Zaaknummer : CBHO 2018/122 Rechter(s) : mr. Borman Datum uitspraak : 19 november 2018 Partijen : appellant en Hogeschool Arnhem en Nijmegen Trefwoorden : Centraal register hoger onderwijs (CROHO) gezondheidszorg instellingscollegegeld Artikelen : WHW: artikel 7.10a WHW: Artikel 7.45a, eerste lid UWHW 2008: Artikel 2.3, eerste lid UWHW 2008: artikel 3.1, aanhef en onder e Uitspraak : ongegrond Hoofdoverwegingen : 2.4. De HBO-opleiding Sport, Gezondheid en Management, die appellant heeft afgerond, is in het CROHO-register opgenomen onder het onderdeel gezondheidszorg, als bedoeld in artikel 3.1, aanhef en onder e, van het Uitvoeringsbesluit WHW. Uit artikel 2.3, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit blijkt dat deze opleiding daarom voor dat artikel als opleiding op het gebied van gezondheidszorg wordt aangemerkt. De omstandigheden die appellant naar voren heeft gebracht, maken dat niet anders. Nu appellant een bachelorgraad heeft behaald in verband met een opleiding op het gebied van gezondheidszorg, komt hij niet voor de in artikel 2.3, vierde lid, van het Uitvoeringsbesluit WHW opgenomen uitzondering in aanmerking. Het CvB heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat appellant ingevolge artikel 7.45a, eerste lid, van de WHW voor de deeltijdopleiding PABO instellingscollegegeld verschuldigd is. Het betoog faalt. Uitspraak in de zaak tussen: [naam], wonende te [woonplaats], appellant, en het college van bestuur van de Hogeschool Arnhem en Nijmegen, verweerder. 1. Procesverloop Bij beslissing van 19 januari 2018 heeft het CvB appellant voor de deeltijdopleiding PABO een bedrag van 2.496,67, zijnde het instellingscollegegeld, in rekening gebracht. Bij beslissing van 5 juni 2018 heeft het CvB het door appellant daartegen gemaakte bezwaar ongegrond verklaard. Tegen deze beslissing heeft appellant beroep ingesteld. Het CvB heeft een verweerschrift ingediend. Het College heeft de zaak van een meervoudige naar een enkelvoudige kamer verwezen. Het College heeft het beroep ter zitting behandeld op 26 oktober 2018, waar appellant, en het CvB, vertegenwoordigd door mr. B.A. van Koeven, zijn verschenen. 2. Overwegingen 2.1. Appellant heeft in 2016 de HBO-opleiding Sport, Gezondheid en Management afgerond. Deze opleiding is in het Centraal Register Opleidingen Hoger Onderwijs (hierna: CROHO-register) geregistreerd onder gezondheidszorg. Appellant heeft zich aangemeld om per 1 februari 2018 te beginnen met de deeltijdopleiding PABO. Het CvB heeft beslist dat appellant daarvoor het instellingscollegegeld moet betalen. Hij kan geen gebruik maken van de uitzondering voor een
tweede opleiding op het gebied van onderwijs of gezondheidszorg, omdat hij reeds een opleiding op het gebied van gezondheidszorg heeft afgerond. 2.2. Appellant betoogt dat het CvB hem ten onrechte het instellingscollegegeld in rekening brengt. Hij wijst erop dat de opleiding Sport, Gezondheid en Management niet meer bestaat. Dit is nu de opleiding Sportkunde, welk in het CROHO-register is geregistreerd onder Gedrag & Maatschappij. Verder stelt appellant dat hij de gezondheidsvakken na het tweede jaar van zijn opleiding heeft laten vallen. 2.3. Artikel 7.45a, eerste lid, van de Wet op het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (hierna: de WHW) luidt: Het wettelijk collegegeld is verschuldigd door een student die tot één van de groepen van personen, bedoeld in artikel 2.2 van de Wet studiefinanciering 2000 behoort of die de Surinaamse nationaliteit bezit. ( ) Voor een inschrijving aan een bacheloropleiding geldt als aanvullende voorwaarde, dat de student blijkens het basisregister onderwijs sedert 1 september 1991 niet eerder bij een bekostigde instelling in verband met het volgen van initieel onderwijs een graad Bachelor als bedoeld in artikel 7.10a heeft behaald. ( ) Het tweede lid luidt: Bij algemene maatregel van bestuur kan de categorie studenten, bedoeld in het eerste lid, worden uitgebreid. Artikel 2.3, eerste lid, van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 luidt: In dit artikel wordt verstaan onder een opleiding op het gebied van onderwijs: a. een opleiding die is opgenomen in het onderdeel «onderwijs» van het Centraal register hoger onderwijs, bedoeld in artikel 3.1, aanhef en onder a; b. ( ); c. ( ). Het tweede lid luidt: In dit artikel wordt verstaan onder een opleiding op het gebied van gezondheidszorg: een opleiding die is opgenomen in het onderdeel «gezondheidszorg» van het Centraal register hoger onderwijs, bedoeld in artikel 3.1, aanhef en onder e. Het vierde lid luidt: Een persoon die zich, gerekend vanaf 1 september 1991, volgens het basisregister onderwijs, voor de eerste keer inschrijft voor een bacheloropleiding op het gebied van onderwijs of gezondheidszorg, nadat hij eerder een bachelorgraad heeft behaald in verband met een opleiding op een ander gebied dan onderwijs of gezondheidszorg, is voor die opleiding op het gebied van onderwijs of gezondheidszorg niet meer dan het wettelijk collegegeld verschuldigd, mits hij behoort tot één van de groepen van personen, bedoeld in artikel 2.2 van de Wet studiefinanciering 2000, of de Surinaamse nationaliteit bezit. Artikel 3.1, opgenomen in hoofdstuk 3, afdeling 1 Centraal register opleidingen hoger onderwijs, van het Uitvoeringsbesluit WHW 2008 luidt: Het register bestaat uit de volgende onderdelen: a. onderwijs, b. d. ( ), e. gezondheidszorg, f. j. ( ). 2.4. De HBO-opleiding Sport, Gezondheid en Management, die appellant heeft afgerond, is in het CROHO-register opgenomen onder het onderdeel gezondheidszorg, als bedoeld in artikel 3.1, aanhef en onder e, van het Uitvoeringsbesluit WHW. Uit artikel 2.3, tweede lid, van het Uitvoeringsbesluit blijkt dat deze opleiding daarom voor dat artikel als opleiding op het gebied van gezondheidszorg wordt aangemerkt. De omstandigheden die appellant naar voren heeft gebracht, maken dat niet anders. Nu appellant een bachelorgraad heeft behaald in verband met een opleiding op het gebied van gezondheidszorg, komt hij niet voor de in artikel 2.3, vierde lid, van het Uitvoeringsbesluit WHW opgenomen uitzondering in aanmerking. Het CvB heeft zich derhalve terecht op het standpunt gesteld dat appellant ingevolge artikel 7.45a, eerste lid, van de WHW voor de deeltijdopleiding PABO instellingscollegegeld verschuldigd is. Het betoog faalt. 2.5. Het beroep is ongegrond. 2.6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
3. Beslissing Het College Rechtdoende: verklaart het beroep ongegrond. Deze uitspraak is gedaan door mr. C.J. Borman, lid van de enkelvoudige kamer, in tegenwoordigheid van mr. H.E. Noordhoek, als secretaris.