Holloway, E. L. (2016) Supervision Essentials for a Systems Approach to Supervision Washington, DC American Psychological Association Veerle Poels * Het belang van supervisie krijgen voor ons werk als hulpverleners in de geestelijke gezondheidszorg is een voldongen feit. In meerdere hulpverleningsdisciplines wordt supervisie geven erkend als een specifiek competentiedomein. De APA en andere (Europese) psychologische verenigingen hebben richtlijnen uitgevaardigd om competente supervisie te faciliteren. Maar richtlijnen op zich maken iemand niet een goede supervisor. Ook kennis, ervaring en reflectie zijn nodig en hierover leren van bedreven supervisors kan hierbij helpen. Dit praktijkgerichte boekje is onderdeel van de serie Clinical Supervision Essentials onder redactie van Hanna Levenson en Arpana G. Inman. De redactie laat experten (met kennis en praktijk) in supervisie op een beknopte manier de fundamenten in theorie en praktijk uitleggen en in een supervisiesessie de essentiële elementen van het model demonstreren. Voor elk boekje is er ook een dvd verkrijgbaar met een opname van de supervisiesessie en een interview met de supervisor, in dit geval met Dr. Elizabeth Holloway en haar supervisant, waarin ze praten over de sessie en de toegepaste systeembenadering. De serie kent ondertussen elf boekjes en dvd s; voor elk wat wils dus. De serie biedt een antwoord op de druk op klinisch * Klinisch psycholoog-psychotherapeut met zelfstandige praktijk in Whakatane, Nieuw-Zeeland. E-mail: Veerle.Poels@paradise.net.nz BOEKEN 97
werk waaronder ook supervisie dat gestoeld moet zijn op competentie, onderzoek (evidence-based) en verantwoording (Watkins, 2012). Elizabeth Holloway ontwikkelde het Systems Approach to Supervision (SAS) model, geïnspireerd door symbolisch interactionisme, sociale roltheorie en relationele-culturele theorie. Ik verwachtte ideeën over systeemtheoretische supervisie, maar de vlag dekt hier de lading niet. Holloway s theoretische fundamenten zijn beduidend verschillend van de systeemtheorie en haar zogeheten systeembenadering is verwarrend voor wie geïnteresseerd is in een systeemtheoretische visie. In een goeie honderd bladzijden wordt ingegaan op de essentiële dimensies van SAS, een analyse van het model in praktijk, een diepgaande case-illustratie van haar werk met een supervisant en reflecties, hoe SAS toegepast kan worden in training en tot slot enkele bemerkingen rond onderzoek en praktijk in de toekomst. Het boekje wordt afgesloten met aanbevolen extra leesmateriaal, een uitgebreide referentielijst en een index. In het eerste hoofdstuk wordt het model uitgelegd. De terminologie is stevig ingebed in de theoretische oriëntaties zoals hierboven aangegeven. De (supervisie)relatie wordt in SAS voorgeschoven als het centrale instrument om sociale processen en sociale interacties in complexe systemen van werk, cliëntbehoeftes en supervisieacties te beleven en begrijpen. De essentiële dimensies van dit model zijn zeven dimensies of systemen die met elkaar op uitgesproken of subtiele manieren interageren. Zes dimensies omringen de centrale dimensie: de supervisierelatie. De dimensies, elk onderverdeeld in relevante (op onderzoek gebaseerde) relationele factoren, interrelateren en beïnvloeden elkaar. De middendimensies zijn de supervisor en de supervisant; daarboven twee contextuele dimensies: de organisatie en de cliënt. Onderaan de leertaken van de supervisant en de functies van de supervisor. De supervisierelatie, stelt Holloway, modelleert de relationele en interpersoonlijke kwaliteiten die nodig zijn voor een therapeutische relatie, zoals relatie opbouwen, luisteren, focussen op de supervisant. In supervisie wordt getracht een leeralliantie te creëren die kwetsbaarheid, transparantie 98 JG36 / 2018 / SB1
en vertrouwen aanmoedigt. Het leerproces van de supervisant is ingebed in relationele structuren die een bewuste kennis vereisen van het verwerken, aanpassen, herstellen en onderhouden van een relatie. Ook zich bewust zijn van relationele machtsposities en hoe die verschuiven naargelang de rol of functie van de supervisor (evaluator, adviseur, rolmodel, consultant of hulpverlener) is in dit proces van belang. Holloway beschouwt deze vijf verschillende functies of subrollen van de supervisor als dynamische leerstrategieën die specifiek ingezet worden om bepaalde leerdoelen te bereiken. Ik herken hierin deels hoe de tussenkomsten van de supervisor kunnen verschuiven (zelfs binnen dezelfde sessie) naargelang de noden van de supervisant, bijvoorbeeld van reflectie over relationele processen naar concreet advies of informatie over relevant onderzoek. In het tweede hoofdstuk wordt het SAS-supervisieproces helder uitgelegd en geïllustreerd aan de hand van een casus. Ik vond vooral het nadenken over organisatiebeleid en de theoretische oriëntatie van de supervisant interessant, waarschijnlijk omdat ik een hiaat herkende in mijn supervisiewerk. Zelf superviseer ik een variatie aan hulpverleners die werken in specifieke contexten zoals een school, de eerstelijnsgezondheidszorg of een privépraktijk. Stilstaan bijvoorbeeld bij het beleid van kortdurende interventies van de organisatie, hoe dit lijkt te botsen met de theoretische onderbouw van de therapeut en hoe dit de relatie met de cliënt misschien beïnvloedt, kan opening creëren voor de therapeut. In zo n situatie vraagt Holloway aan de supervisant om te focussen op de cliënt in plaats van te proberen om de verwachting van de organisatie te veranderen. Het derde hoofdstuk illustreert, nogmaals met een casus, veel voorkomende dilemma s in supervisie: waardeconflict tussen supervisant en cliënt, angst rond de noden van de cliënt, tegenoverdracht in de supervisierelatie (systemisch vertaald: welke samenhangen of omgangsvormen in het ginds van de cliënt beïnvloeden de therapeutische relatie en ook de supervisierelatie en wat is het aandeel van de therapeut hierin?), weerstand van de supervisant in de supervisierelatie (systemisch vertaald: de beïnvloeding loopt niet zoals verwacht, de supervisor gaat voorbij aan iets, misschien aan de ordening van de supervisant, een sociaal perspectief of een omgangsvorm) en het supervisordilemma aanleren of behandelen. Holloway BOEKEN 99
verheldert wat haar werkhypotheses zijn en hoe ze deze toetst in supervisie. Ze beklemtoont dat vertrouwen en wederzijdse interactie kritische voorwaarden zijn in een goeie supervisierelatie en de kans op weerstand naar een dieper emotioneel bewustzijn minimaliseert. Het uitspelen of rolspelen van relationele dynamieken tussen supervisant en cliënt in de supervisierelatie, waarin bijvoorbeeld de supervisor de cliëntdynamiek rol speelt, kan een intense ervaring zijn. Emotionele reacties op wat cliënten brengen voorzichtig te pakken krijgen in supervisie door dicht bij het cliënt-therapeutgebeuren te blijven, kan diepgaand inzicht geven. Hoofdstuk 4 gaat over het toepassen van het SAS-model in supervisietraining: het aanleren van het model aan (toekomstige) supervisors, de relevantie van de kernelementen voor het lopende proces van supervisie, hun relatie met hun supervisanten en de relatie tussen de supervisant en de cliënt. De verschillende trainingselementen in het SAS-model corresponderen met het ontwikkelen van competenties zoals die door APA worden voorgeschreven. Holloway duidt op de complexe interacties van drie relationele contexten tijdens supervisortraining: de hulpverleningsrelatie tussen beginnend hulpverlener en al zijn cliënten, de supervisorrelatie tussen supervisor en al zijn supervisanten en de supervisorgroep die met de trainer over hun supervisiepraktijk leert. Er wordt stilgestaan bij moeilijkheden die aangeven dat een obstakel de relationele connectie tussen supervisor en supervisant belemmert. Dit kan ongewild doorspelen in de hulpverleningsrelatie en daarmee ook de vooruitgang van de cliënt verhinderen. Opnieuw gaat Holloway pragmatisch te werk. Ze beschrijft oefeningen die onmiddellijk gebruikt kunnen worden, zoals bijvoorbeeld het oefenen van spreken over de ervaringen en karakteristieken van de supervisant in de vijf domeinen die hier van invloed zijn (hulpverleningservaring, theoretische oriëntering, leerdoelen en -stijl, culturele waarden, interpersoonlijke stijl). Wat opnieuw vooral mijn aandacht trok, was het in beeld brengen van de praktijksetting van de therapeut: wat zijn de waarden van de organisatie, de organisatiestructuur, het evaluatiesysteem, de cultuur en klimaat, de professionele standaarden en ethiek? En als je een contract hebt met een organisatie, wat speelt dan nog meer mee? Ik ben al een tijdje aan het nadenken over mijn rol als supervisor, hoe ik mijn aanpak kan bijschaven of verbeteren en hoe feedback van supervisan- 100 JG36 / 2018 / SB1
ten hiertoe kan bijdragen. Dit ligt in het verlengde van mijn therapeutisch werk waarin ik gebruik maak van Feedback Informed Treatment (FIT) en deliberate practice (Miller, Bargmann, Chow, Seidel, & Maeschalck, 2016; Poels, 2015). De handleidingen voor FIT bevatten ook een feedbackformulier dat gebruikt kan worden in supervisie 1. Ik ben beginnen lezen over supervisie en zag interessante en kritische discussies over wat supervisie is en of supervisie kan verbeteren met regelmatige feedback. Ik geloof van wel, maar meer hierover later. Of supervisie ook (indirect) bijdraagt tot betere resultaten voor cliënten is onduidelijk. Tot nu toe is daar weinig onderzoek over gedaan. Terzijde vraagt Holloway zich af welke supervisorstrategieën en -processen de effectiviteit van de therapeut en cliëntverandering beïnvloeden. Ze vermeldt het gebruiken van feedback van de cliënt over de sessie met de therapeut als een waardevolle bijdrage in supervisie. Ik ben hier bijzonder in geïnteresseerd. Met FIT als steun is het mij duidelijk dat in supervisie geëxploreerd kan (misschien zelfs moet) worden welke factoren bij de supervisant-therapeut voor verbetering of verandering vatbaar zijn bij cliënten waar vooruitgang niet loopt zoals gehoopt of verwacht. Alhoewel Holloway hier niet naar verwijst, deed haar model me soms denken aan het supervisiemodel van Hawkins en Shohet die de zevenogige supervisor ontwikkelden. In supervisie kan het vizier gericht worden op meerdere systemen: op de cliënt, op de strategieën en interventies, op de therapeutische relatie, op het proces van de therapeut, op de supervisierelatie, op het proces van de supervisor en op de bredere systemische context van zowel therapie als supervisie. Dit zijn processen die ook in een narratief (Vermeire, 2014) supervisiemodel verweven zitten, maar met andersoortige vragen tot reflectie uitnodigen. Vanuit een positie van iets te bieden hebben (Vermeire, 2014, p. 119) kunnen we bijvoorbeeld onderhandelen over waar de ogen tijdens de supervisiesessie op gericht worden. Hierop aansluitend kan onmiddellijke feedback aan het einde van de supervisiesessie met behulp van de superkorte (3 vragen) Leeds Alliance in Supervision Scale (LASS) duidelijker maken hoe de sessie was voor de 1 De Leeds Alliance in Supervision Scale, het resultaat van doctoraatsonderzoek door Nigel Wainwright (2010). BOEKEN 101
supervisant: Was de sessie gefocust? Hoe was de relatie tussen mij en mijn supervisor? Heeft de sessie mij geholpen of iets bijgebracht? Deze feedback helpt de supervisor om na te denken over wat beter kan en hoe. De korte schaal kan met gemak systematisch ingebouwd worden op het einde van een supervisiesessie. Je kan ook bij het begin vragen wat er van de sessie verwacht wordt: Hoe zal je weten dat het komende uur je geholpen heeft? Holloway gaat er prat op dat het SAS-model ook buiten de VS toegepast kan worden (het wordt ook buiten de VS getraind en gebruikt) omdat de zeven systemen en bijhorende factoren een kader bieden voor supervisiepraktijk en -training gebaseerd op empirische kennis en praktijkkennis. Als model, ook al is het een gesloten systeem, biedt SAS een arsenaal aan haken die vanuit welk theoretisch model ook een supervisiesessie kunnen uitbreiden of verdiepen. Er is wel werk aan de winkel om dit te vertalen naar een systemische supervisiepraktijk. Mij heeft het in ieder geval aan het denken gezet. Literatuur Hawkins, P., & Shohet, T. (2012). Supervision in the helping professions. Berkshire: McGraw-Hill Open University Press. Miller, S. D., Bargmann, S., Chow, D., Seidel, J., & Maeschalck, C. (2016). Feedback-Informed TreatmentJ (FIT): Improving the outcome of psychotherapy one person at a time. In W. O Donohue & A. Maragakis (Eds.), Quality improvement in behaviour health (pp. 247-262). Switserland: Springer Nature. Poels, V. (2015). Het effect van Scott Miller. Systeemtheoretisch Bulletin, 33, 55-70. Vermeire, S. (2014). Supervisie als rijke beschrijvingen en meerstemmigheid. Systeemtheoretisch Bulletin, 32, 115-132. Wainwright, N. A. (2010). The development of the Leeds Alliance in Supervision Scale (LASS): A brief sessional measure of supervisory alliance (Nietgepubliceerd doctoraat). Leeds: University of Leeds. Watkins, C. E. (2012). Psychotherapy supervision in the new millennium: Competency-based, evidence-based, particularized, and energized. Jour- 102 JG36 / 2018 / SB1
nal of Contemporary Psychotherapy, 42, 193-203. doi 10.1007/s10879-011-9202-4. [Voor de geïnteresseerde lezer: het Journal of Contemporary Psychotherapy, 42 van 2012 is een themanummer over psychotherapiesupervisie.] Watkins, C. E. (2014). Clinical supervision in the 21st century: Revisiting pressing needs and impressing possibilities. American Journal of Psychotherapy, 68, 251-72. BOEKEN 103