclusief de omgeving van spel, sport, entertainment, leren en godsdienst. Deze onderzoekers richten zich op alledaagse activiteiten, maar in deze scriptie wordt ingegaan op de sport- en bewegingsparticipatie van kinderen met een beperking in Nederland. Participatie van jeugdigen met een beperking kan in deze context worden gezien als: De mate van deelname aan en betrokkenheid bij het bestaande sport- en bewegingsaanbod in Nederland. Brown et al. (in King et al., 2003) geven aan dat deelname en betrokkenheid kinderen onder andere de mogelijkheid bieden om vriendschappen aan te gaan, hun creativiteit en zelfbeeld te ontwikkelen, zich te vergelijken met andere kinderen en betekenis te verlenen aan het leven. Bij de mate van deelname aan en betrokkenheid bij activiteiten kan, los van de activiteit, gesproken worden over verschillende niveaus. Stein & Paciorek (1994) hebben een model ontwikkeld dat specifiek gericht is op vier verschillende participatieniveaus van mensen met een beperking binnen sport- en bewegingsactiviteiten. De vier participatieniveaus die door Stein & Paciorek (1994) worden onderscheiden zijn: 1. Volledige participatie 2. Geïntegreerd sporten 3. Categorisatie zonder classificatie 4. Categorisatie met classificatie De vorm waarin een sportactiviteit beoefend wordt, is de laatste jaren een hot item. In diverse maatschappelijke sectoren wordt steeds meer ondernomen om emancipatie, maatschappelijke participatie en integratie van mensen met een beperking te bevorderen. Daarnaast is de visie op mensen met een beperking het afgelopen decennium veranderd; mensen met een beperking moeten, zoveel mogelijk zelfstandig, een leven kunnen leiden als ieder ander, als volwaardig burger; het normalisatieprincipe (Van Gennip, 1997). Deze ontwikkelingen zijn ook te zien in de sportwereld. Sportverenigingen en bonden staan in vergelijking met vroeger meer open voor sporters met een beperking. Het antwoord van Gehandicaptensport Nederland op de huidige ontwikkelingen ligt in organisatorische integratie. Met het begrip organisatorische integratie wordt het proces aangeduid waardoor sport voor mensen met een beperking binnen de reguliere sport wordt ingebed. Dit alles onder de noemer normaal wat normaal kan, speciaal wat speciaal moet (NebasNsg, 2002). King et al. (2003) hebben een specifiek model voor de doelgroep jeugdigen met een beperking ontwikkeld. De vraag die in feite in het model van King et al. centraal staat, is welke factoren de participatie in recreatieve en vrijetijdsactiviteiten van kinderen met een beperking beïnvloeden. Dit model levert een bijdrage aan het antwoord op de vraag hoe een kind met een beperking tot sportparticipatie komt. Vanuit vier perspectieven, de revalidatie, de psychologie, de recreatie en de algemene literatuur rondom sport en bewegen, wordt gekeken naar deelname aan recreatieve activiteiten, waaronder sport- en bewegingsactiviteiten, door kinderen met een beperking in de leeftijd 6 tot 15 jaar. Kenmerkende aspecten van dit model zijn de samenhang, het sociaal ecologische uitgangspunt en de nadruk op de sterke kanten van het kind, het gezin en de omgeving. King et al. beogen richtlijnen te bieden voor - Pagina 12 van 45 -

activiteitenprogramma s voor kinderen met een beperking. Special Heroes van LCV3 en Gehandicaptensport Nederland is bij uitstek een programma waarbij dit conceptuele model als uitgangspunt kan dienen. In het conceptueel model van King et al. (2003) komen in totaal elf verschillende factoren naar voren die de sportparticipatie van kinderen met een beperking beïnvloeden. Deze factoren zijn onder te verdelen in drie categorieën: 1) de omgeving van het kind, 2) de ouders van het kind (gezin) en 3) het kind zelf. King et al. geven aan dat tot op heden geen ander onderzoek gedaan is naar de samenhang tussen deze drie aspecten met beperking tot de participatie van kinderen met een beperking. Hieruit voortvloeiend zijn King et al. tot een model gekomen (zie figuur 2.1). Figuur 2.1 Conceptueel model van factoren die de participatie van kinderen met een beperking beïnvloeden (King et al., 2003). De verschillende componenten van dit model zijn: 1. Omgevingsfactoren Een ondersteunende fysieke en institutionele omgeving. Hiermee doelt men op de afwezigheid van hoge kosten, beleidsmatige of fysieke drempels in de omgeving. Een tekort aan geschikte faciliteiten en activiteitenprogramma s geldt als directe drempel voor deelname. Uit andere onderzoeksresultaten komen tevens hoge kosten, onbekendheid met en het tekort aan aanbod als belangrijkste obstakels naar voren (Battista, 2001). Verder zijn nog sportgerelateerde barrières te noemen, dit zijn onder meer: de benodigde specifieke sportuitrusting, inrichting van de sportaccommodatie en omgeving en de mogelijkheden de betreffende sportactiviteit aan te passen aan de deelnemer (Kobes et al., 2004). - Pagina 13 van 45 -

Aanwezigheid van ondersteunende relaties voor het kind. Personen die het kind helpen en op positieve wijze steunen om deel te nemen aan activiteiten, bijvoorbeeld klasgenoten, ouders, andere volwassenen en leeftijdsgenoten hebben een positieve invloed op de participatie. Aanwezigheid van ondersteunende relaties voor de ouders. Dit heeft betrekking op de invulling van de relatie van de ouders met vrienden, buren en kennissen. Een breed sociaal netwerk vergroot de kans op participatie van het kind. 2. Gezinsfactoren Binnen de gezinsfactoren worden de volgende componenten genoemd: De afwezigheid van problemen op het gebied van financiën en tijd. Het opvoeden van een kind met een beperking kost in veel gevallen veel tijd en brengt extra uitgaven met zich mee, waarmee minder tijd en geld beschikbaar zijn voor recreatie en sport. De kosten van een activiteit en het gebrek aan vervoer worden tevens door Battista (2001) en Collignon (2002) in hun onderzoeksresultaten aangehaald. De ondersteunende demografische gezinsvariabelen. Dit betreft het opleidingsniveau van de ouders en het daaraan gerelateerde werk en inkomen. Mate van een ondersteunend gezinsklimaat. Hier wordt gedoeld op het fysieke, mentale en sociale welzijn van de ouders van het kind. De voorkeur van ouders voor recreatieve bezigheden. Hebben ouders zelf belangstelling voor sport en bewegen en welke activiteiten hebben bij hen de voorkeur? 3. Kindfactoren Tot slot worden de kindfactoren beschreven; deze worden als volgt uiteengezet: Het zelfbeeld betreffende sportieve en schoolse competenties. Welk beeld heeft het kind van zijn eigen functioneren? Fysiek, cognitief en communicatief functioneren. Hoe beter een kind in deze domeinen functioneert, hoe beter de participatie. Een tekort aan fysieke vaardigheden vormt een drempel tot deelname. Emotioneel, gedragsmatig en sociaal functioneren. Onder meer een laag zelfvertrouwen en zich anders dan anderen voelen, dat heeft invloed op de wijze van deelname van een kind aan recreatieve activiteiten. Voorkeuren bepaalde sport- en bewegingsactiviteiten. Hier doelt men op de affiniteit van het kind met bepaalde sporten of recreatieve activiteiten. Bij een grotere voorkeur is het kind eerder geneigd tot deelname. - Pagina 14 van 45 -

2.4 Sport en bewegen in een wisselende context Sport en bewegen voor jeugdigen met een beperking wordt in dit hoofdstuk uitgesplitst naar drie verschillende contexten: onderwijs, vrije tijd en therapie. In elke context neemt sport en bewegen een geheel eigen rol in. Aan de hand van een greep uit diverse activiteiten, projecten en therapieën, wordt getracht een beeld te schetsen van het bestaande sport/ en bewegingsaanbod voor jeugdigen met een beperking in Nederland (figuur 2.2). Onderwijs Vrije tijd Therapie Bewegingsonderwijs Sportvereniging Functionele fysiotherapie Motorisch Remedial ClubExtra Teaching De Klas Beweegt! SportMix Schoolsportclub De Bonte Vlinder Special Heroes Figuur 2.2 Een greep uit de invulling van sport en bewegen in onderwijs, vrije tijd en therapie in Nederland. - Pagina 15 van 45 -

3 Uitvoering empirisch onderzoek In dit hoofdstuk worden de resultaten beschreven van de schriftelijke enquête onder kinderen met een beperking binnen het regulier onderwijs en experts komen aan het woord. Verder wordt antwoord gegeven op enkele deelvragen: Hoe lichamelijk actief zijn kinderen met een beperking? Hoe is de participatie in sport- en beweegactiviteiten van kinderen met een beperking binnen het regulier onderwijs? Waar liggen de wensen en behoeften van de kinderen met een beperking als het gaat om sport- en beweegactiviteiten? Is er voldoende bewegingsaanbod voor kinderen met een rugzakje binnen het regulier onderwijs? Wat zijn de problemen waar ze tegenaan lopen op het gebied van sport- en beweegactiviteiten? Welke bewegingsmethode zou toepasbaar zijn? 3.1 Respondenten In vier verschillende REC-regio s in Nederland zijn 1260 enquêtes uitgezet richting de ouders van kinderen met een beperking binnen het regulier onderwijs. In de regio Groot Gelre, Noord-Holland en Rosmalen is de enquête met de post verstuurd en in REC Nachtegaal per mail. De respons via de mail was zeer laag (2%). Van de 435 respondenten is de verhouding jongens (60%) en meisjes (40%). Het merendeel (66%) is echter tussen de leeftijd 6 en 12 jaar oud. In tabel 3.1 zijn de belangrijkste demografische kenmerken weergegeven. REC-Regio s Uitgezet Jongens Meisjes Eindtotaal Groot Gelre 800 198 139 337 Nachtegaal 200 4 3 7 Noord-Holland 156 44 22 66 Rosmalen 104 13 12 25 Eindtotaal 1260 259 (60%) 176 (40%) 435 (35%) Tabel 3.1 Demografische kenmerken van de respondenten. 3.2 Sport- en beweegactiviteiten door jeugdigen met een rugzakje In deze paragraaf wordt ingegaan op de lichamelijke activiteit van kinderen met een beperking binnen het regulier onderwijs. Transport van en naar school Het merendeel van de kinderen (70%) gaat doorgaans zelf met de fiets of lopend van en naar school. Van deze groep kinderen doet 78% dit vijf keer per week en gemiddeld zijn ze 26 minuten onderweg van huis naar school en terug. Buitenspelen Bijna een vierde van de kinderen (23%) speelt nooit of minder dan een dag per week buiten. Echter er is ook een groep van 21% die dagelijks buiten speelt. Per dag spelen de kinderen die buitenspelen ongeveer 1 uur en 6 minuten buiten. Hierbij is rekening gehouden met zomer en winter. - Pagina 16 van 45 -

Sport- en beweegactiviteiten op school Ruim 88% van de jeugd neemt deel aan sport- en beweegactiviteiten op school. Gemiddeld neemt de jeugd twee keer per week deel aan deze school activiteiten. Maar 12% neemt nooit of minder dan één dag per week deel aan sport- en beweegactiviteiten op school zoals, schoolgym of schoolzwemmen. Sport- en beweegactiviteiten buiten schooltijd Het merendeel van de respondenten (84%) geeft aan een sportieve activiteit gedaan te hebben in de afgelopen twaalf maanden. Hierbij moet worden gedacht aan sporten als voetbal, judo of zwemmen maar ook aan sportieve activiteiten als tandemfietsen, fitness of bewegen op muziek. Dit kan bij een vereniging of op eigen gelegenheid. Door de 68 respondenten (16%) die op dit moment niet deelnemen aan een sportieve activiteit wordt als belangrijkste reden genoemd: er zijn weinig mogelijkheden voor (aangepast) sporten in de buurt; mijn kind heeft weinig energie over om te sporten; mijn kind kan niet (meer) sporten, want zijn gezondheid laat het niet toe; er is geen deskundige begeleiding tijdens het sporten. Van de respondenten die niet deelnemen aan een sportieve activiteit geven er 45 aan dat ze wel een sportieve activiteit zouden willen doen. In figuur 3.2 staat welke sportieve activiteiten deze kinderen willen gaan doen. 20 18 Aantal keer aangegeven 16 14 12 10 8 6 4 2 0 Zwemmen Voetbal Paardrijden Fitness (Rolstoel) Dansen Figuur 3.2 Soort sportieve activiteit Overzicht van de sportieve activiteiten. Van de respondenten die hebben aangegeven een sportieve activiteit te hebben gedaan in de afgelopen twaalf maanden is de meerderheid lid van een vereniging (zie figuur 3.3). Van deze groep geeft 78% aan lid te zijn van een sportvereniging zonder groep(en) voor mensen met een beperking. Bij 44% van de respondenten vindt de sportieve activiteit één keer per week plaats met een gemiddelde duur van 67 minuten per week. In figuur 3.4 wordt aangegeven welke sportieve activiteiten er gedaan worden. - Pagina 17 van 45 -

300 2 6 4 250 200 Aantal 150 Figuur 3.3 100 50 0 8 2 8 2 Sportvereniging Fitnesscentrum Therapeutisch verband 5 5 4 2 2 Activiteitencentrum Tijdens vakantie Speciale sportdag of instuif Op welke manier Op welke manier is de sportieve activiteit afgelopen twaalf maanden gedaan. 200 180 183 160 140 Aantal keer aangegven 120 100 80 60 83 60 53 40 20 41 32 27 22 18 17 0 Zwemmen Voetbal Fitness Paardrijden Gymnastiek / Turnen Judo (Rolstoel) Dansen Wintersport Skeeleren / Skaten (Rolstoel) Tennis Figuur 3.4 Sportieve Activiteiten De top tien sportieve activiteiten onder de respondenten die aangeven de afgelopen twaalf maanden hier aan deel te hebben genomen. - Pagina 18 van 45 -

De drie sportieve activiteiten die onder de respondenten het meest beoefend worden zijn voor jongens en meiden verschillend. In figuur 3.5 en 3.6 staan de top drie sportieve activiteiten van de respondenten die afgelopen twaalf maanden een sportieve activiteit heeft gedaan, ingedeeld naar geslacht. 60% 60% 50% 50% 40% 40% 30% 30% 20% 20% 10% 10% 0% zwemmen voetbal fitness 0% zwemmen paardrijden (rolstoel) dansen Figuur 3.5 Top drie van de jongens Figuur 3.6 Top drie van de meiden Nederlandse Norm Gezond Bewegen Als de tijd die besteed wordt aan buitenspelen en transport van en naar school, sporten beweegactiviteiten op school en sportieve activiteiten bij elkaar opgeteld wordt, dan blijkt dat 24% van de respondenten daadwerkelijk aan de NNGB voldoen. Naast de NNGB is er ook nog de Fitnorm. Deze norm normeert de gewenste hoeveelheid lichaamsbeweging die nodig is voor een goede conditie van het hartvaatstelsel. Om een goede conditie van het hartvaatstelsel te bewerkstelligen is drie maal per week tenminste 20 minuten intensieve lichaamsbeweging nodig. Van de respondenten blijkt 63% te voldoen aan de Fitnorm en is er 2% niet-fit (tabel 3.7). Niet-fit Semi-fit Norm-fit 2% 34% 63% Tabel 3.7 Mate van lichamelijke activiteit Aangezien de NNGB voor jeugdigen onder de 18 jaar als richtlijn aangeeft dagelijks een uur matig intensieve lichamelijke activiteit, waarbij de activiteit minimaal twee keer per week gericht moet worden op het verbeteren van de lichamelijke fitheid, voldoet niet iedere respondent die norm-fit is vanzelfsprekend aan de NNGB. In tabel 3.8 is voor verschillende subgroepen weergegeven welk percentage aan de NNGB voldoet. Uit tabel 3.8 is af te lezen dat er meer jongens dan meisjes aan de NNGB voldoen. Ook het verschil tussen basisschoolleeftijd (6-12 jaar) en voortgezet onderwijs (13-21 jaar) is enorm. Verder blijken bij de subgroep geslacht en leeftijd de jongens 6-12 jaar de grootste te zijn. - Pagina 19 van 45 -

Subgroep Indeling Voldoet aan NNGB Voldoet niet aan NNGB Geslacht Jongens 73 (28%) 186 (72%) Meisjes 32 (18%) 144 (82%) Leeftijd 6-12 jaar 80 (28%) 208 (72%) 13-21 jaar 25 (17%) 122 (83%) Geslacht en Leeftijd Meisjes 6-12 jaar 22 (21%) 82 (79%) Meisjes 13-21 jaar 10 (14%) 62 (86%) Jongens 6-12 jaar 58 (31%) 127 (69%) Jongens 13-21 jaar 15 (20%) 59 (80%) Beperking Lichamelijke 60 (24%) 190 (76%) Leermoeilijkheden 39 (30%) 91 (70%) Chronische aandoening 14 (16%) 72 (84%) Verstandelijke 11 (16%) 58 (84%) Spraak en taalmoeilijkheden 6 (15%) 35 (85%) Autistische stoornis 5 (19%) 22 (81%) Totaal 105 (24%) 330 (76%) Tabel 3.8 Percentage leerlingen dat aan de NNGB voldoet per subgroep Problemen en barrières Sporten en bewegen is niet voor ieder jeugdige met een beperking even vanzelfsprekend. Naast het feit dat een deel van de respondenten helemaal niet aan sport doet (16%), ervaart 46% geen knelpunten. Van dit percentage doet 96% al een sportieve activiteit (figuur 3.9). Er zijn vier knelpunten die frequent worden genoemd. Ten eerste ervaren veel respondenten dat ze niet op hun gemak zijn tussen andere sporters en dat de deskundige begeleiding ontbreekt. Daarnaast blijkt de accommodatie niet genoeg aangepast te zijn en wordt er weinig ondersteuning geboden bij het zoeken en begeleiden naar sportieve activiteiten. Knelpunten Wel een sportieve activiteit Geen sportieve activiteit Totaal Het vervoer is moeilijk te regelen 19 (73%) 7 (27%) 6% Het tijdstip van sporten komt niet uit 21 (91%) 2 (9%) 5% Sport is duur 19 (68%) 9 (32%) 6% Niet op het gemak tussen andere sporters 49 (79%) 13 (21%) 14% Snel geblesseerd 30 (81%) 7 (19%) 9% Aanvraag van hulpmiddelen 8 (80%) 2 (20%) 2% Weinig ondersteuning bij het gaan sporten 38 (86%) 6 (14%) 10% Begeleiding is niet deskundig 50 (86%) 8 (14%) 13% Accommodatie niet genoeg aangepast 43 (86%) 7 (14%) 11% Ervaren geen moeilijkheden 191 (96%) 7 (4%) 46% Tabel 3.9 Percentage respondenten dat aan de NNGB voldoet per subgroep - Pagina 20 van 45 -

Van de respondenten die geen sportieve activiteit de afgelopen twaalf maanden hebben gedaan (16%) geeft 59% aan dit vroeger wel te hebben gedaan maar er mee gestopt te zijn. De redenen van stoppen met een sportieve activiteit lopen uiteen (figuur 3.10). Verder heeft 41% nog nooit deel genomen aan een sportieve activiteit. De voornaamste redenen hiervoor zijn: weinig mogelijkheden in de buurt, te weinig energie over om te sporten en er is geen deskundige begeleiding tijdens het sporten. 35% 30% 25% 20% 15% 10% 5% Figuur 3.10 0% Gezondheid laat het Te weing energie Geen deskundige Weinig niet toe begeleiding mogelijkheden Redenen om niet meer aan sportieve activiteiten deel te nemen Sport- en bewegingsactiviteiten in de toekomst Ruim eenderde van de respondenten (37%) zou in de toekomst willen deelnemen aan sport- en bewegingsactiviteiten. Zo geeft 66% van de respondenten die niet deelnemen aan een sportieve activiteit, aan dit in de toekomst wel te willen doen (figuur 3.11). Daarnaast blijkt dat ook een groot deel van de respondenten dat op dit moment wel deelneemt aan sportieve activiteiten, de interesse (figuur 3.12) heeft om in de toekomst nog een sport te beoefenen (32%). 20 18 16 Aantal keer aangegeven 14 12 10 8 6 4 2 0 Zwemmen Voetbal Paardrijden Fitness (Rolstoel) Dansen Soort sportieve activiteit - Pagina 21 van 45 -

Figuur 3.11 Interesse van respondenten die nog niet deelnemen aan sport- en beweegactiviteiten. 30 Aantal keer aangegeven 25 20 15 10 5 0 Voetbal (Rolstoel) Dansen Paardrijden Fitness Zwemmen (Rolstoel) Tennis Gymnastiek / Turnen (Rolstoel) Basketbal Atletiek Soort sportieve activiteit Figuur 3.12 Interesse om in de toekomst nog een sport te beoefenen Attitude Het belangrijkste aspect van sport en bewegen is plezier en ontspanning, zo geeft 94% van de respondenten aan (figuur 3.13). Ook lichaamsbeweging (83%) en contact (69%) scoren hoog bij de respondenten. 100 94 In procenten 90 80 70 60 50 40 30 83 56 69 48 21 24 Plezier Lichaamsbeweging Gezondheid Contact Samenspelen Energie Omgaan met beperking 20 10 0 Figuur 3.13 Aspecten van sport en bewegen Belangrijkste aspecten van sport en bewegen. - Pagina 22 van 45 -

3.2 Experts aan het woord Deze paragraaf geeft een samenvatting weer van de drie interviews die gehouden zijn met experts op het gebied van sporten en bewegen met jeugdigen met een beperking (zie bijlage B Verslaglegging expert interviews). Achtergrond organisatie Het ging om experts werkzaam bij: het SPON, Heliomare en Mytylschool de Brug. De drie organisatie die ambulante begeleiding bieden zijn er twee gekoppeld aan de mytylschool en de ander staat los daarvan. De ambulante begeleiding van Heliomare en Mytylschool De Brug richten zich op leerlingen met motorische stoornissen in het regulier onderwijs en het Spon op leerlingen met een langdurige ziekte, handicap of (lichamelijke en/of verstandelijke) beperking. Het doel van ambulant begeleiding is om rugzakleerlingen die extra aandacht en zorg nodig hebben zo te begeleiden dat zij binnen het reguliere onderwijs goed kunnen functioneren. Enkele ideeën van de respondenten met betrekking tot sport en bewegen: Meer begeleiding in de zoektocht naar passende sport. Kinderen met een beperking moeten deskundige begeleiding krijgen om een bepaalde sport te kunnen beoefenen, zoals bij zwemles in een gewone zwembad. De begeleiding op de sportverenigingen wat professioneler maken, meer begeleiding op huidige verenigingen om de drempel voor ouders en kinderen lager te maken. Aangepaste sportdagen organiseren waarbij alle kinderen met een beperking mee kunnen doen. Sport en bewegen in de ambulante begeleiding De teams met de specialisatie sport en bewegen zijn niet groter dan vier begeleiders. Deze ambulant begeleiders leveren maatwerk aan het regulier onderwijs en de rugzakleerling. De vraag van het regulier onderwijs richt zich voornamelijk op het bewegingsonderwijs en inrichting van het speelplein. Bij de rugzakleerling gaat het meer om het zoeken van een vrijetijd besteding. Het Spon maakt gebruik van een sportcoach waar de andere twee zich beperken tot aangeven en een enkele keer bezoeken van de sportaanbieder. De rugzakleerlingen hebben behoefte aan sport en bewegen in hun directe omgeving. Hoe dit georganiseerd is maakt ze niet uit als er maar deskundige begeleiding is en dat ze geaccepteerd worden door de omgeving. Verder wil de leeftijdgroep van 12-20 jaar gezien worden en sporten ze vooral om het samen zijn. De diversiteit aan sporten neemt ook toe. De leerlingen willen niet alleen voetballen maar ook bijvoorbeeld klimmen. - Pagina 23 van 45 -

Drempels op weg naar sport en bewegen De knelpunten die volgens de ambulant begeleiders door de rugzakleerlingen wordt ervaren zijn: Vervoer in verband met de lange reistijd; Niet alle sporten kun je lokaal beoefenen; Tijdgebrek door de belasting van school, therapie en de rest van het gezin; Niet weten wat de mogelijkheden zijn; Motivatie van ouders met betrekking tot het belang van sport; Succes ervaring tijdens sport en bewegen; Gebrek aan informatie en kennis over bestaande mogelijkheden. Enkele ideeën van de respondenten met betrekking tot sport en bewegen: Aangepaste sportdagen organiseren waarbij alle kinderen met een beperking mee kunnen doen. De kinderen bij de reguliere sportverenigingen laten sporten met extra begeleiding. Er zou een coördinatiepunt moeten zijn waar ouders & kinderen naar toe kunnen om te kijken welke sport ze zouden willen gaan doen. Mijn kind wil niet sporten tussen gehandicapten, hij wil gewoon tussen de andere kinderen sporten. Voor een kind met een beperking is het belangrijk om geaccepteerd te worden door de omgeving. Toekomst sport en bewegen van de rugzakleerlingen Gehandicaptensport Nederland meer zichtbaar moet worden voor ouders en scholen om meer duidelijkheid te kunnen geven over het aanbod en het creëren van aanbod. Ook zouden er scholenprojecten moeten komen waarbij de topsporters als een voorbeeld rol kunnen fungeren. Verder is kaderondersteuning wenselijk voor de verenigingen met aangepast aanbod maar ook voor de reguliere verenigingen die eventueel willen gaan bewegen met de rugzakleerlingen. Bij veel mensen heerst onbekendheid met de doelgroep en de omgang met leerlingen met een beperking. Om deze doelgroep te bereiken zou er een samenwerking moeten komen tussen verschillende partijen. Ze denken aan de provinciale sportraad, MEE, revalidatiecentrum, het locale REC en Gehandicaptensport Nederland. Om meer sporten lokaal te kunnen beoefenen moeten er meer verenigingen open gaan staan voor de rugzakleerling. Dit houdt in dat er specifieke scholingen en begeleiding nodig is om een goede kwaliteit te kunnen bieden. Er zouden meer Sportcoach functies moeten komen in het REC Nachtegaal. De Sportcoach is namelijk alleen maar voor de Drechtsteden en niet voor het hele RECgebied. - Pagina 24 van 45 -

4 Conclusies In de vorige hoofdstukken zijn diverse aspecten van sport en bewegen voor jeugdigen met een beperking behandeld. De hypothese van dit onderzoek is dat de bewegingsparticipatie van jeugdigen met een beperking binnen regulieronderwijs onvoldoende is. Aan de hand hiervan is de volgende onderzoeksvraag geformuleerd: Op welke wijze is het mogelijk om bewegingsparticipatie te bevorderen van jeugdigen met een beperking?. Om antwoord te krijgen op de onderzoeksvraag heb ik een aantal deelvragen geformuleerd. Deze deelvragen helpen antwoord te geven op de onderzoeksvraag. Hoe is de participatie in sport- en beweegactiviteiten van kinderen met een beperking binnen het regulier onderwijs? Hoe lichamelijk actief zijn kinderen met een beperking? Waar liggen de wensen en behoeften van de kinderen met een beperking als het gaat om sport- en beweegactiviteiten? Hoe ziet het huidige sport- en beweegaanbod voor kinderen met een beperking eruit? Is er voldoende bewegingsaanbod voor kinderen met een rugzakje binnen het regulier onderwijs? Wat zijn de problemen waar ze tegenaan lopen op het gebied van sport- en beweegactiviteiten? Welke bewegingsmethode zou toepasbaar zijn? Waar liggen kansen en welke mogelijkheden kunnen worden aangegrepen? Mate van lichamelijke activiteit Een aanzienlijk deel van de respondenten is niet voldoende lichamelijk actief volgens de richtlijn van het NNGB voor jeugdigen jonger dan 18 jaar. Slechts 24% van de respondenten voldoet aan deze norm. Verder blijkt dat de subgroep die aan de NNGB voldoet jongens zijn in de leeftijd 6-12 jaar (55%). Volgens de beleidsbrief Sport van de rijksoverheid voldoet 40% van de reguliere jeugd aan de NNGB in 2005. Hieruit blijkt dat de hypothese juiste is als je de vergelijking trekt met de reguliere jeugd. Men kan zich afvragen of de NNGB wel van toepassing is op jeugdigen met een beperking. Er is op dit moment echter geen andere richtlijn voorhanden specifiek voor deze doelgroep. Om voor dit onderzoek NNGB vast te stellen is er gebruik gemaakt van: transport van en naar school, buitenspelen, sport- en beweegactiviteiten op school en buitenschool. Van de respondenten blijkt 63% aan de Fitnorm te voldoen en is er 2% niet-fit. Dit houdt in tenminste drie maal per week 20 minuten intensieve lichaamsbeweging. Sportdeelname Ruim 88% van de jeugd neemt deel aan sport- en beweegactiviteiten op school. Gemiddeld neemt de jeugd twee keer per week deel aan deze school activiteiten. Maar 12% neemt nooit of minder dan één dag per week deel aan sport- en beweegactiviteiten op school zoals, schoolgym of schoolzwemmen. Het merendeel van de respondenten (84%) geeft aan een sportieve activiteit gedaan te hebben in de afgelopen twaalf maanden. Hierbij moet worden gedacht aan sporten als voetbal, judo of zwemmen maar ook aan sportieve activiteiten als tandemfietsen, fitness of bewegen op muziek. Van deze respondenten is de meerderheid lid van een - Pagina 25 van 45 -

vereniging. Van deze groep geeft 78% aan lid te zijn van een sportvereniging zonder groep(en) voor mensen met een beperking. Bij 44% van de respondenten vindt de sportieve activiteit één keer per week plaats met een gemiddelde duur van 67 minuten per week. De drie sportieve activiteiten die onder de respondenten het meest beoefend worden zijn voor jongens en meiden verschillend. De top drie van de jongens is: zwemmen, voetbal en fitness. Waar de meiden gaan voor: zwemmen, paardrijden en (rolstoel) dansen. Door de 68 respondenten (16%) die op dit moment niet deelnemen aan een sportieve activiteit wordt als belangrijkste reden genoemd: er zijn weinig mogelijkheden voor (aangepast) sporten in de buurt; mijn kind heeft weinig energie over om te sporten; mijn kind kan niet (meer) sporten, want zijn gezondheid laat het niet toe; er is geen deskundige begeleiding tijdens het sporten. Wensen en behoefte Ruim eenderde van de respondenten (37%) zou in de toekomst willen deelnemen aan sport- en bewegingsactiviteiten. Zo geeft 66% van de respondenten die niet deelnemen aan een sportieve activiteit, aan dit in de toekomst wel te willen doen. De top vijf is: zwemmen, voetbal, paardrijden, fitness en (rolstoel) dansen. Daarnaast blijkt dat ook een groot deel van de respondenten dat op dit moment wel deelneemt aan sportieve activiteiten, de interesse heeft om in de toekomst nog een sport te beoefenen (32%). Problemen en barrières Naast het feit dat een deel van de respondenten helemaal niet aan sport doet (16%), ervaart 46% geen knelpunten. Van dit percentage doet 96% al een sportieve activiteit. Er zijn vier knelpunten die frequent worden genoemd. Ten eerste ervaren veel respondenten dat ze niet op hun gemak zijn tussen andere sporters en dat de deskundige begeleiding ontbreekt. Daarnaast blijkt de accommodatie niet genoeg aangepast te zijn en wordt er weinig ondersteuning geboden bij het zoeken en begeleiden naar sportieve activiteiten. De knelpunten die volgens de ambulant begeleiders door de rugzakleerlingen wordt ervaren zijn: Vervoer in verband met de lange reistijd; Niet alle sporten kun je lokaal beoefenen; Tijdgebrek door de belasting van school, therapie en de rest van het gezin; Niet weten wat de mogelijkheden zijn; Motivatie van ouders met betrekking tot het belang van sport; Succes ervaring tijdens sport en bewegen; Gebrek aan informatie en kennis over bestaande mogelijkheden. Transparantie van het sport- en beweegaanbod Jeugd met een beperking of de ouders zijn vaak niet op de hoogte van de sportmogelijkheden. Er is geen bestand in Nederland met alle sport- en beweegaanbod voor mensen met een beperking. Wel heeft ieder REC één ambulant begeleider die zich heeft gespecialiseerd op sport en bewegen. Het netwerk van deze ambulant begeleider is enorm. - Pagina 26 van 45 -