Kleintjes worden groot april 2010
Inleiding Bijgevoegd ontvangt u onze nieuwsbrief van dit kwartaal, met informatie over ontwikkelingen op accountancy/fiscaal gebied. Mochten uw adresgegevens niet juist zijn, of als u geen belangstelling heeft voor toezending van deze nieuwsbrief, verzoeken wij u ons dat per e-mail door te geven aan info@dewert.nl. KANTOORNIEUWS Convenant horizontaal toezicht Donderdag 11 februari 2010 heeft De Wert accountants & belastingadviseurs als 1e Eindhovens kantoor een SRA-convenant gesloten met de Belastingdienst. "We zijn vanaf dag 1 bij de opzet van het convenant betrokken en de ondertekening vandaag is het begin van de uitvoering er van". Als lid van het SRA (Samenwerkende Registeraccountants & Accountants-Administratieconsulenten), de grootste accountants-organisatie van Nederland, streven wij een hoge kwaliteitsstandaard na, aldus De Wert. De Belastingdienst erkent onze kwaliteit en veronderstelt daarmee de juistheid van de door ons ingediende aangiften die onder de werking van het convenant vallen. De basis voor dit convenant vormt het wederzijds vertrouwen in elkaar en elkaars werkwijze. Het motto van de Belastingdienst, Leuker kunnen we het niet maken, wel makkelijker, is voor de relaties van De Wert vanaf vandaag een stap dichterbij gekomen. De Wert is een middelgrote maatschap in Eindhoven van accountants en belastingadviseurs. Met 45 enthousiaste mensen denken wij graag mee met ondernemers en particulieren. Klein genoeg voor een persoonlijke aanpak en groot genoeg om op een breed vlak te ondersteunen. ARBEIDSRECHT Ontslag op staande voet Een werkgever kan huisregels opstellen waaraan werknemers zich dienen te houden. Een fastfoodrestaurant kende een verbod op het weggeven van producten. Het verbod gold ook voor producten die zouden moeten worden weggegooid. Als sanctie op overtreding was de mogelijkheid van ontslag genoemd. De werkgever ontsloeg een van de werkneemsters op staande voet omdat zij een plak kaas had weggegeven. Een collega had een hamburger besteld en gevraagd om een extra plakje kaas. De werkneemster durfde dit verzoek niet te weigeren. De werkgever vond de overtreding van de huisregels een dringende reden opleveren voor ontslag op staande voet. De kantonrechter deelde die opvatting niet. Van belang vond de kantonrechter dat het initiatief voor het weggeven van het plakje kaas van een ander dan de ontslagen werkneemster was uitgegaan. Niet aannemelijk was dat de werkneemster de bedoeling had om de huisregels te overtreden. De werkgever heeft de werkneemster niet de gelegenheid gegeven om haar handelen toe te lichten. Verder vond de kantonrechter dat de werkgever met twee maten mat, omdat de collega niet op staande voet was ontslagen. Ontslag op staande voet is een uiterste middel, dat alleen moet worden ingezet als de omstandigheden daarom vragen. In dit geval had een schriftelijke waarschuwing volstaan. De werkgever moest het salaris van de werkneemster betalen van de ontslagdatum tot de datum waarop het contract eindigde. Wachtgeldregeling Bij de beëindiging van een dienstbetrekking door ontbinding door de kantonrechter kan een ontslagvergoeding worden meegegeven aan de werknemer wiens arbeidsovereenkomst eindigt. Of er aanleiding is voor een ontslagvergoeding wordt bepaald aan de hand van de redelijkheid en billijkheid en op basis van de eisen van goed werkgeverschap. Met het betalen van een ontslagvergoeding is de werkgever niet in alle gevallen van zijn verplichtingen ontslagen. Zo kan de werknemer nog recht hebben op andere uitkeringen of betalingen van de werkgever, bijvoorbeeld op grond van een CAO. De werkgever kan in een aparte procedure tot nakoming van zijn verplichtingen worden aangesproken. Zo bevatte een CAO een wachtgeldregeling voor werknemers van wie de arbeidsovereenkomst was beëindigd door toedoen van de werkgever. De wachtgeldregeling was bedoeld als inkomstenderving voor onvrijwillig ontslagen werknemers. Het ontslag mocht niet aan de persoon van de werknemer toe te rekenen zijn. Volgens Hof Arnhem was de regeling niet beperkt tot opzegging door de werkgever, maar was deze ook van toepassing op beëindiging via de ontbindingsprocedure bij de kantonrechter op initiatief van de werkgever. De arbeidsovereenkomst van de werknemer in kwestie was door de kantonrechter ontbonden op verzoek van de werkgever. De werknemer had inhoudelijk verweer gevoerd tegen het verzoek tot ontbinding. De kantonrechter ontbond de arbeidsovereenkomst wegens een verstoorde arbeidsrelatie. Die was ontstaan door een ten onrechte gegeven ontslag op staande voet. De kantonrechter kende een vergoeding toe op basis van correctiefactor 1,5. De ontbinding was gezien deze correctiefactor verwijtbaar aan de werkgever. De werkgever meende dat de 2 ZEKER VAN JE ZAAK
kantonrechter een lagere vergoeding zou hebben toegekend als de wachtgeldregeling van toepassing zou zijn. Volgens het hof moet de kantonrechter bij de behandeling van een verzoek tot ontbinding rekening houden met alle omstandigheden van het geval, dus ook met een afvloeiingsregeling of wachtgeldregeling. Uitgangspunt is dat deze regeling wordt nagekomen. Uit de ontbindingsbeschikking volgde niet dat de kantonrechter van een ander uitgangspunt was uitgegaan. Het hof kende de vordering tot betaling van wachtgeld toe en matigde deze niet. Inkeerregeling FORMEEL RECHT De staatssecretaris van Financiën heeft bekend gemaakt dat de boete bij gebruikmaking van de inkeerregeling per 1 juli 2010 wordt verhoogd van 15% naar 30%. De inkeerregeling is bedoeld om mensen te stimuleren vrijwillig opgave te doen van eerder niet aangegeven buitenlandse spaartegoeden. Tot 1 januari 2010 kon worden ingekeerd zonder boete. De boete voor zwartspaarders die door de belastingdienst zijn opgespoord is vorig jaar verhoogd tot 300% van de nagevorderde belasting. INKOMSTENBELASTING Inschrijving KvK De Wet IB 2001 stelt twee eisen aan het ondernemerschap. De eerste eis is dat de onderneming voor rekening van de belastingplichtige wordt gedreven. De tweede eis is dat de belastingplichtige rechtstreeks wordt verbonden voor verbintenissen van die onderneming. In het geval van een vof tussen echtgenoten bestreed de inspecteur dat aan de tweede eis was voldaan. Omdat een van de echtgenoten niet in het bezit was van de voor een horecaondernemer vereiste verklaring Sociale Hygiëne, werd de inschrijving in het handelsregister gewijzigd van vennootschap onder firma in een eenmanszaak van de echtgenote. Volgens de inspecteur betekende dat dat de betrokken vennoot niet langer kon worden aangesproken voor nieuwe verbintenissen van de onderneming en dus geen ondernemer was. De betrokkene bestreed dat en zei dat de feitelijke situatie in de onderneming niet was gewijzigd. De rechtbank vond de uitschrijving uit het handelsregister onvoldoende om te concluderen dat de vof was beëindigd. Na de uitschrijving uit het handelsregister hebben de betrokkene en zijn echtgenote tegenover derden niet kenbaar gemaakt dat de rechtsvorm zou zijn gewijzigd. Volgens de rechtbank kon de betrokkene daarom door derden ook voor nieuwe verbintenissen worden aangesproken. In hoger beroep vond Hof Den Haag aannemelijk dat de betrokkene en zijn echtgenote zich na de uitschrijving tegenover elkaar als vennoten in een vof bleven gedragen. Anders dan de inspecteur kennelijk meende is voor het wettelijk ondernemersbegrip niet vereist dat een vennoot in een vof zich naar buiten toe presenteert als ondernemer. Voldoende is dat de vof zich als zodanig naar buiten presenteert. Het ontbreken van een inschrijving in het handelsregister doet daar niet aan af. Rentevoordeel Een BV had veel liquide middelen. De dga leende van de BV een bedrag van ongeveer 800.000. De dga betaalde hierover rente aan de BV. De rente was Inleiding 2 Kantoornieuws Convenant horizontaal toezicht 2 Arbeidsrecht Ontslag op staande voet 2 Wachtgeldregeling 3 Formeel recht Inkeerregeling 3 Inkomstenbelasting Inschrijving KvK 3 Rentevoordeel 4 Brug vormt hulpmiddel 4 Eigenwoningforfait 4 Terbeschikkingstelling 5 Invordering Betalingsonmacht 5 Loonbelasting Reiskosten 6 Woon-werkverkeer 6 Omzetbelasting Belaste verhuur 6 Ondernemingswinst Studiekosten 7 Oudedagsreserve 7 Investering 7 Sociale verzekeringen AOW-toeslag 7 Algemeen Loonadministratie 7 3
gebaseerd op de tarieven die de bank zou vergoeden op maanddeposito's en op de zakelijke rendementsrekening. In 2003 kwam dat neer op een rente van ongeveer 2,5% per jaar. De dga zette het geleende geld op een spaarrekening. Daarop ontving hij een hogere rente dan hij aan de BV moest vergoeden, namelijk 3,6%. Normaliter vallen dergelijke vermogensbestanddelen in box 3 en zou het voordeel per saldo niet belast worden, omdat bezitting en schuld tegen elkaar wegvielen. De vraag was of in dit geval het behaalde rentevoordeel in box 1 belast was. Naar het oordeel van Hof Den Haag vormde het behaalde voordeel resultaat uit overige werkzaamheden. Het in- en uitlenen van geld waren werkzaamheden in het economische verkeer. Met deze werkzaamheden was het behalen van voordeel beoogd. Dat voordeel was redelijkerwijs te verwachten. Volgens het hof stelde de positie van de dga binnen de BV hem in staat om overtollige liquide middelen van de BV te lenen onder zodanige voorwaarden dat daarmee voordeel te behalen was. Er was geen sprake van een uitdeling van winst omdat de BV de dga niet heeft willen bevoordelen. Brug vormt hulpmiddel Ziektekosten zijn onder voorwaarden aftrekbaar voor de inkomstenbelasting als buitengewone uitgaven. De kosten moeten een zekere drempel overschrijden alvorens sprake kan zijn van aftrek. Tot de aftrekbare ziektekosten behoren de uitgaven voor andere hulpmiddelen dan brillen en contactlenzen etc. Een hulpmiddel stelt iemand in staat om elementaire lichaamsfuncties te vervullen waartoe hij anders door ziekte of aandoening niet in staat is. Naar het oordeel van Hof Amsterdam vormt een zogenaamde brug een hulpmiddel. Een brug is een gedeeltelijke gebitsprothese. De brug stelde de belanghebbende in staat om te bijten en te kauwen. Zonder brug lukte dat niet. De inspecteur meende dat de brug geen hulpmiddel kon zijn omdat deze na de plaatsing zijn zelfstandigheid had verloren. Het hof deelt dat standpunt niet. Eigenwoningforfait In het kader van de houdbaarheid van de overheidsfinanciën heeft de staatssecretaris van Financiën een wetsvoorstel ingediend om de jaarlijkse indexering van de ondergrens van de schijf waarvoor het hoogste percentage van het eigenwoningforfait geldt uit te schakelen. Deze ondergrens bedraagt 1.010.000. Vanaf dat bedrag geldt een verhoging van het forfait van 0,55% naar 0,8%. Door deze maatregel zal bij een stijgende woningprijs over een hoger bedrag het maximale percentage van 0,8% worden berekend. Terbeschikkingstelling De terbeschikkingstellingsregeling is van toepassing op het rendabel maken van vermogensbestanddelen van een belastingplichtige door deze tegen vergoeding of om niet ter beschikking te stellen aan een BV waarin de belastingplichtige een aanmerkelijk belang heeft. De regeling is onderdeel van het resultaat uit werkzaamheid. Het resultaat uit werkzaamheid moet volgens de Wet IB 2001 worden vastgesteld volgens de regels die gelden voor de bepaling van winst uit onderneming. Het resultaat uit werkzaamheid is geen gemeenschappelijk inkomensbestanddeel. Dat betekent dat het resultaat niet naar wens kan worden toegerekend aan fiscale partners, maar in aanmerking wordt genomen bij degene die het resultaat heeft genoten. De civielrechtelijke gerechtigdheid van echtgenoten die in enige gemeenschap van goederen zijn getrouwd heeft hierop geen invloed. De Hoge Raad heeft het beroep in cassatie van de staatssecretaris van Financiën tegen een uitspraak van de rechtbank Haarlem afgewezen. De omstandigheid dat echtgenoten in algehele gemeenschap van goederen zijn getrouwd, heeft niet tot gevolg dat de helft van het resultaat uit een door de ene echtgenoot verstrekte geldlening rechtstreeks toekomt aan de andere echtgenoot. In de relatie tussen schuldenaar en schuldeiser is de echtgenoot, die de geldlening feitelijk heeft verstrekt, degene die het resultaat uit de geldlening geniet. De rechtbank heeft vastgesteld dat de vordering op naam van de man stond en dat de man ook het bestuur over de vordering had. Het resultaat van de vordering werd daarom alleen door de man genoten. De opvatting van de staatssecretaris dat de echtgenote de vordering indirect ter beschikking stelde, is niet juist. Met indirect ter beschikking stellen is de situatie bedoeld waarin de daadwerkelijke terbeschikkingsteller gebruik maakt van een "tussenstation" om belastingheffing over het resultaat uit terbeschikkingstelling te ontlopen. Die situatie deed zich hier niet voor. Voor toepassing van de terbeschikkingstellingsregeling is cruciaal dat feitelijk vermogen beschikbaar wordt gesteld. De vraag is op welk moment de terbeschikkingstelling aanvangt. Voor ondernemers geldt dat ook de voorbereidingsfase al meetelt, zelfs als de uiteindelijke materiële onderneming nooit tot stand komt. Dat betekent dat de in de voorbereidingsfase gemaakte kosten aftrekbaar zijn. De regels van de winst uit onderneming zijn ook van toepassing op vermogensbestanddelen die onder de terbeschikkingstellingsregeling vallen. Dat zou dus inhouden dat ook bij resultaatgenieters de voorbereidingshandelingen al meetellen. Hof Den Bosch concludeerde op basis van de wetsgeschiedenis en de wettekst 4 ZEKER VAN JE ZAAK
dat voor de belastingheffing zo min mogelijk verschil gemaakt moet worden tussen ter beschikking gestelde vermogensbestanddelen en vermogensbestanddelen die tot een ondernemingsvermogen behoren. Een vermogensbestanddeel dat is aangeschaft om ter beschikking gesteld te worden is vanaf het moment van de aanschaf onderdeel van het verplicht "werkzaamheidsvermogen" en niet pas vanaf het moment waarop het vermogensbestanddeel bedrijfsklaar is. De Hoge Raad deelt deze opvatting. Wanneer bij de aanschaf van een onroerende zaak zowel de dga als de BV de bedoeling hebben dat de BV deze zaak gaat gebruiken en de zaak voor dat gebruik gereed wordt gemaakt is vanaf de aanschaf sprake van terbeschikkingstelling. Dat kan ook gelden als de gezamenlijke bedoeling niet in een overeenkomst is vastgelegd. Voorwaarde voor terbeschikkingstelling bij de aanschaf van een onroerende zaak is dat er geen ander gebruik van de onroerende zaak plaatsvindt. Een ondernemer kan de zogenaamde aanloopkosten van zijn onderneming alsnog in aftrek brengen op zijn inkomen. Aanloopkosten zijn kosten en lasten die de ondernemer heeft gemaakt in de vijf jaren voorafgaand aan het eerste jaar waarin sprake is van ondernemerschap en die verband houden met het starten van de onderneming. Uiteraard mogen deze kosten niet al eerder ten laste van het inkomen uit werk en woning zijn gebracht. Deze bepaling is ook van toepassing op het resultaat uit overige werkzaamheden. Onderdeel van het resultaat uit overige werkzaamheden is de terbeschikkingstelling van een vermogensbestanddeel aan de eigen BV. Wanneer het vermogensbestanddeel voor de aanvang van de terbeschikkingstelling onderdeel was van de rendementsgrondslag van box 3 van de belastingplichtige, is met kosten en lasten uit de aanloopfase reeds forfaitair rekening gehouden bij de bepaling van het netto rendement van het vermogensbestanddeel. Volgens de Hoge Raad is er dan geen aanleiding om de kosten en lasten ten laste van het inkomen in box 1 te brengen. De terbeschikkingstellingsregeling is ingevoerd per 1 januari 2001. Vermogensbestanddelen die op die op die datum tot een werkzaamheid moesten worden gerekend, werden gewaardeerd op de waarde in het economische verkeer op dat tijdstip. Voor een vordering op een BV die op 31 december 2000 volgens de toen geldende wettekst tot een aanmerkelijk belang behoorde en die op 1 januari 2001 tot een werkzaamheid werd gerekend, gold niet de waarde in het economische verkeer maar de verkrijgingsprijs die gold voor de aanmerkelijk belangregeling. Voor een aanmerkelijkbelanghouder die een vordering op de BV om niet had verkregen, betekende dit dat de vordering per 1 januari 2001 op nihil werd gewaardeerd. De in 2001 ontvangen aflossingen op de vordering vormden belastbaar resultaat uit een werkzaamheid. INVORDERING Betalingsonmacht Een ondernemer die niet in staat is om de verschuldigde loon- en omzetbelasting te betalen is verplicht dat te melden bij de belastingdienst om aansprakelijkheid te voorkomen. Volgens een arrest van de Hoge Raad heeft de ondernemer slechts de keuze tussen tijdig betalen en melden dat hij niet tot betalen in staat is. Wanneer er al een naheffingsaanslag is opgelegd kan niet meer rechtsgeldig een melding van betalingsonmacht worden gedaan. De meldingsplicht vervalt wanneer de belastingdienst op het moment waarop de belasting moet worden betaald al weet dat een belastingschuldige niet in staat is om te betalen. Hof Den Haag vernietigde de aansprakelijkstelling van de bestuurder van een BV omdat de belastingdienst al op de hoogte was van de betalingsproblemen van de BV. Vanaf 2004 werden de loon- en omzetbelasting nooit tijdig betaald. De aansprakelijkstelling had betrekking op omzetbelasting en loonbelasting uit de jaren 2006 en 2007. In 2006 was er regelmatig contact geweest tussen de BV en de belastingdeurwaarder en twee medewerkers van de belastingdienst over de betalingsproblemen van de BV. Omdat de belastingdienst wist dat de BV betalingsproblemen had, was er geen aansprakelijkheid wegens niet of te laat melden van de betalingsonmacht. De aansprakelijkheid van de bestuurder kon dan alleen nog gebaseerd worden op kennelijk onbehoorlijk bestuur. De belastingdienst slaagde er niet in om aannemelijk te maken dat het niet betalen van de belastingschuld te wijten was aan kennelijk onbehoorlijk bestuur. Reiskosten LOONBELASTING Reiskosten voor woon-werkverkeer zijn voor werknemers alleen aftrekbaar als zij gebruik maken van het openbaar vervoer. Een van de voorwaarden voor aftrek van reiskosten is een openbaar vervoerverklaring. Deze verklaring wordt afgegeven door het openbaar vervoerbedrijf aan abonnementhouders. Voor werknemers die losse kaartjes kopen is aftrek mogelijk als de werkgever een zogenaamde reisverklaring verstrekt. Niet duidelijk is of in dat geval de 5
werknemer ook moet beschikken over de losse vervoerbewijzen om voor aftrek in aanmerking te komen of dat het bewijs dat met openbaar vervoer is gereisd op andere wijze kan worden geleverd. De Uitvoeringsregeling Inkomstenbelasting 2001 bepaalt dat een belastingplichtige op verzoek van de inspecteur zowel de reisverklaring als de plaatsbewijzen aan hem moet overhandigen. De rechtbank Haarlem stond aftrek toe aan iemand die geen plaatsbewijzen meer had, maar die aan de hand van giroafschriften en de reisverklaring voldoende aannemelijk wist te maken dat zij met het openbaar vervoer had gereisd. In hoger beroep heeft Hof Amsterdam deze uitspraak vernietigd. Volgens het Hof zijn de plaatsbewijzen een essentieel onderdeel van het te leveren bewijs, omdat door de combinatie van de reisverklaring en de plaatsbewijzen het verband tussen het woon-werkverkeer en het met het openbaar vervoer afgelegde traject kan worden gelegd. Noch uit de tekst van de wet of de uitvoeringsregeling, noch uit de wetsgeschiedenis blijkt dat dit bewijs op een andere wijze kan worden geleverd. Opmerkelijk is dat Hof Amsterdam in een vergelijkbare procedure eerder oordeelde dat de kaartjes alleen als bewijs overgelegd moeten worden als tussen de belastingplichtige en de inspecteur in geschil is of de belastingplichtige wel gebruik heeft gemaakt van het openbaar vervoer voor het woon-werkverkeer. Andere vormen van bewijs dan de vervoerbewijzen hoeft de inspecteur niet te accepteren. Als tussen partijen niet (meer) in geschil is dat de belastingplichtige met het openbaar vervoer heeft gereisd, hoeft er geen bewijs geleverd te worden. Dat betekent dat de vervoerbewijzen dan niet nodig zijn. Woon-werkverkeer Het voor privédoeleinden mogen gebruiken van een auto van de zaak is een vorm van loon in natura. Behoudens bewijs van het tegendeel gaat de wetgever ervan uit dat een auto van de zaak ook privé mag worden gebruikt. Dat betekent dat er altijd een bijtelling bij het inkomen plaatsvindt, tenzij de gebruiker van de auto het bewijs levert dat hij de auto in een kalenderjaar voor niet meer dan 500 kilometer privé heeft gebruikt. Het zogenaamde woon-werkverkeer, dat zijn de ritten van huis naar de zaak en terug, geldt als zakelijk gebruik. Het recht om een auto van de zaak te gebruiken voor het woon-werkverkeer wordt gelijkgesteld met door de werkgever georganiseerd vervoer. In de Wet op de Loonbelasting wordt de waarde van door de werkgever georganiseerd vervoer op nihil gesteld. Een procedure voor de rechtbank Arnhem had als geschilpunt de kwalificatie van de ritten die een werknemer maakte om thuis te lunchen. De werknemer meende dat deze ritten onderdeel waren van het woon-werkverkeer. De inspecteur meende dat woon-werkverkeer beperkt was tot de rit aan het begin van de dag naar het werk en de rit aan het einde van de dag terug naar de woning. De lunchritten waren volgens de inspecteur privéritten. Dat standpunt zou tot gevolg hebben dat er een bijtelling bij het loon voor privégebruik auto zou moeten plaatsvinden. Volgens de rechtbank is de frequentie van het woon-werkverkeer niet van belang. De bijtelling verviel omdat de werknemer met een sluitende kilometeradministratie het bewijs leverde dat het privégebruik minder dan 500 kilometer bedroeg. OMZETBELASTING Belaste verhuur De verhuur van onroerende zaken is in beginsel een van omzetbelasting vrijgestelde prestatie. Op verzoek van verhuurder en huurder is voor bedrijfsmatige onroerende zaken belaste verhuur mogelijk als de huurder voor tenminste 90% gebruikt voor belaste prestaties. Aan deze eis werd niet voldaan in een geval van gezamenlijke huur van een bedrijfsruimte. Het ging om een bedrijfsruimte die aan twee huurders was verhuurd. Er waren twee huurovereenkomsten opgemaakt. De ene overeenkomst ging uit van vrijgestelde verhuur, de andere van belaste. Beide overeenkomsten betroffen een gedeelte van de totale bedrijfsruimte. In een addendum bij de huurovereenkomsten stond dat de huurders gezamenlijk de gehele bedrijfsruimte huurden en dat de bedrijfsruimte aan beide huurders volledig ter beschikking stond. Dat betekende dat de huurders gezamenlijk, en dus niet ieder apart, als huurder van het gehele pand werden aangemerkt. Gezamenlijk voldeden de huurders niet aan de 90%-eis. Eén van de huurders verrichtte vrijwel uitsluitend vrijgestelde prestaties. In de tweede verhuurovereenkomst was ten onrechte uitgegaan van belaste verhuur. ONDERNEMINGSWINST Studiekosten Opleidingskosten van een zelfstandige ondernemer komen ofwel ten laste van de winst of zijn aftrekbaar als persoonsgebonden aftrek. Het onderscheid is gelegen in het bestaan van een niet aftrekbaar drempelbedrag van 500 voor persoonsgebonden aftrek wegens studie. De kosten van een studie komen ten laste van de winst uit onderneming als de studie wordt gevolgd 6 ZEKER VAN JE ZAAK
om het zelfstandige beroep op het bestaande niveau en in de bestaande omvang te kunnen blijven uitoefenen. Worden de met de studie vergaarde kennis en vaardigheden benut voor nieuwe activiteiten of voor het verkrijgen van een nieuwe klantenkring, dan behoren de kosten tot de persoonsgebonden aftrek. In het geval van een zelfstandige communicatieadviseur vond de rechtbank aannemelijk dat de gevolgde studie was bedoeld om een nieuwe klantenkring te kunnen verkrijgen. De communicatieadviseur had zelf aangevoerd dat zij met het diploma van de studie op zak opdrachten kon verkrijgen die anders buiten bereik waren gebleven. Omdat de studiekosten niet ten laste van de winst uit onderneming konden worden gebracht, telden de aan de studie bestede uren niet mee voor het urencriterium. Gevolg was dat de communicatieadviseur niet voldeed aan het urencriterium en dus geen recht had op zelfstandigenaftrek. In hoger beroep handhaafde Hof Den Haag het oordeel van de rechtbank. Oudedagsreserve Het is mogelijk om een onderneming zonder heffing van inkomstenbelasting in te brengen in een BV. Deze wijze van inbreng staat bekend onder de naam geruisloze inbreng. Per 1 januari 2001 bestaat ook de mogelijkheid om geruisloos de BV te verlaten en de onderneming voor eigen rekening voort te zetten. Bij de inbreng van de onderneming kan een lijfrenterecht worden bedongen van de BV als tegenprestatie voor een opgebouwde oudedagsreserve. Bij gebruikmaking van de terugkeerfaciliteit kan het recht op lijfrente worden gebruikt als extra toevoeging aan de oudedagsreserve. In een procedure was in geschil tot welk bedrag een extra toevoeging kan worden gedaan. De lijfrenteverplichting bedroeg bij de inbreng van de onderneming 54.690. Door toevoeging van rente was de verplichting ten tijde van de terugkeer uit de BV opgelopen tot 69.200. Hof Arnhem meende dat de wet niet toestond om een extra toevoeging aan de nieuw te vormen oudedagsreserve te doen voor het bedrag van de oprenting. Het hof vond een andere uitleg onwaarschijnlijk aangezien een oudedagsreserve onder de inkomstenbelasting niet kan toenemen door oprenting. Volgens de Hoge Raad is de enige beperking die de tekst van de wet aanbrengt dat het moet gaan om een lijfrente die in het kader van de afname van een oudedagsreserve van de belastingplichtige is gevormd. Het volledige bedrag van de lijfrenteverplichting mag aan de oudedagsreserve worden toegevoegd. Investering Wanneer een ondernemer investeert in bedrijfsmiddelen heeft hij onder voorwaarden recht op investeringsaftrek. Wordt een bedrijfsmiddel waarvoor investeringsaftrek is genoten binnen een termijn van vijf jaar verkocht, dan moet de ondernemer een desinvesteringsbijtelling bij de winst doen. Het ongedaan maken van een investering waarvoor (nog) geen investeringsaftrek is genoten, is geen desinvestering en heeft niet tot gevolg dat een desinvesteringsbijtelling moet worden gedaan. SOCIALE VERZEKERINGEN AOW-toeslag De eerder door het kabinet aangekondigde vervroegde afschaffing van de partnertoeslag in de AOW in 2011 gaat niet door. Deze vervroegde afschaffing zou gelden voor nieuwe uitkeringsgerechtigden met een partner die jonger is dan 55 jaar. De maatregel was bedoeld als bezuiniging, maar stuitte op veel verzet. Het financiële gat wordt gedeeltelijk gedicht door de algemene korting op de partnertoeslag te verhogen tot 8%. Deze korting geldt niet voor mensen met een inkomen van minder dan 20.000. De partnertoeslag wordt in 2015 helemaal afgeschaft voor voor alle nieuwe gevallen. ALGEMEEN Loonadministratie De aangekondigde uniformering van de loonaangiftes gaat volgens de minister van Sociale Zaken en de staatssecretaris van Financiën niet per 1 januari 2011 in. Van diverse kanten zijn bezwaren geuit tegen invoering per die datum. Het kabinet legt de prioriteit bij het terugdringen van het aantal benodigde correcties en herstel van bestaande fouten in de loonaangifte. De invoering van een eenduidige loonaangifte is noodzakelijk om de polisadministratie om te vormen tot een basisregistratie van arbeids- en uitkeringsgegevens. Hoewel bij de totstandkoming van deze uitgave de grootst mogelijke zorgvuldigheid is betracht, bestaat de mogelijkheid dat bepaalde informatie na verloop van tijd verouderd of niet meer juist is. Dit kan ten gevolge van (aanpassing van de) regelgeving die bekend is geworden na het opmaken van deze uitgave. Voor toepassing in individuele gevallen raden wij u aan contact op te nemen met uw adviseur. 7