HET AMSTERDAMSE COFFEESHOPBELEID 2008 Terugblik, actueel beleid, concretisering afstandcriterium. Concept



Vergelijkbare documenten
1. De vestiging van coffeeshops wordt gedoogd indien de coffeeshop voldoet aan de volgende vestigingscriteria:

Nederlandse cannabisbeleid

Fact sheet. Minder coffeeshops in Amsterdam. Aantal coffeeshops daalt langzaam. nummer 3 mei 2007

Tabak, cannabis en harddrugs

Collegevergadering : 14 oktober 2014 Agendapunt : 9 Portefeuillehouder : drs. J.H.A. van Oostrum Meer informatie bij : A.Holl Telefoon :

Gemeente Medemblik, Coffeeshopbeleid 2012

NUL-BELEID COFFEESHOPS. Gemeente Bellingwedde

De Burgemeester besluit: 1. op grond van artikel 13b Opiumwet vast te stellen het Sanctiebesluit Coffeeshops 2013, dat luidt als volgt:

Beleidsregels Artikel 13b Opiumwet in de B5-gemeenten. Vastgesteld gewijzigde versie door de burgemeester op 27 mei 2014

Exploitatievergunning horecabedrijf (incl. terras)

34300 VIII Vaststelling van de begrotingsstaten van het Ministerie. van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (XVI) voor het jaar 2016

Notitie coffeeshopbeleid gemeente Koggenland

ONAFHANKELIJKE COMMISSIE EXPERIMENT GESLOTEN COFFEESHOPKETEN

ONDERZOEK GENOTMIDDELENGEBRUIK SCHOLIEREN VOORTGEZET ONDERWIJS DEN HAAG 2003

Oplegvel Informatienota

A: geen affichering: betekent geen reclame anders dan een summiere aanduiding op de betreffende lokaliteit.

Over drugs en de coffeeshop (Wat is het?)

28 secondant #3/4 juli-augustus Volksgezondheid staat centraal in het Nederlandse drugsbeleid. Nut en nood

Veranderingen in middelengebruik onder Nederlandse scholieren: samenhang met schoolniveau

De gemeenteraad van Gouda Oriënterende informatie coffeeshopbeleid naar aanleiding van de motie hierover dd 10 november 2011.

SAMENVATTING. Samenvatting

Notitie ter ondersteuning van het debat over richtinggevende criteria locatie vestiging coffeeshop in Helmond

Blauwe Nota discussienota coffeeshopbeleid

RAADSVOORSTEL EN ONTWERPBESLUIT

Reden van het besluit:

ONDERZOEK GENOTMIDDELENGEBRUIK SCHOLIEREN BASISONDERWIJS DEN HAAG 2003

Burgemeester. De voorzitter van de Commissie Bestuur. Zeer geachte mevrouw Michels,

Handhavingsmodel horeca en alcohol

GENOTMIDDELEN. Jongerenmonitor % ooit alcohol gedronken. Klas 2. Klas 4. 5% ooit wiet gebruikt. 24% weleens gerookt.

De belangrijkste overwegingen om deze gedoogbeschikking te verstrekken zijn:

HANDHAVING GEDOOGVOORWAARDEN COFFEESHOPS Resultaten quickscan

Met deze voordracht stellen wij u voor het volgende besluit te nemen:

Leeftijd eerste ervaring met alcohol < 11 jaar

Titel van deze presentatie

Coffeeshops, bezoekersstromen, motieven voor bezoek en spreiding in Amsterdam ~ Stevige blowers in en rond Amsterdam

Beleidsregel van de burgemeester van de gemeente Altena houdende regels omtrent coffeeshops Beleidsregel nulbeleid coffeeshops Altena 2019

Cannabis monitoring en evidence-informed beleid. Dr. Margriet van Laar Programmahoofd Drug Monitoring & Policy Trimbos-instituut

Damoclesbeleid gemeente Heerhugowaard 2018

Stappenplannen voor de handhaving van de exploitatievergunning en vergunningen ingevolge de Dranken Horecawet en Wet op de Kansspelen.

HANDHAVINGSARRANGEMENT GEMEENTE ALMERE 2013

Naam Beleidsregel handhaving Horeca-inrichtingen, waarop de vergunningplicht van artikel 3 Dranken Horecawet van toepassing is (2007)

Wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening i.r.t. prostitutie Kenmerk dp

Genotmiddelen. Genotmiddelen. Bron: 1

"De overheid is een goede werkgever voor criminele organisaties"

Roken, alcohol en drugs

Informatieavond coffeeshop Tennesseedreef. Maandag 4 februari 2019

De wietpas en het sociaal clubmodel

Gedoog- en handhavingsarrangement artikel 13b Opiumwet. Gedoog- en handhavingsarrangement artikel 13b Opiumwet Gemeente Deventer

Gemeente Amsterdam. Aan de gemeenteraad Annstel iou PN Amsterdam. 25 september V. Evaluatie afstandscriterium coffeeshops

vast te stellen de volgende beleidsregels voor het toepassen van artikel 13b, eerste lid van de Opiumwet, onder de naam DAMOCLESBELEID

Aan de raad van de gemeente Sliedrecht

Een experiment met een gesloten cannabisketen. Dike van de Mheen, oktober 2018

Roken, drinken en gokken. Nagegaan is hoeveel en hoe vaak jongeren uit de gemeente Groningen roken, drinken en gokken. Hierbij is een onderverdeling

Besluit van de burgemeester van de gemeente Sittard-Geleen houdende regels omtrent Damoclesbeleid Sittard-Geleen

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Sint Jansstraat 2C Goudsesingel 184 Telefoon Telefoon Fax Fax

Beleid coffeeshop(s) en illegale verkooppunten verdovende middelen gemeente Velsen 2008

Bij antwoord datum, kenmerk en onderwerp vermelden

Onze doelgroep speelt het meest games op op online game websites. Hierna komen de consoles en de PC games.

Wat weten we van de Nederlandse drugseconomie? Nicole Maalsté

: 6e wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV): sluitingstijden horeca

Jongeren. Experimenteren Zijn onzeker Overzien risico s niet of nauwelijks Kunnen moeilijk nee zeggen Voelen druk van buitenaf Willen indruk maken

FHP Konings. Telefoonnummer:

TOELICHTING Tweede wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening Heusden 2016 (APV)

Aan de gemeenteraad, Met deze voordracht stellen wij u voor het volgende besluit te nemen:

Wat weten we van de Nederlandse drugseconomie? Nicole Maalsté

Handhavingarrangement coffeeshopbeleid

COFFEESHOPBEZOEKERS IN VENLO 2009 TELLINGEN EN ENQUÊTE COFFEESHOPBEZOEKERS VENLO

2.1 Coffeeshops in Nederland

1. Inleiding. 2. Wettelijk kader voor coffeeshopbeleid

Coffeeshops, bezoekersstromen, motieven voor bezoek en spreiding in Amsterdam ~ Samenvatting en conclusie

De voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG. Datum 21 oktober 2013 Betreft Kamervragen. Geachte voorzitter,

Beleidsregel handhaving wet Damocles gemeente Beverwijk 2018

Beleidsnota Bestuurlijke handhaving van artikel 13b Opiumwet

Gedoog- en handhavingsarrangement artikel 13b Opiumwet Gemeente Deventer

Naam Beleidsregels met gedoogvoorwaarden ten aanzien van coffeeshops (1996)

Vaststelling Drank- en Horecaverordening Breda 2014

Notitie sluitingstijden horeca tijdens zon- en feestdagen 2014 t/m 2017, gemeente Deurne

Samenvatting. De coffeeshop. Bekendheid met en houding tegenover de coffeeshop

Wijziging APV (invoering vergunningenstelsel growshops c.a.)

gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van..; gelet op titel VA van de Wet op de kansspelen en artikel 149 van de Gemeentewet;

dat de navolgende criteria gelden bij de beoordeling van de vraag of tegen een coffeeshop wordt opgetreden:

Coffeeshops in Nederland 2007

Draagvlak nieuwe sluitingstijden Horeca Uitkomsten van een peiling onder het Westfriese burgerpanel 8 september 2008

Burgemeester en Wethouders 27 oktober Steller Documentnummer Afdeling. J.A.R. de Haas z Samenleving

Handhavingsmodel Drank- en Horecawet

2. Plan van aanpak. Schema e melding overlast Politie voert een controle uit.

Coffeeshops in Nederland 2009

Sanctiebesluit Leiderdorp 2016 Drank en horeca

Beleidsregel. Sluiting van voor het publiek toegankelijke gebouwen

Op weg naar een generatie Nix? Vandaag: HBSC-landen in de studie. Trends in middelengebruik onder scholieren. Tom ter Bogt Wilma Vollebergh

TEYLINGEN BURGEMEESTERSBESLUIT 2008/ Coffeeshop beleid. Beheer Leefomgeving. C.M, HoektfJ^Jsifc. De burgemeester besluit:

Beantwoording rondvragen 18R.00833

Initiatiefvoorstel Trots Op Nederland inzake APV-wijziging drugsoverlast

Monitor jongeren 12 tot 24 jaar

VERORDENING DRANK- EN HORECAWET BUSSUM 2014

Monitor jongeren 12 tot 24 jaar

Cannabis preventie IrisZorg

Met een ontheffing mag u na middernacht sluiten. Hiervoor moet u wel aan een aantal eisen voldoen:

GEMEENTEBLAD. Nr

Transcriptie:

HET AMSTERDAMSE COFFEESHOPBELEID 2008 Terugblik, actueel beleid, concretisering afstandcriterium. Concept Directie OOV, november 2008 1

Inhoudsopgave 1 Inleiding 3 1.1 Aanleiding en doelstelling 3 1.2 Leeswijzer 3 2 Terugblik 4 2.1 Landelijke ontwikkelingen inzake drugsbeleid tot 1997 4 2.2 Beleidsvorming en vaststelling coffeeshopbeleid Amsterdam 1995-1997 4 2.3 Evaluatie coffeeshopbeleid 1999 5 3 Huidig beleid, risico s en preventiemaatregelen 6 3.1 Huidig coffeeshopbeleid 6 3.2 Risico s cannabisgebruik 8 3.3 Notitie preventie genotmiddelgebruik 2008-2011 14 4 Evaluatie huidig beleid 4.1 Scheiding hard en soft drugs, scheiding bokken en schapen 15 4.2 Handhaving AHOJG-criteria 15 4.3 Coffeeshop en toerisme 16 4.4 Het rookverbod/loketfunctie 16 4.5 Overlast in relatie tot vestigingsplek 17 4.6 Verzoek tot spreiding en vermindering stadsdelen De Baarsjes en Centrum 17 4.7 Uitsterfregelingen 18 4.8 Aantal coffeeshops in relatie tot de vraag 18 4.9 Gezondheidsaspecten 19 5 Aanpassing beleid: nadere invulling afstandcriterium tot scholen 20 5.1 Huidige invulling afstandcriterium in Amsterdam 20 5.2 Den Haag wenst concretisering afstandcriterium 20 5.3 Invulling afstandcriterium 20 5.4 Effectuering afstandcriterium 21 5.5 Verplaatsingsmogelijkheden niet realistisch 22 5.6 Conclusie 23 Bijlage Overzicht van de gedoogvoorwaarden voor de verkoop van softdrugs in de coffeeshop 24 2

1 Inleiding 1.1. Aanleiding en doelstelling Deze notitie Het Amsterdamse coffeeshopbeleid 2008 heeft een tweeledig doel. Ten eerste is uitwerking gegeven aan een verzoek van de gemeenteraad om een actueel overzicht te verschaffen van het coffeeshopbeleid en een evaluatie van ruim tien jaar coffeeshopbeleid in Amsterdam. Ten tweede wordt in de notitie een concreet voorstel gedaan tot concrete invulling van het door de landelijke overheid opgelegde afstandcriterium tot scholen. Daarbij worden de knelpunten inzake mogelijkheden voor spreiding en/of verplaatsing van coffeeshops die in de ongewenste nabijheid van een school zijn gelegen inzichtelijk gemaakt. Dit in samenhang met de door stadsdeel Centrum en stadsdeel De Baarsjes geuite wens om te komen tot een evenwichtigere verdeling van coffeeshops in de stad. Op grond van het landelijk beleid dient het afstandcriterium uiterlijk vóór 2012 te worden gerealiseerd. 1.2 Leeswijzer Hoofdstuk 2 start met een korte weergave van de landelijke kaders voor het gedoogbeleid en de fundamenten van het Amsterdamse coffeeshopbeleid, zoals deze in de jaren 1995 tot 1997 zijn gelegd. Vervolgens wordt verslag gedaan van de uitkomsten van de evaluatie van het Amsterdamse coffeeshopbeleid zoals die in 1999 heeft plaatsgevonden. Daarna volgt in hoofdstuk 3 een overzicht van het actuele coffeeshopbeleid, zoals dat door het Driehoeksoverleg is vastgesteld. Ook het preventiebeleid dat het College onlangs heeft vastgesteld in de Notitie Preventie genotmiddelengebruik 2008-2011 komt daarbij aan de orde. Hierin is de bij de gemeente bekende laatste stand van zaken weergegeven met betrekking tot verkregen inzichten in de effecten van het gebruik van soft drugs. Hoofdstuk 4 bevat een evaluatie van het actuele coffeeshopbeleid. Tenslotte is in hoofdstuk 5 het afstandcriterium tussen coffeeshop en school uitgewerkt. 3

2 Terugblik 2.1 Landelijke Ontwikkelingen inzake drugsbeleid tot 1997 In 1976 is een belangrijke wijziging doorgevoerd in de Opiumwet, waarbij een scheiding tussen hard en soft drugs is aangebracht. 1 Het voornaamste doel van deze wijziging was het van elkaar gescheiden houden van de hard- en softdrugsmarkt. Daarbij ging men eerst uit van de verkoop van soft drugs aan gebruikers door een huisdealer. Later, eind jaren tachtig, wijst de praktijk uit dat de verkoop voornamelijk plaatsvindt vanuit de zogenaamde coffeeshops. Dat heeft het Openbaar Ministerie er in 1991 toe gebracht tot het invoeren van een landelijke geldende richtlijn; de AHOJG-criteria voor de coffeeshops. 2 Blijft men binnen de gestelde criteria dan ziet het OM van vervolging af. Deze criteria bleken voor verschillende interpretatie vatbaar (zijn jeugdigen personen onder de 16 jaar of 18 jaar, wat is de maximale verkoophoeveelheid per transactie). In oktober 1994 zijn de richtlijnen door het College van Procureurs-generaal vastgesteld en daarmee geformaliseerd. De leeftijdsgrens werd gesteld op 18 jaar, de maximale verkoophoeveelheid per transactie op 30 gram. In 1995 verscheen de Drugsnota Het Nederlands drugsbeleid; continuïteit en verandering. In die nota werd aangegeven, dat de bonafide coffeeshop bewezen hebben een bijdrage te leveren aan de afscherming van de softdrugmarkt ten opzichte van de hard drugs. Daarnaast werd geconstateerd dat er sprake was van een toename van coffeeshops en de overlast die veroorzaakt wordt door de coffeeshops. Het kabinet besloot vervolgens onder meer de gecombineerde verkoop van alcohol en soft drugs te verbieden. Verder werd de maximale transactiehoeveelheid verlaagd tot 5 gram en toegevoegd werd aan de gedoogcriteria de richtlijn dat de voorraadhoeveelheid maximaal 500 gram mag bedragen. In oktober 1996 zijn de Richtlijnen voor het opsporings- en strafvorderingbeleid inzake strafbare feiten van de Opiumwet door het OM in werking getreden. In die richtlijnen is verder aangegeven dat het coffeeshopbeleid op onderdelen nader kon worden bepaald door het lokale driehoeksoverleg. Daarbij moet met name worden gedacht aan het aantal coffeeshops in de gemeente en de maximum toegestane hoeveelheid aan voorraad met als bovengrens 500 gram. 2.2 Beleidsvorming en vaststelling coffeeshopbeleid Amsterdam 1995-1997 In Amsterdam en vooral ook in de Gemeenteraad is er veel kritiek geuit op een aantal punten van het landelijk beleid. Met name gold die kritiek de verhoging van de leeftijdsgrens van 16 naar 18 jaar, het verbod op de gecombineerde verkoop van alcohol en soft drugs en de maximale voorraadhoeveelheid. Door een wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV) werd per 1 januari 1995 de mogelijkheid gecreëerd om coffeeshops als een apart type horeca aan te wijzen en daardoor een gemeentelijk beleid te voeren dat speciaal gericht is op dit type horeca. Vooruitlopend op een notitie waarin het coffeeshopbeleid van de burgemeester is aangegeven, heeft de burgemeester besloten dat de situatie met betrekking tot het vestigen van coffeeshops bevroren werd tot die verkooppunten die voor 1 april 1995 al soft drugs plachten te verkopen. Dit op advies van het College van B&W van 31 maart 1995 om het aantal coffeeshops in Amsterdam te bevriezen, in afwachting van verdere besluitvorming door de Gemeenteraad. Nieuwe verkooppunten werden vanaf die datum niet meer toegestaan. Voorts werd in de APV een bepaling opgenomen (art. 3.2.8b), die het de Burgemeester mogelijk maakt bestuurlijke sancties op te leggen, indien de houder of beheerder betrokken is, of hem ernstige nalatigheid kan worden verweten bij criminele activiteiten in zijn zaak of bij andere activiteiten in of vanuit het horecabedrijf, die een gevaar voor de openbare orde opleveren en/of een bedreiging vormen voor het woon- en leefklimaat in de omgeving van het horecabedrijf. Verder treft de burgemeester in het kader van een 1 Vanaf dat moment is sprake van een lijst 1 (hard drugs) en een lijst 2 (soft drugs) in de Opiumwet. 2 Het betreft de criteria voor gedoogde softdrugsverkoop in de coffeeshop. Geen Affichering; geen Harddrugs; geen Overlast; geen Jeugdigen onder 18 jaar; geen Grote hoeveelheden soft drugs. Zie verder bijlage 1. 4

geïntegreerd bestuurlijk-justitiële aanpak ook bestuurlijke sancties, indien de richtlijn en de AHOJG-criteria met betrekking tot soft drugsverkoop van de Procureurs-generaal worden overtreden. Het Amsterdamse beleid is onder meer gericht op: - het scheiden van de bokken van de schapen; - een vergunningstelsel - stringente handhaving van de AHOJG-criteria. In september 1995 stelde de burgemeester de hierboven aangegeven justitieelbestuurlijke aanpak in een notitie aan de gemeenteraad het beoogde coffeeshopbeleid voor: - Geen nieuwe vestigingen van coffeeshops (m.i.v. 1 april 1995 onder de conditie als hierboven vermeld); De coffeeshops worden op een lijst geplaatst; - Soft drugs in alcoholverstrekkende zaken: overwogen wordt een overgangsdatum aan te wijzen, waarop de ondernemer een keuze moet maken of de zaak voortgezet wordt als (alcoholvrije) coffeeshop, of een andere exploitatiewijze. Die keuzemogelijkheid geldt niet voor die zaken die zijn gelegen in straten waar het aantal coffeeshops moet worden verminderd, waarbij het woon- en leefklimaat in aanmerking genomen sprake is van overlast of een dreigende overlastsituatie (uitsterfregeling). - Vermindering van het aantal coffeeshops: Het terugdringen van het aantal coffeeshops wordt beperkt tot de hierboven bedoelde aangewezen gebieden, dan wel dat het aantal afneemt omdat men zich niet aan de regels houdt en de exploitatievergunning daarom wordt ingetrokken, dan wel omdat een inrichting is gesloten op grond van de openbare orde (art. 2.7 APV): - Er wordt een aparte sluitingstijd ingevoerd voor de coffeeshops (07:00 uur tot 01:00 uur, geen weekendregeling en geen mogelijkheid tot incidentele verlenging van de openingstijden). De bedoeling van het college en de raad was in de APV een specifiek artikel (art. 3.15) op te nemen waarin de bovenbedoelde regeling met betrekking tot verstrekking van soft drugs werd vastgelegd. De rechter oordeelde echter anders, namelijk, dat dit artikel van de APV in strijd was met de Opiumwet en derhalve onverbindend. 3 Overtreding van de AHOJG-richtlijnen kan wel leiden tot bestuurlijke maatregelen met betrekking tot de exploitatievergunning, hetgeen in een handhavingstappenplan 4 is vastgelegd. Het beleid 5 werd als volgt vastgesteld: 1 op grond van het landelijk beleid wordt de verkoop van soft drugs uitsluitend gedoogd in alcoholvrije horecabedrijven; 2 er wordt alleen de verkoop van soft drugs gedoogd in coffeeshops die op de lijst van coffeeshops staan vermeld, zoals die na 1 april 1995 is opgesteld en bijgehouden; 3 de combinatie van alcohol en soft drugs is op grond van landelijk beleid niet toegestaan. Voor die bedrijven (verder aangeduid als hasjcafés) geldt een uitsterfregeling bij overdracht (feitelijk, economisch of juridisch). 2.3 Evaluatie coffeeshopbeleid 1999 In 1999 is het coffeeshopbeleid geëvalueerd. Dit heeft geleid tot het besluit van B&W van 8 juni 1999 waarin een aantal beleidsaspecten nader zijn uitgewerkt dan wel aangepast, te weten: 1 de integrale justitieel/bestuurlijke aanpak wordt gecontinueerd, waarbij de gang van zaken met betrekking tot de handhaving regelmatig in de subdriehoek horeca wordt besproken en afgestemd; 3 Het coffeeshopbeleid is vervolgens niet rechtstreeks via het vergunningstelsel van de APV, maar wel via het gedoogbeleid verder voortgezet. Op grond hiervan is de titel waarop politiecontrole plaatsvindt een punt van aandacht. 4 Zie de Stappenplannen handhaving horeca, etc, onderdeel 8, laatstelijk vastgesteld Gemeenteblad afd. 3B, no. 44, 2004 5 Beleid met betrekking tot coffeeshops, Gemeenteblad afd. I, nr. 275, 4 juni 1996 5

2 dat het huidige niveau van handhaving wordt gecontinueerd, met dien verstande dat de handhaving wordt verhoogd in die gebieden waar volgens de evaluatie onvoldoende gehandhaafd is. In de handhaving krijgt extra aandacht het optreden tegen nietgedoogde verkooppunten; 3 dat tot de handelsvoorraad van een coffeeshop dient integraal te worden gerekend alle voorraden softdrugs die nagenoeg direct beschikbaar zijn voor de verkoop vanuit de coffeeshop. De ruimte waarin de voorraad softdrugs zich bevindt hoeft niet of niet geheel toegankelijk te zijn voor het publiek; 4 dat, indien in een overconcentratiegebied het aantal officieel gedoogde verkooppunten dusdanig is afgenomen dat er geen overlast meer wordt veroorzaakt, het desbetreffende stadsdeel of de dienst Binnenstad een gemotiveerd advies tot opheffing van dat overconcentratiegebied aan de Burgemeester kan richten; 5 dat, indien afdoende kan worden aangetoond dat het niet meer (voldoende) aanwezig zijn van officieel gedoogde verkooppunten in een stadsdeel tot een niet te accepteren druk op het woon- en leefklimaat leidt, binnen het kader van het gemeentebeleid door verhuizing uit overconcentratiegebieden aldaar een toename van het aantal coffeeshops kan worden toegestaan; 6 dat, indien officieel gedoogde verkooppunten vanwege een ongunstige ligging overlast veroorzaken, binnen het kader van gemeentebeleid kan worden verhuisd naar een locatie waar naar verwachting de druk op het woon- en leefklimaat minder zal zijn. Ook hier betreft het uitsluitend alcoholvrije zaken; 7 dat het uitsterfbeleid voor bedrijven met een gecombineerde verkoop van alcohol en soft drugs (hasjcafé), per 1 januari 2003 opnieuw wordt geëvalueerd. Jaarlijks zal aan het College van Burgemeester en Wethouders verslag van de stand van zaken van het uitsterfbeleid worden gedaan. In de Raadsvergadering geeft de meerderheid van de gemeenteraadsleden te kennen dat het beleid succesvol is te noemen. De raad vraagt wel aandacht voor de beperkte voorraad die een coffeeshop mag voeren en de problemen die daarmee gepaard gaan. Het gaat hier echter om landelijke justitiële richtlijnen die geen ruimte open laten voor het Amsterdamse driehoeksoverleg om een hogere norm vast te stellen. In dezelfde lijn ligt ook de opvatting van een deel van de gemeenteraad over het optrekken van het verbod om een coffeeshop te betreden en soft drugs te kopen naar de leeftijd van 18 jaar; 16- en 17-jarigen kunnen niet terecht in de beschermde omgeving van een coffeeshop. Ook in dit opzicht is Amsterdam gehouden aan het landelijke beleid. 3 Huidig beleid, risico s en preventiemaatregelen 3.1 Huidig coffeeshopbeleid Hieronder is het huidige beleid in zestien punten samengevat: 1. De belangrijkste doelstelling is het scheiden van de hard en soft drugsmarkt; 2. Er is geen sprake van een uitsterfbeleid ten aanzien van soft drugs, maar van het scheiden van de bokken en de schapen ; 3. De richtlijnen van het College van Procureurs-generaal met betrekking tot soft drugs (waaronder de AHOJG-criteria) worden stringent gehandhaafd, ook in bestuurlijke zin; 4. De verkoop van soft drugs wordt alleen gedoogd in zaken die op een lijst staan. Deze lijst bevat de zaken waarvan kon worden vastgesteld/aangetoond dat in die zaken voor 1 april 1995 al soft drugs plachten te worden verstrekt; 6

5. De coffeeshop is en blijft gevestigd op de locatie waar de zaak op 1 april 1995 was gevestigd en is daarbij als zodanig opgenomen op de coffeeshoplijst zoals die in 1997 is aangelegd. Daarbij blijft ook de omvang van het bedrijf hetzelfde (dus geen splitsing, vergroting van vloeroppervlakte van het bezoekersgedeelte, etc.). Verplaatsing van een coffeeshop is alleen mogelijk als de huidige locatie overlast veroorzaakt vanwege de ongunstige ligging en in de situatie wanneer het aantal coffeeshops in een gebied zodanig is teruggelopen dat dit leidt tot een niet te accepteren druk op het woon- en leefklimaat (het risico van straathandel). Het stadsdeel is niet verplicht mee te werken aan verplaatsing naar een andere locatie; 6 6. De verkoop van soft drugs is uitsluitend toegestaan in alcoholvrije zaken en onder gedoogvoorschriften, waarbij de zaak het karakter moet hebben van een horecabedrijf; 7. Verenigingen en stichtingen komen niet in aanmerking voor een gedoogstatus; 8. Er is sprake van een uitsterfregeling voor zaken die in een ongewenste nabijheid van een school zijn gelegen 7 ; 9. De openingstijden van de coffeeshops (alcoholvrije zaken) zijn beperkt: van 07:00-01:00 zonder weekeinderegeling. Incidentele ontheffing van deze openingstijden is niet mogelijk; 10. De bestuurlijke handhaving van overtredingen van de richtlijnen van het College van Procureurs-generaal, inclusief de AHOJG-criteria, vindt plaats aan de hand van een vastgesteld stappenplan 8 ; 11. Indien de coffeeshop gesloten is in verband met situaties als bedoeld in art. 2.7 APV en/of bedoeld in art. 13b Opiumwet wordt de zaak van de lijst geschrapt, tenzij de exploitant niet verwijtbaar heeft gehandeld; 12. Als de verkoop van soft drugs ten minste 3 maanden is gestaakt, vervalt de gedoogstatus en wordt de zaak van de lijst geschrapt; 13. De gedoogstatus eindigt als de exploitatievergunning definitief is ingetrokken bij wijze van bestuurlijke maatregel; 14. De gedoogstatus eindigt als de exploitant hierom verzoekt, en/of een verzoek indient voor een ander type horecabedrijf; 15. De gedoogstatus eindigt ook als de exploitatievergunning wordt geweigerd of ingetrokken op grond van slecht levensgedrag van de exploitant (c.q. de leidinggevende die belast is met de algemene leiding indien de exploitant een rechtspersoon betreft); 16. De gedoogstatus eindigt tevens als de exploitatievergunning wordt geweigerd c.q. ingetrokken op grond van de Wet Bibob. Bij de punten 11 t/m 16 geldt dat als de betrokken coffeeshophouder in het kader van de onder 11, 13 t/m 16 bedoelde besluiten krachtens de Algemene wet bestuursrecht wordt uitgenodigd zijn zienswijze over het nemen besluit in te dienen, vanaf dat moment de gedoogstatus van de betrokken coffeeshop(s) niet kan worden overgedragen aan een nieuwe ondernemer. 3.2 Risico s cannabisgebruik In dit hoofdstuk wordt op basis van gegevens van de GGD Amsterdam een overzicht gegeven van het gebruik van cannabis in relatie tot de gezondheid. a. Gezondheidsschade bij gebruik van cannabis Cannabisproducten (hasj, marihuana) zijn niet sterk verslavend en relatief onschadelijk 9 voor de gezondheid. Het risico van afhankelijkheid neemt wel duidelijk toe bij langdurig 6 Tijdelijke verplaatsing van een coffeeshop in verband met funderingsherstel is wel mogelijk, mits het stadsdeel daartegen geen bezwaar heeft. 7 Deze zaken zijn benoemd in de Notitie, bevattende het gedoogbeleid inzake coffeeshops, behorende bij voordracht van 5 december 1996, nr. 790, tot wijziging van de Algemene Plaatselijke Verordening, houdende bepalingen inzake horecabedrijven waarin de verkoop van softdrugs wordt gedoogd, Gemeenteblad afd. I, nr. 10, 14 jan. 1997. 8 Zie: Stappenplannen handhaving horeca etc. 2004 7

en frequent gebruik. De volgende effecten van (overmatig) cannabisgebruik op de gezondheid zijn bekend 10 : Het is bewezen dat cannabisgebruik het reactie- en concentratievermogen en het korte termijn geheugen vermindert. Daardoor worden school- en werkprestaties en het verkeersgedrag negatief beïnvloed. Zware gebruikers zijn trager in het opnemen van informatie en hebben meer moeite om taken die veel aandacht vragen goed uit te voeren. Gebruik van cannabis alléén geeft een geringe toename van het risico op verkeersongevallen. Voor gecombineerd gebruik van cannabis en alcohol is dit risico vele malen groter. Bij het roken van cannabis komen veel kankerverwekkende stoffen in het lichaam terecht, wat schadelijk is voor de longen. Het gaat daarbij niet om THC (de werkzame stof), maar de bijproducten die bij het roken vrijkomen. Bovendien wordt cannabis anders gerookt dan tabak: gebruikers ademen veel rook in, inhaleren diep en houden de rook ook lang vast. Zwaar cannabisgebruik tijdens de zwangerschap is nadelig voor de ontwikkeling van de foetus. Het cognitief functioneren gaat na langdurig en intensief gebruik achteruit. Dit verdwijnt meestal binnen een aantal dagen tot weken na stopzetting van het cannabisgebruik. Er is een toenemend wetenschappelijk bewijs dat cannabis psychotische symptomen kan uitlokken, met name bij personen die veel gebruiken en een aanleg hebben voor psychosen. Hierbij neemt het risico toe naarmate men vaker cannabis gebruikt. Onderzoek naar de relatie tussen cannabis en het ontstaan van andere psychische problemen, zoals depressie, geeft geen consistent beeld. De acute giftigheid van cannabis is zeer gering. Zo noteerde het CBC in de afgelopen 20 jaar geen enkel geval van directe sterfte door inname van cannabis. b. Het gebruik van cannabis onder (Amsterdamse) jongeren In Amsterdam wordt zowel door JellinekMentrum als de GGD Amsterdam periodiek onderzoek gedaan naar het gebruik van cannabis, onder andere bij jongeren in de stad. Daarnaast voert het Trimbos instituut landelijk periodiek onderzoek uit. Hieronder volgt een overzicht van de meest recent beschikbare gegevens, toegespitst op scholieren en jongeren. 11 Scholieren Het Trimbos-instituut peilt sinds het midden van de jaren 80 in hoeverre leerlingen van 12 t/m 18 jaar op reguliere middelbare scholen ervaring hebben met alcohol, tabak, drugs en gokken. Dit gebeurt in het zogenoemde landelijke Peilstationsonderzoek scholieren. De laatste peiling werd in 2003 verricht. Figuur 1 laat zien dat het percentage gebruikers van cannabis (ooit en actueel) onder leerlingen sterk toenam tussen 1988 en 1996. Na 1999 stabiliseerde het ooitgebruik en bleef het ongeveer op hetzelfde niveau als in 1996. Het actuele gebruik daalde significant tussen 1996 en 2003. Deze afname kwam vooral op conto van de jongens. Onder meisjes bleef het percentage actuele gebruikers van cannabis tussen 1996 en 2003 ongeveer gelijk. 9 Wel zijn er signalen over verhoging van het THC-gehalte in cannabisproducten (zie ook Kamerstuk 22 mei 2006 van (voormalig) minister H. Hoogervorst van WVS). http://www.minvws.nl/kamerstukken/vgp/2006/hoog-thc-gehalte-in-cannabis.asp. 10 Zie o.a. www.nationaalkompas.nl, www.trimbos.nl, www.jellinek.nl 11 Zie www.jellinek.nl, www.gezond.amsterdam.nl, www.trimbos.nl 8

Figuur 1: Gebruik van cannabis onder scholieren van 12 tot en met 18 jaar, vanaf 1988 Percentage gebruikers ooit in het leven (links) en in de laatste maand (rechts). Bron: Peilstationsonderzoek, Trimbos-instituut. Leeftijd Het gebruik van cannabis neemt toe met de leeftijd. Maar weinig leerlingen van 12 hadden in 2003 ervaring met cannabis: 1 op de 50 (2%). Op 16-jarige leeftijd had 1 op de 3 ooit wel eens cannabis gebruikt (34%). De leeftijd waarop leerlingen voor het eerst cannabis gebruiken daalde tussen 1988 en in 1996. Er zijn cannabisgebruikers die hun 1e joint rookten toen zij 13 jaar waren of jonger. Het aandeel van deze groep onder de ooitgebruikers van cannabis verdubbelde in deze periode van 21% naar 40%. Tussen 1996 en 2003 bleef de startleeftijd gelijk. Uit recent onderzoek van de Universiteit van Amsterdam onder tweelingen blijkt dat jongeren die onder de 18 jaar beginnen met cannabisgebruik, een grotere kans hebben om later ook harddrugs te gaan gebruiken. Die relatie hangt niet samen met een erfelijke invloed of familieomstandigheden. Mogelijk spelen sociale factoren een rol, waarbij vroeg beginnen met cannabisgebruik een uiting is van de neiging tot anti-conventioneel gedrag. Mate van gebruik Van de 9% actuele gebruikers in 2003 had bijna de helft niet meer dan 1 á 2 keer cannabis gebruikt in de afgelopen maand. Een minderheid blowde meer dan 10 keer (17%): 1 op de 5 jongens en ruim 1 op de 10 meisjes (zie figuur 2). Per keer rookte bijna de helft van de actuele gebruikers minder dan 1 joint (46%). Waarschijnlijk roken zij samen met anderen en delen zij een joint. Bijna 1 op de 3 rookte 1 á 2 joints per keer (32%) en bijna een kwart rookte meer dan 3 joints per keer (23%). Er is ook een samenhang tussen de frequentie en de hoeveelheid. Van degenen die 3 t/m 10 keer in de maand blowen rookt een kwart (27%) 3 of meer joints per keer. Van degenen die meer dan 10 keer in de maand blowen, rookt tweederde (67%) 3 of meer joints per keer. Deze laatste groep loopt een relatief groot risico op problemen. 9

Figuur 2: Frequentie van cannabisgebruik onder actuele gebruikers. Peiljaar 2003 Percentage van de leerlingen die in maand voor de peiling cannabis hadden gebruikt. Bron: Peilstationsonderzoek scholieren, Trimbos-instituut. Schoolniveau en etnische afkomst Het percentage ooitgebruikers en actuele gebruikers onder scholieren van het VMBO-t, HAVO, VWO en VMBO-p was in 2003 ongeveer gelijk. Ook de frequentie van gebruik in de laatste maand verschilde niet veel tussen de schoolniveaus. Wel was het percentage leerlingen dat per keer gemiddeld 3 of meer joints rookt beduidend hoger op het VMBO dan het VWO (30% versus 8%). Actueel gebruik van cannabis kwam minder vaak voor onder Marokkaanse dan autochtone meisjes (0% versus 7%). Voor Marokkaanse en autochtone jongens werd geen verschil gevonden. Antilliaanse/Arubaanse (12%), Surinaamse (8%) of Turkse (5%) leerlingen verschilden op deze maat niet significant van autochtone leerlingen. Volgens de Antenne-monitor in Amsterdam (JellinekMentrum) is het percentage ooitgebruikers en actuele gebruikers van cannabis onder Marokkaanse scholieren het laagst maar ook het percentage gebruikers onder Turkse en Surinaamse scholieren is lager dan onder autochtone leerlingen. Onder 1 e -jaars MBO leerlingen is de maandprevalentie van het gebruik van cannabis ook het hoogst onder jongeren van Nederlandse afkomst (40%), en het laagst onder jongeren van Marokkaanse en Turkse afkomst (14%, respectievelijk 18%). Voor Nederlandse, Surinaamse en Antilliaanse meisjes is de maandprevalentie vergelijkbaar (22 tot 26%), maar wel veel hoger dan bij Turkse (5%) en Marokkaanse meisjes (6%) (GGD Amsterdam) Cannabis en probleemgedrag Scholieren die cannabis gebruiken vertonen vaker agressief en delinquent gedrag en hebben vaker schoolproblemen (spijbelen, lage prestatie) dan leeftijdgenoten die niet blowen. Dit verband is sterker naarmate de frequentie van gebruik toeneemt.[13;14] Blowers gebruiken ook vaker andere middelen dan niet-blowers (5 of meer glazen alcohol in de afgelopen maand; dagelijks roken; ooitgebruik harddrugs). Er zijn geen verschillen gevonden in psychische problemen, zoals teruggetrokken gedrag, angstklachten en depressie. 10

Plaats van aankoop In 2003 kregen 2 op de 3 actuele gebruikers cannabis van vrienden en 1 op de 3 kocht het (ook) in coffeeshops (zie tabel 1). Ruim 1 op de 10 kocht cannabis van een (huis)dealer en 1 op de 10 kreeg het 'via via'. Meer meisjes dan jongens verkregen cannabis via vrienden; jongens kochten vaker in coffeeshops dan meisjes. Een aanzienlijk deel van de blowende scholieren t/m 17 jaar zegt in 2003 de cannabis te hebben gekocht van een coffeeshop. Dit is opmerkelijk omdat de leeftijdsgrens voor toegang tot een coffeeshop 18 jaar is. Onbekend is in hoeverre deze jongeren zelf de cannabis hebben aangekocht in een coffeeshop of dit door anderen hebben laten doen. Het laatste lijkt aannemelijk. Jongens van 18 jaar zijn voor de aanschaf van cannabis het meest gericht op coffeeshops, 8 op de 10 actuele gebruikers onder jongens kochten hier hun cannabis. Antenne 2006 rapporteert over het cannabis gebruik onder jongeren in de jeugdzorg (n=311). De cannabis gebruikers van 18 en ouder halen hun wiet vrijwel uitsluitend zelf in een coffeeshop. De jongeren onder de 18 jaar geven aan het te laten halen of het zelf te halen. De minderjarigen geven aan vooral buiten op straat te blowen. Tabel 1: Waar halen scholieren hun cannabis vandaan? Peiljaar 2003 12-15 jaar 16-17 jaar 18 jaar Totaal J M J M J M J M Totaal Van vrienden 60% 78% 64% 77% 40% 69% 60% 78% 67% Kopen in 22% 22% 57% 37% 81% 56% 40% 27% 35% coffeeshops Kopen van 17% 6% 15% 12% 9% 0% 16% 7% 12% dealer Via, via 16% 9% 6% 2% 0% 0% 11% 6% 9% Anders 7% 6% 2% 8% 4% 0% 5% 6% 6% Leerlingen van 12 t/m 18 jaar van middelbare scholen (actuele gebruikers). Leerlingen konden meer antwoorden aankruisen. De percentages tellen daarom niet op tot 100%. J = jongens, M = meisjes. Bron: Peilstationsonderzoek scholieren, Trimbos-instituut.[8] Een vergelijkende studie onder scholieren van 14 t/m 18 jaar laat zien dat Nederlandse en Franse scholieren weinig verschillen in de waargenomen beschikbaarheid van cannabis, ondanks de verschillen in drugsbeleid. In beide landen neemt het percentage jongeren dat aangeeft (tamelijk) gemakkelijk aan cannabis te kunnen komen toe met de leeftijd. De waargenomen beschikbaarheid hangt samen met het gebruik van cannabis en problemen met cannabisgebruik. Het (probleem)gebruik neemt toe naarmate jongeren aangeven cannabis gemakkelijker te kunnen krijgen. Speciale groepen jongeren In bepaalde groepen jongeren en jonge volwassenen is het gebruik van cannabis eerder regel dan uitzondering. Tabel 2 vat de resultaten samen van uiteenlopende, doorgaans lokale of regionale, studies. De cijfers zijn niet vergelijkbaar vanwege verschillen in leeftijdsgroepen en methoden van onderzoek. Trendgegevens zijn alleen beschikbaar voor Amsterdam. 11

Onder zwerfjongeren, zogenaamde school 'drop-outs' en jongeren in justitiële jeugdinrichtingen zijn relatief veel actuele cannabisgebruikers (4 tot 8 op de 10). Wat lagere percentages worden gevonden onder bezoekers van cafés (ruim 1 op de 5). De Antenne-monitor volgt het middelengebruik in verschillende groepen jongeren in het Amsterdamse uitgaansleven, zoals coffeeshops, cafés en trendy clubs. o Volgens een peiling onder bezoekers van coffeeshops in 2001, gebruikt tweederde van de actuele blowers dagelijks cannabis. Per keer roken actuele blowers gemiddeld 4 joints. Dagelijkse blowers roken gemiddeld 5 joints per keer. o Tussen 1998 en 2003 daalde het percentage actuele gebruikers van cannabis onder uitgaande jongeren en jonge volwassenen in trendy clubs (en party's) in Amsterdam van 52% naar 39%. Het gemiddelde aantal joints dat actuele gebruikers per gelegenheid roken daalde ook, van 2 naar anderhalf. Deze trend, die in Amsterdam ook waarneembaar is voor de meeste andere drugs, past in de fase van de 'nieuwe nuchterheid' en de waargenomen tendens tot voorzichtiger gebruik. Onder cafébezoekers bleef het gebruik van cannabis tussen 2000 en 2005 echter stabiel. o Elders in het land lijkt in het algemeen sprake te zijn van een stabilisatie van cannabisgebruik, al is in de Randstad in sommige clubs een lichte toename van blowen gesignaleerd. Cijfers ontbreken. In veel clubs mag o overigens niet geblowd worden, maar de regels verschillen. Antenne 2006 besteedt speciale aandacht aan probleem jongeren in de jeugdzorg. Van de 311 jongeren die aan het onderzoek deelnamen geeft 45% aan de laatste maand cannabis te hebben gebruikt. Ongeveer een derde van de huidige gebruikers (15% van het totaal) blowt dagelijks. Gemiddeld worden er dan 3 joints per keer gerookt. Bijna een kwart van de onderzochte jongeren kan beschouwd worden als riskante blower (dagelijks blowen en/of minstens twee joints per gelegenheid). Een deel (27%) van de huidige blowers vindt zelf ook dat zij te veel of te vaak blowen, en 11% geeft aan hulp te willen bij het stoppen of minderen van hun gebruik. Door westerse jongeren wordt vaker geblowd dan door niet westerse jongeren (percentages worden niet gegeven). Uitgaande jongeren gebruiken vaak meer dan één middel. Vaak worden deze middelen ook tegelijk gebruikt. Favoriete combinaties zijn cannabis met alcohol en cannabis met ecstasy. Tabel 2: Actueel gebruik van cannabis in speciale groepen Locatie Peiljaar Leeftijd Actueel gebruik (jaar) Uitgaande jongeren - Bezoekers van dance Den Haag 2003 15-35 37% party's, buitenfestivals, centrum - Cafébezoekers Zaandam 2006 14-44 22% - Cafébezoekers I Amsterdam II 2000 Gemiddeld 24% 25 2005 Gemiddeld 22% 27 - Bezoekers van cafés Noordwijk 2004 Gemiddeld 19% en sportkantines 23 12

- Bezoekers van Nijmegen III 2006 Gemiddeld 12% discotheken 21 - Bezoekers van Amsterdam 1998 Gemiddeld 52% trendy clubs 26 2003 Gemiddeld 39% 28 - Coffeeshopbezoekers Amsterdam IV 2001 Gemiddeld 88% 25 Nijmegen 2005-6 Gemiddeld 84% 27 Probleemgroepen - Jongeren op speciale Amsterdam 2003 13-16 32% scholen en spijbelprojecten - Gemarginaliseerde Den Haag 2000/2001 16-25 37% jongeren V - Gedetineerde jongeren VI Regionaal 2002/2003 14-17 58% (j) 61% (m) - School drop-outs VI Regionaal 2002/2003 14-17 62% (j) 43% (m) - Zwerfjongeren VII Landelijk 1999 15-22 76% Flevoland 2004 13-22 87% Percentage actuele gebruikers (laatste maand) per groep. De cijfers in deze tabel zijn niet vergelijkbaar vanwege verschillen in leeftijdsgroepen en methoden van onderzoek. j = jongen; m = meisje. I. Jongeren en jonge volwassenen uit mainstream-, studenten-, homo- en hippe cafés. Dus niet representatief voor alle cafébezoekers. II. Geringe respons (26%). III. Geringe respons (19%). IV. Geringe respons (15%). V. Jongeren die ontoereikende zorg krijgen en/of niet voldoende in de eigen bestaansvoorwaarden kunnen voorzien. Geworven op locaties voor zwerfjongeren, laagdrempelige dag - en nachtopvang en (overige) tijdelijke woonvoorzieningen. VI. Onderzoek in Noord-Holland, Flevoland en Utrecht. Gebruik onder gedetineerde jongeren: in de maand voorafgaand aan detentie. Drop-outs zijn jongeren die in de afgelopen 12 maanden minstens een maand niet naar school zijn geweest, exclusief vakanties. VII. Jongeren tot 23 jaar die drie maanden of langer geen vaste verblijfplaats hebben. Problematisch gebruik Hoeveel mensen vanwege het gebruik van cannabis in de problemen komen is niet precies bekend. Een algemeen aanvaarde definitie van problematisch cannabisgebruik ontbreekt. In internationaal onderzoek wordt vaak een diagnose van cannabisafhankelijkheid volgens het psychiatrisch classificatiesysteem DSM gehanteerd. In vergelijking met nicotine, heroïne en alcohol is cannabis een weinig verslavende stof. Het risico van afhankelijkheid neemt evenwel toe bij langdurig frequent gebruik en gaat vaak samen met afhankelijkheid van andere middelen. Jongeren zijn kwetsbaarder dan ouderen. Recente gegevens over het aantal mensen (en dus ook scholieren en jongeren) dat afhankelijk is van cannabis ontbreken. 13

Sleutelfiguren van de Antenne-monitor signaleerden in 2005 excessief cannabisgebruik onder sommige buurtjongeren van Marokkaanse afkomst. Dit excessieve cannabisgebruik lijkt de toch al zwakke positie van deze jongeren op de arbeidsmarkt te verzwakken. Elders constateerden sleutelfiguren excessief cannabisgebruik onder hangjongeren in Den Bosch, risicojongeren in Eindhoven, problematische jongeren in Tilburg, onder jongeren in spijbel- en werkprojecten in Rotterdam, en jonge moeders in de sociale opvang in Maastricht. Cijfers over het cannabisgebruik in deze groepen ontbreken echter. 3.3 Notitie preventie genotmiddelgebruik 2008-2011 In de beleidsnotitie Preventie genotmiddelengebruik Amsterdam 2008-2011, heeft het College de volgende doelstelling ten aanzien van cannabisgebruik opgenomen: Het College stelt zich ten doel om het percentage jongeren in Amsterdam dat cannabis gebruikt (gebaseerd op de maandprevalentie) te laten dalen van circa 20% nu naar circa 15% in 2011. De activiteiten die op basis van het beleid worden uitgevoerd richten zich op alle jongeren in Amsterdam, maar meer in het bijzonder op autochtone jongeren, jongens, en jongeren die voortijdig de school verlaten (waaronder allochtone Amsterdamse jongeren). Om de doelstelling te realiseren worden (tenminste) de volgende activiteiten ondernomen: De (landelijke) beschikbare voorlichtingsmaterialen rondom cannabis worden lokaal verspreid, waarbij ook gericht aandacht wordt besteed aan mogelijkheden voor online zelfhulp en online behandeling (bijvoorbeeld de site van de Jellinek, www.jellinek.nl ), en er aandacht is voor toeristen. Het programma De Gezonde school en genotmiddelen in het VO wordt gecontinueerd. Voor cannabis moet dit programma zich vooral concentreren op scholen met veel autochtone leerlingen. Het programma is bewezen effectief. Vanaf volgend jaar zal dit op driekwart van de Amsterdamse VO scholen (totaal 70) worden uitgevoerd, conform de doelstelling. Speciaal voor allochtone jongeren in Amsterdam is het project CIA (Cannabis Intelligence Amsterdam) ontwikkeld. CIA is een peer -project, waarbij jongeren op vrijwillige basis voorlichting geven aan andere jongeren, in dit geval over cannabis. Het doel van deze voorlichting is het bevorderen van een verantwoorder gebruik. Voorlichting met behulp van peers (mensen uit de doelgroep die bereikt moet worden) is een veel gebruikte en veelbelovende methode, maar het is nog niet bekend in hoeverre de CIA-methode effectief is. Onderzoek naar het effect loopt nog. Het continueren van het project Wiet Wijs, gericht op jongeren in Amsterdamse spijbelprojecten en in de jeugdhulpverlening. Wiet Wijs is een pakket met lesmateriaal dat gebruikt kan worden door begeleiders en hulpverleners. Het effect van dit project is nog niet onderzocht, maar de resultaten lijken wel veelbelovend. Het continueren van Jeugdnet, een project gericht op jeugdhulpverlening en leerlingbegeleiders om druggebruik, waaronder cannabis, bij jongeren bespreekbaar te maken en eventueel door te verwijzen. Het voornemen is om een nieuw ontwikkeld programma gericht op leerlingen van het MBO te implementeren. Vooralsnog zijn hiervoor nog geen middelen beschikbaar. Zoals aangegeven in paragraaf 3.2 is er een toenemend wetenschappelijk bewijs dat cannabis psychotische symptomen kan uitlokken, met name bij personen die veel gebruiken en een aanleg hebben voor psychosen. In de bestaande preventie programma s zal dit feit nadrukkelijker aan de orde komen. 14

4 Evaluatie huidig beleid 4.1 Scheiding hard en soft drugs, scheiding bokken en schapen. Dit zijn de belangrijkste doelstellingen van het coffeeshopbeleid. Gesteld kan worden dat de gedoogde verkoop van soft drugs door de coffeeshops nog steeds een belangrijk element is in het scheiden van de hard en soft drugsmarkt. De verkoop van soft drugs via de coffeeshop heeft voor degene die soft drugs wil kopen het voordeel dat de koop plaatsvindt in een coffeeshop - waarbij geacht wordt dat voorlichting wordt gegeven - in plaats van een mogelijk risicovolle overdracht op de openbare weg. Natuurlijk weegt enige relatie met hard drugs van een coffeeshopexploitant of leidinggevende en/of met de coffeeshop zeer zwaar. Nog zwaarder dan bij een andere horecaondernemer. Immers de coffeeshop, de exploitant en de leidinggevenden zijn de exponenten van het beleid van het scheiden van hard en soft drugs. Op het naleven van dit gedoogbeleid wordt streng toegezien. Degene die zich inlaat met hard drugs, of dat toelaat, dan wel verwijtbaar handelt, raakt de gedoogstatus onherroepelijk kwijt. Vermenging van het aanbod van soft en hard drugs komt dan ook nauwelijks voor in de coffeeshop. Hetzelfde geldt als de ondernemer op grond van de toets van het levensgedrag en/of de Wet Bibob de vergunning wordt geweigerd, c.q. aangezegd krijgt dat deze wordt ingetrokken. Dan kan de gedoogstatus niet alsnog extra te gelde worden gemaakt door de zaak als coffeeshop te verkopen. Verkoop als gewoon horecabedrijf blijft natuurlijk wel mogelijk. In beide situaties wordt bereikt dat de bokken van de schapen gescheiden worden en ook blijven. Dit beleid lijkt goed te functioneren. Een aantal coffeeshops is door toepassing van dit beleid van de coffeeshoplijst geschrapt. De lat ligt bij de toetsing van de ondernemersleidinggevenden van de coffeeshops - juist vanwege het gedoogbeleid nog wat hoger dan bij de horeca. Wel dient te worden aangetekend, dat de aanvoer van softdrugs naar de coffeeshops niet wordt gedoogd. De Gemeenteraad heeft steeds gepleit voor regulering van deze zogenaamde achterdeur van de coffeeshop. In de periode 1998 tot 2002 zelfs unaniem. In de periode vanaf 2003 werd regulering van de achterdeur nog steeds raadsbreed ondersteund, met uitzondering van de CDA-fractie. 4.2 Handhaving AHOJG-criteria Op de naleving van de richtlijnen van de Procureurs-generaal, de AHOJG-criteria, wordt scherp toegezien. Het handhavingstappenplan functioneert over het algemeen goed. De verjaringstermijn van drie jaar, zoals die enige tijd geleden is ingevoerd, biedt de ondernemer voldoende mogelijkheid voor voortzetting van zijn onderneming bij gebleken goed nalevingsgedrag. Dit blijkt ook uit onderstaande tabel. Na ontvangst van de informatiebrief geeft de coffeeshophouder meestal blijk van goed nalevingsgedrag. Slechts in een beperkt aantal gevallen doorloopt de coffeeshophouder het gehele stappenplan, hetgeen leidt tot intrekking van de gedoogverklaring en schrappen van de gedooglijst. Met betrekking tot Affichering is er een spanningsveld wat betreft hetgeen volgens de Hoge Raad toelaatbaar is (een summiere aanduiding aan de gevel) en wat door de ondernemer in het kader van zijn bedrijfsvoering als een te beperkte uitleg van het afficheringsverbod wordt ervaren. Het driehoeksoverleg heeft in juni 2006 aangegeven wat wel of niet toelaatbaar wordt geacht in het kader van het afficheringsverbod. Desondanks blijft discussie bestaan over welke uiting nu wel of niet als affichering moet worden gezien (zie ook opmerkingen over merchandise in paragraaf 4.3). 15

Tabel 3. Overzicht bestuurlijke maatregelen opgelegd aan coffeeshophouders in de laatste drie jaar 12 jaartal informatiebrief intrekken 1 week intrekken 2 weken schrappen gedooglijst 2004 4 8 coffeeshop 2 hasjcafé 1 coffeeshop 1 hasjcafé 2005 8 1 2 2006 9 1 1 2007 22 1 1 4.3 Coffeeshop en toerisme Bij verblijfsbezoekers in Amsterdam zijn activiteiten als rondwandelen en sightseeing het meest populair (85%), gevolgd door museumbezoek (73%), eten in een restaurant (69%), winkelen (61%), cafébezoek (59%), rondvaart door de grachten (42%), rondlopen op de Walletjes (26%) en bezoek aan een coffeeshop waar softdrugs verkrijgbaar zijn (23%). 13 Gevraagd naar het meest positieve aspect van Amsterdam, noemt 39% de architectuur en 33% de sfeer. De mensen, het culturele aanbod en de vrijetijdsvoorzieningen werden alle genoemd door 22% van de bezoekers. Als meest negatieve aspect scoorde vuiligheid met 11%, gevolgd door drukte met 10%, duur (8%), drugs (7%) en criminaliteit (6%). De meeste bezoekers melden wel dat ze vinden dat de veiligheid en netheid van de stad zijn verbeterd. Kijkend naar het eindoordeel over Amsterdam dan blijken bezoekers zeer tevreden. Op een schaal van tien geven zij Amsterdam gemiddeld een 8,1. Of het imago van Amsterdam wat betreft drugs (erg) negatief is, valt natuurlijk uit deze cijfers niet af te leiden. Kennelijk heeft de aanwezigheid van coffeeshops voor de toeristen die Amsterdam bezoeken niet een zeer negatieve invloed als zij hun eindoordeel over Amsterdam geven. In zoverre is de coffeeshop kennelijk ook bij veel toeristen een geaccepteerd fenomeen zonder veel negatieve ervaringen. Veel coffeeshops maken hier handig gebruik van door de verkoop van allerlei merchandise (T-shirts, e.d.). Uiteraard is het voor de coffeeshophouder vanwege het afficheringsverbod niet toegestaan een aanduiding te voeren die rechtstreeks verwijst naar de verkoop van soft drugs, ook niet via de internetsite. Een aantal zoekt daarbij wel de grens op, waarbij het besef dat het hier toch gaat om een verboden activiteit kennelijk wat op de achtergrond is geraakt. Met andere woorden de coffeeshopbranche moet zich in de commerciële uitingen wel beperkingen opleggen (zie ook paragraaf 4.2. over affichering). 4.4 Het rookverbod/loketfunctie Op 1 juli 2008 is het verbod in werking getreden op het roken van tabaksproducten in de horeca. Ondanks pogingen van de coffeeshopbranche is de minister van VWS niet bereid geweest voor deze branche een uitzondering te maken. De minister heeft op 30 juni 2008 in een brief aan de gemeenten gevraagd zo voorvarend mogelijk medewerking te verlenen aan coffeeshophouders die een inpandige rookruimte willen creëren. Daarbij merkt de minister op dat het niet de bedoeling is van het kabinet om de coffeeshops af te schaffen via de invoering van het rookverbod. Voorts geeft de minister in de brief aan, dat hij na een half jaar onderzoek gaat doen of door het rookverbod onoverkomelijke problemen zijn ontstaan, ook met het oog op de overlast. Daarbij moet ook worden gedacht aan mogelijk negatieve effecten op het gebied van de gezondheid (bijv. het roken van pure marihuana) en op het gebied van openbare orde (meer blowen op straat, toename parkeeroverlast bij een afhaalfunctie). De uitkomsten verwacht de minister eind 12 Cijfers van de periode voor 2004 zijn op dit moment niet beschikbaar 13 Bron: Amsterdam Bezoekersprofiel 2008, Bezoekersonderzoek Amsterdam Uitgave: Amsterdam Toerisme & Congres Bureau, 2008 16

dit jaar en zullen worden meegenomen in de aanstaande evaluatie van het Nederlandse drugsbeleid en de daarbij horende integrale drugsnota (waarover meer in paragraaf 4.9). Bij het maken van een rookruimte dient de coffeeshophouder te allen tijde deze ruimte volledig te kunnen overzien. De ondernemer blijft immers verantwoordelijk voor de orde en rust, ook in een rookruimte. Voorts dient de coffeeshophouder rekening te houden met de richtlijnen van de Procureurs-generaal dat de gedoogrichtlijnen alleen gelden voor een horeca-inrichting. Met andere woorden: het terugbrengen van de coffeeshopactiviteiten tot een loketfunctie is daarmee in strijd en kan leiden tot het schrappen van de coffeeshoplijst. 4.5 Overlast in relatie tot vestigingsplek Er zijn geen signalen dat coffeeshops verhoudingsgewijs meer overlast opleveren dan andere horecabedrijven in de stad. Bovendien worden coffeeshops streng gecontroleerd op overlast op grond van de AHOJG-criteria. Omdat juist de winkelfunctie van de coffeeshop een potentieel grotere aantasting vormt van het woon- en leefklimaat in de nachtelijke uren (o.a. parkeeroverlast) blijven de uiterste openingstijden van een coffeeshop gehandhaafd op 01:00 uur zonder weekeinderegeling en zonder de mogelijkheid voor incidentele verlenging van de openingstijden. Desondanks kan de vestigingsplek van de individuele coffeeshop leiden tot overlast. Een van de gevolgen van het coffeeshopbeleid is, dat een coffeeshop vastgepind zit op de locatie zoals die in 1995 is geconstateerd en in 1997 verder is vastgelegd. Het is voor een exploitant niet mogelijk zijn coffeeshop te verplaatsen naar een ander pand. Daarbij komt dat in een aantal gevallen de situatie rond de coffeeshop in de loop der tijd is veranderd, hetzij door bijvoorbeeld een gewijzigd verkeersregime of stedenbouwkundige veranderingen. Bij een deel van de coffeeshops is sprake van een groot aandeel in de verkoop van soft drugs via het loket. Dat wil zeggen dat bezoekers uitsluitend binnen komen om soft drugs te kopen en gelijk weer vertrekken. In sommige wijken geven deze bewegingen aanleiding tot (verkeers)overlast, mede omdat de ligging van de coffeeshop zich daar eigenlijk niet voor leent, omdat de coffeeshop bij voorbeeld midden in een woonwijk is gelegen. In dergelijke gevallen zou verplaatsing mogelijk moeten zijn. Zoals in het overzicht van het huidige beleid is aangegeven is uitbreiding van het vloeroppervlak niet mogelijk. Dat beleid blijft gehandhaafd. Ook de zeer beperkte mogelijkheid tot verplaatsing 14 bij overlast blijkt in de praktijk niet te werken. Dat komt deels door het grote aantal coffeeshops, de grote dichtheid van coffeeshops in sommige stadsdelen en de vrees voor aantasting van het woon- en leefklimaat van bewoners door de vestiging van een coffeeshop in dat gebied. 4.6 Verzoek tot spreiding en vermindering stadsdelen De Baarsjes en Centrum De stadsdeelvoorzitters van De Baarsjes en Centrum hebben de wens geuit om tot een evenwichtigere verdeling van de coffeeshops te komen, omdat zij het aantal coffeeshops in hun stadsdeel verhoudingsgewijs te groot vinden. Gelet op hetgeen in paragraaf 4.5 aan de orde is gekomen, is de vraag van de twee stadsdeelvoorzitters om een evenwichtigere verdeling van coffeeshops over de stad, c.q. vermindering van het aantal coffeeshops in het stadsdeel, niet eenvoudig te beantwoorden. Het aantal coffeeshops zou bij verplaatsing immers gelijk blijven, terwijl gevraagd is om vermindering van het aantal, althans in ieder geval in het stadsdeel. Bij de totstandkoming van het coffeeshopbeleid is de toenmalige verdeling van de coffeeshops vastgelegd. Verder is nooit een maximum of minimum aantal coffeeshops vastgesteld. In het coffeeshopbeleid is de mogelijkheid opgenomen dat, indien in een stadsdeel het aantal coffeeshops zodanig is teruggelopen dat de overlast toeneemt bij andere coffeeshops en/of straathandel of andere illegale verkoop van soft drugs toeneemt het driehoeksoverleg het stadsdeel de mogelijkheid biedt een nieuwe coffeeshop te laten vestigen. Van die mogelijkheid is beperkt gebruik gemaakt; 1 zaak 14 Bedoeld wordt een permanente verplaatsing. Tijdelijke verplaatsing naar een andere locatie voor funderingsherstel is wel mogelijk, mits het stadsdeel daartegen geen bezwaar heeft. 17

erbij in Noord en in Osdorp waar door stadsvernieuwing de twee coffeeshops verdwenen zijn. Verder is Zuidoost nog steeds bezig een geschikte locatie te zoeken voor een coffeeshop. Het stadsdeel raakte de drie bestaande maar niet te legaliseren verkooppunten in 1997 kwijt. Of op IJburg te zijner tijd een coffeeshop gevestigd kan worden, zoals destijds is gevraagd aan burgemeester Patijn, hangt natuurlijk af van de ontwikkelingen op IJburg. 4.7 Uitsterfregelingen Er is in 1997 een drietal uitsterfregelingen getroffen, te weten ten aanzien van: - overconcentratie - combinatieverkoop alcohol en soft drugs - coffeeshops in de ongewenste nabijheid van een school In 1997 is voor de meest excessieve situaties wat betreft de overconcentratie van coffeeshops en de invloed van de coffeeshop op hun omgeving een uitsterfregeling ingesteld. Na een aantal jaren konden deze gebieden, na consultatie van de betreffende stadsdelen, worden opgeheven, omdat het aantal coffeeshops in die gebieden was afgenomen en/of het betreffende gebied (Haarlemmerstraat en dijk) qua woon- en leefklimaat sterk was verbeterd, zodat handhaving van de uitsterfregeling niet langer noodzakelijk werd geacht. Voorts is ook een uitsterfregeling ingesteld voor de combinatieverkoop van alcohol en soft drugs (de zgn. hasjcafés), gelet op het landelijk beleid dat de verkoop van soft drugs alleen wordt gedoogd in alcoholvrije horeca. Op 1 april 2007 zijn de laatste hasjcafés verdwenen. Ten slotte is in 1997 een aantal coffeeshops aangewezen die in een ongewenste nabijheid van een school zijn gelegen. Voor die zaken is de uitsterfregeling nog steeds van kracht. Het aantal coffeeshops is sinds 1997 van ca 350 teruggelopen tot 228 (stand oktober 2008) door: - natuurlijk verloop (verkoop, stadsvernieuwing of andere exploitatiewijze); - door de uitsterfregelingen met betrekking tot overconcentraties en nabijheid scholen, - het beëindigen van de hasjcafés; - door sluitingen van coffeeshops die geheel of in meerdere mate te wijten zijn aan de exploitant zelf (sluiting op grond van artikel 13b Opiumwet en/of artikel 2.7 APV); - laatste stap in het kader van het handhavingstappenplan; - of het weigeren cq intrekking van vergunning en/of gedoogstatus op grond van de Wet Bibob en/of het levensgedrag of wijze bedrijfsvoering van de exploitant/leidinggevende. 4.8 Aantal coffeeshops in relatie tot de vraag Het aantal coffeeshops is dus wel teruggelopen, maar als dat aantal vergeleken wordt met overige steden dan steekt Amsterdam daar nog steeds ver bovenuit. Landelijk gezien heeft Amsterdam nog steeds meer dan een kwart van alle coffeeshops in Nederland. Natuurlijk heeft dat aantal ook te maken met de positie van Amsterdam en het toerisme; ten slotte bevinden zich in Amsterdam ruim 4000 horecabedrijven, waarvan ongeveer 1800 in het centrum. De vraag is of het huidige aantal van 228 coffeeshops niet te hoog is. Daar moet direct aan worden toegevoegd dat deze vraag niets afdoet aan de belangrijke functie die de coffeeshop heeft in het kader van het drugsbeleid. Die vraag wordt ook gesteld in de notitie 1012, maar dan in het kader van dat specifieke gebied. Overigens is tot nu toe geen direct verband aangetoond tussen de mate van aanbod van soft drugs en het gebruik ervan. 18

Welk aantal coffeeshops is aanvaardbaar c.q. nodig voor de vraag naar soft drugs? In Amsterdam ligt de situatie anders dan in bij voorbeeld de grensstreek waar buitenlanders, die ook daar een belangrijk deel van de vraag uitmaken die drugs vaak meenemen naar de eigen woonomgeving. Ook in Amsterdam zal een behoorlijk deel van de vraag en zeker in de binnenstad afkomstig zijn van hier verblijvende toeristen. Daarbij doen zich geen vergelijkbare problemen voor als in de grensstreek vanwege de afstand tot de grens. Dat gegeven maakt het lastig een maximum aantal coffeeshops te noemen als het aantal zou moeten worden afgemeten naar de plaatselijke behoefte of dat rekening gehouden wordt met het gemiddelde gebruik zoals dat in onderzoeken is weergegeven. Idem dito voor wat betreft een minimum aantal. Voorts speelt daarbij de vraag in hoeverre rekening moet worden gehouden met de vraag naar soft drugs door toeristen. 4.9 Gezondheidsaspecten Zoals in hoofdstuk 3 is uiteengezet, heeft het College de Notitie preventie genotmiddelgebruik 2008-2011 vastgesteld op grond waarvan een pakket aan maatregelen wordt toegepast in Amsterdam. In deze notitie is uitgegaan van de op dat moment beschikbare gegevens over de gezondheidsrisico s van soft drugs. Het Antenneonderzoek van 2007 wijzigt dat beeld overigens niet. Uit het laatste scholierenonderzoek, uitgevoerd door het Trimbos Instituut in opdracht van onder andere de gemeente in 2007, blijkt dat cannabisgebruik onder de Amsterdamse jeugd afneemt. De preventiemaatregelen lijken dus effect te sorteren. Momenteel loopt er een evaluatieonderzoek naar de CIA interventie, specifiek gericht op allochtone jongeren. Afhankelijk van de uitkomsten zal deze aanpak worden gecontinueerd. De Minister van Volksgezondheid heeft in maart jl. bij het Algemeen overleg met de Tweede Kamer over drugs een nieuwe integrale drugsnota aangekondigd, die in het voorjaar van 2009 zal verschijnen. De minister tekent daarbij aan, dat een evaluatie over 30 jaar lopend beleid erg lastig is, al was het alleen maar omdat er geen nulmeting voorhanden is en het achteraf heel moeilijk allerlei factoren kunnen isoleren. Wat de minister wel toezegt, is een vergelijking met het buitenland om te zien in hoeverre de Nederlandse doelstellingen - zoals scheiding van softdrugs- en harddrugsmarkt en bestrijding van cannabisgebruik - zijn gehaald. De sociale effecten van verslaving? De minister vindt dat een belangrijke aanvulling met betrekking tot de onderzoeksvragen die nodig zijn voor die drugsnota. Bij sociale effecten kan gedacht worden aan schooluitval en aan het eventueel aanhaken bij andere verslavingen, schizofrenie, psychosen en psychiatrische aandoeningen. Daarbij doelt de minister meer op sociaal-psychologische effecten en op de vraag hoe die effecten op elkaar inwerken, ook binnen de sociale context. Daarbij speelt ook de vraag mee of het nu de meest kwetsbaren, bijvoorbeeld de licht verstandelijk gehandicapten of degenen met ADHD of een andere aandoening zijn die vatbaar zijn voor verslaving. De minister vindt dit een buitengewoon relevante vraag, aangezien er vanuit het veld de laatste jaren signalen komen dat de verslavingsproblematiek toeneemt onder bepaalde groepen kwetsbare jongeren, zoals de licht verstandelijk gehandicapten. Het gebruik van verslavende middelen door deze jongeren is des te riskanter, omdat zij door een verstandelijke beperking niet goed in staat zijn om maat te houden en de consequenties van hun handelen te overzien. De minister heeft het Trimbos-instituut daarom subsidie gegeven om een onderzoek uit te voeren naar de aard en omvang van de problematiek. Het is mogelijk dat aan de hand van de resultaten van dat onderzoek bijstelling van het coffeeshopbeleid en/of van de preventieve maatregelen, zoals in de voornoemde notitie m.b.t. genotmiddelengebruik is aangegeven, nodig maakt. Over de mate van verkrijgbaarheid zou een verschil te zien moeten zijn tussen bijvoorbeeld Nederland en Frankrijk, gelet op de verschillen in het beleid. Dat verschil is echter nog niet aangetoond. In zoverre is het de vraag of het aantal aanwezige coffeeshops vanuit het verleidingsmotief een grote rol speelt. Tot nu toe heeft men die relatie niet kunnen leggen. Vermindert het aantal, dan betekent dat niet automatisch dat het gebruik minder wordt. De vraag in hoeverre het aantal en de spreiding van de 19

coffeeshops over de stad van invloed is op mogelijke toename van straat- of andere handel valt grotendeels buiten het gebied van de gezondheidszorg. Indien het aantal coffeeshops vermindert, is er de mogelijkheid dat een deel van de gebruikers en daarmee een deel van de markt, minder zichtbaar wordt. 5 Aanpassing beleid: nadere invulling afstandcriterium tot scholen 5.1 Huidige invulling afstandcriterium in Amsterdam Amsterdam heeft in 1997 - na consultatie van de stadsdelen - een aantal coffeeshops aangewezen die in een ongewenste nabijheid van een school zijn gelegen. De betreffende scholen zijn scholen voor het voortgezet onderwijs. Voor die coffeeshops is door de driehoek een uitsterfregeling vastgesteld. De uitsterfregeling houdt in, dat zodra er sprake is van enigerlei vorm van overdracht, hetzij feitelijk, juridische of economisch de coffeeshop van de gedooglijst wordt geschrapt. Een expliciet afstandscriterium is destijds niet vastgesteld (maar in de praktijk blijkt dit meer dan 100 m afstand te zijn, maar minder dan 250 meter). 5.2 Den Haag wenst concretisering afstandcriterium Het kabinet heeft in zijn beleidsplannen aangegeven, dat uiterlijk 2011 alle gemeenten met coffeeshops een minimale afstand tussen scholen en coffeeshops moeten vaststellen en toepassen. De achterliggende gedachte is het ontmoedigen en terugdringen van druggebruik onder jongeren. Gelet op het regeringsstandpunt wordt ook Amsterdam geacht aan te geven wat de minimale afstand tussen coffeeshop en school moet zijn. Amsterdam gaat bij het bepalen van de afstand uit van een instelling voor het voortgezet onderwijs, zoals ook in de eerder genoemde situaties het geval is geweest. De minister ziet vanuit landelijk perspectief geen aanleiding om ten aanzien van basisscholen een afstandcriterium in te voeren. Daarvoor is de leeftijdsopbouw bij de basisscholen toch wezenlijk anders dan bij het voortgezet onderwijs. Bovendien komt softdruggebruik op de basisschool nagenoeg niet voor. Een ander ongewenst gevolg zou zijn dat ook in Amsterdam dan bijna geen coffeeshop meer overblijft en dat strookt niet met het belang dat met de coffeeshop is gediend, namelijk het scheiden van de hard en soft drugs markten en de voorlichtingsfunctie van de coffeeshop. Bovendien zou daarmee ook de sociale functie die de coffeeshop in Amsterdam intussen heeft opgebouwd geen recht worden gedaan. Dit punt komt hieronder nog ter sprake als naar de mogelijke effecten van het op 1 juli ingevoerde rookverbod in de horeca (en dus ook de coffeeshop) wordt gekeken. 5.3 Invulling afstandcriterium In mijn met de uitgangspunten van de landelijke overheid ziet Amsterdam geen reden om ten aanzien van basisscholen een afstandcriterium in te voeren. De belangrijkste reden daarvoor is dat er op de basisschool nauwelijks cannabis wordt gebruikt. Bovendien zouden er in dat geval teveel coffeeshops moeten verdwijnen. Dit maakt het risico voor ongewenste neveneffecten als straathandel te groot en zal een te grote druk leggen op de overblijvende coffeeshops. 15 Als de afstand wordt bekeken van de coffeeshops die thans nog steeds zijn aangewezen als zijnde in een ongewenste nabijheid van een school, dan bedraagt in ieder geval de loopafstand meer dan 100 m. Het voorstel is om, conform Rotterdam, een afstandscriterium in te voeren van een straal van 200 m en binnen een loopafstand van 250 meter. De ongewenste nabijheid tussen coffeeshop en school wordt aldus gepreciseerd: 15 De minister van VWS heeft deze uitspraken gedaan tijdens het drugsdebat, dat op 6 maart 2008 werd gevoerd in de Tweede Kamer 20