Inhoudsopgave 7 Titel BESCHRIJVING VAN DE ONDERZOEKSPOPULATIE VAN OUDEREN Inleiding Algemene beschrijving van de

Vergelijkbare documenten
Figuur 5-22 Medianen van de globale CDR-M score van de personen van de groep NDWF2 nietdementerenden

Tabel 8-5 Beschrijving van de globale populatie G3 ( )..8-11

Hoofdstuk 14. Synthese en Besluiten Qualidem II

ANALYSE PATIËNTERVARINGEN ELZ HAAKSBERGEN

3 METHODOLOGIE VAN DE VELDSTUDIE EN BESCHRIJVING VAN DE ONDERZOEKSPOPULATIE

Tabel Relatieve frequentie van de gedragsproblemen NPI in de groep «niet-dementerenden» (ND1) en dementerenden (D1)...

Vitamine B12 deficiëntie

Rapport 2006/2. Paquay L, Debaillie R, Geys L.

5 Ernstgraad van dementie

Patiëntenprofiel. Algemeen

TEVREDENHEID IN ROB- EN RVT INSTELLINGEN: Deel 1: Ervaringen van de bewoners 2001

hoofdstuk 3 Hoofdstuk 4 Hoofdstuk 5

GLOBAAL RAPPORT ONDERZOEK BIJ RVT/ROB Deel 2: Bevindingen uit de bevraging van de familieleden van bewoners 2001

! "# #$ # # "!% & '# (% %&'%)

Samenvatting. J. Nachtegaal, S.E. Kramer, J.M. Festen (Amsterdam)

Conclusies van het praktijkproject: Hoe goed schat de opleider de kwetsbaarheid en de graad

Samenvatting van de IMA-studie. Sociaaleconomisch profiel en zorgconsumptie van personen in primaire arbeidsongeschiktheid

Samenvatting Beloop van beperkingen in activiteiten bij oudere patiënten met artrose van heup of knie

Seksuele oriëntatie uitgesplitst per sekse, bevolking 18 jaar en ouder, 2016/2017 (in gewogen percentages)

SPSS Introductiecursus. Sanne Hoeks Mattie Lenzen

Feedbackrapport onderzoeksresultaten - Jaar één -

ZORGZWAARTE IN DE OUDERENZORG

Onderzoek heeft aangetoond dat een hoge mate van herstelbehoefte een voorspellende factor is voor ziekteverzuim. Daarom is in de NL-SH ook de relatie

ANTICONCEPTIEKEUZE Achtergronden en uitkomsten van anticonceptiegebruik

4.2. Evaluatie van de respons op de postenquêtes. In dit deel gaan we in op de respons op instellingsniveau en op respondentenniveau.

Vitamine B12 deficiëntie. Een rapport naar De Incidentie en Prevalentie van vitamine B12 deficiëntie in Nederland

Substantial Clinical Important Benefit van de CMS en SST!! Toepassing van schoudervragenlijsten bij patiënten van het Schoudernetwerk Twente

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Beperkingen Gezondheidsenquëte, België, 1997

Pieter Bolderman Albert Schweitzer ziekenhuis MGPT Intern begeleider Maarten Gijssel

TEVREDENHEID IN ROB- EN RVT INSTELLINGEN: Deel 1: Ervaringen van de bewoners 2001

Rapportage Ervaringsonderzoek WOT's

VLAAMS INDICATORENPROJECT WOONZORGCENTRA

Resultaten voor Vlaamse Gemeenschap Gezondheidsenquête, België, 1997 Andere gezondheidsvoorzieningen en alternatieve geneeskunde

Betekenisvolle activiteiten als alternatief voor. Prof dr Patricia De Vriendt & Ruben Vanbosseghem

13.6 Cultuurverschillen huisartsgeneeskunde pyschiatrie dementie diagnose

Relatie tussen gehoorverlies & psychosociale gezondheid

4. Resultaten. 4.1 Levensverwachting naar geslacht en opleidingsniveau

Legenda. Sterrentabellen. Thema s en ervaringsvragen. Waarderingsvragen

VERDELING VAN PERSONEN VOLGENS RIJBEWIJSBEZIT (VANAF 6 JAAR)

Tabel 69: Verdeling van het gavpppd volgens geslacht en hoofdvervoerswijze. meerdere verplaatsingen heeft gemaakt.

Feedbackrapport onderzoeksresultaten Jaar twee

Hypnotherapie als behandeling van het Prikkelbaredarmsyndroom

Hoe goed of slecht beleeft men de EOT-regeling? Hoe evolueert deze beleving in de eerste 30 maanden?

College Week 4 Inspecteren van Data: Verdelingen

LENTESYMPOSIUM ONCOLOGIE

Cognitieve problemen Functionele handicaps Psychologische en gedragsproblemen Populatie Evaluatie van de risicofactoren

Deel 1: Voorbeeld van beschrijvende analyses in een onderzoeksrapport. Beschrijving van het rookgedrag in Vlaanderen anno 2013

AANVRAGEN DOOR PROFESSIONELEN

! "#$%!&''! ( # ' ) * )# ' ' # ' ' ' ## * ' +,+, # '# - '.) ' +, # '# /, ' ' ) ' ## *' ' )" " # # * ) " ' ) ' ## ) ' 4

ZORGZWAARTE IN DE OUDERENZORG

Resultaten voor Brussels Gewest Ongevallen Gezondheidsenquête, België, 1997

Gezondheid en samenleving

Samenvatting, conclusies en discussie

G0N11a Statistiek en data-analyse: project Eerste zittijd Modeloplossing

Meerdere keren zonder werk

Tabel 2.1 Overzicht van de situatie op de arbeidsmarkt van de onderzochte personen op 30/06/97. Deelpopulatie 1996

5.3. Gecombineerd aortakleplijden en coronairlijden

Technische fiche: indicatoren Geobserveerde vijfjaarsoverleving

ZORGZWAARTE. / Archief cijfers. Vlaams Gewest /

Bespreking pagina 1

De vrouwen hebben dan ook een grotere kans op werkloosheid (0,39) dan de mannen uit de onderzoekspopulatie (0,29).

Campagne Eenzaamheid Bond zonder Naam

Samenvatting. Samenvatting

Hoofdstuk 1: introductie van het proefschrift

Resultaten voor Brussels Gewest Gezondheidsenquête, België, 1997 Andere gezondheidsvoorzieningen en alternatieve geneeskunde

Resultaten voor Brussels Gewest Beperkingen Gezondheidsenquête, België, 1997

Samenvatting in Nederlands

Summary & Samenvatting. Samenvatting

FOCUS : TOEKENNINGSDUUR

Screening van cognitieve stoornissen in de verslavingszorg

Resultaten voor België Andere gezondheidsvoorzieningen en alternatieve geneeskunde Gezondheidsenquête, België, 1997

Gezondheidsenquête, België Inleiding. Wetenschap ten dienste van Volksgezondheid, Voedselveiligheid en Leefmilieu.

- $! $ ## " $ $!.. # # "!. $! $##!$ /

2 ALGEMENE KENMERKEN VAN DE BESTUDEERDE POPULATIE

9 Gebruik van wetenschappelijke kennis

GEZONDHEIDSENQUETE 2013

Chapter 7. Summary and General Discussion. Nederlandse Samenvatting

VLAAMS REGIO-ONDERZOEK BIJ ADOLESCENTEN MET EEN HANDICAP EN HUN GEZIN(VRAAG): Situering VRAAG. Situering VRAAG

Samenvatting Nederlands

College 4 Inspecteren van Data: Verdelingen

hoofdstuk 1 doelstellingen hoofdstuk 2 diagnosen

Samenvatting. Samenvatting

Vitamine B12 deficiëntie

8. Analyseren van samenhang tussen categorische variabelen

Relatie tussen specifieke depressieve symptomen en mortaliteit onder acuut opgenomen ouderen: de Hospital- ADL studie

Rapport. Enquête dure geneesmiddelen patiëntenpanel Meldpunt Medicijnen

Resultaten voor Brussels Gewest Chronische Ziekten Gezondheidsenquête, België, 1997

Resultaten voor België Ongevallen Gezondheidsenquête, België, 1997

Interpretatie van de data

Gezondheidsindicatoren 2008 Vlaams Gewest

Nationaal geluksonderzoek. Deel 3: opvoeding en onderwijs

Kwetsbaarheid en slapen

Onderzoekssessie over dementie op jonge leeftijd UKON symposium, 10 april 2018

Stoppen als huisarts: trends in aantallen en percentages

9. Lineaire Regressie en Correlatie

Jongeren en Gezondheid 2014 : Socio-demografische gegevens

Prestatie-indicatoren uit 1 cijfer ho en het algemeen studentenoordeel over de opleiding (nse).

Prestatie-indicatoren uit 1 cijfer ho en het algemeen studentenoordeel over de opleiding (nse).

We berekenen nog de effectgrootte aan de hand van formule 4.2 en rapporteren:

Toegankelijkheid en effectiviteit van de geestelijke gezondheidszorg voor ouderen. Samenvatting

Transcriptie:

Inhoudsopgave 7 Titel... 7-7 7.1 BESCHRIJVING VAN DE ONDERZOEKSPOPULATIE VAN OUDEREN... 7-7 7.1.1 Inleiding... 7-7 7.1.2 Algemene beschrijving van de onderzoekspopulatie...7-8 7.1.2.1 Leeftijd en geslacht... 7-8 7.1.2.2 Regio... 7-10 7.1.2.3 Verblijfplaats... 7-12 7.1.2.4 Discipline aanmelder... 7-13 7.1.3 Kenmerken van de onderzoekspopulatie per regio, verblijfplaats (thuiswonend of instelling) en discipline van de aanmelder.... 7-14 7.1.3.1 Verdeling van de leeftijd per regio... 7-14 7.1.3.2 Verdeling van geslacht per regio... 7-15 7.1.3.3 Verdeling van verblijfplaats per regio... 7-15 7.1.3.4 Verdeling van de discipline van de aanmelder naar regio... 7-16 7.1.3.5 Verdeling van leeftijd per verblijfplaats... 7-18 7.1.3.6 Verdeling van geslacht per verblijfplaats... 7-19 7.1.3.7 Verdeling van de discipline van de aanmelder per verblijfplaats... 7-20 7.1.3.8 Verdeling van leeftijd per discipline aanmelder... 7-21 7.1.3.9 De verdeling van geslacht per discipline van de aanmelder... 7-23 7.1.3.10 Geslacht van de onderzoekspopulatie per leeftijd... 7-24 7.1.4 Beschrijving van de studiepopulatie aan de hand van enkele meetinstrumenten die gebruikt werden in de veldstudie Qualidem... 7-25 7.1.4.1 IADL en Gedrag... 7-30 7.1.4.2 Frail... 7-37 7.1.4.3 De Charlson comorbiditeitsindex... 7-42 7.1.4.4 Subjectieve evaluatie en Kloktest... 7-44 7.1.5 Discussie en conclusie... 7-46 7.2 OVERLEVINGSANALYSE... 7-47 7.2.1 Inleiding... 7-47 7.2.1.1 Situering... 7-47 7.2.1.2 Onderzoeksvraag... 7-47 7.2.2 Methode... 7-47 7.2.3 Resultaten... 7-48 7.2.4 Conclusie en bespreking... 7-57 7.2.5 Subanalyse van de overlevingsstudie... 7-58 7.3 OPVOLGING VAN DE EVOLUTIE VAN DE AFHANKELIJKHEIDSGRAAD IN DE TIJD... 7-62 7.4 EVALUATIE VAN DE GRAAD VAN SUPERVISIE(SRS)... 7-87 LONGITUDINALE ANALYSE VAN DE GEGEVENS 2002-2003-2004... 7-87 7.4.1 Inleiding... 7-87 7.4.2 Deel I: Analyse van de populatie 2004... 7-88 7.4.2.1 Geevalueerde Populatie... 7-88 7.4.2.1.1 Socio-demografische gegevens...7-88 7.4.2.1.2 Conclusies... 7-90 7.4.2.2 Relatie met de klinische gegevens... 7-90 7.4.2.2.1 Klinische diagnostiek... 7-90 7.4.2.2.2 Conclusie... 7-91 7.4.3 Deel II Longitudinale analyse SRS 2002,2003, 2004... 7-92 7.4.3.1 Longitudinale ANALYSE van de supervisienood (SRS) in de globale populatie... 7-92 Evolutie score supervisie (SRS) in de globale populatie... 7-92 7.4.3.1.1 Groep G1 (2002-2004)... 7-92 7.4.3.1.2 Groep G2 (2003-2004)... 7-93 7.4.3.1.3 Groep G3 (2002-2003-2004)... 7-93 7.4.3.2 Evolutie supervisienood tussen 2002,2003 en 2004 in functie van de socio-demografische gegevens.. 7-94 7.4.3.2.1 Groep G1 (2002-2004)... 7-94 7.4.3.2.2 Groep G2 ( 2003-2004)... 7-95 7.4.3.2.3 Groep G3 ( 2002-2003- 2004)... 7-96 7.4.3.2.4 Conclusies.... 7-99 7.4.3.3 Longitudinale analyse van de supervisienood (SRS) in functie van de diagnose... 7-100 7-1

7.4.3.3.1 Groep ND1 «niet-déments» (2002-2004)... 7-100 7.4.3.3.2 Groep D1 «dément» (2002-2004)... 7-101 7.4.3.3.3 Groep D3 «Dement» (2002-2003-2004)... 7-103 7.4.3.3.4 Conclusies... 7-103 7.4.3.4 Longitudinale analyse van de supervisenood (SRS) in functie van de diagnose en de sociodemografische gegevens.... 7-104 7.4.3.4.1 Relatie met het geslacht... 7-104 Groep DS1 «dement» (2002-2004)... 7-104 Groep NDS2 «niet-dement» (2003-2004)...7-105 Groep DS2 «dément» (2003-2004)... 7-105 Groep NDS3 «niet-dément» (2002-2003-2004)... 7-105 Groep DS3 «dément» (2002-2003-2004)... 7-106 7.4.3.4.2 Relatie met de leeftijd... 7-107 7.4.3.4.3 Relatie met de verblijfplaats... 7-110 7.4.3.4.4 Relatie met de regio... 7-113 7.4.3.4.5 Conclusies... 7-118 7.4.4 DEEL III Synthese en algemene conclusie van de longitudinale studie... 7-120 7.5 VOORSPELLEN VAN HET ONTSTAAN VAN DEMENTIE... 7-124 7.5.1 Inleiding... 7-124 7.5.2 Methode... 7-124 7.5.3 Resultaten... 7-126 7.5.4 Conclusie en bespreking... 7-128 7.6 DETECTIE VAN COGNITIEVE ACHTERUITGANG EN DEPRESSIE MET HET RESIDENT ASSESSMENT INSTRUMENT... 7-129 7.6.1 Inleiding... 7-129 7.6.1.1 Situering... 7-129 7.6.1.2 Doelstelling... 7-129 7.6.2 Methode... 7-130 7.6.3 Resultaten... 7-132 7.6.4 Conclusies... 7-134 7.7 ZORGPLANNING EN KWALITEIT VAN ZORG MET DE MDS/RAI NH IN RUSTHUIZEN EN RVT S. 7-135 7.7.1 Inleiding... 7-135 7.7.2 Methode... 7-136 7.7.3 Resultaten... 7-140 7.7.3.1 Resident Assessment Protocols (RAPs)...7-140 7.7.3.2 Kwaliteits-Indicatoren (KI)... 7-149 7.7.4 Conclusies en bespreking... 7-150 7-2

Tabel 7-1- 1 Verdeling van de onderzoekspopulatie naar leeftijdsklasse (2001-2002)... 7-8 Tabel 7-1- 2 Verdeling van de onderzoekspopulatie naar geslacht (2001-2002)... 7-9 Tabel 7-1- 3a Verdeling van de onderzoekspopulatie naar regio (2001-2002)... 7-10 Tabel 7-1- 4 Verdeling van de onderzoekspopulatie naar verblijfplaats (2001-2004)... 7-12 Tabel 7-1- 5 Verdeling van de onderzoekspopulatie naar discipline aanmelder (2001)... 7-13 Tabel 7-1- 6 Verdeling van leeftijd bij inclusie naar regio (2001)... 7-14 Tabel 7-1- 7 Verdeling van geslacht naar regio (2001)... 7-15 Tabel 7-1- 8a Verdeling van de onderzoekssubjecten bij inclusie (2001) naar verblijfplaats naar regio... 7-16 Tabel 7-1- 9 Verdeling van discipline aanmelder naar regio (2001)... 7-17 Tabel 7-1- 10 Verdeling van leeftijd per verblijfplaats (2001)... 7-18 Tabel 7-1- 11a Verdeling van geslacht per verblijfplaats (2001)... 7-19 Tabel 7-1- 12 Verdeling van discipline aanmelder per verblijfplaats (2001)... 7-20 Tabel 7-1- 13 Verdeling van leeftijd naar discipline aanmelder... 7-21 Tabel 7-1- 14 Verdeling van leeftijdsklasse per discipline aanmelder (2001)... 7-22 Tabel 7-1- 15 Verdeling van geslacht per discipline van de aanmelder (2001)... 7-23 Tabel 7-1- 16 Verdeling van geslacht naar leeftijdsklasse... 7-24 Tabel 7-1- 17: Verdeling van de Katz-afhankelijkheidsscores van de onderzoekspopulatie QualidemII (n=1.321) gedurende vier jaar follow-up (2001-2004)...7-27 Tabel 7-1- 18: Scores van de Katz naar leeftijd, geslacht, regio en verblijfplaats (2001)... 7-28 Tabel 7-1- 19:Gemiddelde scores op Gedrag en IADL... 7-30 Tabel 7-1- 20: Gemiddelde scores op Gedrag en IADL naar leeftijdsklasse, geslacht, regio en verblijfplaats... 7-31 Tabel 7-1- 21a: Evolutie 2001-2004 van het presteren van IADL-taken op drie jaar bij demente en niet-demente personen.7-33 Tabel 7-1- 22 Percentages 'positieve' scores voor de FRAIL per leeftijdsklasse, geslacht, regio en verblijfplaats (2001)... 7-37 Tabel 7-1- 23: Gemiddelde scores voor de FRAIL per leeftijdsklasse, geslacht, regio en verblijfplaats (2001)... 7-38 Tabel 7-1- 24: Gemiddelde en mediane scores van de Charlson-comorbiditeitsindex (2001)... 7-42 Tabel 7-1- 25: Gemiddelde scores voor de Charlson (niet- en wel voor leeftijd gecorrigeerde versie) naar leeftijd, geslacht, regio en verblijfplaats (2001)... 7-43 Tabel 7-2- 1 : Samenvatting van de overlevingsstudie per niveau van afhankelijkheid volgens ROB/RVT-criteria... 7-51 Tabel 7-2- 2 : Samenvatting van de overlevingsstudie per niveau van de variabele katzanddem2... 7-55 Tabel 7-2- 3: Testen voor onderlinge verschillen van de drie niveaus van de variabele katzanddem2. S in de laatste kolom wijst op statistische significantie na Bonferroni-correctie.... 7-56 Tabel 7-2- 4 : Evolutie van de Katz-ROB/RVT-afhankelijkheidsgraad van 2001 tot 2002 (n=427).... 7-58 Tabel 7-2- 5: Samenvatting van de overlevingsanalyse naargelang de evolutie van de zorgafhankelijkheid tussen 2001 en 2002.... 7-60 Tabel 7-2- 6: Resultaten van de Cox proportional hazards regressie-analyse (n = 299)... 7-61 Tabel 7-3- 1: Verdeling van de Katz-afhankelijkheidsscores gedurende vier jaar follow-up van de Qualidem-veldstudie 2001-2004.... 7-62 Tabel 7-3- 2: Verdeling van de AGGIR-autonomiescores gedurende drie jaar follow-up... 7-64 Tabel 7-3- 3: De verdeling van de scores van de hiërarchische ADL-schaal gedurende drie jaar follow-up.... 7-66 Tabel 7-3- 4: Vergelijking Katz (ROB/RVT-criteria) met AGGIR Autonomie... 7-67 Tabel 7-3- 5: Associatie tussen de scores van de Katz-schaal en de scores van de Hiërarchische ADL-schaal MDS/RAI-NH, voor ROB/RVT-bewoners 2002-2004... 7-69 Tabel 7-3- 6: Associatie tussen de Katz-ROB/RVT-forfaitscore en de ADL-somscore van het RUG-III algoritme... 7-73 Tabel 7-3- 7: Overzicht van de associaties tussen de 4 ADL-schalen: Katz ROB/RVT, AGGIR, Hiërarchische ADL (MDS/RAI NH) en ADL-somscore van RUG-III (MDS/RAI): Spearman correlaties met 95% betrouwbaarheidsinterval... 7-75 Tabel 7-3- 8 : Evolutie van de Katz-ROB/RVT-afhankelijkheidsgraad van 2001 tot 2002 (n=427).... 7-76 Tabel 7-3- 9 : Evolutie van de Katz-ROB/RVT-afhankelijkheidsgraad van 2001 tot 2003 (n=689).... 7-77 Tabel 7-3- 10 : Evolutie van de Katz-ROB/RVT-afhankelijkheidsgraad van 2001 tot 2004 (n=600).... 7-78 Tabel 7-3- 11 : Evolutie van de Katz-ROB/RVT-afhankelijkheidsscore van 2002 tot 2003 (n=268).... 7-80 Tabel 7-3- 12 : Evolutie van de Katz-ROB/RVT-afhankelijkheidsscore van 2002 tot 2003 (n=503).... 7-81 Tabel 7-3- 13: evolutie van de afhankelijkheidsgraad 2001-2004 volgens Katz ROB/RVT criteria... 7-83 Tabel 7-3- 14: evolutie van de afhankelijkheidsgraad 2001-2004 volgens Katz thuisverpleging criteria... 7-83 Tabel 7-3- 15: evolutie van de afhankelijkheidsgraad 2001-2004 volgens AGGIR schaal... 7-84 Tabel 7-3- 16 : Resultaten van de identieke stepwise logistische regressie-procedure... 7-85 7-3

Tabel 7-4- 1- Beschrijving van de populatie 2004 met de SRS... 7-88 Tabel 7-4- 2 Effect van de leeftijd op de surveillancescore - SRS 2004 (U de Mann-Withney).... 7-89 Tabel 7-4- 3 Effect van verblijfplaats (thuis/instelling) op de graad supervisie SRS 2004 (U de Mann-Withney)... 7-89 Tabel 7-4- 4 Effect van diagnose (niet-dement/dement) op de supervisienood SRS 2004 (U de Mann-Withney)... 7-91 Tabel 7-4- 5- Beschrijving van de globale populatie e (SRS) van groep G3 (2002-2003- 2004)... 7-93 Tabel 7-4- 6- Evolutie supervisienood (SRS) in de groep G3 (2002-2003-2004)... 7-93 Tabel 7-4- 7- Evolutie supervisienood in groep G3 (2002-2003-2004)... 7-97 Tabel 7-4- 8- Evolutie supervisienood in G3 (2002-2003-2004)... 7-98 Tabel 7-4- 9- Mediaan en ranggemiddeldend van SRS 2002, 2003 en 2004 de groep ND3 «niet-dement» (n=32). 7-102 Tabel 7-4- 10 - Mediane waarden en ranggemiddelden van SRS 2002-2003-2004 van groep D3 «dement» (n=117).. 7-103 Tabel 7-4- 11- Mediane waarden en ranggemiddelden van de SRS score 2002-2003-2004 van vrouwelijke niet dementerenden (n=24)... 7-105 Tabel 7-4- 12- Mediaan en ranggemiddelden van SRSscore 2002-2003-2004 bij vrouwelijke dementerenden (n=99)... 7-106 Tabel 7-4- 13- Ranggemiddelden en mediane SRS score SRS 2002-2003-2004 bij niet dementerenden 65-81 jaar (n=13)... 7-109 Tabel 7-4- 14- Ranggemiddelden en mediaan SRS score2002-2003-2004 in de groep DA3 dementerenden 82+ (n=82)7-109 Tabel 7-4- 15- Ranggemiddelden en mediane SRS scores 2002-2003-2004 bij niet dementerenden NDR3 in instelling (n=26)... 7-112 Tabel 7-4- 16- - Ranggemiddelden en mediaan van SRS score 2002-2003-2004 van de dementerenden groep DR3 in instellingen (n=103)... 7-113 Tabel 7-4- 17- Ranggemiddelden en mediaan van de SRS score SRS 2002-2003-2004 groep NDFW3 «niet dement» in Verviers (n=23).... 7-116 Tabel 7-4- 18- Ranggemiddelden en mediaan van de SRS score 2002-2003-2004 groep DFW3... 7-117 Tabel 7-4- 19 Vergelijkende analyse van de SRS scores in de globale populatie... 7-121 Tabel 7-4- 20 Resultaten van de vergelijkende analyse van de SRS score in functie van de diagnose... 7-122 Tabel 7-4- 21 Resultaten van de comparatieve analyse van de SRS scores in functie van socio-demografische variabelen en de klinische diagnose... 7-122 Tabel 7-5- 1 : Aantal personen met de diagnose dementie na het afleggen van een CAMDEX-test tijdens de drie jaar van de Qualidem-veldstudie... 7-126 Tabel 7-5- 2: Detail-overzichtstabel : drie soorten van negatieve diagnose (cellen b en d).... 7-127 Tabel 7-5- 3 : Analyse : b=(b1+b2+b3) d=(d1+d2+d3) (CAMDEX en/of MMSE)... 7-127 Tabel 7-5- 4: Voorspellende kwaliteit (Relatief risico en 95% B.I.) voor de diagnose dementie van de zes inclusiecriteria.... 7-128 Tabel 7-6- 1: Items van de CPS... 7-130 Tabel 7-6- 2: Items van de DRS... 7-130 Tabel 7-6- 3: Beschrijving van de studiepopulatie... 7-133 Tabel 7-6- 4: 2x2tabellen, diagnostische uitkomstmaten en ROC-curven van CPS en DRS... 7-134 Tabel 7-7- 1 Via internet beschikbare kwaliteitsindicatoren van Amerikaanse verpleeghuizen... 7-138 Tabel 7-7- 2: Definities van de kwaliteitsindicatoren op basis van MDS/RAI-items (Berg, 2001).... 7-139 Tabel 7-7- 3: RAP-activering per jaar, gerangschikt volgens globale prevalentie over 3 jaren (Het RAP Psychofarmaca is niet weergegeven)... 7-141 Tabel 7-7- 4: Aantal geactiveerde RAPs voor demente en niet-demente ROB/RVT-bewoners: mediaan, IQR, n.... 7-142 Tabel 7-7- 5 : Relatief risico (95% BI) op RAP-activering bij demente ROB/RVT-bewoners vergeleken met niet-demente bewoners.... 7-145 Tabel 7-7- 6: Overzicht van de KI gebaseerd op prevalenties (Het cijfer dat de KI uitdrukt is bold en onderlijnd)... 7-149 Tabel 7-7- 7: Overzicht van de KI gebaseerd op incidenties (Het cijfer dat de KI uitdrukt is bold en onderlijnd)... 7-150 7-4

Figuur 7-1- 1 Leeftijds- en geslachtsdistributie van de studiepopulatie bij aanvang van de QualidemII-follow-up-studie in 2003.... 7-9 Figuur 7-1- 2 Verdeling van forfaits over de onderzoekspopulatie bij inclusie (2001) (N=4448)... 7-26 Figuur 7-1- 3Problemen met oriëntatie in tijd onderzoekspopulatie bij inclusie (2001) (N=4447)... 7-26 Figuur 7-1- 4: Boxplot van de leeftijd van de studiesubjecten naargelang de Katz-afhankelijkheidsscore ROB/RVT, bij aanvang van de QualidemII follow-up studie (2003).... 7-29 Figuur 7-1- 5: Katz-forfaits naar regio Figuur 7-1- 6: Katz-forfaits naar verblijfplaats... 7-29 Figuur 7-1- 7: Gedrag naar leeftijd en verblijfplaats Figuur 7-1- 8: IADL naar leeftijd en verblijfplaats... 7-32 Figuur 7-1- 9: Relatieve distributie van FRAIL-somscore (2003 ;n = 683)... 7-39 Figuur 7-1- 10: Boxplot van de FRAIL-somscores naargelang het Katz afhankelijkheidsniveau ROB/RVT (2003).... 7-40 Figuur 7-1- 11: Boxplot van de FRAIL-somscores naargelang de leeftijd (2003)... 7-41 Figuur 7-1- 12: Gemiddelde Charlson score (niet gecorrigeerd voor leeftijd) naar leeftijd en verblijfplaats (2001)... 7-43 Figuur 7-1- 13: Subjectieve evaluatie (2001)... 7-44 Figuur 7-1- 14: Kloktest naar leeftijd (2001) Figuur 7-1- 15: Kloktest naar geslacht (2001)... 7-45 Figuur 7-1- 16: Kloktest naar regio (2001) Figuur 7-1- 17 Kloktest naar verblijfplaats (2001)... 7-45 Figuur 7-2- 1 : Overlevingsfunctie met 95% B.I... 7-49 Figuur 7-2- 2: Overlevingsfunctie naargelang de afhankelijkheidsstatus volgens de ROB/RVT-criteria, vastgesteld bij de inclusie van de studiesubjecten in 2001.... 7-50 Figuur 7-2- 3: Overlevingsfunctie in functie van de diagnose dementie na CAMDEX-testing in 2002... 7-52 Figuur 7-2- 4: Overlevingsfunctie in functie van de gecombineerde variabele katzanddem.... 7-53 Figuur 7-2- 5: Overlevingsfunctie in functie van de gecombineerde variabele katzanddem2... 7-54 Figuur 7-2- 6 : Gestratificeerde overlevingsfunctie naargelang de evolutie van de afhankelijkheidsgraad van 2001 naar 2002.7-60 Figuur 7-3- 1 : Proportionele verdeling van de Katz-ROB/RVT-afhankelijkheidsscores van de onderzoekssubjecten gedurende de follow-up van de Qualidem-veldstudie 2001-2004... 7-63 Figuur 7-3- 2: De MDS/RAI hiërarchische ADL-schaal... 7-65 Figuur 7-3- 3: Grafische weergave van de evolutie van de Katz ROB/RVT afhankelijkheidsscore van 2001 naar 2004 (n=600)... 7-79 Figuur 7-3- 4 : Samenvattende grafieken van de evolutie van de Katz-ROB/RVT-afhankelijkheidsgraad gedurende de Qualidem-follow-up 2001-2004.... 7-82 Figuur 7-4- 1 longitudinale studie graad supervisie Médiaan van de scores SRS 2004 voor twee leeftijdscategorien (65-81 ; 82 +)... 7-89 Figuur 7-4- 2 Longitudinale studie van de graad supervisie Médiaan van de score SRS 2004 in functie verblijfplaats (Thuis/instelling)... 7-90 Figuur 7-4- 3 Longitudinale evolutie supervisienood Medianes scores SRS 2004 in functie diagnose (nietdement/dement)... 7-91 Figuur 7-4- 4 Mediane van de SRS score in de globale globale 2002-2004 (n=200)... 7-92 Figuur 7-4- 5 Evolutie supervisienoodin de groep G3 (2002-2003-2004)... 7-94 Figuur 7-4- 6 Evolutie supervisienood van groep G1 (2002-2004).... 7-95 Figuur 7-4- 7 Evolutie supervisienood ingroep G2 (2003-2004)... 7-96 Figuur 7-4- 8 - Evolutie supervisienood ingroep G2 (2003-2004)... 7-96 Figuur 7-4- 9 Evolutie supervisienood in groep G3 (2002-2003-2004)... 7-97 Figuur 7-4- 10 - Evolutie supervisienood ingroep G3 (2002-2003-2004).... 7-98 Figuur 7-4- 11 - Evolutie supervisienood ingroep G3 (2002-2003-2004).... 7-99 Figuur 7-4- 12 Mediaan van de SRSscore van de groep ND1 «niet dement» (2002-2004) (n=60)... 7-100 Figuur 7-4- 13 Mediaan van de SRS scores van groep D1 «dement» (2002-2004) (n=133)... 7-101 Figuur 7-4- 14 Mediaan SRSscore 2002, 2003 en 2004 van de groep ND3 «niet-dement» (n=32)... 7-102 Figuur 7-4- 15 Mediaan van de SRSscore 2002-2003-2004 van groep D3 «dement» (n=117)... 7-103 Figuur 7-4- 16 Mediaan van de SRSscore 2002-2004 bij vrouwen uit de groep DS1 dement (n=111)... 7-105 Figuur 7-4- 17 - Mediane waarden van de SRS score 2002-2003-2004 van vrouwelijke niet dementerenden (n=24) 7-106 Figuur 7-4- 18 - Mediaan van SRSscore 2002-2003-2004 bij vrouwelijke dementerenden (n=99)... 7-107 Figuur 7-4- 19 Mediaan van de SRS score van de groep NDA1 «niet dement» ouder dan 82 j (n=29)... 7-107 Figuur 7-4- 20 Mediaan van de SRS score 2002-2004 van de oudere dementerenden (n=94)... 7-108 Figuur 7-4- 21 - mediane SRS score SRS 2002-2003-2004 bij niet dementerenden 65-81 jaar (n=13)... 7-109 7-5

Figuur 7-4- 22 - Mediaan SRS score2002-2003-2004 in de groep DA3 dementerenden 82+ (n=82)... 7-110 Figuur 7-4- 23 Mediaan van de SRSscore 2002-2004 in de groep niet dement in instellingen (n=37)... 7-110 Figuur 7-4- 24 Mediaan van de SRS score 2002-2004 van dementerenden in instellingen (n=115)... 7-111 Figuur 7-4- 25 - en mediane SRS scores 2002-2003-2004 bij niet dementerenden NDR3 in instelling (n=26)... 7-112 Figuur 7-4- 26 Mediaan van SRS score 2002-2003-2004 van de dementerenden groep DR3 in instellingen (n=103).. 7-113 Figuur 7-4- 27 Mediaan van SRS score 2002-2004 van de groep groep NDFW1 «iet dement» in Verviers... 7-114 Figuur 7-4- 28 Mediaan van de SRS score 2002-2004 van de groep DFW1 «dement» in Verviers... 7-114 Figuur 7-4- 29 Mediaan van de SRS score SRS 2003-2004 dementerenden groep DFW2 in Lier (n=101)... 7-115 Figuur 7-4- 30 - Mediaan van de SRS score SRS 2003-2004 dementerenden groep DFW2 in Verviers (n=59)... 7-116 Figuur 7-4- 31 - Mediaan van de SRS score SRS 2002-2003-2004 groep NDFW3 «niet dement» in Verviers (n=23)... 7-117 Figuur 7-4- 32 - Mediaan van de SRS score 2002-2003-2004 groep DFW3... 7-118 Figuur 7-4- 33 - Mediaan van de SRS score 2002-2003-2004 groep DFW3... 7-118 Figuur 7-5- 1: Proportie diagnose dementie naar leeftijdscategorie... 7-126 Figuur 7-6- 1: Het scoringsalgoritme van de CPS... 7-131 Figuur 7-6- 2 Relatieve distributie van de CPS-scoresFiguur 7-6- 3 Relatieve distributie van de DRSscores... 7-133 Figuur 7-7- 1 Vergelijking van kwaliteit van Amerikaanse verpleeghuizen via internet... 7-138 Figuur 7-7- 2: Verdeling van het aantal RAPs per persoon in de jaren 2002-2004... 7-142 Figuur 7-7- 3a : Boxplot per jaar van het aantal RAPs per afhankelijkheidscategorie van de Katzschaal voor ROB/RVT en per AGGIR-categorie... 7-143 Figuur 7-7- 4... 7-146 Figuur 7-7- 5... 7-147 Figuur 7-7- 6... 7-148 7-6

7 Titel 7.1 BESCHRIJVING VAN DE ONDERZOEKSPOPULATIE VAN OUDEREN 7.1.1 Inleiding In dit onderdeel wordt de samenstelling van de onderzoekspopulatie van kwetsbare ouderen in de Qualidem veldstudie beschreven naar leeftijd, geslacht, regio (Lier of Verviers), professionele discipline van de aanmelder van de oudere en zijn of haar verblijfplaats (thuis of in een rusthuis) en naargelang de scores van enkele evaluatie-instrumenten die in de loop van de studie herhaaldelijk gescoord werden. Vermits de veldstudie werd uitgevoerd van 2001 tot 2004 en de samenstelling van de bereikte studiepopulatie wisselde naargelang het tijdstip, wordt telkens vermeld voor welk jaar en voor welke (deel)populatie een analyse verricht werd. Veelal wordt ook een onderscheid gemaakt tussen QualidemI (2001-2002; drie fasen: inclusie, screening en diagnostiek) en QualidemII (2003-2004: follow-up). Een aantal resultaten worden apart weergegeven voor de populatie van de QualidemII follow-up, die 1.321 personen bevatte. Statistische methoden De statistische analyses voor dit onderdeel zijn uitgevoerd met het softwarepakket The SAS System for Windows versie 8.2. Verschillende toetsen op verschillen tussen scores op de gebruikte meetinstrumenten naar leeftijd, geslacht, onderzoeksregio, verblijfplaats en discipline van de aanmelder zijn uitgevoerd. Naargelang de eigenschappen van het meetinstrument (nominaal of ordinaal) en het aantal groepen dat werd vergeleken, werden verschillende statistische toetsen gebruikt. Voor de meetinstrumenten met nominale scores werd de Chi-kwadraat toets gebruikt. Voor meetinstrumenten met nominale scores werd de Wilcoxon toets voor twee onafhankelijke groepen of de Kruskal-Wallis toets voor meer dan twee onafhankelijke groepen gebruikt. Voor de vergelijking van de leeftijd in twee onafhankelijke groepen werd de T-toets gebruikt, voor meer dan twee onafhankelijke groepen werd variantieanalyse gebruikt. Voor multivariate analyses is lineaire regressie analyse gebruikt. Grafieken zijn gemaakt met Excel, SAS of het softwarepakket SPSS for Windows versie 10.0.5. 7-7

7.1.2 Algemene beschrijving van de onderzoekspopulatie 7.1.2.1 Leeftijd en geslacht De gemiddelde leeftijd van de studiesubjecten bij inclusie in 2001 was 82,03 jaar ( SD 7,48). Bijna 50% van de personen waren tussen 80 en 90 jaar oud (Tabel 7-1-1). Tabel 7-1- 1 Verdeling van de onderzoekspopulatie naar leeftijdsklasse (2001-2002) Frequentie Percentage Frequentie Percentage Frequentie Percentage Leeftijd 2001 2001 2001/2002 2001/2002 2002 2002 65-69 273 6.13% 46 4.44% 32 5.03% 70-74 474 10.65% 102 9.84% 73 11.48% 75-79 897 20.16% 194 18.71% 127 19.97% 80-84 987 22.18% 237 22.85% 126 19.81% 85-89 1070 22.18% 281 27.10% 162 25.47% 90-94 583 13.10% 138 13.31% 89 13.99% 95-99 150 3.37% 34 3.28% 24 3.77% >=100 16 0.36% 5 0.48% 3 0.47% Totaal 4450 100% 1037 100% 636 100% Ruim driekwart van de initieel geïncludeerde deelnemers waren vrouwen (Tabel 7-1-2) 7-8

Tabel 7-1- 2 Verdeling van de onderzoekspopulatie naar geslacht (2001-2002) Frequentie Percentage Frequentie Percentage Frequentie Percentage Geslacht 2001 2001 2001/2002 2001/2002 2002 2002 Man 1066 23.98% 223 21.50 127 19.97 Vrouw 3379 76.02% 814 78.50 509 80.03 Totaal 4450* 100% 1037 100% 636 100% *)5 missings in de variabele geslacht. Bij aanvang van QualidemII (2003) was de gemiddelde leeftijd 84,4 jaar (SD = 7,4). Ook in 2003 waren vrouwen significant ouder (gemiddelde leeftijd = 85,2 jaar ; SD = 7,2) dan mannen (gemiddelde leeftijd = 81,6 jaar; SD = 7,1; t-test p < 0.0001) (Figuur 7-1-1). Figuur 7-1- 1 Leeftijds- en geslachtsdistributie van de studiepopulatie bij aanvang van de QualidemII-follow-up-studie in 2003. 7-9

7.1.2.2 Regio De aantallen deelnemers waren bij aanvang van de veldstudie in 2001 ongeveer gelijk verdeeld over de twee regio s. 46% kwam uit de regio Lier en 54% kwam uit de regio Verviers (Tabel 7.1.3a). In de latere fasen was het minder gelijk verdeeld: ongeveer 60% uit de regio Lier en 40% uit de regio Verviers (Tabel 7.1.3b).. Tabel 7-1- 3a Verdeling van de onderzoekspopulatie naar regio (2001-2002) Frequentie Percentage Frequentie Percentage Frequentie Percentage Regio 2001 2001 2001/2002 2001/2002 2002 2002 Lier 2054 46.16% 646 62.30 370 58.18 Verviers 2396 53.84% 391 37.70 266 41.82 Totaal 4450 100% 1037 100% 636 100% 7-10

Tabel 7-3b Onderzoekssubjecten naargelang de includerende hulpverlener en regio (2003; n = 1.321). Discipline hulpverlener Lier REGIO Verviers Total médecin généraliste/huisarts 112 8.48 inf. salarié / thuisverpl. dienstverband 135 10.22 inf. indépendante / zelfst. thuisverpl. 12 0.91 inf. institution / verpl. instelling 551 41.71 aide familles & pers. agées / Gezinszorg 0 0.00 autre/andere 0 0.00 onbekend/inconnue 0 0.00 Total 810 61.32 7 0.53 4 0.30 1 0.08 349 26.42 143 10.83 5 0.38 2 0.15 511 38.68 119 9.01 139 10.52 13 0.98 900 68.13 143 10.83 5 0.38 2 0.15 1321 100.00 7-11

7.1.2.3 Verblijfplaats In 2001 verbleef het grootste deel van de deelnemers in een rusthuis (60%), de overigen woonden thuis. In de latere studiefasen ligt het percentage dat in het rusthuis verblijft, hoger (Tabel 7.1.4). Dit wijst op een grotere uitval van thuiswonende studiesubjecten. Tabel 7-1- 4 Verdeling van de onderzoekspopulatie naar verblijfplaats (2001-2004) Frequentie Percentage QualidemII QualidemII Verblijf Frequentie Percentage Frequentie Percentage Frequentie Percentage 2003/ 2003/ plaats 2001 2001 2001/2002 2001/2002 2002 2002 2004 2004 Thuis 1768 39.75% 297 28.64 180 28.30 421 31.87 ROB/ RVT 2680 60.25% 740 71.36 456 71.70 900 68.13 Totaal 4448* 100% 1037 100% 636 100% 1321 100% *)2 missings in de variabele verblijfplaats. 7-12

7.1.2.4 Discipline aanmelder Het grootste deel (60%) van de deelnemende ouderen werd aangemeld door een verpleeginstelling. 18% werd aangemeld door de gezinszorg, 16% door een thuisverpleegkundige in dienstverband en 5% door de huisarts (Tabel 7.1.5). Een kleine minderheid van de deelnemers (6%) werd aangemeld door anderen (zie ook hierboven, Tabel 7.1.3b). Tabel 7-1- 5 Verdeling van de onderzoekspopulatie naar discipline aanmelder (2001) Discipline aanmelder Frequentie Percentage Huisarts 239 5.41% Thuisverpleegkundige in dienstverband 690 15.62% Zelfstandige thuisverpleegkundige 38 0.86% Verpleeginstelling 2648 59.94% Gezinszorg 779 17.63% Andere 24 0.54% Totaal 4418* 100% *)32 missings in de variabele discipline aanmelder. 7-13

7.1.3 Kenmerken van de onderzoekspopulatie per regio, verblijfplaats (thuiswonend of instelling) en discipline van de aanmelder. Hiervoor werd al beschreven dat het onderzoek heeft plaatsgevonden in twee verschillende regio s: Lier in Vlaanderen en Verviers in Wallonië. In deze paragraaf worden de kenmerken van de onderzoekspopulatie beschreven per onderzoeksregio. Er mag verwacht worden dat er weinig of geen verschillen zijn tussen de beide regio s. 7.1.3.1 Verdeling van de leeftijd per regio Er wordt een klein, statistisch significant, maar niet relevant verschil gevonden voor de gemiddelde leeftijd bij inclusie tussen de beide regio s. De gemiddelde inclusieleeftijd in Lier was 82,85 jaar (SD 7,54), in Verviers was de gemiddelde inclusieleeftijd 81,32 jaar (SD 7,35) (p<0,0001). De leeftijdsverdeling binnen de leeftijdsklassen kwam grotendeels overeen maar door de grote aantallen deelnemers werd er, zoals ook voor de gemiddelde leeftijd kan worden opgemerkt, toch een statistisch significant verschil gevonden (KW p<0,0001). Tabel 7-1- 6 Verdeling van leeftijd bij inclusie naar regio (2001) Leeftijdsklassen Lier Regio Verviers Totaal 65-69 5.01% 7.10% 273 70-74 10.27% 10.98% 474 75-79 18.31% 21.74% 897 80-84 19.96% 24.08% 987 85-89 26.10% 22.29% 1070 90-94 15.38% 11.14% 583 95-99 4.58% 2.34% 150 >=100 0.39% 0.33% 16 Totaal 2054 2406 4450 7-14

7.1.3.2 Verdeling van geslacht per regio In 2001 was de geslachtsverdeling van de studiesubjecten gelijk voor de regio s Lier en Verviers (Tabel 7.1.7; Chi² p=0,50). Tabel 7-1- 7 Verdeling van geslacht naar regio (2001) Regio Geslacht Lier Verviers Totaal Man 24.45% 23.58% 1066 Vrouw 75.55% 76.42% 3379 Totaal 2049 2396 4445* *)5 missings in de variabele geslacht. 7.1.3.3 Verdeling van verblijfplaats per regio Bij aanvang van de studie (2001) verbleven in de regio Verviers naar verhouding iets meer personen in een rusthuis vergeleken met de regio Lier: Verviers 63% in een rusthuis tegenover 58% in Lier (7.1.8a; Chi2 p<0,001). In de onderzoeksgroep van de follow-up studie 2003-2004 was de verhouding thuiswonend/rusthuis gelijk voor beide regio s (Tabel 7.1.8b). 7-15

Tabel 7-1- 8a Verdeling van de onderzoekssubjecten bij inclusie (2001) naar verblijfplaats naar regio Regio Verblijfplaats Lier Verviers Totaal Thuis 42.50% 37.39% 1768 ROB/RVT 57.50% 62.61% 2680 Totaal 2054 2394 4448* *)2 missings in de variabele verblijfplaats. Tabel 7-1- 8b: Onderzoekssubjecten van de follow-up studie QualidemII (2003-2004) naar verblijfplaats en regio REGIO aantal kolom% Verblijfplaats Lier Verviers Total thuis/à domicile 260 32% ROB/RVT MR/MRS 550 68% 161 32% 350 68% 421 31.87 900 68.13 Total 810 511 1321 100.00 7.1.3.4 Verdeling van de discipline van de aanmelder naar regio De aanmelders van onderzoekspersonen verschillen voor de twee onderzoeksregio s (Chi2 p<0,0001). Voor beide regio s geldt dat de meerderheid van de onderzoekspersonen is aangemeld door verpleeginstellingen; 56% in Lier en 62% in Verviers. In Lier is 32% aangemeld door thuisverpleegkundigen in dienstverband terwijl dit percentage in Verviers maar 1,4% bedroeg. In Verviers werd 32% aangemeld door de gezinszorg terwijl in Lier nog geen 1% werd aangemeld door de 7-16

gezinszorg. Bijna 10% van de onderzoekspersonen uit Lier werden aangemeld door de huisarts terwijl dit percentage in Verviers maar 1,5% bedroeg. Door overige groepen aanmelders werden in beide regio s nauwelijks personen aangemeld (Tabel 7.1.9). Het verschil tussen aanmeldingen door thuisverpleegkundigen in Lier en door de gezinszorg in Verviers is te wijten aan de verschillende organisatie van de zorg in beide regio s en vullen elkaar wat dit betreft dus uitstekend aan. In de latere fasen zijn meer mensen door de huisarts en de verpleeginstelling aangemeld en minder door thuisverpleegkundigen en gezinszorg. Tabel 7-1- 9 Verdeling van discipline aanmelder naar regio (2001) Discipline aanmelder Lier Regio Verviers Totaal aantal Huisarts 9.88% 1.52% 239 Thuisverpleegkundige in dienstverband 31.99% 1.40% 690 Zelfstandige thuisverpleegkundige 1.75% 0.08% 38 Verpleeginstelling 56.13% 63.24% 2649 Gezinszorg 0.24% 32.74% 779 Andere 0.00% 1.02% 24 Totaal 2054 2364 4418* *)32 missings in de variabele discipline aanmelder. 7-17

7.1.3.5 Verdeling van leeftijd per verblijfplaats Verwacht mag worden dat personen die in het rusthuis verblijven ouder zijn en daardoor vaker vrouw dan personen die thuis wonen. De mensen die nog thuis wonen zijn jonger dan de personen die in een instelling verblijven. De gemiddelde leeftijd van de personen die thuis wonen is 79,47 jaar (SD 7,13) tegenover 83,71 jaar (SD 7,22) voor de personen in instellingen, dit verschil is statistisch significant (p<0,0001). Verdeling van de personen over leeftijdsklassen verschilt ook significant per verblijfplaats (KW p<0,0001) (Tabel 7.1.10). Tabel 7-1- 10 Verdeling van leeftijd per verblijfplaats (2001) Verblijfplaats Leeftijdsklassen Thuis ROB/RVT Totaal 65-69 9.73% 3.77% 273 70-74 15.89% 7.20% 474 75-79 24.89% 17.05% 897 80-84 23.19% 21.53% 987 85-89 17.59% 28.28% 1069 90-94 7.41% 16.83% 582 95-99 1.24% 4.78% 150 >=100 0.06% 0.56% 16 Totaal 1768 2680 4448* *)2 missings in de variabele verblijfplaats. 7-18

7.1.3.6 Verdeling van geslacht per verblijfplaats In 2001 en in de periode 2003-2004 was de verdeling over de geslachten significant verschillend per verblijfplaats (Tabellen 7.1.11a en b; Chi² p<0,0001). In de rusthuizen was het percentage mannen 20% tegenover 30% onder de thuiswonenden. Dit wordt verklaard door het feit dat de gemiddelde leeftijd in de rusthuizen hoger was en dat vrouwen oververtegenwoordigd waren in de hogere leeftijdsklassen. Tabel 7-1- 11a Verdeling van geslacht per verblijfplaats (2001) Verblijfplaats Geslacht Thuis ROB/RVT Totaal Man 30.18% 19.89% 1065 Vrouw 69.82% 80.11% 3378 Totaal 1763 2680 4443* *)5 missings in de variabele geslacht, 2 in verblijfplaats. Tabel 7-1- 11b Verdeling van geslacht per verblijfplaats (2003-2004) GESLACHT Verblijfplaats thuis ROB/RVT Total man/homme 130 30.88 171 19.00 301 22.79 vrouw/femme 291 69.12 729 81.00 1020 77.21 Total 421 31.87 900 68.13 1321 100.00 7-19

7.1.3.7 Verdeling van de discipline van de aanmelder per verblijfplaats Volgens verwachting verschilden de disciplines van de aanmelders per verblijfplaats (Tabel 7.1.12; Chi2 p<0,0001). Personen die in rusthuizen verbleven werden (overeenkomstig de afspraken voor inclusie) vrijwel alleen door verpleeginstellingen aangemeld (98,25%). Thuiswonenden werdn vooral aangemeld door de gezinszorg (44,06%) en door thuisverpleegkundigen in dienstverband (38,57%). Een minderheid is aangemeld door de huisarts (11,54%). Tabel 7-1- 12 Verdeling van discipline aanmelder per verblijfplaats (2001) Discipline aanmelder Verblijfplaats Thuis ROB/RVT Totaal Aantal Huisarts 11.74% 1.27% 238 Thuisverpleegkundige in dienstverband 39.26% 0.30% 690 Zelfstandige thuisverpleegkundige 2.01% 0.11% 38 Verpleeginstelling 0.75% 98.32% 2648 Gezinszorg 44.85% 0.00% 779 Andere 1.38% 0.00% 24 Totaal 1737 2680 4417* *)32 missings in de variabele discipline aanmelder, 2 in verblijfplaats. 7-20

7.1.3.8 Verdeling van leeftijd per discipline aanmelder Personen die werden aangemeld door verpleeginstellingen en zelfstandige thuisverpleegkundigen zijn het oudst. Huisartsen en gezinszorg meldden gemiddeld genomen iets jongere personen aan (ANOVA p<0,0001; Tabel 7.1.13). Tabel 7-1- 13 Verdeling van leeftijd naar discipline aanmelder Leeftijd Discipline aanmelder N Gemiddelde SD Huisarts 239 80.10 7.13 Thuisverpleegkundige in dienstverband 690 80.18 7.60 Zelfstandige thuisverpleegkundige 38 82.97 6.91 Verpleeginstelling 2648 83.71 7.21 Gezinszorg 779 78.50 6.75 Andere 24 79.92 5.50 Totaal aantal 4418* *) 32 missings in de variabele discipline aanmelder. 7-21

De verdeling van personen over de leeftijdsklassen verschilt significant per discipline aanmelder (KW p<0,0001; tabel 7.1.14). Tabel 7-1- 14 Verdeling van leeftijdsklasse per discipline aanmelder (2001) Discipline aanmelder Leeftijd Huisarts Thuisverpleegkundige in dienstverband Zelfstandige thuisverpleegkundige Verpleeg instelling Gezinszorg Andere Totaal 65-69 7.53% 9.13% 2.63% 3.78% 11.55% 4.17% 273 70-74 16.32% 16.23% 7.89% 7.18% 16.43% 8.33% 474 75-79 23.01% 22.17% 21.05% 16.96% 27.60% 33.33% 888 80-84 21.34% 21.59% 18.42% 21.60% 24.39% 37.50% 978 85-89 23.85% 17.54% 36.84% 28.36% 14.51% 8.33% 1058 90-94 5.86% 11.16% 5.26% 16.84% 5.13% 8.33% 581 95-99 2.09% 2.03% 7.89% 4.72% 0.39% 0% 150 >=100 0% 0.14% 0% 0.57% 0% 0% 16 Totaal 239 690 38 2648 779 24 4418* *) 32 missings in de variabele discipline aanmelder. 7-22

7.1.3.9 De verdeling van geslacht per discipline van de aanmelder De verdeling van geslacht verschilde significant per discipline aanmelder (Chi2 p<0,0001). Vooral de geslachtsverdeling binnen de verpleeginstellingen week af van de rest. Het percentage mannen was hier veel lager (Tabel 7.1.15). Tabel 7-1- 15 Verdeling van geslacht per discipline van de aanmelder (2001) Discipline aanmelder Geslacht Huisarts Thuisverpleegkundige in dienstverband Zelfstandige thuisverpleegkundige Verpleeg instelling Gezinszorg Andere Totaal aantal Man 41.28% 28.88% 36.84% 19.94% 27.47% 41.67% 1062 Vrouw 58.72% 71.12% 63.16% 80.06% 72.53% 58.33% 3351 Totaal aantal 235 689 38 2648 779 24 4413 *)32 missings in de variabele discipline hulpverlener, 5 in geslacht. 7-23

7.1.3.10 Geslacht van de onderzoekspopulatie per leeftijd Verwacht mag worden dat vrouwen gemiddelde ouder zijn dan mannen aangezien over het algemeen ouder worden dan mannen. De gemiddelde leeftijd bij inclusie van de mannen was 79.77 jaar (sd 7.43), de gemiddelde leeftijd van de vrouwen was 82.74 (sd 7.35). Hiermee waren de mannen significant jonger dan de vrouwen in de onderzoekspopulatie (p<0,0001). Ook de verdeling van de geslachten per leeftijdscategorie verschilde significant (KW p< 0,0001). Hoe ouder, hoe lager het percentage mannen (Tabel 7.1.16). Tabel 7-1- 16 Verdeling van geslacht naar leeftijdsklasse Leeftijdsklassen Geslacht 65-69 70-74 75-79 80-84 85-89 90-94 95-99 >=100 Totaal Man 41.03% 33.12% 28.04% 24.16% 18.50% 15.64% 12.00% 6.25% 1066 Vrouw 58.97% 66.88% 71.96% 75.84% 81.50% 84.36% 88.00% 93.75% 3379 Totaal 273 474 895 985 1070 581 150 16 4445* *) missings in de variabele geslacht. 7-24

7.1.4 Beschrijving van de studiepopulatie aan de hand van enkele meetinstrumenten die gebruikt werden in de veldstudie Qualidem In dit onderdeel worden de globale resultaten van enkele meetinstrumenten besproken die herhaaldelijk gehanteerd werden in de loop van de veldstudie. De onderzoekspopulaties bestaan steeds uit alle personen die het meetinstrument hebben ingevuld / uitgevoerd (dus inclusief controlegroepen). De resultaten worden steeds uitgesplitst naar leeftijdsklasse (onder- of boven de mediane leeftijd), geslacht, regio en verblijfplaats. Voor nadere omschrijving van de gebruikte meetinstrumenten wordt verwezen naar de uitgebreide methoden sectie van dit rapport een naar eerdere rapporten die in het kader van dit onderzoek zijn verschenen. Voor de aanmelding en inclusie van onderzoekssubjecten (2001) zijn vier verschillende meetinstrumenten gebruikt voor het vaststellen van kwetsbaarheid: de officiële Belgische ADLevaluatieschaal (KATZ-schaal), Instrumentele Activiteiten van het Dagelijks Leven (IADL, de schaal van Lawton), de Gedragschaal, het Frail and Autonomy Instrument Leuven (FRAIL; De Lepeleire, 2000). Omdat de KATZ-schaal het instrument is dat momenteel wordt gebruikt ter vaststelling van het forfait voor hulpbehoevende (o.a.demente) bejaarden worden de resultaten van dit instrument eerst apart besproken. Voor alle subjecten, ongeacht of zij thuis of in een instelling verbleven, werd het algoritme toegepast om de afhankelijkheidsgraad te berekenen in een ROB/RVT. Over het algemeen werd zo n 45% van de onderzoekspopulatie bij inclusie (2001) ingedeeld in forfait O (meest gezonde mensen) van de KATZ (figuur 2.2.1.1). Ook scoorde 45-50% negatief op de aanvullende onderdelen oriëntatie in tijd en ruimte van de KATZ (Figuur 7.1.2 en 7.1.3). 7-25

50 45 40 Percentage 30 20 10 14 18 17 6 0 0 A B C Cd Forfait Figuur 7-1- 2 Verdeling van forfaits over de onderzoekspopulatie bij inclusie (2001) (N=4448) 60 50 46 40 Percentage 30 20 21 18 10 12 0 Nu en dan Geen probleem Bijna elke dag Niet meer te testen Tot. gedesoriënteerd Figuur 7-1- 3Problemen met oriëntatie in tijd onderzoekspopulatie bij inclusie (2001) (N=4447) 7-26

In tabel 7.1.17 wordt voor de onderzoekspopulatie van QualidemII het aantal studiesubjecten per jaar weergegeven waarvoor gegevens over de afhankelijkheidstoestand volgens de ROB/RVT-criteria geregistreerd werden. Tabel 7-1- 17: Verdeling van de Katz-afhankelijkheidsscores van de onderzoekspopulatie QualidemII (n=1.321) gedurende vier jaar follow-up (2001-2004). Katzforfaitscore ROB/RVT 2001 n=1321 2002 n=427 2003 n=689 2004 n=600 n % n % n % n % O 478 36.18 83 19.44 229 33.24 168 28 A 225 17.03 70 16.39 95 13.79 102 17 B 290 21.95 98 22.95 123 17.85 97 16.17 C 81 6.13 23 5.39 47 6.82 52 8.67 Cd 247 18.7 153 35.83 195 28.3 181 30.17 Uit tabel 7.1.17 kan afgeleid worden dat, vergeleken met 2001, in 2002 vooral subjecten uit de zwaarste zorgcategorie Cd bestudeerd werden. In 2003, het eerste jaar van de vervolgstudie QualidemII, werden een aantal subjecten uit de laagste zorgcategorie O terug opgevist. In tabel 7.1.18 zijn de scores op de KATZ weergegeven uitgesplitst naar leeftijd, geslacht, regio en verblijfplaats. De score op oriëntatie in tijd en ruimte is gedichotomiseerd weergegeven. Een positieve score staat voor een score van nu en dan of vaker oriëntatie problemen in tijd en/of ruimte (zie ook de methodensectie van dit rapport). Opvallend zijn vooral de grote verschillen in score voor de verschillende leeftijdsgroepen waarbij de ouderen steeds een stuk slechter scoren dan de jongeren. Mannen scoren door hun lagere gemiddelde leeftijd iets beter dan vrouwen en mensen in het rusthuis scoren een stuk slechter dan mensen die thuis wonen. Voor de beide regio s is er alleen een verschil in de spreiding van de toegekende forfaits, niet in de score op de oriëntatie in tijd en ruimte. Dit verschil tussen de regio s zou verklaard kunnen worden door het verschil in leeftijd. In Lier is men iets ouder en scoort men vaker forfait A t/m Cd dan in Verviers. 7-27

Tabel 7-1- 18: Scores van de Katz naar leeftijd, geslacht, regio en verblijfplaats (2001) Oriëntatie in tijd en ruimte Forfait Percentage met problemen 0 A B C Cd Leeftijd < 82 45.47% 1 56.73% 1 12.60% 14.42% 4.70% 11.55% >= 82 62.04% 34.87% 16.20% 20.38% 7.52% 21.03% Geslacht Man 51.74% 1 52.36% 1 13.11% 16.23% 6.32% 11.98% Vrouw 55.01% 42.84% 14.92% 18.04% 6.15% 18.04% Regio Lier 54.55% 37.74% 1 17.89% 18.87% 6.34% 19.16% Verviers 53.96% 51.46% 11.61% 16.50% 6.06% 14.37% Verblijfplaats Thuis 35.58% 1 75.06% 1 12.84% 8.71% 3.39% 0% ROB/RVT 66.59% 25.29% 15.60% 23.49% 8.04% 27.58% *) Positieve score = kwetsbare personen 1) Chi 2 / Wilcoxon toets: scores in de groepen zijn significant verschillend p<0,0001 7-28

Figuur 7-1- 4: Boxplot van de leeftijd van de studiesubjecten naargelang de Katzafhankelijkheidsscore ROB/RVT, bij aanvang van de QualidemII follow-up studie (2003). 70 60 80 70 75 50 51 60 50 Percentage 40 30 37 Percentage 40 30 20 10 0 0 18 A 12 19 B 16 6 C 6 19 Cd 14 Regio Lier Verviers 20 10 0 0 25 13 A 16 9 B 24 C 8 Cd 28 Verblijfplaats Thuis Instelling Forfaits Forfaits Figuur 7-1- 5: Katz-forfaits naar regio Figuur 7-1- 6: Katz-forfaits naar verblijfplaats 7-29

7.1.4.1 IADL en Gedrag Aangezien de IADL en de Gedrag-schaal beide ordinale schalen zijn worden deze nu gezamenlijk gepresenteerd. In tabel 7.1.19 zijn de gemiddelde scores op de Gedrag-schaal en de IADL weergegeven. Tabel 7-1- 19:Gemiddelde scores op Gedrag en IADL N Gemiddelde score SD Mediaan Minimum Maximum Gedrag 4428 8.83 4.13 7.00 6.00 30.00 IADL 4295 17.63 4.98 18.00 8.00 24.00 In tabel 7.1.20 zijn de gemiddelde scores weergegeven naar leeftijd, geslacht, regio en verblijfplaats. Voor zowel de Gedrag-schaal als voor de IADL geldt dat kwetsbare personen een hogere score behaalden. Volgens verwachting scoorde de oudste helft van de populatie en degenen die in een instelling verblijven significant hoger dan de jongste helft en degenen die thuis woonden (p<0.0001). In de regio Lier scoorde men significant hoger dan in Verviers (p<0.001 voor gedrag en p<0.0001 voor de IADL). Dit is wellicht te verklaren door de iets hogere leeftijd van deze populatie. Er werden geen significante verschillen gevonden voor geslacht. 7-30

Tabel 7-1- 20: Gemiddelde scores op Gedrag en IADL naar leeftijdsklasse, geslacht, regio en verblijfplaats Gedrag IADL Gemiddelde SD Gemiddelde SD Leeftijd <82 8.50 3 3.95 16.36 3 5.17 >=82 9.14 4.26 18.78 4.50 Geslacht Man 8.81 3.82 17.42 5.01 Vrouw 8.85 4.22 17.70 4.97 Regio Lier 9.11 2 4.49 17.86 1 5.06 Verviers 8.61 3.78 17.44 4.90 Verblijfplaats Thuis 7.54 3 2.94 14.93 3 4.77 ROB/RVT 9.69 4.55 19.50 4.21 1) Wilcoxon toets: scores in de groepen zijn significant verschillend p<0.01 2) Wilcoxon toets: scores in de groepen zijn significant verschillend p<0,001 3) Wilcoxon toets: scores in de groepen zijn significant verschillend p<0,0001 7-31

In figuur 7.1.7 en 7.1.8 zijn de Gedrag- en IADL scores uitgezet naar verblijfplaats. Hierin is te zien dat het verschil in score tussen mensen die thuis verblijven of in het rusthuis (vooral voor de Gedragschaal) grotendeels onafhankelijk is van leeftijd. 16 Gemiddelde Gedrag-score naar leeftijd en verblijfplaats 24 Gemiddelde IADL-score naar leeftijd en verblijfplaats Gem iddelde Gedrag-score per leeftijd 14 12 10 8 6 4 103,00 101,00 99,00 97,00 95,00 93,00 91,00 89,00 87,00 85,00 83,00 81,00 79,00 77,00 75,00 73,00 71,00 69,00 67,00 65,00 Verblijfplaats Thuis Instelling Gem iddelde IADL-score 22 20 18 16 14 12 10 101,00 99,00 97,00 95,00 93,00 91,00 89,00 87,00 85,00 83,00 81,00 79,00 77,00 75,00 73,00 71,00 69,00 67,00 65,00 Verblijfplaats Thuis Instelling Leeftijd bij inclusie Leeftijd bij inclusie Figuur 7-1- 7: Gedrag naar leeftijd en verblijfplaats Figuur 7-1- 8: IADL naar leeftijd en verblijfplaats De evolutie 2001-2004 van de IADL-taken (volgens de schaal van Lawton) bij dementen en nietdementen wordt weergegeven in de bubble-plots van de tabellen 7.1.21a en 7.1.21b. De grootte van de zwarte bubbles is per figuur representatief voor de relatieve verdeling van het aantal personen met een combinatie van scores. Dement verwijst naar een diagnose dementie in de loop van de Qualidem veldstudie. Telefoneren en inname van medicatie lijken de twee functies te zijn waarvoor de nietdementen niet evolueren naar een hogere score (grotere afhankelijkheid) op drie jaar tijd. 7-32

Tabel 7-1- 21a: Evolutie 2001-2004 van het presteren van IADL-taken op drie jaar bij demente en niet-demente personen Dement / Telefoneren (n=278) Dement / Maaltijden bereiden (n = 278) Dement / De was doen (n = 278) Dement / Verplaatsing (n = 276) Niet-dement / Telefoneren (n=273) Niet-dement / Maaltijden bereiden (n = 270) Niet-dement / De was doen (n = 269) Niet-dement / Verplaatsing (n = 272) 7-33

1=Geen hulp 2=Met hulp 3=Onmogelijk 4=Niet van toepassing 7-34

Tabel 7-1- 21b: Evolutie 2001-2004 van het presteren van IADL-taken op drie jaar bij demente en niet-demente personen Dement / Boodschappen doen (n = 278) Dement / Huishoudelijke taken (n = 278) Dement / Inname van medicatie (n = 278) Dement / Financiën (n = 277) Niet-dement / Boodschappen doen (n = 272) Niet-dement / Huishoudelijke taken (n = 272) Niet-dement / Inname van medicatie (n = 272) Niet-dement / Financiën (n = 272) 7-35

1=Geen hulp 2=Met hulp 3=Onmogelijk 4=Niet van toepassing 7-36

7.1.4.2 Frail In tabel 7.1.22 zijn de percentages positieve en negatieve scores voor de FRAIL weergegeven. Een positieve score staat voor een kwetsbare persoon op het gebied van autonomie/afhankelijkheid in lichamelijk, psychisch en sociaal functioneren. Uit de tabel kan worden afgeleid dat mensen uit de oudste helft van de onderzoekspopulatie, vrouwen en mensen die in een instelling verblijven significant vaker als kwetsbare persoon worden aangemerkt dan jongeren, mannen en thuis-wonenden. Tabel 7-1- 22 Percentages 'positieve' scores voor de FRAIL per leeftijdsklasse, geslacht, regio en verblijfplaats (2001) Frail Negatief Positief Leeftijd < 82 >= 82 (N=618) 29.61% (N=317) 13.54% (N=1469) 2 70.39% (N=2025) 86.46% Sexe Man Vrouw (N=257) 24.22% (N=678) 20.15% (N=804) 1 75.78% (N=2687) 79.85% Regio Lier Verviers (N=409) 20.10% (N=526) 21.95% (N=1626) 79.90% (N=1870) 78.05% Verblijfplaats Thuis ROB/RVT (N=687) 38.86% (N=248) 9.32% (N=1081) 2 61.14% (N=2413) 90.68% *) Positieve score = voor dementie kwetsbaar geachte personen 1) Wilcoxon toets: scores in de groepen zijn significant verschillend p<0,01 2) Wilcoxon toets: scores in de groepen zijn significant verschillend p<0,0001 7-37

In tabel 7.1.23 zijn de gemiddelde scores voor de Frail weergegeven naar leeftijd, geslacht, regio en verblijfplaats. Hierbij geldt dat meer kwetsbare personen hogere scores behalen. De gemiddelde score op de Frail bedraagt voor de onderzoekspopulatie als geheel 33.94 (SD 14.02), de gemiddelde score voor het lichamelijk domein apart bedraagt 12.36 (SD 4.56), de gemiddelde score voor het psycho-cognitief-sociaal domein bedraagt 21.58 (SD 10.13). Tabel 7-1- 23: Gemiddelde scores voor de FRAIL per leeftijdsklasse, geslacht, regio en verblijfplaats (2001) Frail Totaal Frail Lichamelijk Frail Psycho- Cognitief- Sociaal Leeftijd < 82 >= 82 30.77 3 (14.28) 36.75 (13.17) 11.23 3 (4.78) 13.37 (4.10) 19.54 3 (10.20) 23.39 (9.71) Sexe Man Vrouw 32.63² (14.15) 34.35 (13.96) 11.80 3 (4.69) 12.54 (4.50) 20.85 1 (10.11) 21.80 (10.13) Regio Lier Verviers 34.75² (14.62) 33.25 (13.46) 12.56 1 (4.77) 12.19 (4.36) 22.18 1 (10.48) 21.06 (9.79) Verblijfplaats Thuis ROB/RVT 26.32 3 (12.53) 39.00 (12.61) 10.25 3 (4.39) 13.76 (4.10) 16.07 3 (9.04) 25.24 (9.10) 1) Wilcoxon toets: scores in de groepen zijn significant verschillend p<0,01 2) Wilcoxon toets: scores in de groepen zijn significant verschillend p<0,001 3) Wilcoxon toets: scores in de groepen zijn significant verschillend p<0,0001 7-38

Uit multivariate analyse van de totale score op de frail blijkt dat de effecten van leeftijd, regio en verblijfplaats onafhankelijk zijn. Het effect van geslacht op de score blijkt te worden verklaard door samenhang met de drie andere factoren, maar vooral met leeftijd. Figuur 7-1- 9: Relatieve distributie van FRAIL-somscore (2003 ;n = 683). 7-39

Figuur 7-1- 10: Boxplot van de FRAIL-somscores naargelang het Katz afhankelijkheidsniveau ROB/RVT (2003). 7-40

Figuur 7-1- 11: Boxplot van de FRAIL-somscores naargelang de leeftijd (2003). 7-41

7.1.4.3 De Charlson comorbiditeitsindex In Tabel 7.1.24 zijn de gemiddelde en mediane scores van de Charlson comorbiditeit weergegeven. Tabel 7-1- 24: Gemiddelde en mediane scores van de Charlson-comorbiditeitsindex (2001) N Gemiddelde score SD Mediaan Minimum Maximum Charlson 738 6.21 2.00 6.00 3.00 35.00 In Tabel 7.1.25 zijn de gemiddelde en mediane scores voor de niet- en wel voor leeftijd gecorrigeerde versie van de Charlson weergegeven naar leeftijd, geslacht, regio en verblijfplaats. Een niet significant, maar toch opmerkelijk verschil is te zien voor de score van de twee leeftijdsgroepen op de Charlson, niet voor leeftijd gecorrigeerd. Buiten verwachting scooren de oudste helft van de onderzoekspopulatie en de thuis-wonenden hier het best op. Dit verschijnsel kan worden verklaard door het feit dat de populatie in fase 2 van het onderzoek reeds een enigszins selecte groep is. Het zijn immers allemaal personen die een minder goede score hadden op de meetinstrumenten in fase 1. Ook de jongere personen en de mensen die thuis wonen mankeren dus iets in deze groep. Blijkbaar zijn dit vaak niet-cognitieve aandoeningen die wel met de Charlson-comorbiditeitsindex worden gemeten. Bovendien blijkt uit literatuur, die in een eerder verschenen rapport in het kader van dit onderzoek is besproken, dat bij dementen minder vaak comorbiditeit optreedt dan bij niet-dementen. In de voor leeftijd gecorrigeerde versie van de Charlson worden veel van de hierboven besproken verbanden omgekeerd omdat hierin bij toenemende leeftijd extra punten worden toegekend. Ouderen zijn hierbij dus eerder in het nadeel. In figuur 7.1.12 is de relatie van de comorbiditeit met de leeftijd vooral voor de thuis-wonenden duidelijk zichtbaar. 7-42

Tabel 7-1- 25: Gemiddelde scores voor de Charlson (niet- en wel voor leeftijd gecorrigeerde versie) naar leeftijd, geslacht, regio en verblijfplaats (2001) Charlson (niet gecorrigeerd voor leeftijd) Charlson (gecorrigeerd voor leeftijd) Gemiddelde SD Mediaan Gemiddelde SD Mediaan Leeftijd <82 2.47! 1.75 2.00 5.63 4 1.85 5.00 >=82 2.28 1.92 2.00 6.60 2.00 6.00 Geslacht Man 2.51 1.98 2.00 6.04 1 2.04 6.00 Vrouw 2.32 1.82 2.00 6.25 1.98 6.00 Regio Lier 2.38 1.58 2.00 6.30³ 1.69 6.00 Verviers 2.33 2.29 2.00 6.04 2.45 6.00 Verblijfplaats Thuis 2.62² 1.79 2.00 6.19 1.84 6.00 ROB/RVT 2.29 1.87 2.00 6.21 2.04 6.00 1) Wilcoxon toets: p<0,05 2) Wilcoxon toets: p<0.01 3)Wilcoxon toets: p<0.001 4) Wilcoxon toets: p<0,0001 4,0 3,5 3,0 2,5 Gemiddelde Charlson score 2,0 1,5 1,0,5 0,0 65-69 70-74 75-79 80-84 85-89 90-94 95-99 Verblijfplaats Thuis Instelling >99 Leeftijdsklassen Figuur 7-1- 12: Gemiddelde Charlson score (niet gecorrigeerd voor leeftijd) naar leeftijd en verblijfplaats (2001) 7-43

7.1.4.4 Subjectieve evaluatie en Kloktest In figuur 7.1.13 staan de uitkomsten van de subjectieve evaluatie weergegeven. Ruim de helft van de onderzoekspopulatie voelt zich ten tijden van het interview goed, bijna een kwart voelt zich echter zeer slecht. Er worden geen verschillen gevonden voor leeftijd, geslacht, regio of verblijfplaats. Aangezien de subjectieve evaluatie vooral bedoeld is als instrument om veranderingen binnen en niet tussen personen te meten is dit niet geheel buiten verwachting. 60 50 51 40 Percentage 30 20 23 10 0 Zeer goed Goed 8 11 Slecht Goed noch slecht Zeer slecht 5 Geen antwoord Figuur 7-1- 13: Subjectieve evaluatie (2001) In de figuren 7.1.14 en 7.1.15 zijn de uitkomsten voor de Klok teken test weergegeven. Over het algemeen bleek 29 % van de onderzoekspopulatie in het geheel niet in staat om een klok te tekenen. 54% tekende een klok die slechts gedeeltelijk in orde was. 17 % tekende een correcte klok. Voor zowel leeftijd (p<0.0001), geslacht (p<0.001) als verblijfplaats (p<0.0001) verschillen de uitkomsten significant. 7-44

60 60 50 52 50 49 40 42 40 44 30 30 Percentage 20 10 0 22 26 Cijfers/wijzers Geen klok 18 12 18 9 Corre cte K lok W ijz ers en cijfers Leeftijdsklassen <82 >=82 Percentage 20 10 0 G een klok 23 25 Cijfers/wijzers 18 13 16 12 C orre cte K lok Wijzers en cijfers Geslacht Man Vrouw Figuur 7-1- 14: Kloktest naar leeftijd (2001) Figuur 7-1- 15: Kloktest naar geslacht (2001) Uit multivariate lineaire regressie analyse van de relatie tussen de scores op de Kloktest en leeftijd, geslacht, regio en verblijfplaats blijkt dat leeftijd (β -0.02, p<0.0001), regio (β 0.44 Verviers t.o.v. Lier, p<0.0001) en verblijfplaats (β -0.15 rusthuis t.o.v. thuis, p<0.005) statistisch significante voorspellers zijn voor de resultaten van de Kloktest. Geslacht speelt geen belangrijke rol meer wanneer voor de bovenstaande drie factoren wordt gecorrigeerd. 60 60 56 50 50 46 49 40 40 Percentage 30 20 10 0 27 Geen klok 21 35 Cijfers/wijzers 11 23 12 15 C orre cte K lok Wijzers en cijfers Regio Lier Verviers Percentage 30 20 10 0 Geen klok 19 28 Cijfers/wijzers 18 13 17 10 C orrecte K lok Wijzers en cijfers Verblijfplaats Thuis Instelling Figuur 7-1- 16: Kloktest naar regio (2001) Figuur 7-1- 17 Kloktest naar verblijfplaats (2001) 7-45

7.1.5 Discussie en conclusie In het voorgaande zijn de kenmerken van de onderzoekspopulatie besproken naar leeftijd, geslacht, onderzoeksregio, verblijfplaats en de beroepsmatige discipline van de hulpverlener door wie ze zijn aangemeld. Deze kenmerken zijn apart besproken voor de verschillende fasen van het onderzoek. De gemiddelde leeftijd van de onderzoekspopulatie bij inclusie was 82 jaar. Deze nam in de volgende follow-up fasen licht toe ten opzichte van fase 1 (0.54 respectievelijk 0.22 jaar). Het percentage vrouwen in de onderzoekspopulatie was 76% bij inclusie. Dit kwam overeen met de bevolkingsopbouw van 65 jaar en ouder in België. In de latere studiefasen nam het percentage toe tot 79 respectievelijk 80%. Het percentage vrouwen dat in een instelling verbleef nam eveneens toe van 60% bij inclusie tot 72% in 2002. Deze verschuivingen kunnen goed worden verklaard door het feit dat in de selectieprocedure steeds de meest kwetsbare personen overbleven. Logischerwijs waren dit oudere mensen. Uit het feit dat vrouwen gemiddeld ouder worden dan mannen kan worden verklaard dat het percentage vrouwen toenam. Per regio waren alleen voor verblijfplaats en discipline aanmelder verschillen zichtbaar. In Verviers verbleef een iets groter deel in een instelling. Verder kwam in Lier 32% van de aanmeldingen voor rekening van thuisverpleegkundigen in dienstverband tegenover slechts 1.4% in Verviers. In Verviers kwam daarentegen 33% van de aanmeldingen voor rekening van de gezinszorg tegenover slechts 0.2% in Lier. Per verblijfplaats werden verschillen gevonden voor leeftijd, geslacht en discipline aanmelder. Deze zijn allen goed verklaarbaar aangezien van mensen in het rusthuis verwacht mag worden dat ze ouder zijn en daardoor ook vaker vrouw. Ook werden mensen uit het rusthuis aangemeld door de verpleeginstelling waar ze verbleven en was het niet mogelijk dat ze bijvoorbeeld werden aangemeld door gezinszorg. Per discipline van de aanmelder waren er verschillen in leeftijd en daardoor ook in geslacht. Per leeftijdsklasse waren er verschillen in de man/vrouw verhouding: hoe hoger de leeftijd, hoe groter het aandeel vrouwen. Over het algemeen geven de resultaten uit dit hoofstuk een consistent beeld van de onderzoekspopulatie dat voldoet aan wat men er bij voorbaat van zou verwachten. Vooral leeftijd en verblijfplaats lijken belangrijke bepalende factoren voor de gemeten kwetsbaarheid voor dementie en hieraan gerelateerde factoren. Hierbij kan ook worden verwezen naar de samenhang tussen leeftijd en de prevalentie van dementie (hoe hoger de leeftijd hoe vaker dementie voorkomt) die werd beschreven in de literatuurstudie die eerder werd gedaan voor dit onderzoek (eerste tussentijdse verslag). 7-46

7.2 OVERLEVINGSANALYSE 7.2.1 Inleiding 7.2.1.1 Situering De afhankelijkheidsgraad m.b.t. ADL is een belangrijke voorspeller van de kans op overlijden/overleven bij verpleeghuisbewoners. Wat het belang van het cognitieve functioneren is voor de kans op overleving is niet duidelijk. Uit separate overlevingsanalyses van 11 jaar followup, bleek dat de voorspellers van de kans op overleving verschillend waren voor cognitief intacte verpleeghuisbewoners vergeleken met bewoners met cognitieve stoornissen (Cohen-Mansfield, 1999). 7.2.1.2 Onderzoeksvraag Hoe varieert de kans op overleving in functie van de graad van zorgbehoefte volgens de Belgische Katz-schaal en de dementiestatus gemeten tijdens bij inclusie in de Qualidemstudie? 7.2.2 Methode De graad van zorgbehoevendheid werd gemeten met behulp van de Belgische ADLevaluatieschaal bij de inclusie van de onderzoekssubjecten. De berekening van de graad van zorgbehoevendheid gebeurde voor alle subjecten, zowel thuiswonende als bewoners van instellingen, met behulp van het algoritme dat gebruikt wordt voor de berekening van de tegemoetkoming in ROB/RVT, wat resulteerde in de vergoedingscategorieën O, A, B, C, Cd. De klinische diagnose dementie werd gesteld op basis van een test met CAMDEX/RN. De CAMDEX-testing vond plaats van 20 februari 2002 tot en met 14 juli 2002. Alle subjecten waarbij vanaf 1 oktober 2001 informed consent bekomen werd, werden geïncludeerd in de overlevingsanalyse vanaf dezelfde datum. 7-47

Aan de hand van gestratificeerde Kaplan-Meier overlevingscurven werd met de Wilcoxon toets en de Logrank toets gezocht naar een combinatie van de twee onderzochte variabelen (nl. de variabele afhankelijkheid volgens ROB/RVT-criteria en de variabele diagnose dementie in 2002 ) als verklarende variabele voor verschillen in overlevingsduur. 7.2.3 Resultaten Op 1321 geïncludeerde personen werden vanaf 1 oktober 2001 tot en met 31 december 2004 538 (40,7%) overlijdens geregistreerd. De overige 783 (59,3%) personen overleefden tot het einde van de studie of werden uitvallers waarvoor vanaf een bepaalde datum geen verdere informatie meer beschikbaar was (de overlevingsduur van deze personen werd rechts-gecensureerd op de datum van het laatste contact; zie tabel 7-2-1). De tijdsduur tot 25% van de totale studiepopulatie overleden was, bedroeg 19 maanden (95% BI: 17-21). 7-48

Figuur 7-2- 1 : Overlevingsfunctie met 95% B.I. Een gestratifieerde projectie van de overlevingskans in functie van de functionele afhankelijkheid volgens de Katz-schaal en de dementiestatus is te vinden in de figuren 7-2-2 en 7-2-3. De overlevingskans is significant lager voor personen met een hogere functionele afhankelijkheid en voor dementerende personen (p-waarden van de Log-rank toets en Wilcoxon toets zijn voor beide figuren < 0.0001). Uit figuur 7-2-2 en tabel 7-2-1 kan afgeleid worden dat de overlevingsduur afneemt naargelang het niveau van zorgbehoevendheid bij inclusie hoger was. Uit figuur 3 kan afgeleid worden dat de overlevingsduur hoger was voor niet-dementerenden dan voor personen bij wie in 2002 de diagnose dementie gesteld werd met de CAMDEX. 7-49

Figuur 7-2- 2: Overlevingsfunctie naargelang de afhankelijkheidsstatus volgens de ROB/RVT-criteria, vastgesteld bij de inclusie van de studiesubjecten in 2001. 7-50

Tabel 7-2- 1 : Samenvatting van de overlevingsstudie per niveau van afhankelijkheid volgens ROB/RVT-criteria. Niveau van afhankelijkheid volgens ROB/RVTcriteria Tijdsduur (in maanden) tot 25% van de personen in het stratum overleden is Aantal studiesubjecten Overleden Censored Percent Censored O A B C 33 (95% BI 29-38) 478 120 358 74.9 24 (95% BI 18-30) 225 82 143 63.56 18 (95% BI 16-22) 290 127 163 56.21 16 (95% BI 10-21) 81 38 43 53.09 Cd 11 (95% BI 9-14) 247 171 76 30.77 Total 1321 538 783 59.27 7-51

Figuur 7-2- 3: Overlevingsfunctie in functie van de diagnose dementie na CAMDEX-testing in 2002. De tijdsduur tot 25% van de dementerende personen overleden was, bedroeg 17 maanden (95% BI: 16-18). De tijdsduur tot 25% van de niet-dementerende personen overleden was, bedroeg 30 maanden (95% BI: 23-36). Om het gecombineerd effect van de niveaus van afhankelijkheid en de dementiestatus na te gaan werd een nieuwe variabele katzanddem gecreëerd met vier waarden: katzanddem = 1 bij een combinatie van lage functionele afhankelijkheid (niveau O en A) en afwezigheid van de diagnose dementie katzanddem = 2 bij een combinatie van hoge functionele afhankelijkheid (niveau B, C en Cd) en afwezigheid van de diagnose dementie katzanddem = 3 bij een combinatie van lage functionele afhankelijkheid (niveau O en A) en aanwezigheid van de diagnose dementie katzanddem = 4 bij een combinatie van hoge functionele afhankelijkheid (niveau B, C en Cd) en aanwezigheid van de diagnose dementie 7-52

Een gestratifieerde projectie van de overlevingskans in functie van de nieuwe variabele katzanddem wordt weergegeven in figuur 7-2-4. Figuur 7-2- 4: Overlevingsfunctie in functie van de gecombineerde variabele katzanddem. Globaal waren er significante verschillen in overleving tussen de vier niveaus van katzanddem (pwaarden van de Log-rank toets en Wilcoxon toets zijn < 0.0001). Na testing voor onderlinge verschillen van de vier niveaus, met Bonferroni correctie voor multiple testing (p-waarde moet kleiner zijn dan 0.05 / 6 = 0.0083 (6=(4*3)/2) ), bleken de overlevingskansen niet significant verschillend voor de waarden 2 (niet-dement en afhankelijk) en 4 (dement en afhankelijk) van de variabele katzanddem. Een nieuwe gecombineerde variabele katzanddem2 werd vervolgens gecreëerd met een samenvoeging van twee klassen van de eerst gecreëerde variabele katzanddem : de klassen 2 en 4 werden samengenomen : 7-53

katzanddem2 = 1 : niet-afhankelijk en niet-dement katzanddem2 = 2 : niet-afhankelijk en dement katzanddem2 = 3 : (afhankelijk en dement) OF (afhankelijk en niet-dement) Een gestratifieerde projectie van de overlevingskans in functie van de nieuwe variabele katzanddem2 wordt weergegeven in figuur 7-2-5. Figuur 7-2- 5: Overlevingsfunctie in functie van de gecombineerde variabele katzanddem2. De resultaten van de analyse volgens de variabele katzanddem2 worden samengevat in tabel 7-2- 2. 7-54

Tabel 7-2- 2 : Samenvatting van de overlevingsstudie per niveau van de variabele katzanddem2. katzanddem2 1= niet-dement en niet-afhankelijk Tijdsduur (in maanden) tot 25% Aantal overleden is personen overleden Censored Percent Censored 31 (95% BI 38- missing) 208 43 165 79.33 2 dement en nietafhankelijk 26 (95% BI 18-30) 120 47 73 60.83 3 dement of nietdement en afhankelijk 17 (95% BI 15-18) 375 214 161 42.93 Totaal 703 304 399 56.76 7-55

Na testing voor onderlinge verschillen van de drie niveaus van de variabele katzanddem2, met Bonferroni correctie voor multiple testing (p-waarde moet kleiner zijn dan 0.05 / 3 = 0.017 (3=(3*2)/2) ), bleken alle verschillen tussen de drie niveaus van de nieuwe variabele katzanddem2 significant verschillende overlevingskansen op te leveren. Tabel 7-2- 3: Testen voor onderlinge verschillen van de drie niveaus van de variabele katzanddem2. S in de laatste kolom wijst op statistische significantie na Bonferronicorrectie. Test of Equality - S over Strata Test Log-Rank Wilcoxon 2Log(LR) 1-2 Chi-Square 8.2795 7.2694 8.0752 DF 1 1 1 Test of Equality over Strata 1-3 Test of Equality over Strata 2-3 Pr > Chi-Square 0.004 0.007 0.0045 Test Log-Rank Wilcoxon 2Log(LR) Chi-Square 54.9454 52.3828 57.2873 DF 1 1 1 Pr > Chi-Square <.0001 <.0001 <.0001 Test Log-Rank Wilcoxon 2Log(LR) Chi-Square 12.6903 14.056 11.979 DF 1 1 1 Pr > Chi-Square 0.0004 0.0002 0.0005 - - S S 7-56

7.2.4 Conclusie en bespreking Uit deze analyse leiden we af dat vooral personen met een hogere zorgafhankelijkheid een hogere kans hadden om binnen drie jaar te overlijden. Bij personen met een lagere graad van zorgafhankelijkheid wordt de kans op overlijden beïnvloed door het feit of zij al dan niet dement zijn. De verklarende variabelen in deze studie waren beperkt tot de metingen op het tijdstip van inclusie. De evolutie van het toestandsbeeld van de studiesubjecten werd in deze analyse niet in rekening gebracht. Het doel van de hiernavolgende subanalyse was om na te gaan hoe de kans op overlijden beïnvloed werd doordat een persoon op één jaar tijd evolueerde naar een hogere graad van zorgafhankelijkheid. 7-57

7.2.5 Subanalyse van de overlevingsstudie Onderzoeksvraag: heeft een toename van de afhankelijkheidsgraad met minstens één niveau (bv. O A of A B) tussen 2001 en 2002 een significant effect op de overlevingskans tijdens de 2 jaar follow-up na 2002, tot en met 2004. Tabel 7-2- 4 : Evolutie van de Katz-ROB/RVT-afhankelijkheidsgraad van 2001 tot 2002 (n=427). Katz ROB/RVT 2001 Katz ROB/RVT 2002 O A B C Cd Total O 69 18 10 1 2 100 A 12 27 21 2 9 71 B 2 20 46 6 34 108 C 0 4 1 13 5 23 Cd 0 1 20 1 103 125 Total 83 70 98 23 153 427 Frequency Missing = 894 De analyse werd beperkt tot 302 personen die in 2001 ten hoogste een Katz-forfaitscore C hadden. Van deze 302 personen evolueerden 108 personen binnen één jaar naar een hoger niveau van afhankelijkheid (tabel 7-2-4, grijze achtergrond). In figuur 7-2-6 en tabel 7-2-5 wordt de analyse samengevat: van de 108 personen met een toename van de zorgafhankelijkheid overleden er 55 (51%) gedurende de follow-up. Van de 194 personen waarvan de zorgafhankelijkheid gelijk bleef of verbeterde, overleden er 57 (29%). 7-58

Een significant p-waarde (p = 0.0004) van de logrank-toets wijst er op dat personen met een hogere zorgafhankelijkheid na één jaar een significant hogere kans hebben om te overlijden dan personen met dezelfde of een lagere afhankelijkheidsgraad na één jaar. 7-59

Figuur 7-2- 6 : Gestratificeerde overlevingsfunctie naargelang de evolutie van de afhankelijkheidsgraad van 2001 naar 2002. Tabel 7-2- 5: Samenvatting van de overlevingsanalyse naargelang de evolutie van de zorgafhankelijkheid tussen 2001 en 2002. Stratum stijgffrh Total Overleden Censored Percent Censored 1 0 194 57 137 70.62 2 1 108 55 53 49.07 Total 302 112 190 62.91 Uit een bijkomende Cox proportional hazards regressie-analyse kan afgeleid worden dat bij toename van de zorgafhankelijkheid het relatieve sterfterisico 67% hoger was (tabel 7-2-6). Hierbij werd gecorrigeerd voor zorgafhankelijkheid, dementie, depressie en leeftijd (dichotoom). 7-60

Tabel 7-2- 6: Resultaten van de Cox proportional hazards regressie-analyse (n = 299) Variable DF Parameter Standard Chi- Square Pr > ChiSq Hazard 95% Hazard Ratio Confidence Variable Label Estimate Error Ratio Limits ffdum1 1 0.03014 0.2849 0.0112 0.9158 1.031 0.59 1.801 FFA (dummy) ffdum2 1 0.28824 0.2616 1.214 0.2705 1.334 0.799 2.228 FFB (dummy) ffdum3 1 0.5776 0.36864 2.455 0.1172 1.782 0.865 3.67 FFC (dummy) stijgffrh 1 0.51108 0.21063 5.8875 0.0152 1.667 1.103 2.519 Toename zorgafhankelijkheid 2001-2002? CXDEM 1 0.2915 0.25378 1.3193 0.2507 1.338 0.814 2.201 Dement volgens CAMDEX? AGE_DICH 1 0.80073 0.21921 13.3426 0.0003 2.227 1.449 3.423 leeftijd dichotoom > 82 jaar? CXDEPR 1 0.54898 0.22542 5.931 0.0149 1.731 1.113 2.693 Depressief volgens CAMDEX? Besluit: Personen die tussen 2001 en 2002 evolueerden van een lage afhankelijkheidsgraad naar een hogere afhankelijkheidsgraad, hadden een significant hogere kans (p = 0.0004) om te overlijden dan personen die dezelfde of een lagere afhankelijkheidsgraad vertoonden. 7-61

7.3 OPVOLGING VAN DE EVOLUTIE VAN DE AFHANKELIJKHEIDSGRAAD IN DE TIJD De evolutie van de afhankelijkheidsgraad in de tijd wordt nagegaan aan de hand van de evaluatieinstrumenten die in de loop van de Qualidem-veldstudie gehanteerd werden: de officiële Belgische ADL-evaluatieschaal (Katz-schaal), de AGGIR-schaal en enkele schalen en algoritmes die op basis van MDS/RAI. Bij het interpreteren van de resultaten van deze analyse is het belangrijk rekening te houden met de selectie en her-selectie van studiesubjecten in elk van de vier follow-up fasen: 2001, 2002, 2003, 2004. In tabel 7-3-1 worden de aantallen studiesubjecten per jaar weergegeven waarvoor gegevens over de afhankelijkheidstoestand volgens de ROB/RVT-criteria geregistreerd werden. Voor alle subjecten, ongeacht of zij thuis of in een instelling verbleven, werd het algoritme toegepast om de afhankelijkheidsgraad te berekenen in een ROB/RVT. Tenzij anders vermeld, verwijst het label Katz in de hiernavolgende tabellen en resultaten naar de score van zorgbehoevendheid of afhankelijkheid volgens de Belgische ROB/RVT-criteria. Tabel 7-3- 1: Verdeling van de Katz-afhankelijkheidsscores gedurende vier jaar follow-up van de Qualidem-veldstudie 2001-2004. Katzforfaitscor e 2001 n=1321 2002 n=427 2003 n=689 2004 n=600 ROB/RV T n % n % n % n % O 478 36.18 83 19.44 229 33.24 168 28 A 225 17.03 70 16.39 95 13.79 102 17 B 290 21.95 98 22.95 123 17.85 97 16.17 C 81 6.13 23 5.39 47 6.82 52 8.67 Cd 247 18.7 153 35.83 195 28.3 181 30.17 7-62

Uit figuur 7-3-1 kan afgeleid worden dat, vergeleken met 2001, in 2002 vooral subjecten uit de zwaarste zorgcategorie Cd bestudeerd werden. In 2003, het eerste jaar van de vervolgstudie QualidemII, werden een aantal subjecten uit de laagste zorgcategorie O terug opgevist. Figuur 7-3- 1 : Proportionele verdeling van de Katz-ROB/RVT-afhankelijkheidsscores van de onderzoekssubjecten gedurende de follow-up van de Qualidem-veldstudie 2001-2004. 2001 (n=1321) 36% 17% 22% 6% 19% 2002 (n=427) 19% 16% 23% 5% 36% 2003 (n=689) 33% 14% 18% 7% 28% 2004 (n=600) 28% 17% 16% 9% 30% 0% 20% 40% 60% 80% 100% FFO FFA FFB FFC FFCd 7-63

Tabel 7-3- 2: Verdeling van de AGGIR-autonomiescores gedurende drie jaar follow-up. AGGIR 2002 2003 2004 Autonomie Frequen Frequen Frequen Percent Percent cy cy cy Percent 1 43 12.5 68 11.62 73 13.3 2 102 29.65 174 29.74 150 27.32 3 63 18.31 104 17.78 82 14.94 4 78 22.67 88 15.04 85 15.48 5 20 5.81 56 9.57 43 7.83 6 38 11.05 95 16.24 116 21.13 Totaal 344 585 549 1 = laagste autonomie 6 = hoogste autonomie 7-64

Bij de verwerking van de gegevens van MDS/RAI worden twee ADL-schalen gehanteerd: de hiërarchische ADL-schaal (figuur 7-3-2), en de somscore. Figuur 7-3- 2: De MDS/RAI hiërarchische ADL-schaal 7-65

Tabel 7-3- 3: De verdeling van de scores van de hiërarchische ADL-schaal gedurende drie jaar follow-up. Hiërarchische ADL MDS/RAI-NH 2002 n (%) 2003 n (%) 2004 n (%) 0 37 74 79 (18.05) (20.11) (18.24) 1 6 19 23 (2.93) (5.16) (5.31) 2 26 38 51 (12.68) (10.33) (11.78) 3 66 103 122 (32.2) (27.99) (28.18) 4 17 47 56 (8.29) (12.77) (12.93) 5 37 69 78 (18.05) (18.75) (18.01) 6 16 18 24 (7.8) (4.89) (5.54) Total 205 368 433 De ADL-somscore maakt deel uit van het Resource Utilisation Grouper (versie III) algoritme. Het is de som van de scores van 4 ADL-items: Beweeglijkheid in Bed (G1aA), Transfer (G1bA), Toiletgebruik (G1iA) en Eten (G1hA). In de hiernavolgende tabellen en grafieken wordt met behulp van de Spearman rangcorrelatie telkens de associatie nagegaan van de eindbesluiten van twee instrumenten of algoritmes die voornamelijk op ADL-evaluaties gebaseerd zijn. Interpretatie van de bubble-plots : de grootte van de bubble is een aanduiding van de frequentie van de combinatie van twee scores in de betreffende cel. 7-66

Tabel 7-3- 4: Vergelijking Katz (ROB/RVT-criteria) met AGGIR Autonomie 2002 2003 2004 Katz AGGIR Katz AGGIR Katz AGGIR ROB/ RVT 1 2 3 4 5 6 Total ROB/ RVT 1 2 3 4 5 6 Total ROB/ RVT 1 2 3 4 5 6 Total O 0 0 0 19 14 34 67 O 0 3 4 16 41 81 145 O 0 2 3 18 31 104 158 A 0 2 16 32 4 3 57 A 0 6 25 36 10 6 83 A 0 7 19 45 10 9 90 B 3 20 29 20 2 0 74 B 1 36 39 26 2 0 104 B 1 28 39 19 2 1 90 C 0 15 2 1 0 0 18 C 0 29 7 3 0 0 39 C 2 40 3 3 0 1 49 Cd 40 64 16 3 0 0 123 Cd 63 93 23 1 0 0 180 Cd 70 73 18 0 0 0 161 Total 43 101 63 75 20 37 339 Spearman Correlation -0.83 (95% B.I. -0.87-0.80) Total 64 167 98 82 53 87 551 Spearman Correlation -0.85 (95% B.I. -0.87-0.82) Total 73 150 82 85 43 115 548 Spearman Correlation -0.8703 (95% B.I. -0.89-0.85) 7-67

Grafieken: Vertikaal: Horizontaal: GIR verwijst naar AGGIR Autonomie ffrhbub verwijst naar Katz Afhankelijkheid 1=O 2=A 3=B 4=C 5=Cd 7-68

Tabel 7-3- 5: Associatie tussen de scores van de Katz-schaal en de scores van de Hiërarchische ADL-schaal MDS/RAI-NH, voor ROB/RVT-bewoners 2002-2004 2002 2003 2004 Katz ROB/ Hiërarchische ADL (MDS/RAI NH) RVT 0 1 2 3 4 5 6 Total 1 25 4 7 3 0 0 0 39 2 7 1 7 10 3 0 0 28 3 1 1 9 25 3 8 1 48 4 0 0 1 2 2 2 1 8 5 0 0 0 19 7 25 11 62 Total 33 6 24 59 15 35 13 185 Spearman Correlation 0.77 (95% B.I. 0.71 0.83) Katz Hiërarchische ADL (MDS/RAI NH) ROB/ RVT 0 1 2 3 4 5 6 Total 1 60 10 6 1 1 2 0 80 2 12 3 12 15 0 2 0 44 3 1 3 14 41 9 6 0 74 4 0 0 1 11 9 9 1 31 5 0 1 3 32 26 48 16 126 Total 73 17 36 100 45 67 17 355 Spearman Correlation 0.78 (95% B.I. 0.73 0.83) Katz Hiërarchische ADL (MDS/RAI NH) ROB/ RVT 0 1 2 3 4 5 6 Total 1 68 6 11 3 0 0 0 88 2 8 8 22 21 2 1 0 62 3 2 7 13 40 8 3 3 76 4 1 1 1 19 6 15 1 44 5 0 1 3 39 40 58 20 161 Total 79 23 50 122 56 77 24 431 Spearman Correlation 0.79 (95% B.I. 0.75 0.83) 7-69

7-70

2002 2003 2004 Hiërarchische ADL (MDS/RAI AG- NH) GIR 0 1 2 3 4 5 6 Total 1 0 0 0 4 4 25 10 43 2 1 1 6 49 29 29 7 122 3 6 2 8 37 8 6 0 67 4 11 4 17 5 4 1 0 42 5 15 6 5 1 0 1 0 28 6 41 2 0 1 0 1 0 45 Total 74 15 36 97 45 63 17 347 Spearman Correlation -0.78 (95% B.I. -0.83-0.73) Hiërarchische ADL (MDS/RAI AG- NH) GIR 0 1 2 3 4 5 6 Total 1 0 0 0 3 0 14 3 20 2 0 0 3 16 8 15 6 48 3 0 0 3 25 4 5 0 37 4 8 4 14 8 3 0 1 38 5 5 0 3 3 0 0 0 11 6 20 1 1 0 0 0 0 22 Total 33 5 24 55 15 34 10 176 Spearman Correlation -0.79 (95% B.I. -0.86-0.73) AG- Hiërarchische ADL (MDS/RAI NH) GIR 0 1 2 3 4 5 6 Total 1 0 0 0 6 15 35 11 67 2 1 0 8 61 29 32 11 142 3 0 7 10 35 8 4 1 65 4 4 11 25 15 0 1 0 56 5 18 2 4 1 0 0 0 25 6 52 3 1 0 0 0 0 56 Total 75 23 48 118 52 72 23 411 Spearman Correlation -0.82 (95% B.I. -0.86-0.79) 7-71

7-72

Tabel 7-3- 6: Associatie tussen de Katz-ROB/RVT-forfaitscore en de ADL-somscore van het RUG-III algoritme 2002 2003 2004 Spearman Correlation 0.75 (95% B.I. 0.69 0.82) Spearman Correlation 0.71 (95% B.I. 0.66 0.77) Spearman Correlation 0.73 (95% B.I. 0.68 0.77) 7-73

Spearman Correlation -0.74 (95% B.I. -0.81-0.67) Spearman Correlation -0.76 (95% B.I. -0.80-0.71) Spearman Correlation -0.79 (95% B.I. -0.82-0.75) 7-74

Tabel 7-3- 7: Overzicht van de associaties tussen de 4 ADL-schalen: Katz ROB/RVT, AGGIR, Hiërarchische ADL (MDS/RAI NH) en ADL-somscore van RUG-III (MDS/RAI): Spearman correlaties met 95% betrouwbaarheidsinterval. Katz MDS/RAI ADLsum Hiërarchische ADL (RUG III MDS/RAI) Katz 2002 0.75 (95% B.I. 0.69 0.82) 2003 0.71 (95% B.I. 0.66 0.77) 2004 0.73 (95% B.I. 0.68 0.77) 2002 0.77 (95% B.I. 0.71 0.83) 2003 0.78 (95% B.I. 0.73 0.83) 2004 0.79 (95% B.I. 0.75 0.83) AGGIR 2002-0.83 (95% B.I. -0.87-0.80) 2003-0.85 (95% B.I. -0.87-0.82) 2004-0.87 (95% B.I. -0.89-0.85) 2002-0.74 (95% B.I. -0.81-0.67) 2003-0.76 (95% B.I. -0.80-0.71) 2004-0.79 (95% B.I. -0.82-0.75) 2002-0.79 (95% B.I. -0.86-0.73) 2003-0.78 (95% B.I. -0.83-0.73) 2004-0.82 (95% B.I. -0.86-0.79) Om na te gaan hoe de afhankelijkheidstoestand evolueerde, bekijken we eerst een aantal kruistabellen die telkens twee tijdsmomenten met elkaar vergelijken. De eerste tabellen geven de evolutie weer vergeleken met de toestand van de studiesubjecten bij inclusie (2001). 7-75

Tabel 7-3- 8 : Evolutie van de Katz-ROB/RVT-afhankelijkheidsgraad van 2001 tot 2002 (n=427). Katz Katz ROB/RVT 2002 ROB/RVT 2001 O A B C Cd Total O 69 18 10 1 2 100 A 12 27 21 2 9 71 B 2 20 46 6 34 108 C 0 4 1 13 5 23 Cd 0 1 20 1 103 125 Total 83 70 98 23 153 427 Frequency Missing = 894 De verdeling van de zorgafhankelijkheidscategorieën is statistisch significante verschillend in 2002 vergeleken met 2001 (gepaarde rangtekentoets van Wilcoxon; S = 2295 Pr>= S = 0.0002): van de 427 personen zijn er 108 (25%) waarvan in 2002 de afhankelijkheidsgraad is toegenomen, 258 (60%) met dezelfde afhankelijkheidsgraad en 61 (14%) met een lager niveau van zorgafhankelijkheid dan in 2001. 7-76

Tabel 7-3- 9 : Evolutie van de Katz-ROB/RVT-afhankelijkheidsgraad van 2001 tot 2003 (n=689). Katz Katz ROB/RVT 2003 ROB/RVT 2001 O A B C Cd Total O 199 31 34 5 14 283 Gepaarde rangtekentoets van Wilcoxon: S = 13710 Pr >= S <.0001 A 22 38 26 6 22 114 B 5 21 54 17 53 150 C 2 2 3 17 14 38 Cd 1 3 6 2 92 104 Total 229 95 123 47 195 689 Frequency Missing = 632 7-77

Tabel 7-3- 10 : Evolutie van de Katz-ROB/RVT-afhankelijkheidsgraad van 2001 tot 2004 (n=600). Katz Katz ROB/RVT 2004 ROB/RVT 2001 O A B C Cd Total O 150 45 25 10 24 254 Gepaarde rangtekentoets van Wilcoxon: S = 17069.5 Pr >= S <.0001 A 12 40 23 6 31 112 B 4 13 42 18 58 135 C 2 3 4 17 11 37 Cd 0 1 3 1 57 62 Total 168 102 97 52 181 600 Frequency Missing = 721 7-78

Figuur 7-3- 3: Grafische weergave van de evolutie van de Katz ROB/RVT afhankelijkheidsscore van 2001 naar 2004 (n=600). 7-79

In de volgende kruistabellen wordt de evolutie van de afhankelijkheidsstoestand op 1 jaar nagegaan (telkens twee opeenvolgende jaren). Tabel 7-3- 11 : Evolutie van de Katz-ROB/RVT-afhankelijkheidsscore van 2002 tot 2003 (n=268). Katz Katz ROB/RVT 2003 ROB/RVT 2002 O A B C Cd Total O 37 9 9 0 1 56 Gepaarde rangtekentoets van Wilcoxon: S = 2126 Pr >= S <.0001 A 9 7 19 2 12 49 B 0 9 29 4 22 64 C 0 0 0 9 7 16 Cd 0 0 3 0 80 83 Total 46 25 60 15 122 268 Frequency Missing = 1053 7-80

Tabel 7-3- 12 : Evolutie van de Katz-ROB/RVT-afhankelijkheidsscore van 2002 tot 2003 (n=503). Katz Katz ROB/RVT 2004 ROB/RVT 2003 O A B C Cd Total O 127 31 14 5 6 183 Gepaarde rangtekentoets van Wilcoxon: S 4226.5 Pr >= S <.0001 A 7 29 13 7 8 64 B 5 7 47 4 35 98 C 0 3 8 20 8 39 Cd 0 3 5 6 105 119 Total 139 73 87 42 162 503 Frequency Missing = 818 Besluit: binnen elk van de voorgaande kruistabellen was de verdeling significant verschillend voor twee opeenvolgende jaren en daardoor ook voor tijdsintervallen van evoluties over meer dan één jaar. De voorgaande tabellen worden visueel samengevat in de onderstaande figuren...a, b en c. Uit de samenvattende grafieken kan afgeleid worden dat de verhouding slechter / beter groter wordt naarmate de tijdsduur toeneemt (legende zie grafiek). 7-81

Figuur 7-3- 4 : Samenvattende grafieken van de evolutie van de Katz-ROB/RVT-afhankelijkheidsgraad gedurende de Qualidemfollow-up 2001-2004. Figuur a: Evolutie gedurende 3 opeenvolgende jaren. Figuur b: Drie evoluties gedurende telkens twee opeenvolgende jaren Figuur c: Twee evoluties, telkens met twee jaar tussen 100% 100% 100% 80% 80% 80% 60% 40% 60% 25% 58% 32% 51% 42% 60% 40% 60% 60% 25% 32% 65% 26% 60% 40% 58% 32% 49% 43% 20% 14% 10% 7% 20% 14% 8% 9% 20% 10% 8% 0% 2001-2002 2001-2003 2001-2004 0% 2001-2002 2002-2003 2003-2004 0% 2001-2003 2002-2004 hetzelfde beter slechter hetzelfde beter slechter hetzelfde beter slechter Legende: hetzelfde de afhankelijkheidsgraad bleef hetzelfde beter : de afhankelijkheidsgraad evolueerde naar een lager niveau van zorgafhankelijkheid, de persoon evolueerde naar een toestand van meer functionele zelfstandigheid slechter : de afhankelijkheidsgraad evolueerde naar een hoger niveau van zorgafhankelijkheid, de persoon evolueerde naar een toestand van minder functionele zelfstandigheid 7-82

De determinanten van een toename van de afhankelijkheidsgraad werden nagegaan met behulp van multivariate logistische regressie analyse. Het concept afhankelijkheid werd op drie verschillende manieren geoperationaliseerd: volgens de Katz- ROB/RVT criteria, volgens de Katz-thuisverplegingscriteria en volgens de AGGIR-schaal. Onderstaande frequentietabellen geven weer welke evolutie als basis genomen werd om Tabel 7-3- 13: evolutie van de afhankelijkheidsgraad 2001-2004 volgens Katz ROB/RVT criteria Katz ROB/RVT 2004 Katz ROB/RVT 2001 O A B C Cd Total O 150 45 25 10 24 254 A 12 40 23 6 31 112 B 4 13 42 18 58 135 C 2 3 4 17 11 37 Cd 0 1 3 1 57 62 Total 168 102 97 52 181 600 Tabel 7-3- 14: evolutie van de afhankelijkheidsgraad 2001-2004 volgens Katz thuisverpleging criteria Katz thuisverpleging 2004 Katz thuisverpleging 2001 Vergoeding per prestatie A B C Total Vergoeding per prestatie 297 45 85 9 436 A 14 24 38 2 78 B 6 6 54 15 81 C 0 0 3 2 5 Total 317 75 180 28 600 7-83

Tabel 7-3- 15: evolutie van de afhankelijkheidsgraad 2001-2004 volgens AGGIR schaal AGGIR 2004 Tota AGGIR 2001 1 2 3 4 5 6 l 1 13 2 0 0 0 0 15 2 17 19 2 0 0 0 38 3 8 13 3 5 0 0 29 4 3 12 10 9 2 2 38 5 1 1 0 7 1 1 11 6 1 5 1 4 3 13 27 Total 43 52 16 25 6 16 158 7-84

Een stepwise logistische regressie werd uitgevoerd voor de evolutie naar een hogere graad van zorgafhankelijkheid volgens de drie vooropgestelde operationaliseringen: het Katz-forfait ROB/RVT, het Katz-forfait thuisverpleging, de AGGIR-autonomiescore (GIR-categorie). Telkens werden de personen die tijdens de basislijnmeting in 2001 in de hoogste afhankelijkheidscategorie geklasseerd werden, uitgesloten van deze analyse. De personen in de hoogste afhankelijkheidscategorie konden immers niet meer evolueren naar een hogere categorie. Een identieke stepwise logistische regressie-procedure werd uitgevoerd voor alle operationaliseringen van zorgafhankelijkheid met dezelfde variabelen als verklarende variabelen. De verklarende variabelen werden gemeten bij inclusie in 2001. De resultaten van de drie stepwise logistische regressies worden weergegeven in tabel. Tabel 7-3- 16 : Resultaten van de identieke stepwise logistische regressie-procedure Aggir N=140 subjecten (evolutie Ffrh Fftv over 2 jaar) N=497 subjecten n=547 subjecten c-statistic=0.737 c-statistic=0.787 c-statistic=0.783 Hosmer and Lemeshow Hosmer and Lemeshow Hosmer and Lemeshow Goodness-of-Fit Test: Goodness-of-Fit Test: Goodness-of-Fit Test: Chi- Chi- Chi-Square=3.9447 Square=10.3191 Square=1.4819 DF=8 DF=6 DF=8 Pr > ChiSq: 0.8621 Pr > ChiSq: 0.1118 Pr > ChiSq: 0.9930 95% Wald 95% Wald 95% Wald Point Confidence Point Confidence Point Confidence Effect Estimate Limits Estimate Limits Estimate Limits Dementie 5.302 3.407 8.253 4.948 3.017 8.115 2.9 1.296 6.488 Leeftijd > 82 1.567 1.031 2.382 1.254 0.826 1.906 1.833 0.848 3.963 GESLACHT 1.389 0.841 2.295 1.734 1.008 2.984 2.551 0.997 6.528 Verblijf in ROB/RVT 2.04 1.228 3.39 1.467 0.836 2.572 2.048 0.745 5.625 7-85

IADLmedicatie > 1 0.62 0.295 1.3 IADLfinanciën > 1 2.72 1.278 5.789 1.781 0.867 3.655 FRAILmedicatie > 3 1.859 1.132 3.055 Gedragsschaal > 8 0.682 0.403 1.155 Charlson comorbiditeit > 1 0.615 0.281 1.344 Conclusie: Dementie was de enige variabele die voor elk van de operationalisaties een significant effect toonde op de toename van de afhankelijkheidsgraad. 7-86

7.4 EVALUATIE VAN DE GRAAD VAN SUPERVISIE(SRS) LONGITUDINALE ANALYSE VAN DE GEGEVENS 2002-2003-2004 7.4.1 Inleiding In het eerste intermediair rapport (2000)1 van de eerste fase van de studie dementie, heeft de Qualidem groep een gestandaardisserd instrument geselecteerd voor de supervisie : Supervison rating scale ((Boake, 1996). Dit instrument evalueert de graad van benodigde supervisei in fucntie van de zorgnood. Het gebruik in de eerste studie heeft zijn betrouwbaarheid, performantie en haalbaarheid in de praktijk aangetoond. Op het socio-demografische vlak, is de graad van supervisie niet in relatie tot de leeftijd en het geslacht. Daarentegen is er een verband met de context van de zorgen (mee rin instellingen dan thuis) en de regio (meer in Lier dan in Verviers), behalve voor de thuiswonende dementerenden. Het instrument reageert met het klinisch beeld (diagnose, cognitieve deficits, afhankelijkheid, psychologishce en gedragsproblemen, kwaliteit van leven). De nood aan supervisie is significant verhoogd voor de dementerenden en neemt toe in functie van de stadia van dementie. Het is geassocieerd met de toename van de subjectieve belasting maar niet met de depressieve kenmerken van de mantelzorgeret de kwaliteit van de relatie verzorger-patient.2. Volgens het lastenboek van het tweede deel van Qualidem werd deze item geevalueerd op twee nieuwe momenten (2003 en 2004) in het kader van een longitudinale analyse. Het eerste deel van dit hoofdstuk vat de gegevens samen van de laatste evaluatie in 2004.3. Cette Deze analyse heeft betrekking opp de socio-demografische gegevens (sex, leeftijd, verblijfplaats en regio) en de klinische diagnostiek (dementie versus geen dementie). Het tweede deel is gewijd aan de longitduinale analyse van de gegevens van 2002, 2003 et 2004. Deze analyse heeft betrekking op de globale populatie en vervolgens voor de dementerende en niet dementerenden. De conclusies worden samengevat en besproken. 1 Eerste interimrapport (2000), pp 2 Eindrapport hoofdstuk 7, pp. 36-43 ; CD-Rom Qualidem 1999-2002 : /Rapport final-annexes/annexe 07-9 Surveil, 14p. 3 De analyse van 2003 was onderdeel van het interimrapport. 7-87

7.4.2 Deel I: Analyse van de populatie 2004 7.4.2.1 Geevalueerde Populatie Een groep van 565 personen ouder dan 65 j werd beoordeeld met de SRS. De meerderheid verbleef in een instelling (70%) en in het arrondissement Lier (63%). Deze populatie is hoofdzakelijk vrouwelijk (79%) (Tabel 7-4- 1). Tabel 7-4- 1- Beschrijving van de populatie 2004 met de SRS Arrondissement Lier n= 356 (63%) Arrondissement Verviers n= 209 (37%) Mannen Vrouwen Mannen Vrouwen Totaal Thuis 29 76 16 46 167 (30%) Instelling 42 209 29 118 398 (70%) Totaal 71 (13%) 285 (50%) 45 (8%) 164 (29%) 565 7.4.2.1.1 Socio-demografische gegevens Geslacht Er is geen enkel verschil tussen mannen en vrouwen op het vlak van nood aan supervisie. (U de Mann- Withney). Leeftijd Er is een leeftijdsverschil voor supervisie. (U de Mann-Withney) (Tabel 7-4- 2). De mediane waarde van de personen ouder dan 82 is hoger (sommes des rangs: 115989) en significanthoger dan deze tussen 65 en 81 jaar(rnagsom : 43906) (Figuur 7-4- 1). En direct siginifcant verband wordt vastgesteld tussen de twee variabelen (τ de Kendall ; τ=0.18 p<.05). 7-88

Tabel 7-4- 2 Effect van de leeftijd op de surveillancescore - SRS 2004 (U de Mann-Withney). U p N Actif N Actif mediane mediane Σ Rgs Σ Rgs SRS 2004 27253,00 0,000014 383 182 8,00 8,00 115989,00 43906,00 Effets significatifs en gras (p <.05) Figuur 7-4- 1 longitudinale studie graad supervisie SRS 2004 voor twee leeftijdscategorien (65-81 ; 82 +) Médiaan van de scores 14 12 10 Score de surveillance 2004 8 6 4 2 0 82 et + 65-81 Médiane 25%-75% Min-Max Verblijfplaats Er bestaat een verband tussen de verblijfplaats en de SRS score (U de Mann-Withney). De médiaan van de SRS scores van personen in instellingen is significant hoger met 6 eenheden in vergelijking met de thuiswonenenden (8 versus 2) (Tabel 7-4- 3 en Figuur 7-4-2). Les sujets en institution demandent donc plus surveillance que ceux au thuis Tabel 7-4- 3 Effect van verblijfplaats (thuis/instelling) op de graad supervisie SRS 2004 (U de Mann-Withney) U p N Actif N Actief institutio thuis n mediaan instelling mediaan thuis SRS 2004 9434,000 0,00 398 167 8,00 2,00 Effets significatifs en gras (p <.05) 7-89

Figuur 7-4- 2 Longitudinale studie van de graad supervisie Médiaan van de score SRS 2004 in functie verblijfplaats (Thuis/instelling) 14 12 10 Scores de surveillance 2004 8 6 4 2 0 Institution Domicile Médiane 25%-75% Min-Max Regio Er wordt geen enkel significant verband vastgesteld in functie van de regio voor de SRS score in 2004 (U de Mann-Withney). Nochtans stelt men een sterke significante tendens vast (p=.0514) van de supervisienood die hoge ris in Lier dan in Verviers. 7.4.2.1.2 Conclusies De meerderheid van de populatie 2004 (n=565) is samengesteld uit personen uit Lier (63%), vrouwen (79%) en instellingen (70%). Het geslacht en de regio maken geen verschil. Daarentegen hebben personen in instellingen een hogere score. De personen 82 jaar en ouder hebben een hogere supervisienood dan de 65-81 jarigen. Ook hier is dit hoger in instellingen dan thuis. 7.4.2.2 Relatie met de klinische gegevens 7.4.2.2.1 Klinische diagnostiek Het verband tusen de klinische diagnose en de Supervisienood werd bestudeerd met niet parameterische analyses (U de Mann-Withney) 5 gebaseerd op de variabele klinische diagnose.: dementerend versus niet dementerend. De eerste groep omvat 260 personens (51%), de tweede 247 sujets (49%). Er wordt een significant effect vastgesteld van de klinische diagnose op de supervisienood. van individuen (U de Mann-Withney 6). De mediane score voor de groep dementerenden (sommes de 4 Médianes égales et sommes des rangs Lier > Verviers (titre informatif) 5 Effectué lorsque hypothèse d homosedascticité non rencontrée (test de Levene) 6 Effectué lorsque hypothèse d homosedascticité non rencontrée (test de Levene) 7-90

rangs : 84067.50) is significant hoger dan voor de groep niet dementerenden. (somme des rangs : 44710.50) (Tabel 7-4- 4 en Figuur 7-4-3). Tabel 7-4- 4 Effect van diagnose (niet-dement/dement) op de supervisienood SRS 2004 (U de Mann-Withney) Somme Rangs Somme dement Rangs Niet-dement U p N Actif dement SRS 2004 84067,50 44710,50 14082,50 0,000000 260 247 Effets significatifs en gras (p <.05) N Actif Niet-dement Figuur 7-4- 3 Longitudinale evolutie supervisienood Medianes scores SRS 2004 in functie diagnose (niet-dement/dement) 14 12 Scores de surveillance 2004 10 8 6 4 2 0 Dément Non dément Médiane 25%-75% Min-Max Een covariantieanalyse werd uitgevoerd op de socres SRS 2004 om na te gaan of de geobserveerde verschillen niet veroorzaakt worden door verschillen die werden geobserveerd in de evaluatie van 2003. De resultaten tonen een effect van de diagnose op de supervisienood blijft bestaan [ F (2,208)= 18.98 p <.000000] wanneer men neutraliseert voor het effect van de variabele SRS 2003 op de variabele SRS 2004. 7.4.2.2.2 Conclusie Zoals men kon verwachten heeft de groep dementerend een significant hogere nood aan supervisie. 7-91

7.4.3 Deel II Longitudinale analyse SRS 2002,2003, 2004 De longitudinale analyse van de SRS heeft betrekking op drie groepen, verdeeld volgens de aantallen en tijdsintervallen.: de groep G1 telt 200 personen geevalueerd in 2002 en 2004 (2 jaarlijks interval) ; de groep G2 telt 212 personen geevalueerd in 2003 en 2004 (jaarlijks interval) de groep G3 telt 154 die drie keer werden gevalueerd (2002, 2003 et 2004). De analyses bespreken eerst de globale populatie van iedere groep en dan de vergelijking tusignificanten dementerenden-niet dementerenden. 7.4.3.1 Longitudinale ANALYSE van de supervisienood (SRS) in de globale populatie Evolutie score supervisie (SRS) in de globale populatie 7.4.3.1.1 Groep G1 (2002-2004) In de onderzochte groep (n= 200) constateert men een significant verschil (t de Wilcoxon) van de SRS scores SRS tusignificanten 2002 en 2004 (T= 3469,50 p=.000002). 63.69 % van de personen heef tin 2004 een hogere score dan in 2002, wat bevestigd wordt door de mediane waarden (Figuur 7-4- 4). Figuur 7-4- 4 Mediane van de SRS score in de globale globale 2002-2004 (n=200) 14 12 10 Scores SRS global 8 6 7 8 4 2 0 2002 2004 Médiane 25%-75% Min-Max 7-92

7.4.3.1.2 Groep G2 (2003-2004) In een groep van 212 personen, stelt men geen enkel significant verschil vast tussen SRS score 2003 en 2004 (t de Wilcoxon pour échantillons appariés). De supervisenood blijft dus stabiel. 7.4.3.1.3 Groep G3 (2002-2003-2004) De derde groep (2002, 2003 et 2004) bevat 154 personen (Tabel 7-4- 5). De meerderheid zijn vrouwen (82%) en verblijven in een instelling (86%). Tabel 7-4- 5- Beschrijving van de globale populatie e (SRS) van groep G3 (2002-2003- 2004) A di Mannen Vrouwe n Arrondissement Verviers Mannen Vrouwen Totaal Thuis 6 7 1 8 22 (14%) Instelling 11 67 9 45 132 (86%) Totaal 17 (11 %) 74 (48 %) 10 (7%) 53 (34%) 154 In de groep G3 stelt men een significant verschil vast van de SRS score tusen 2002, 2003 en 2004 (ANOVA de Friedman ; χ 2 r (154,2)=28.62 p <. 00000). De gemiddelde rangen tonen aan dat 2002 zwakker is dan 2003 en 2004. De supervisienood neemt toe in 2003 vergeleken met 2002 en stabiliseert zich nadien in 2004 vergeleken met 2003 (Tabel 7-4- 6 & Figuur 7-4-5). Tabel 7-4- 6- Evolutie supervisienood (SRS) in de groep G3 (2002-2003-2004) Rang moyen mediaan 2002 1,688312 8,000000 2003 2,194805 8,000000 2004 2,116883 8,000000 7-93

Figuur 7-4- 5 Evolutie supervisienoodin de groep G3 (2002-2003-2004). Mediane score global SRS 14 12 10 Scores SRS global 8 6 8 8 8 4 2 0 2002 2003 2004 Médiane 25%-75% Min-Max 7.4.3.2 Evolutie supervisienood tussen 2002,2003 en 2004 in functie van de socio-demografische gegevens. 7.4.3.2.1 Groep G1 (2002-2004) Men stelt geen enkel verschil vast in functie van leeftijd en geslacht tussen 2002 et 2004. Er is een significant verhoging van de SRS scores (cf. 4.1) in 2004 voor de twee geslachten en de twee leeftijdscategoriën (65-81 en 82 en ouder). Daarentegen constateert men een verandering in functie van de verblijfplaats. De personen in een instelling (n = 156) vertonen een significant toename van de supervisienood in 2004 vergeleken met 2002 (T=2266.50 p=.000001). Ook hebben 56% van deze personen in 2002 een lagere score dan in 2004. De mediane waarden zijn gelijk (8 et 8). Thuis (n = 44) stelt men geen enkel significant verschil vast tussen 2002 en 2004. Op het vlak van de regio vertonen de personen in Lier (n=120) geen significante evolutie tussen 2002 en 2004. In Verviers (n=80) is er een significant verschil van de supervisienood (T=161 p=.000000). Onder hen heeft 80,65% een hogere SRS score in 2004. De mediaan (5.5 versus 8) is eveneens hoger (Figuur 7-4-6). 7-94

Figuur 7-4- 6 Evolutie supervisienood van groep G1 (2002-2004). Mediaan SRS score in Verviers (n= 80) 14 12 10 Scores SRS global 8 6 5,5 8 4 2 0 2002 2004 Médiane 25%-75% Min-Max 7.4.3.2.2 Groep G2 ( 2003-2004) Tussen 2003 en 2004 wordt geen enkel significante verandering van supervisienood vastgesteld in functie van geslacht, leeftijd en verblijfplaats. Daarentegen verschijnt een significant verschil op niveau van de regios. De groep Lier (n=121) vertoont een significante verandering tussen 2003 en 2004 (T=916.50 p=.0012). 63.29 % onder hen heeft in 2004 een lagere score (Figuur 7-4- 7). Er is dus een verminderde supervisienood. In de verviers groep (n=91) verhoogt de supervisienood significant tussen 2003 en 2004 (T=225.00 p=.0002). 77.08 % onder deze personen vertoont een hoges SRS score in 2004 (Figuur 7-4- 8). De groepen van de twee regio s vertonen dus een verschil in supervisienood maa rin omgekeerde richting (afname in Lier, toename in Verviers). 7-95

Figuur 7-4- 7 Evolutie supervisienood ingroep G2 (2003-2004). Mediaan SRSscore in de populatie Lier (n=121) 14 12 10 9 Scores SRS global 8 6 8 4 2 0 2003 2004 Médiane 25%-75% Min-Max Figuur 7-4- 8 - Evolutie supervisienood ingroep G2 (2003-2004). Mediaan SRSscore in de populatie Verviers (n=91) 14 12 10 9 Scores SRS global 8 6 8 4 2 0 2003 2004 Médiane 25%-75% Min-Max 7.4.3.2.3 Groep G3 ( 2002-2003- 2004) We stellen geen enkel significant verschil vast tussen de SRS score tussen de verschillende jaren infunctie van leeftijd en geslacht. ( 4.1). Daarentegen is er wel een verschil volgens de verblijfplaats. De groep «instellingen» (n=132) vertoont een significante verandering van SRS scores(anova de Friedman ; χ 2 (132,2) =31.26, p< 00000) in vergelijking met personen thuis (n=22). De observatie van de gemiddelden toont verhoogde scores tussen 2002 en 2003 om nadien te stabiliseren in 2004. De medianen tonen een gelijkaardige evolutie (Tabel 7-4-7 & Figuur 7-4- 9). 7-96

Tabel 7-4- 7- Evolutie supervisienood in groep G3 (2002-2003-2004). Mediaan SRSscore van de populatie in instellingen (n=132) Rang moyen Somme rangs Mediaan 2002 1,647727 217,5000 8.00 2003 2,223485 293,5000 9.00 2004 2,128788 281,0000 8.00 Figuur 7-4- 9 Evolutie supervisienood in groep G3 (2002-2003-2004). Mediaan van de SRSscore van de populatie in instellingen (n=132) 14 12 10 9 Scores SRS global 8 6 8 8 4 2 0 2002 2003 2004 Médiane 25%-75% Min-Max Op regionaal vlka vertonen de personen van Lier (n=91) een significante verandering (ANOVA de Friedman; χ 2 (91,2)=7.49, p=.024), die van Verviers eveneens (χ 2 (63,2)=37.44, p<00000) (n=63). De studie van de ranggemiddelden toont dat de veranderingen van de SRS score een verschillende evolutie volgt in de twee regio s. In Lier neemt de supervisienood in 2002 en 2003 toe om nadien te dalen. (Tabel 8 & Figuur 11). In Verviers is de verhoging heel markant tussen 2002 en 2003 en dit zet zich sterk voort tussen 2003 et 2004 (Tabel 7-4-8 & Figuur 7-4-10). 7-97

Tabel 7-4- 8- Evolutie supervisienood in G3 (2002-2003-2004). Mediaan van de SRSscore in Lier en Verviers Rang moyen Somme des rangs Mediaan Lier 2002 1,857143 169,0000 8.00 2003 2,203297 200,5000 9.00 2004 1,939560 176,5000 8.00 Verviers 2002 1,444444 91,0000 6.00 2003 2,182540 137,5000 8.00 2004 2,373016 149,5000 8.00 Figuur 7-4- 10 - Evolutie supervisienood ingroep G3 (2002-2003-2004). Mediaan SRSscore van de populatie van Verviers (n=63) 14 12 10 Scores SRS global 8 6 6 8 8 4 2 0 2002 2003 2004 Médiane 25%-75% Min-Max 7-98

Figuur 7-4- 11 - Evolutie supervisienood ingroep G3 (2002-2003-2004). Mediaan SRSscore van de populatie van Lier (n=91) 14 12 10 9 Scores SRS global 8 6 8 8 4 2 0 2002 2003 2004 Médiane 25%-75% Min-Max 7.4.3.2.4 Conclusies. De analyse van longitudinale gegevens (2002, 2003, 2004) voor de totale populatie, gemeten met het SRS toont een aantal elementen : De supervisienood neemt toe tussen 2002 en 2004. Deze verhoging schijnt zich in te stellen tussen 2002 et 2003 om daarna tussen 2003 en 2004 zich te stabiliseren. Leeftijd en geslacht zijn niet van invloed op de supervisienood. In de twee leeftijdscategoriën (65-81jaar; 82 jaar en ouder), veroorzaakt toenemende leeftijd geen toename in supervisienood. De supervisienood bleef stabiel in de loop van de longitudinale analyse voor de thuiswonende personen (2002, 2003, 2004 et 2002-2004). Bij personen in instellingen neemt de supervisienood aanzienlijk toe in de groep G1 in 202 en 2004 (tweejaarlijks interval). Deze toename blijft stabiel in de groep G2 (1jaarsinterval). In de groep G3 die drie evaluaties onderging, (2002, 2003 et 2004) neemt de supervisienood toe tussen 2002 en 2003om stabiel te blijven tussen 2003 en 2004. De regio heeft een significante invloed op de evolutie van de supervisienood.tussen 2002 en 2004 bleef dit stabiel in Lier. In de loop van die twee jaar is er een fluctuatie geweest gekarakteriseerd door een verhoging in 2003, dan een vermindering in 2004 om terug te keren tot het niveau van 2002. In Verviers is de supervisienood toegenomen tussen 2002 en 2004. Deze verhoging is het meest duidelijk tussen 2002 en 2003 dan het volgende jaar (2003-2004). 7-99

7.4.3.3 Longitudinale analyse van de supervisienood (SRS) in functie van de diagnose De SRS analyse hebben betrekking op drie groepen (dement/niet dement) : de groep ND1 telt 60 niet dementerenden en de groep D1, 133 dementerenden geëvalueerd in 2002 en 2004(2jaarsinterval) de groep ND2 telt 46 niet dementerenden en de groep D2, 160 dementerenden geëvalueerd in 2003 et en 2004 (1 jaarsinterval). de groep ND3 telt 32 niet dementerenden en de groep D3, 117 dementerenden geëvalueerd in 2002,2003 en 2004. Evolutie van de SRS scores tussen 2002 en 2004 7.4.3.3.1 Groep ND1 «niet-déments» (2002-2004) We noteren een significante verandering van de SRS socres in de groep ND1 «niet dement» (n=60) in 2004 (t de Wilcoxon ; T= 196.00 p=.002). Van deze groep heeft 73% een hogere score in 2004. De medianene (8,00 vs 4,00) tonen dat de supervisegraad is toegenomen in 2004. Figuur 7-4- 12). Figuur 7-4- 12 Mediaan van de SRSscore van de groep ND1 «niet dement» (2002-2004) (n=60) 12 10 8 8 Scores SRS global 6 4 4 2 0 2002 2004 Médiane 25%-75% Min-Max Ondanks het kleine aantal niet dementerenden werden lineaire en multiepele regressieanalyses uitgevoerd. om eventueel de factoren te detecteren die de vriantie in de evolutie van de SRS in deze groep te kunnen (leeftijd, ADL, IADL, gedragsprobklemen subjectieve belasting van de mantelzorger). De eenvoudige regressieanalyse dat enkele variabelen een zwak maar significant aandeel hebben in de verklaring van de variantie (tussen 5 en 8%). Het gaat over de ADL 2003 van de Aggir schaal, (R 2 multiple=.07), de score kwaliteit van leven (ADRQL) in 2002 (R 2 multiple=.08), de gedragsproblemen 7-100

in 2002 (R 2 multiple=.045) en de IADL score in 2002 op de Lawton schaal (R 2 multiple=.08). De multiepele regressieanalyse toont geen factoren die de evolutie kunnen verklaren. 7.4.3.3.2 Groep D1 «dément» (2002-2004) Een significant verschil werd geobserveerd bij dementerenden (n=133) tussen 2002 en 2004 (t de Wilcoxon ; T=1942.00 p=.0006). Van deze groep heeft 60,36% des sujets een hogere SRS score in 2004, terwijl de mediane waardes identiek zijn. (Figuur 7-4-13). Figuur 7-4- 13 Mediaan van de SRS scores van groep D1 «dement» (2002-2004) (n=133) 14 12 10 Scores SRS global 8 6 8 8 4 2 0 2002 2004 Médiane 25%-75% Min-Max Eenvoudige lineaire analyse toont dat twee variabelen (met weinig personen n=13) een belangrijk deel (32 a 52%) van de variantie op de SRS score verklaren : probleemoplossend vermogen (R 2 multiple=.32) en «recherche de soutien social» (R 2 multiple=.52) geevalueerd in de ways of coping check list (WCCL) en 2002 bij de mantelzorgers. Door de kleine groep zijn betrouwbare interpretaties moeilijk. Andere variabelen nemen een zwakkere maar significant deel van de verklaring (n= 126). Het gaat om de IADL 2002 (Lawton) (R 2 multiple=.05), de ADL score in 2004 (R 2 multiple=.06) (R 2 multiple=.07), de gedragsproblemen 2002 (CERAD) (R 2 multiple=.05) en kwaliteit van leven (l ADRQL )(R 2 multiple=.11). De multiple regressieanalyses tonen dat de ADL2004 (Frail), IADL 2002 (Lawton) en kwaliteit van leven 2002 (ADRQL 2002) 19 % van de variance op hun contor nemen (R 2 multiple=.19). Deze variabelen verklaren dus slchet een fractie van de variantie. 7-101

Evolutie vande scores SRS tussen 2003 en 2004) Groep ND2 «niet dement» (2003-2004) Er is geen enkele verandering tussen 2003 en 2004 (t de Wilcoxon). Groep D2 «dément» (2003-2004) Er is geen enkele verandering tussen 2003 en 2004 (t de Wilcoxon). Evolutie SRSscores in 2002, 2003 en 2004) Groep ND3 «niet dement» (2002-2003-2004) In de groep ND3 (n=32), stelt meen een significant verschil vast van de SRS scores tussen 2002, 2003 en 2004 (ANOVA de Friedman ; χ 2 (32,2)=14.87; p<.0006). De ranggemiddelden en mediaanwaarden tonen aan dat scores mee rin het bijzonder stijgen tussen 2002 en 2003 om zich nadien te stabiliseren. (Figuur 7-4-14 & Tabel 7-4-9). Tabel 7-4- 9- Mediaan en ranggemiddeldend van SRS 2002, 2003 en 2004 de groep ND3 «niet-dement» (n=32) Rang moyen Somme des rangs Mediaan 2002 1,531250 49,00000 4,000000 2003 2,281250 73,00000 8,000000 2004 2,187500 70,00000 8,000000 Figuur 7-4- 14 Mediaan SRSscore 2002, 2003 en 2004 van de groep ND3 «niet-dement» (n=32) 12 10 8 8 8 Scores SRS global 6 4 4 2 0 2002 2003 2004 Médiane 25%-75% Min-Max 7-102

7.4.3.3.3 Groep D3 «Dement» (2002-2003-2004) In de groep ND3 (n=117), stelt men een significant verschil vast van de SRSscores tussen 2002, 2003 en 2004 (ANOVA de Friedman ; χ 2 (117,2)=15.84 p <. 0004). De scores verhogen tussen 2002 en 2003 en stabiliseren zich met een lichte vermindering in 2004. De mediane waarden volgen dezeelfde evolutie. (Tabel 7-4- 10 & Figuur 7-4- 15). Tabel 7-4- 10 - Mediane waarden en ranggemiddelden van SRS 2002-2003-2004 van groep D3 «dement» (n=117) Rang moyen Somme des rangs Mediaan 2002 1,730769 202,5000 8,000000 2003 2,170940 254,0000 9,000000 2004 2,098291 245,5000 8,000000 Figuur 7-4- 15 Mediaan van de SRSscore 2002-2003-2004 van groep D3 «dement» (n=117) 14 12 10 9 Scores SRS global 8 6 8 8 4 2 0 2002 2003 2004 Médiane 25%-75% Min-Max 7.4.3.3.4 Conclusies De analyse van de SRS in functie van de diagnose dement/niet dement toont significante verschillen tussen 2002 en 2004. In de niet dementerende groep is de supervisienood significant gestegen tussen 2002 en 2004. Deze verhoging deed zich vooral voor tussen 2002 en 2003. Nadien stabiliseren de scores zich tusssen 2003 en 2004. Drie variabelen verklaren 5 tot 8 % van de variantie De verergering van het klinisch en functioneel bilan kunnen eveneens de verergering in 2004 uitleggen. 7-103

Bij de dementerenden is de supervisienood eveneens gestegen tussen 2002 en 2003. Deze verhoging doet zich voor tussen 2003 en 2004. Aanvullende analyses tonen dat twee variabelen een belangrijke fractie van de variantie verklaren (32 à 52%) (2002-2004). Het gaat om twee copingstijlen va nde (WCCL) aangegeven door de mantelzorger in 2002 (oplossingsvermogen en sociale ondersteuning in 2002. Rekening houdend met de zeer kleine aantallen, moet dit resultaart met de nodige omzichtigheid geïnterpreteerd worden. Het zou de hypothese kunnen ondersteunen dat het gebrek van goede copingstrategien bij de mantelzorger zich kan vertalen in de interpretatie van een verhoogde supervisienood. Tot slot kunnen enkele aspecten van het klinisch tableau een gedeelte (19%) uitleggen van deze verhoging (ADL-Frail 2004 ; IADL-Lawton 2002, Kwaliteit van leven 2002). 7.4.3.4 Longitudinale analyse van de supervisenood (SRS) in functie van de diagnose en de socio-demografische gegevens. 7.4.3.4.1 Relatie met het geslacht Groep NDS1 «niet dement» (2002-2004) Er is geen enkel verschil tussen 2002 et 2004 voor de SRS score bij de niet dementerende mannen (n=16) en vrouwen (n=44). De scores zijn significant hoger in beide geslachten (t de Wilcoxon, p <.05 cf. 5.1). Groep DS1 «dement» (2002-2004) In deze groep DS1, merkt men een variatie in functie van het geslacht op de SRS scores tussen 2002 en 2004. De scores bij de mannen (n=25) vertonen geen enkel significant verschil (t de Wilcoxon NS). Bij de vrouwen daarentegen (n=111) wijzigt de score significant in 2004 (T=1368.50 p=.002). 60.22 % in deze groep heef tin 2004 een hogere score. De mediaan iso ok hoger dan in 2002 (Figuur 7-4-16). 7-104

Figuur 7-4- 16 Mediaan van de SRSscore 2002-2004 bij vrouwen uit de groep dement (n=111) DS1 14 12 10 9 Scores SRS global 8 6 8 4 2 0 2002 2004 Médiane 25%-75% Min-Max Groep NDS2 «niet-dement» (2003-2004) Er is geen enkel significant verschil in functie van het geslacht voor de SRS scores tussen 2003 en 2004 (Mannen, n=11 ; Vrouwen, n=35) (t de Wilcoxon). Groep DS2 «dément» (2003-2004) Er is geen enkel significant verschil in functie van het geslacht voor de SRS scores (Mannen, n=25 ; Vrouwen, n=135) tussen 2003 en 2004 (t de Wilcoxon). Groep NDS3 «niet-dément» (2002-2003-2004) In deze niet dementerende groep (NDS3), noteren we een verschillende SRS evolutie in functie van het geslacht. Bij de mannen (n=8) is er geen verandering maar bij de vrouwen (n=24) is er een significant verschil tussen 2002, 2003 en 2004 (ANOVA de Friedman ; χ 2 (24,2) =13.21, p=.001). De ranggemiddelden tonen aan dat de supervisienood toeneemt in 2003 versus 2002 en zich stabiliseert in 2004. De mediane waarden volgen een gelijklopende evolutie. (Tabel 7-4- 11 & Figuur 7-4-17). Tabel 7-4- 11- Mediane waarden en ranggemiddelden van de SRS score 2002-2003-2004 van vrouwelijke niet dementerenden (n=24) Rang moyen Somme rangs des Médianes 2002 1,500000 36,00000 4,000000 2003 2,291667 55,00000 8,000000 2004 2,208333 53,00000 8,000000 7-105

Figuur 7-4- 17 - Mediane waarden van de SRS score 2002-2003-2004 van vrouwelijke niet dementerenden (n=24) 12 10 8 8 8 Scores SRS global 6 4 4 2 0 2002 2003 2004 Médiane 25%-75% Min-Max Groep DS3 «dément» (2002-2003-2004) In deze groep dementerenden (DS3) is er wel een verandering in functie van het geslacht. De mannen (n=18) vertonen een verandering tussen 2002, 2003 en 2004. De vrouwen (n=99) hebben een significante wijziging van de supervisenood (ANOVA de Friedman ; χ 2 (99,2) =12.96 p=.002). Inderdaad, de ranggemiddelden tonen dat de SRS score toenemen in 2003 versus 2002 en stabiliseert in 2004 (Tabel 7-4- 12 & Figuur 7-4-18). Tabel 7-4- 12- Mediaan en ranggemiddelden van SRSscore 2002-2003-2004 bij vrouwelijke dementerenden (n=99) Rang moyen Somme des rangs Médianes 2002 1,732323 171,5000 8,000000 2003 2,151515 213,0000 9,000000 2004 2,116162 209,5000 8,000000 7-106

Figuur 7-4- 18 - Mediaan van SRSscore 2002-2003-2004 bij vrouwelijke dementerenden (n=99) 14 12 10 9 Scores SRS global 8 6 8 8 4 2 0 2002 2003 2004 Médiane 25%-75% Min-Max 7.4.3.4.2 Relatie met de leeftijd Groep NDA 1 «niet dement» (2002-2004 ) In de groep niet dementerenden (NDA1) stelt men een verschil vast in functie van de leeftijd tussen 2002 en 2004. De supervisenood voor de jongste groep 65-81 ans (n=31) verandertniet. Voor de ouderen (82 en ouder) (n=29) zijn de SRSscores hoger in 2004(T=34.50 p=.008). Voor 75% van de ouderen is er een verhoogde score in 2004. De mediaan 2004 (8,00) is eveneens hoger dan die in 2002 (5,00) (Figuur 19). Figuur 7-4- 19 Mediaan van de SRS score van de groep NDA1 «niet dement» ouder dan 82 j (n=29) 12 10 8 8 Scores SRS global 6 4 5 2 0 2002 2004 Médiane 25%-75% Min-Max Groep DA 1 «dément» (2002-2004 ) 7-107

Bij de dementerenden (DA1) is er eveneens een verhoging in functie van de leeftijd 2002-2004. De 65 tot 81jarigen (n=39) vertonen geen significante verhoging. De 82 plussers (n=94) verhogen significant in 2004 (T=828.00 p=.0004).eenhogere score doet zich voor bij 65% van de personen maar de mediaan blijft ongewijzigd. (Figuur 7-4-20). Figuur 7-4- 20 Mediaan van de SRS score 2002-2004 van de oudere dementerenden (n=94) 14 12 10 Scores SRS global 8 6 8 8 4 2 0 2002 2004 Médiane 25%-75% Min-Max Groep NDA 2 «niet dement» (2003-2004 ) Bij de niet dementerenden is er geen enkel significant verschil in de twee leeftijdsgroepen (t de Wilcoxon) (65-81 ans n=20 ; 82 ans et plus n=26) tussen 2003 en 2004. Groep DA 2 «dément» (2003-2004 ) De groep «dement» vertoont geen enkel significant verschil (t de Wilcoxon) in de twee leeftijdscategorien (65-81 j n=46 ; 82 +, n=114) tussen 2003 en 2004. Groep NDA 3 «niet dement» (2002-2003-2004) In de niet dementerende groep (NDA3) stellen we een verschil vast in functie van de leeftijd tussen 2002, 2003 en 2004. De personen 82+ (n= 19) vertonen geen significant verschil. Daarentegen de groep 65j - 81j (n=13) vertoont significant verschillende SRS scores (ANOVA de Friedman ; χ 2 (13,2) =15.30 p=.0005). De scores verhogen tussen 2002 en 2003 en verminderen nadien licht in 2004 (Tabel 7-4- 13 & Figuur 7-4- 21). 7-108

Tabel 7-4- 13- Ranggemiddelden en mediane SRS score SRS 2002-2003-2004 bij niet dementerenden 65-81 jaar (n=13) Rang moyen Somme des rangs Médianes 2002 1,269231 16,50000 4,000000 2003 2,500000 32,50000 8,000000 2004 2,230769 29,00000 3,000000 Figuur 7-4- 21 - mediane SRS score SRS 2002-2003-2004 bij niet dementerenden 65-81 jaar (n=13) 12 10 8 8 Scores SRS global 6 4 4 3 2 0 2002 2003 2004 Médiane 25%-75% Min-Max Groep DA 3 «dément» (2002-2003-2004) Bij de dementerende in deze groep (DA3), noteert men eveneens een evolutie van de SRS in functie van de leeftijd. In de groep 65-81jaar (n= 35) is er geen significant verschil. In de groep 82+s (n=82) zijn er verschillende SRS scores (ANOVA de Friedman ; χ 2 (82,2) =19.74 p=.00005). De ranggemiddelden tonen een verhoging tussen 2002 et 2003 en stabiliseren in 2004 (Tabel 7-4- 14 & Figuur 7-4-22). Tabel 7-4- 14- Ranggemiddelden en mediaan SRS score2002-2003-2004 in de groep DA3 dementerenden 82+ (n=82) Rang moyen Somme rangs des Médianes 2002 1,634146 134,0000 8,000000 2003 2,170732 178,0000 9,000000 2004 2,195122 180,0000 8,000000 7-109

Figuur 7-4- 22 - Mediaan SRS score2002-2003-2004 in de groep DA3 dementerenden 82+ (n=82) 14 12 10 9 Scores SRS global 8 6 8 8 4 2 0 2002 2003 2004 Médiane 25%-75% Min-Max 7.4.3.4.3 Relatie met de verblijfplaats Groep NDR 1 «niet dement» (2002-2004 ) In de groep niet dement (NDR1) is er een verschil in supervisienood in functie van de verblijfplaats. Voor de personen die thuis wonen(n= 23) is er geen enkele significant verandering. Bij de personen in een instelling (n=37), zijn de SRS 2004 scores significant verschillend versus 2002 (t de Wilcoxon ; T=81.50 p=.0004). De surveillance graad is in 2004 hoger bij 81.82 % van de persnen. De mediaan 2004 (8,00) is duidelijk hoger dan die in 2002 (5,00) (Figuur 7-4-23). Figuur 7-4- 23 Mediaan van de SRSscore 2002-2004 in de groep in instellingen (n=37) niet dement 12 10 8 8 Scores SRS global 6 4 5 2 0 2002 2004 Médiane 25%-75% Min-Max 7-110

Groep DR 1 «dément» (2002-2004 ) Bij de dementerenden (DR1), is er een verschillende evolutie in functie van de verblijplaats tussen 2004 en 2002. De personen die thuis wonene (n=18) vertonen geen enkel significant verschil gedurende deze periode. Daarentegen bij de residenten (n=115), zijn de SRS scores significant verschillend (t de Wilcoxon ; T=1464.50 p=.002)3. De supervisienood is duidelijk hoger bij 59.37 % van deze groep in2004. De mediaan neemt eveneens toe (9 versus 8). Figuur 7-4- 24 Mediaan van de SRS score 2002-2004 van dementerenden in instellingen (n=115) 14 12 10 9 Scores SRS global 8 6 8 4 2 0 2002 2004 Médiane 25%-75% Min-Max Groep NDR 2 «niet dement» (2003-2004 ) Er is geen enkel significant verschil in de SRS score tussen 2003 en 2004 in de niiet dementerende groep (NDR2) (t de Wilcoxon) in functie van de verblijfplaats (n thuis = 11 ; n institution = 35). Groep DR 2 «dément» (2003-2004 ) Er is geen verschil (t de Wilcoxon) tussen 2003 en 2004 in de groep dementerenden (DR2) in functie vande verblijfplaats (n thuis: = 18 ; n instelling= 142). Groep NDR 3 «niet dement» (2002-2003-2004 ) Er is een significant verschil tussen 2002-2003-2004 van de SRS score in functie van de verblijfplaats. Er is geen enkel significant verschil bij de thuiswonenden (n=6). Voor de residenten is er wel een significant verschil (ANOVA de Friedman ; χ 2 (26,2) =18.41, p<.0001) (n=26). De rangobservatie van de gemiddelden tonen een verhoging tussen 2002 en 2003 om te stabiliseren in 2004. De medianen volgen dezelfde evolutie (5-8-8) (Tabel 7-4- 15 & Figuur 7-4-25). 7-111

Tabel 7-4- 15- Ranggemiddelden en mediane SRS scores 2002-2003-2004 bij niet dementerenden NDR3 in instelling (n=26) Rang moyen Somme rangs des Médianes 2002 1,403846 36,50000 5,000000 2003 2,346154 61,00000 8,000000 2004 2,250000 58,50000 8,000000 Figuur 7-4- 25 - en mediane SRS scores 2002-2003-2004 bij niet dementerenden NDR3 in instelling (n=26) 12 10 8 8 8 Scores SRS global 6 4 5 2 0 2002 2003 2004 Médiane 25%-75% Min-Max Groep DR 3 «dément» (2002-2003-2004 ) In de groep dement (DR3) is er een verschil van de SRS score in functie van de verblijplaats. E ris geen significant verschil voor de thuiswonenden (n=14). Bij de residenten (n=103) constateert men een significant verschilvan de SRS score (ANOVA de Friedman ; χ 2 (103,2) =16.08 p<.0003). De ranggemiddelden tonen dat de supervisienood toeneemt tussen 2002 en 2003 en stabiliseert in 2004. De medianen (8-9-9) volgen dezeflde evolutie (Tabel 7-4-16 & Figuur 7-4-26). 7-112

Tabel 7-4- 16- - Ranggemiddelden en mediaan van SRS score 2002-2003-2004 van de dementerenden groep DR3 in instellingen (n=103) Rang moyen Somme rangs des Médianes 2002 1,713592 176,5000 8,000000 2003 2,189320 225,5000 9,000000 2004 2,097087 216,0000 9,000000 Figuur 7-4- 26 Mediaan van SRS score 2002-2003-2004 van de dementerenden groep DR3 in instellingen (n=103) 14 12 10 9 9 Scores SRS global 8 6 8 4 2 0 2002 2003 2004 Médiane 25%-75% Min-Max 7.4.3.4.4 Relatie met de regio Groep NDFW 1 «niet dement» (2002-2004 ) In de groep niet dement (NDFW1) is er een verschil van SRS scores tussen 2002 en 2004 in functie van de regio (t de Wilcoxon). Er is geen significant evolutie in Lier (n=21). De persinen in Verviers (n=39) vertonen een significante verhoging (T=17.00 p=.00004). In deze groep heeft 85.19% een hogere SRS score in 2004. De mediaan verhoogt van 4 (2002) naar 8 (2004) (Figuur 7-4-27). 7-113

Figuur 7-4- 27 Mediaan van SRS score 2002-2004 van de groep groep NDFW1 «iet dement» in Verviers 12 10 8 8 Scores SRS global 6 4 4 2 0 2002 2004 Médiane 25%-75% Min-Max Groep DFW 1 «dément» (2002-2004 ) In de groep dementerenden (DFW1) is er een verschillende evolutie (t de Wilcoxon) van de SRS score tussen 2002 en 2004 in functie van de regio. Er is geen enkele significante evolutie in de scores in Lier (n=94), maar wel in Verviers (T=58.50, p=.00007) (n=39). Voor 78.79 % van de personen in Verviers is er in 2004 een hogere score dan in 2002. De mediane waarde is eveneens verhoogd (10 versus 6) (Figuur 7-4- 28). Figuur 7-4- 28 Mediaan van de SRS score 2002-2004 van de groep DFW1 «dement» in Verviers 14 12 10 10 Scores SRS global 8 6 6 4 2 2002 2004 Médiane 25%-75% Min-Max 7-114

Groep NDFW 2 «niet dement» (2003-2004 ) In de groep niet dementerenden (NDFW2), is er geen enkele significante verandering tussen 2003 en 2004(t de Wilcoxon) in functie van de regio (n Lier = 17 ; n Verviers = 29). De personen in Lier vertonen de neiging tot een lichte daling in 2004 (p=.09). 66.66 % van deze personen hebben een lagere SRS score in 2004. De medianen bleven ongezwijzigd (8.00). Groep DFW 2 «dément» (2003-2004 ) In de groep dementerenden (DFW2) stelt men een een verandering in de SRS scoree vast tussen 2003 en 2004 in functie van de regio. In Lier verminderen de scores significant (n=101)(t=704.50 p=.003). 63,78% onde rhen heef tin 2004 een lagere SRS score. De mediane waarde varieert van 10 (2003) tot 8 (2004) (Figuur 27). In Verviers (n= 59), zien we een omgekeerde evolutie. De supervisienood neemt significant toein 2004 (T=127.50 p=.00005). De mediane score neemt toe (10 versus 8) etn78.57 % vertoont een hogere score in 2004 (Figuur 7-4-29). Figuur 7-4- 29 Mediaan van de SRS score SRS 2003-2004 dementerenden groep DFW2 in Lier (n=101) 14 12 10 10 Scores SRS global 8 6 8 4 2 2003 2004 Médiane 25%-75% Min-Max 7-115

Figuur 7-4- 30 - Mediaan van de SRS score SRS 2003-2004 dementerenden groep DFW2 in Verviers (n=59) 14 12 10 10 Scores SRS global 8 6 8 4 2 0 2003 2004 Médiane 25%-75% Min-Max Groep NDFW 3 «niet dement» (2002-2003-2004 ) In de groep niet dement (NDFW3) noteert men een significante evolutie in functie van de regio. In Lier (n=9) is er geen significant verschil, terwijl in Verviers(n=23) een significante verhoging is van de nood aan supervisie (ANOVA de Friedman; χ 2 (23,2)=22.96, p<.00001) en 2002-2003-2004. De observatie van de gemiddelden toont een verhoging in 2003 en een stabilisering in 2004. De mediane waarden blijven ongewijzigd (Tabel 7-4- 17 & Figuur 7-4-31). Tabel 7-4- 17- Ranggemiddelden en mediaan van de SRS score SRS 2002-2003-2004 groep NDFW3 «niet dement» in Verviers (n=23). Rang moyen Somme des rangs Médianes 2002 1,304348 30,00000 4,00000 2003 2,326087 53,50000 8,00000 2004 2,369565 54,50000 8,00000 7-116

Figuur 7-4- 31 - Mediaan van de SRS score SRS 2002-2003-2004 groep NDFW3 «niet dement» in Verviers (n=23). 12 10 8 8 8 Scores SRS global 6 4 4 2 0 2002 2003 2004 Médiane 25%-75% Min-Max Groep DFW 3 «dément» (2002-2003-2004 ) In de groep dementerenden (DFW3) constateert men een verschil in functie van de regio. In Lier (n=79) stijgen de scores significant (ANOVA de Friedman ; χ 2 (79,2) =7.92, p=02). De observatie van de ranggemiddelden toont een verhoging tussen 2002 et 2003 en een vermindering in (Tabel 18; Figuur 32). In Verviers (n=38), is de evolutie significant (ANOVA de Friedman ; χ 2 (38,2) =17.55, p=.0001). De observatie van de gemiddelden toont een verhoging in 2003 en een stabilisering in 2004. De mediane waarden blijven ongewijzigd (Tabel 7-4- 18 & Figuur 7-4- 33). Tabel 7-4- 18- Ranggemiddelden en mediaan van de SRS score 2002-2003-2004 groep DFW3 «dementerenden» in Lier (n= 79) en Verviers (n=38). Rang moyen Somme des rangs Médianes LIER 2002 1,829114 144,5000 8,00000 2003 2,221519 175,5000 10,00000 2004 1,949367 154,0000 8,00000 VERVIERS 2002 1,526316 58,00000 7,00000 2003 2,065789 78,50000 8,00000 2004 2,407895 91,50000 10,00000 7-117

Figuur 7-4- 32 - Mediaan van de SRS score 2002-2003-2004 groep DFW3 «dementerenden» in Lier (n=79) 14 12 10 10 Scores SRS global 8 6 8 8 4 2 0 2002 2003 2004 Médiane 25%-75% Min-Max Figuur 7-4- 33 - Mediaan van de SRS score 2002-2003-2004 groep DFW3 «dementerenden» in Verviers (n=38) 14 12 10 10 Scores SRS global 8 6 7 8 4 2 0 2002 2003 2004 Médiane 25%-75% Min-Max 7.4.3.4.5 Conclusies De socio-demografische variabelen in de longitudinale studie van de RS scoresheeft toegelaten een aantal interessante vaststellingen te doen in verbend met het onderscheid tussen dementerenden en niet dementerenden. Bij de niet dementerenden : de supervisienood wordt bij mannen niet beïnvloed door de verschillende tijdstippen. De vrouwen vertoonden een verhoging in de vergelijkingen 2002-2004 en 2002-2003-2004. Er was stabiliteit tussen 2003 en 2004 ; 7-118

De peronen tussen 65-81 jaar vertoonden een significante evolutie alleen in de periode2002-2003. De 82 plussers hebben alleen in 2002-2004 een significante verhoging; De thuiswonenden vertoonden geen verhoging op de drie observatiemomenten van de SRS tussen 2002 en 2004. De residenten in instellingen vertoonden een significante evolutie 2002-2004, 2002-2003 en 2002-2003-2004, vooral in de periode 2002-2003. De periode 2003-2004 heeft geen significante verandering ; De personen in Verviers vertonen een significante evolutie in 2002-2004, 2002-2003 en 2002-2003-2004, wat zich niet voordoet in 2003-2004. Er is vooral een verhoging in de periode 2002-2003. De personen in Lier vertonen geen significante verandering. Er is evenwel een tendens naar afname van de SRS score in 2203-2004. Bij de dementerenden : De supervisienood blijft voor mannen stabiel van 2002 tot 2004. Bij de vrouwen is er een significante verschuiving van de supervisienood in 2002-2004 en 2002-2003 en 2002-2003-2004. Er is vooral een toename in 2002-2003. In 2003-2004 blijft de parameter stabiel De dementerenden in de leeftijd 65-81 jaar vertonen geen significante verandering in supervisienood over een verloop van twee jaar. De personen ouder dan 82 jaar hebben een significante evolutie in 2002-2004 en 2002-2003. Ook hier doet de verhoging zich voor in he teerste jaar en blijft stabiel het tweede jaar. De thuiswonende dementerenden vertonen geen verandering over de ganse periode. De residenten in instellingen vertonen een significante tussen 2002-2004, 2002-2003 en 2002-2003-2004. Une augmentation se manifeste au cours de la période 2002 à 2003. Ook hier doet de verhoging zich voor in het eerste jaar en blijft stabiel het tweede jaar.. De personen in Verviers hebben een significante evolutie in de supervisienood in de periodes 2002 tot 2004. In Lier is er een significante evolutie in de supervisienood in de uitgevoerde vergelijkingen. Dit vermindert in de periode 2003 en 2004 maar stijgt in 2002-2003-2004. Meer, er is geen significante verandering in de vergelijking 2002-2004. In feite neemt de supervisenood het eerste jaar toe en het tweede jaar af. 7-119

7.4.4 DEEL III Synthese en algemene conclusie van de longitudinale studie In 2002 werd de Supervision Rating Scalegebruikt voor de evaluatie van de de graad van supervisienood doe voortvloeit uit de zorgsituatie dan dementerenden en niet dementerenden in het kader van de eerste Qualidem studie (Qualidem I, studie Dementie De analyse toonde goede klinimetrische kwaliteiten en een goede hanteerbaarheid. In het kader van de vervolgstudie, Qualidem II, werden dezelfde groepen onderzocht. Deze analyse geeft eerst de transversale analyse van 2004. Vervolgens worden de longitudinale gegevens onderzocht (2002, 2003 et 2004) in de globale populatie en vervolgens in drie aparte groepen afhankelijk van één, twee of drie analyses.. Transversale analyse van 2003 en 2004. Op niveau van de globale populatie (n=565), toont de SRS analyse dat de supervisienood gelijk is voor geslacht en regio. Daarentegen hebben personen ouder dan 82 jaar een hogere supervisienood dan die jonger dan 82 jaar. De supervisienood is hoger in instellingen dan thuis. Wanneer we de diagnose in rekening nemen, is de supervisienood duidelijk hoger ibij de dementerenden versus de niet dementerenden. Longitudinale analyse van de gegevens van 2002, 2003 et 2004 De analyse van de longitudinale gegevens van de globale populatie toont aan dat de supervisienood significant toeneemt in twee jaar tijd (2002 en 2004). Deze toename schijnt zich in te stellen tussen 2002 en 2003 (Tabel 7-4-19). Op het vlak van de socio-demografische gegevens, hebben geslacht en leeftijd geen invloed? Daarentegen neemt de supervisienood toe tussen 2002-2004 en 2002-2003 bij personen in instellingen terwijl ze in diezelfde periode stabiel blijft bij personen die thuis verblijven. Er is eveneeens een toename bij de personen in Verviers. 7-120

Tabel 7-4- 19 Vergelijkende analyse van de SRS scores in de globale populatie 2002-2004 2003-2004 2002-2003-2004 Globale Populatie S NS S socio-demografische - Sexe Mannen S NS NS Vrouwen S NS NS - Age 65-81 j S NS NS 82 j en + S NS NS - Verblijfplaats thuis NS NS NS instelling S NS S - Regio Verviers S S S Lier NS S S (2002-2003) NS : geen significant verschil op p>.10 ; S : significante verhoging p<.05 ; S : significante verlaging p<.05 De analyse van de SRS gegevens in functie van de diagnose toont een verhoging van supervisienood in twee groepen (Tabel 20): In de groep niet-dement, stelt men een sterke significante toename vast van de SRS socres 2002-2004. Daarentegen is er geen significante wijziging tussen 2003 en 2004. Deze toename schijnt zich vooral voor te doen tussen 2002 en 2003. Ze kan tend el worden toegeschreven aan klinische en functionele deficits. Bij de dementerende personen, wordt een significante verhoging van de supervisienood vastgesteld tussen 2002 en 2004. Deze verhoging situeert zich eveneens tussen 2002 en 2003, terwijl ze stabiel blijft tussen 2003 en 2004. De vererergering van zekere aspecten van het klinisch en functioneel tableau kunnen 19% van de variantie verklaren. 7-121

Tabel 7-4- 20 Resultaten van de vergelijkende analyse van de SRS score in functie van de diagnose. 2002-2004 2003-2004 2002-2003-2004 Groep «niet-dement S NS S Groep «dement» S NS S NS : geen significante verandering p>.10 ; S :significante verhoging p<.05. De studie van de SRS scores in functie van de socio-demografische variabelen levert interessante elementen (Tabel 21) : Tabel 7-4- 21 Resultaten van de comparatieve analyse van de SRS scores in functie van socio-demografische variabelen en de klinische diagnose Variabelen 2002-2004 2003-2004 2002-2003-2004 socio-demografisch Dement Dement Nietdement Nietdement Nietdement Dement - SEX : Mannen S NS NS NS NS NS Vrouwen S S NS NS S S - leeftijd 65-81 j NS NS NS NS S NS 82 j + S S NS NS NS S - Verblijfplaats thuis NS NS NS NS NS NS instelling S S NS NS S S - REGIO Verviers S S NS S S S Lier NS NS NS S NS S NS : pas de changement significatif à p>.10 ; NS :tendance à une diminution significative à p<.10 ; S : augmentation significative à p<.05 ; S : diminution significative à p<.05 In de niet dementerende groep is er een significante modificatie van de supervisienood bij de mannen en vrouwen tussen 2002-2004 gevolgd door een stabilisering tussen 2003 et 2004. In de vergelijking 2002-2003-2004, presenteren alleen de vrouwen een significatante evolutie. De leeftijd heeft een effect op de graad van supervisie vermits er een toename is in bepaalde periodes (65-81 ans, 82 ans et plus). De supervisienood blijft stabiel bij de mensen die thuis verblijven. Ze verhoogt bij de personen in instellingen voornamelij in het eerste jaar van opvolging. Dit is zeer duidelijk in Verviers. In Lier 7-122

daarentegen is er geen enkele significante wijziging van de supervisienood tenzij een lichte vermindering in de periode 2003-2004. Bij de dementerenden blijft de supervisenood stabiel bij de mannen en neemt toe bij de vrouwen tussen 2002-2004 om te stabiliserren tussen 2003 en 2004. Het is eveneens stabiel bij de personen 65-81 jaar en neemt toe bij de +82 jarigen tussen 2002 en 2004. De thuiswonende dementerenden vertonen geen verhoging van de supervisenood. In de instellingen verhoogt het gedurende het eerste jaar en stabiliseert daarna. Tot slot hebben de personen in Verviers een jaarlijkse toename terwijl die in Lier stabiliseeret of zelfs licht afneemt. Niettemin verhoogt in de vergelijking 2002-2003-2004. Deze contrasterende resultaten kunnen betekenen dat de supervisienood eerst toeneemt en dan afneemt. Zowel bij de dementerenden als de niet dementerenden, toont de longitudinale analyse een significante toename van de supervisienood tussen 2002 en 2004. De verhoging schijnt vooral het eerste jaar plaats te vinden, vooral bij de vrouwen de residenten en dit in nbeide regios. In de loop van het jaar 2003-2004, schijnt de supervisienood een contrasterende evolutie te vertonen op het vlak van socio-demografische gegevens. 7-123

7.5 VOORSPELLEN VAN HET ONTSTAAN VAN DEMENTIE 7.5.1 Inleiding Tijdens de inclusiefase van de Qualidem-veldstudie werden drie evaluatie-instrumenten gehanteerd door de professionele hulpverleners : de officiële Belgische ADL-evaluatieschaal (Katz-schaal) inclusief de oriëntatie-items en uitgebreid met de gedrag-items, de Instrumentele Activiteiten van het Dagelijks Leven -schaal (IADL) van Lawton (1969) en het Frail and Autonomy Instrument Leuven (FRAIL) (Delepeleire, 2000). De doelgroep voor de veldstudie waren personen, ouder dan 65 jaar, die regelmatig contact hadden met een hulpverlener uit de eerste lijn: huisarts, thuisverpleegkundige, dienst gezinszorg, dienst maatschappelijk werk, een rusthuis, RVT of dagverzorgingscentrum. Voor een hulpverlener is het nuttig om op basis van een eenvoudige inschatting een zicht te krijgen op het risico dat iemand binnen middellange termijn dement wordt. De onderzoeksvraag voor deze analyse is: wat is de predictieve kwaliteit van de evaluatieschalen bij inclusie om te voorspellen of bij een persoon de diagnose dementie gesteld wordt gedurende drie jaar follow-up? 7.5.2 Methode Per evaluatieschaal werd het relatieve risico om dement te worden berekend als een samenvattende maat voor de predictieve waarde van de evaluatieschaal. Per evaluatieschaal werden afkappunten vastgesteld zodat 6 inclusiecriteria konden nagegaan worden. De afkappunten werden als volgt vastgesteld: Katz-forfait A volgens ROB/RVT-criteria Katz-forfait A volgens criteria van de thuisverpleging minstens een score 2 op één van de oriëntatie-items van de Katz-schaal een somscore 8 op de 6 gedragsitems van de Katz-schaal een somscore 10 op de IADL-schaal een somscore 19 op de FRAIL-schaal Voor deze analyse leverde elk afkappunt dus twee mogelijke eindbesluiten op: wellicht zal bij deze persoon de diagnose dementie gesteld worden tijdens de follow-up en wellicht zal deze persoon niet als dement gediagnosticeerd worden tijdens de follow-up. 7-124

Het relatieve risico geeft een schatting van de kans om als dement gediagnosticeerd te worden voor een persoon met een positieve inclusiescore vergeleken met een persoon met een negatieve inclusiescore. RR = Risico van persoon met positieve inclusiescore = a / (c + d) Risico van persoon met negatieve inclusiescore c / (a + b) In de diagnostische procedure werd het principe gehanteerd dat wanneer een persoon dement gediagnosticeerd werd, hij achteraf niet opnieuw getest werd. Bij een positieve inclusiescore werd Mini-Mental State Exam (MMSE; Folstein, 1975) gebruikt als volgende stap in het diagnostisch proces. Personen met MMSE-somscore > 23 werden niet getest met CAMDEX en deze personen worden in deze analyse als niet-dement beschouwd. Dit lijkt aanvaardbaar op grond van de volgende diagnostische schaalkwaliteiten van MMSE (Stessens, 2002; in: Buntinx, 2003): sensitiviteit = 0,95; specificiteit = 0,81; odds ratio = 88,8; voorspellende waarde van positieve testuitslag = 0,82; voorspellende waarde van negatieve testuitslag = 0,95; likelihood ratio van positieve testuitslag = 5,1; likelihood ratio van negatieve testuitslag = 0,1; area under the curve = 0,89. Als uitkomst van de diagnostische procedure waren er 5 mogelijkheden: 1. Diagnose dementie na CAMDEX (cellen a1 en c1 in de diagnostische 2x2tabel; zie tabel 2) 2. Niet-dement na CAMDEX en follow-up tot het einde van de studie. (cellen b1 en d1 in de diagnostische 2x2tabel) 3. Niet-dement na CAMDEX en overleden tijdens QUALIDEM-project zonder nogmaals getest te kunnen worden. (cellen b2 en d2 in de diagnostische 2x2tabel) 4. Resultaat MMSE in 2004 > 23. Deze personen werden tot het einde van de studie opgevolgd en er werd aangenomend dat deze personen niet-dement waren. (cellen b3 en d3 in de diagnostische 2x2tabel) 5. Personen die niet getest werden met CAMDEX: rechts-censoring, overleden of dropout. (cellen b4 en d4 in de diagnostische 2x2tabel) In de berekening van het relatief risico werden de cellen b1, b2, b3, d1, d2 en d3 samengeteld om de groep met negatieve referentie diagnose te vormen. 7-125

7.5.3 Resultaten In de loop van de studie werden 852 personen met CAMDEX getest. Na expert- en peer-validering werden 546 (64%) personen als dement gediagnosticeerd. Voor 306 (36%) geteste personen was het definitieve valideringsbesluit negatief ivm de diagnose dementie. Tabel 7-5- 1 : Aantal personen met de diagnose dementie na het afleggen van een CAMDEX-test tijdens de drie jaar van de Qualidem-veldstudie. dementie na CAMDEX-test? tijdstip neen ja Totaal 2002 292 411 703 2003 127 100 227 2004 27 35 62 Totaal 546 64% Bij 712 (83,6%) personen werd de CAMDEX éénmaal afgenomen, 128 (15%) personen volbrachten tweemaal een CAMDEX-test, 12 (1,4%) personen legden de test driemaal af. Bij de personen die het diagnostische procedure doorliepen nam de proportie van de personen die als dement gediagnosticeerd werden toe met de leeftijd (Figuur 7-5-1; p < 0.0001). Figuur 7-5- 1: Proportie diagnose dementie naar leeftijdscategorie 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 65-74 j. 75-84 j. 85 j. en ouder Diagnose dementie Geen diagnose dementie 7-126

Tabel 7-5- 2: Detail-overzichtstabel : drie soorten van negatieve diagnose (cellen b en d). Inclusiescore Belgische ADLevaluatieschaal 2001 FFA FFB FFC FFCd FFO Getest met CAMDEX op diagnose dementie tijdens QUALIDEM-project Diagnose dementie tijdens QUALIDEMproject 421 125 a1 c1 Geen diagnose dementie na CAMDEX b1 d1 77 148 Niet-dement en overleden tijdens QUALIDEMproject b2 d2 50 31 Geen CAMDEX- test gehad tijdens QUALIDEM-project b3 d3 43 72 MMSE 2004 > 23 Dus wellicht nietdement? Rechtscensoring Overleden of drop-out zonder CAMDEX b4 d4 223 Total 814 131 507 Total 546 225 81 115 359 1321 In tabel 7-5-3 wordt een diagnostische 2x2tabel in weergegeven : de diagnostische kruistabel van de Belgische Evaluatieschaal ROB/RVT met als afkappunt : de persoon beantwoordt aan het criterium van forfait A (FFA) in een ROB/RVT enerzijds en de CAMDEX-diagnose dementie anderzijds. Het relatieve risico van personen die beantwoordden aan het forfait A criterium was 2,14 (95% B.I. 1,8 2,5) om als dement te worden gediagnosticeerd. Dus een tweemaal zo hoge kans op dementie vergeleken met de personen die niet beantwoordden aan het criterium forfait A. Tabel 7-5- 3 : Analyse : b=(b1+b2+b3) d=(d1+d2+d3) (CAMDEX en/of MMSE) dementieqc FFAROB Diagnose dementie tijdens Qualidemstudie Geen diagnose dementie na CAMDEX Total FFA of FFB of FFC/Cd wellicht dement? FFO wellicht niet dement? 421 170 591 125 251 376 Total 546 421 967 Frequency Missing = 354 In tabel 7-5-4 wordt de voorspellende kwaliteit van de zes afkappunten van de inclusieschalen samengevat. 7-127

Tabel 7-5- 4: Voorspellende kwaliteit (Relatief risico en 95% B.I.) voor de diagnose dementie van de zes inclusiecriteria. Instrument en afkappunt Relatief risico (95% B.I.) Belgische ADL-evaluatie-schaal (Katz) 2.14 (1.84-2.50) FFA ROB/RVT Belgische ADL-evaluatie-schaal (Katz) 1.56 (1.40-1.73) FFA thuisverpleging Orientatie-items toegevoegd aan Belgische 2.87 (2.43-3.40) ADL-evaluatie-schaal score 2 op één van de items Gedrag-items toegevoegd aan Belgische 2.17 (1.91-2.46) ADL-evaluatie-schaal somscore 8 IADL-schaal van Lawton 6.27 (3.37-11.69) somscore 10 FRAIL 4.25 (3.03-5.95) somscore 19 7.5.4 Conclusie en bespreking Een inschatting met de evaluatieschalen van de inclusiefase, in combinatie met zes inclusiecriteria, toonde een significant verhoogd risico om gedurende drie jaar follow-up als dement gediagnosticeerd te worden. De evaluatieschalen die een inschatting van de IADL bevatten, de IADL-schaal van Lawton en FRAIL (De Lepeleire, 2000), voorspelden het best het risico om als dement gediagnosticeerd te worden. 7-128

7.6 DETECTIE VAN COGNITIEVE ACHTERUITGANG EN DEPRESSIE MET HET RESIDENT ASSESSMENT INSTRUMENT 7.6.1 Inleiding 7.6.1.1 Situering Bij een routinegewijze toepassing van de Minimum Dataset van het Resident Assessment Instrument (MDS/RAI) in rusthuizen en RVT s wordt door de verpleegkundigen die de assessments uitvoeren heel wat informatie gegenereerd. Idealiter wordt deze informatie ook beschikbaar gesteld aan andere hulpverleners. Voor huisartsen, bijvoorbeeld, die oudere patiënten in het rusthuis medisch opvolgen, kan de informatie van het MDS/RAI een nuttige aanvulling vormen van de observaties en de vraagstelling die zij verrichten tijdens het bezoek aan de patiënt. Indien de MDS/RAI-informatie op automatische en gebruiksvriendelijke wijze (bv. via een gelinkte computertoepassing) op voorhand aan de huisarts wordt aangeboden, kan hij zich een beter beeld vormen van de patiënt zonder dat hij daarvoor de verpleging van het rusthuis extra moet belasten met vragen en telefoontjes. Om deze informatie overzichtelijk te kunnen weergeven bevat MDS/RAI een aantal gevalideerde outcome schalen die in enkele cijfers een bondige samenvatting geven van het functioneren van een oudere rusthuisbewoner. Men is vrij positief over het inschakelen van verpleegkundige voor de detectie van cognitieve achteruitgang of dementie. Verpleegkundigen die opgeleid werden in het beoordelen van personen met de eerste symptomen van dementie waren in staat om onder supervisie van een specialist een accurate diagnose te stellen bij de eerste tekenen van cognitieve achteruitgang (Sjöbeck, 1995). Het werd ook aanbevolen om bij personen met de eerste symptomen die op dementie kunnen wijzen gebruik te maken van de evaluaties door verpleegkundigen (Trapp-Moen, 2001). Voor de detectie van depressie waren de resultaten aanvankelijk minder goed. Correlaties tussen evaluaties van de stemming met de Minimum Data Set van het Resident Assessment Instrument (MDS/RAI) en de Geriatric Depression Scale evaluaties waren laag (McCurren, 2002). Door een opleidingsprogramma verbeterde de vaardigheid van de verpleegkundigen in instellingen voor ouderen om symptomen van depressie te herkennen en te benoemen (Wood, 2002). 7.6.1.2 Doelstelling Het doel van deze studie was om de diagnostische kwaliteiten te onderzoeken van twee outcome schalen van de Minimum Data Set van het Resident Assessment Instrument (MDS/RAI) in rust- en verzorgingstehuizen: de Cognitive Performance Scale (CPS) and de Depression Rating Scale (DRS). 7-129

7.6.2 Methode CPS bestaat uit 5 items (tabel 7-6-1) waaruit met een scoringsalgoritme (figuur 7-6-1) een totaalscore afgeleid wordt. DRS bestaat uit 7 items (score 0-2; tabel 2) die opgeteld worden tot een somscore (0-14). Tabel 7-6- 1: Items van de CPS B1 B2a B4 C4 G1hA Comateus Korte termijn geheugen Cognitieve vaardigheden voor de dagelijkse besluitvorming Zichzelf duidelijk maken Eten: zelf doen bij ADL Tabel 7-6- 2: Items van de DRS E1a E1d E1f E1h E1i E1l E1m Negatieve uitspraken Voortdurend boos op zichzelf en anderen Uitingen van angst die niet reëel lijken Steeds maar klagen over gezondheid Steeds maar zorgelijk klagen Droevig, pijnlijk, zorglijke gelaatsuitdrukking Huilen, gemakkelijk tranen In deze studie werd een CPS-totaalscore > 1 als cut-off waarde genomen. Voor de DRS was de cut-off een somscore > 2. 7-130

Figuur 7-6- 1: Het scoringsalgoritme van de CPS De Cambridge Examination for Mental Disorders of the Elderly Revised (CAMDEX-R) werd gebruikt als referentie standaard voor the detectie van cognitieve achteruitgang en depressie. CAMDEX-R and MDS/RAI-NH werden afgenomen bij 198 bewoners van rust- en verzorgingstehuizen. De volgende indicatoren van de diagnostische schaalkwaliteit werden berekend, telkens met de bijbehorende 95% betrouwbaarheidsintervallen: Sensitiviteit : kans dat bij een zieke persoon een positieve diagnose wordt gesteld Specificiteit : kans dat bij een niet-zieke persoon een negatieve diagnose wordt gesteld PV+ : kans dat iemand met een positief testresultaat ook werkelijk ziek is PV- : kans dat iemand met een negatief testresultaat ook werkelijk niet-ziek is Aannemelijkheidsverhouding (Likelihood ratio) LR = kans op deze testuitslag bij zieken kans op deze testuitslag bij niet-zieken LR+ : wordt bepaald door de frequentie van een positief testresultaat bij personen die ziek zijn, vergeleken met personen die niet-ziek zijn 7-131

LR- : wordt bepaald door de frequentie van een negatief testresultaat bij personen die ziek zijn, vergeleken met personen die niet-ziek zijn Area Under the ROC Curve (AUC) : maat voor de diagnostische kwaliteit van een continue test. Varieert tussen 0.5 voor een test die geen diagnostische informatie geeft tot 1 voor een test die een perfect onderscheid maakt tussen zieken en niet-zieken. 7.6.3 Resultaten In de studieregio s Lier en Verviers participeerden in totaal 44 Vlaamse en Waalse ROB/RVT s aan de studie: 18 openbare instellingen, 18 privé vzw-instellingen and 6 instellingen met privé winstgevend statuut. 98 (49.5%) bewoners verbleven in een openbare instelling(ocmw), 78 (39.4%) in een vzwinstelling en 22 (11.1%) in een privé-for-profit instelling. Het aantal bewoners dat per instelling geïncludeerd werd, varieerde tussen 1 to 18. De prevalentie van cognitieve achteruitgang en depressie was respectievelijk 0,75 and 0,23, en 0,19 voor de gelijktijdige aanwezigheid van beide aandoeningen. Beschrijvende gegevens van de studiepopulatie worden weergegeven in tabel 7-6-3. De resultaten voor de diagnostische uitkomstmaten worden gepresenteerd in tabel 7-6-4. 7-132

Tabel 7-6- 3: Beschrijving van de studiepopulatie Studie populatie (n = 198) Leeftijd 83.6 (±SD) (7.7) Vrouwen (%) 162 (81.8%) MMSE (±SD) 15.3 (8.7) Charlson s 5.0 index of (1.5) comorbidity (±SD) Clinical Dementia Rating (±SD) 12.5 (8.4) Geen cognitieve achteruitgang, geen depressie (n = 41; 21%) 81.7 (4) 29 (70.7%) 23.8 (5.0) 5.4 (1.2) 4.7 (5.2) Cognitieve achteruitgang (n = 112; 57%) 84.7 (7.3) 96 (85.7%) 12.4 (8.2) 6.2 (1.6) 15.0 (7.8) Cognitieve achteruitgang en depressie (n = 37; 19%) 82.8 (8.3) 29 (78.4%) 12.7 (6.6) 6.0 (1.6) 16.3 (7.1) Depressie (n = 8; 4%) 81.6 (3.4) 8 (100%) 23.9 (2.3) 5.3 (0.5) 6.8 (3.8) 35% 30% 25% 24% 30% 25% 20% 23% 20% 16% 15% 14% 14% 14% 15% 10% 5% 0% 13% 11% 6% 1% 0 1 2 3 4 5 6 CPS-levels 10% 5% 0% 8% 6% 7% 5% 4% 3% 2% 2% 1% 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 13 DRS-levels Figuur 7-6- 2 Relatieve distributie van de CPS-scoresFiguur 7-6- 3 Relatieve distributie van de DRSscores 7-133

Tabel 7-6- 4: 2x2tabellen, diagnostische uitkomstmaten en ROC-curven van CPS en DRS CPS DRS Cognitieve achteruitgang Depressie Ja Nee Ja Nee CPSscore > 1 120 10 130 DRS- > 2 29 70 99 1 29 39 68 somscore 2 16 83 99 149 49 198 45 153 198 Sensitiviteit 0.81 (95% CI 0.73-0.87) Specificiteit 0.80 (95% CI 0.66-0.90) Sensitiviteit 0.64 (95% CI 0.49-0.78) Specificiteit 0.54 (95% CI 0.46-0.62) PV+ 0.92 PV- 0.57 LR+ 3.95 (95% CI 2.26-6.90) LR- 0.24 (95% CI 0.17-0.35) AUC 0.87 (95% CI 0.81-0.91) PV+ 0.29 PV- 0.84 LR+ 1.41 (95% CI 1.07-1.86) LR- 0.66 (95% CI 0.43-1.00) AUC 0.65 (95% CI 0.57-0.71) 100 ROC Curve Analysis Screening for cognitive impairment using CPS 100 ROC Curve Analysis Screening for depression using DRS 80 80 Sensitivity 60 40 Sensitivity 60 40 20 20 0 0 20 40 60 80 100 100-Specificity 0 0 20 40 60 80 100 100-Specificity 7.6.4 Conclusies De diagnostische eigenschappen van de CPS om cognitieve achteruitgang te detecteren bij bewoners van RVT s waren goed. Dit lijkt een bevestiging van wat eerder in de literatuur vermeld werd: verpleegkundigen zijn in staat om met een gevalideerd instrument nuttige informatie aan te leveren over de cognitieve toestand van ouderen. De DRS vertoonde erg zwakke diagnostische kwaliteiten om depressie op te sporen. Een verklaring hiervoor is dat depressie in de Belgische rusthuizen geen hoge prioriteit lijkt te hebben. Er zijn ons weinig initiatieven of projecten bekend die gericht zijn op het onderzoeken en/of verbeteren van depressie bij rusthuis- en RVT-bewoners. Men kan dus aannemen dat verpleegkundigen en verzorgenden met deze problematiek minder goed vertrouwd zijn. Onze aanbeveling is daarom ook, zoals eerder in de literatuur vermeld, om meer aandacht en vorming te besteden aan het fenomeen depressie in rusthuizen en RVT s. 7-134

7.7 ZORGPLANNING EN KWALITEIT VAN ZORG MET DE MDS/RAI NH IN RUSTHUIZEN EN RVT S 7.7.1 Inleiding Op basis van de gegevensverzameling met de Minimum Dataset van het Resident Assessment Instrument (MDS/RAI) zijn twee grote klinische toepassingsgebieden aanbevelenswaardig voor de Belgische gezondheids- en ouderenzorg. Ten eerste zijn de Resident Assessment Protocols (RAP; rusthuizen en RVT s) nuttige tools voor interdisciplinaire zorgplanning. De naar het Nederlands vertaalde handleidingen van het RAI-systeem vermelden achttien RAPs voor de verpleeghuissituatie. Een RAP wordt geactiveerd indien uit de scores blijkt dat één of enkele van de RAP-condities vervuld is. Een RAP is een gestandaardiseerde manier om hulpverleners te attenderen op een bepaald frequent voorkomend probleem in de ouderenzorg. RAPgebaseerde zorgplanning gebeurt voor individuele bewoners van bejaardeninstellingen of thuiszorgcliënten. De gegevens kunnen evenwel geaggregeerd worden op het niveau van een instelling, een dienst, een praktijk of een regio. Een tweede toepassing bestaat er in dat kwaliteitsindicatoren (KI) voor de gepresteerde zorg afgeleid kunnen worden uit de MDS/RAI. De kwaliteitsindicatorenen die op basis van de MDS/RAI berekend worden, geven steeds een beeld van de zorg voor een groep van personen. Het is dus steeds de kwaliteit van zorg van een dienst, een instelling, een praktijk of een regio die door de kwaliteitsindicator in beeld wordt gebracht, niet de kwaliteit van zorg die aan een individuele persoon geleverd is. Deze twee praktische klinische toepassingen op basis van MDS/RAI NH geven een gedifferentieerd en wetenschappelijk gevalideerd beeld van diverse belangrijke aspecten van de nood aan zorg bij ouderen die in instellingen verblijven. In deze studie willen we enkele aspecten van de individuele zorgplanning en kwaliteitsindicatoren toelichten aan de hand van gegevens die geregistreerd werden tijdens de drie jaar follow-up. Er wordt een verkennend overzicht gegeven van de RAP-activering bij de ROB/RVT-bewoners die met MDS/RAI opgevolgd werden en ter illustratie van de informatie die de KI opleveren, worden enkele theoretische KI berekend voor de totale groep ROB/RVT-bewoners. 7-135

7.7.2 Methode Voor het nagaan van de RAP-criteria werd op basis van de officiële Nederlandse handleiding van het RAI (Frijters, 1996) een eigen SAS-programma ontwikkeld. Per ROB/RVT-bewoner werd het relatief risico (RR) om 13 of meer geactiveerde RAPs te hebben berekend (figuren 3a en 3b. Het afkappunt voor het aantal RAPs per persoon was 13. De afhankelijkheidsscores werden als volgt gedichotomiseerd: o Katz-afhankelijkheidsgraad: B (criterium voor RVT) o AGGIR: 4 (criterium voor Prestation Spécifique Dépendance; PSD) o Hiërarchische ADL MDS/RAI: 3 (afkappunt voorgesteld in advies van het Interface-project, september 2005) De criteria van de KI werden eveneens met een zelf ontwikkeld SAS-programma nagegaan. De documentatie voor de KI was beschikbaar op de interrai website (Berg, 2001). De ontwikkeling van de kwaliteitsindicatoren gebeurde in verschillende stadia (Berg, 2001). Overzicht van de ontwikkeling van KI Een eerste stap in de ontwikkeling van KI was het beoordelen van de reeds ontwikkelde en bestaande KI en te bepalen welke daarvan bruikbaar waren voor verschillende doelgroepen: nl. verzorgingsinstellingen en gebruikers. Een literatuurreview en inventarisatie van KI in instellingen leverde 143 KI op. Een eerste selectie uit deze 143 KI werd bekomen na beoordeling op de volgende criteria: 1. De KI is expliciet en operationeel gedefinieerd (d.w.z. er is een teller en een noemer gedefinieerd op basis waarvan de KI berekend wordt); 2. De KI is gebaseerd op een MDS of vergelijkbare assessment gegevens ; 3. Bij de berekening van de KI wordt een methode van risico-correctie gehanteerd. Indien een KI aan de voorgaande drie criteria voldeed kwam de KI in aanmerking voor verdere empirische analyse en review. In een tweede stadium werd een empirische analyse werd uitgevoerd op 44 KI aan de hand van longitudinale gegevensbestanden van vijf V.S.-staten. De volgende cijfers werden berekend: De verdeling van de ruwe en voor risico gecorrigeerde KI; Het verband tussen de ruwe en gecorrigeerde KI; De consistentie van de KI over de staten heen en in de tijd. Op basis van de empirische analyse werden 26 KI weerhouden als voldoende 7-136

betrouwbaar en valide maten van de zorgkwaliteit in verzorgingsinstellingen. Deze 26 KI waren echter niet bruikbaar zonder correctie voor verschillen in case mix en nauwkeurigheid (betrouwbaarheid) van het evalueren tussen de verschillende instellingen, waardoor ze onderworpen waren aan selectie- en ascertainment-bias. Na verdere empirische evaluatie met MDS/RAI gegevens van de staat Massachussetts werden 22 KI weerhouden. Mits adequate risico-correctie waren deze 22 KI bruikbaar binnen het regulatory process. 15 ervan waren bruikbaar om de performantie van verzorgingsinstellingen bekend te maken aan gebruikers of zorgaankopers (purchasers). Verder onderzoek en validering is nodig omwille van diverse redenen: KI kunnen beïnvloed zijn door andere instellingskarakteristieken dan de kwaliteit van de zorg of verschillen in case mix (en daaraan gerelateerd aannemingsbeleid per instelling). Vooral in kleinere instellingen bleken de KI weinig consistent omwille van kleinere aantallen. Daarom werden methoden ontwikkeld om de KI te corrigeren voor case mix verschillen tussen instellingen en werden instellingskarakteristieken opgenomen in de berekening van de KI. Via de website www.medicare.gov/nhcompare wordt informatie over de kwaliteitsperformantie van verpleeghuizen in de V.S. m.b.t. 14 KI beschikbaar gesteld via het internet (figuur 1 en tabel 1). Via deze Medicare-website kan dus iedere Amerikaanse burger het aanbod aan nursing homes in zijn streek evalueren op basis van deze KI. Figuur 7-7-1: Vergelijking van kwaliteit van Amerikaanse verpleeghuizen via internet. 7-137

Tabel 7-7-1 Via internet beschikbare kwaliteitsindicatoren van Amerikaanse verpleeghuizen. Quality Measures Percent of Residents Whose Need for Help With Daily Activities Has 1 Increased 2 Percent of Residents Who Have Moderate to Severe Pain 3 Percent of High-Risk Residents Who Have Pressure Sores 4 Percent of Low-Risk Residents Who Have Pressure Sores 5 Percent of Residents Who Were Physically Restrained 6 Percent of Residents Who are More Depressed or Anxious Percent of Low-Risk Residents Who Lose Control of Their Bowels or 7 Bladder Percent of Residents Who Have/Had a Catheter Inserted and Left in Their 8 Bladder 9 Percent of Residents Who Spend Most of Their Time in Bed or in a Chair Percent of Residents Whose Ability to Move About in and Around Their 10 Room Got Worse 11 Percent of Residents With a Urinary Tract Infection 12 Percent of Short-Stay Residents With Delirium 13 Percent of Short-Stay Residents Who Had Moderate to Severe Pain 14 Percent of Short-Stay Residents With Pressure Sores Figuur 7-7- 1 Vergelijking van kwaliteit van Amerikaanse verpleeghuizen via internet Tabel 7-7- 1 Via internet beschikbare kwaliteitsindicatoren van Amerikaanse verpleeghuizen. De kwaliteitsindicatoren zijn gebaseerd op prevalentiecijfers of incidentiecijfers. Bij elke KI wordt de populatie van de teller en de noemer nauwkeurig gedefinieerd aan de hand van de MDS/RAI item-scores van de rusthuisbewoners (zie voorbeelden in tabel 7-7-2). 7-138

Tabel 7-7- 2: Definities van de kwaliteitsindicatoren op basis van MDS/RAI-items (Berg, 2001). Prevalentie van fixatie Restraints (physical) used daily, prevalence Numerator: Residents who were physically restrained daily (P4c or P4d or P4e = 2) on most recent assessment. Denominator: All residents on most recent assessment. Prevalentie van decubitus - bij laag-risico bewoners - bij hoog-risico bewoners Pressure ulcer (stage 1-4) prevalence: Numerator: Residents with pressure ulcers (Stage 1-4) on most recent assessment (M2a >0, or I3a-e = 707.0) Denominator, High risk: Residents that are impaired in bed mobility or transfer (G1a(A) or G1b(A)=3 or 4), comatose (B1=1), suffer malnutrition (I3a-e= 260, 262, 263.0, 263.1, 263.2, 263.8, or 263.9), or have end stage disease (J5c=checked) recorded on most recent assessment, excluding admission and re-admission assessments. Denominator, Low risk: All residents not satisfying inclusion criteria for High risk. Exclusion: Admission (Aa8a=1 or Aa8b=1) or significant change (Aa8a=3) assessments. De kwaliteit van de geregistreerde gegevens werd nagegaan d.m.v. één van de data-check-algoritmes die in het Resource Utilisation Grouper -algoritme ingevoegd werden. Het resultaat van deze data-check is de Resourde Utilisation Grouper-categorie (RUG) 45: BC1: Data errors. De analysen in dit rapport werden beperkt tot de bewoners met valide RUG-categorieën 1 t/m 44. 7-139

7.7.3 Resultaten Het totale aantal uitgevoerde MDS/RAI assessments in de rusthuizen en RVT s die participeerden aan de veldstudie, was 1029. Daarvan werden er 216 assessments in 2002 uitgevoerd, 373 in 2003, en 440 in 2005. Het aantal ROB/RVT-bewoners waarvoor in de loop van de follow-up minstens één assessment werd uitgevoerd was 633. 304 bewoners met 1 assessment = 304 262 bewoners met 2 assessments = 524 67 bewoners met 3 assessments = 201 633 1029 Het gebruikte RUG-data-check-algoritme leverde 38 (3,7%) assessments op in de categorie BC1: data errors. De overige 991 assessments waren bruikbaar voor deze studie. 7.7.3.1 Resident Assessment Protocols (RAPs) De jaarlijkse frequentieverdelingen van het aantal RAPs per persoon wordt weergegeven in figuur 2. De mediaan en het interkwartielbereik (IQR) van het aantal RAPs per persoon was over de drie jaren follow-up stabiel op 13 (IQR 11-15). Het aantal RAPs per persoon correleerde hoog met de Katzafhankelijkheidsgraad (Spearman correlaties van 0.55 tot 0.68), met de graad van autonomie volgens AGGIR (Spearman correlaties van -0.59 tot -0.64; figuur 3) en met de niveaus van de Hiërarchische ADL-schaal van de MDS/RAI (Spearman correlaties van 0.52 tot 0.59). Het relatief risico om 13 of meer geactiveerde RAPs per persoon te hebben was significant verhoogd voor elk van de afkappunten van de drie evaluatieschalen, op elk meetmoment (figuren 3a en 3b). In tabel 3 wordt de prevalentie van de RAPs weergegeven, gerangschikt volgens de globale prevalentie over de 3 jaren. Bij demente ROB/RVT-bewoners is het aantal geactiveerde RAPs per persoon in elk jaar significant hoger dan bij niet-demente ROB/RVT-bewoners (tabel 7-7-4). 7-140

Tabel 7-7- 3: RAP-activering per jaar, gerangschikt volgens globale prevalentie over 3 jaren (Het RAP Psychofarmaca is niet weergegeven). Resident Assessment 2002 2003 2004 Globaal Protocols n % n % n % n % 1 15 RAP Zorg voor het 99.0 198 gebit % 356 98.6 % 428 99.5 99.1 982 % % 2 3 RAP 91.5 183 Gezichtsvermogen % 350 97.0 % 419 97.4 96.1 952 % % 3 12 RAP 194 97.0 947 95.6 4 Voedingstoestand 5A RAP ADL Revalidiatie 190 5 11 RAP Valpartijen 185 6 14 RAP Uitdroging/vochtbalan s 178 7 16 RAP Decubitus 190 8 7 RAP Psychosociaal welbevinden 165 9 2 RAP Cognitief verval 156 10 4 RAP Communicatie 134 11 8 RAP Stemming 154 12 13 14 15 6 RAP Urine-inco & verblijfscatheter 10A RAP Activiteiten: herzien 5B RAP ADL Onderhoudsbehandeli ng 9 RAP Gedragsproblemen 118 99 93 79 16 1 RAP Delier 45 17 18 Lichaamsfixatie 39 18 19 10B RAP Activiteiten: evalueren 13 RAP Voedingssondes Aantal valide assessments 200 % 345 95.6 % 408 94.9 % 95.0 % 354 98.1 % 401 93.3 % 92.5 % 339 93.9 % 406 94.4 % 89.0 % 335 92.8 % 410 95.3 % 95.0 % 345 95.6 % 387 90.0 % 82.5 % 315 87.3 % 376 87.4 % 78.0 % 286 79.2 % 328 76.3 % 67.0 % 271 75.1 % 277 64.4 % 77.0 % 191 52.9 % 264 61.4 % 59.0 % 223 61.8 % 258 60.0 % 49.5 % 138 38.2 % 192 44.7 % 46.5 % 141 39.1 % 171 39.8 % 39.5 % 116 32.1 % 148 34.4 % 22.5 27.1 98 % % 102 23.7 % 19.5 15.8 16.3 57 70 % % % 945 930 923 922 856 770 682 609 599 429 405 343 245 166 % 95.4 % 93.8 % 93.1 % 93.0 % 86.4 % 77.7 % 68.8 % 61.5 % 60.4 % 43.3 % 40.9 % 34.6 % 24.7 % 16.8 % 7 3.5% 16 4.4% 15 3.5% 38 3.8% 0 0.0% 2 0.6% 0 0.0% 2 0.2% 100 % 361 100 % 430 100 % 991 100 % 7-141

Tabel 7-7- 4: Aantal geactiveerde RAPs voor demente en niet-demente ROB/RVT-bewoners: mediaan, IQR, n. Demente ROB/RVTbewoners Niet-demente ROB/RVTbewoners Wilcoxon toets p-waarde 2002 14 (13 15) n = 145 10 (9 12) n = 53 p < 0.0001 2003 14 (12 15) n = 221 11 (10 13) n = 114 p < 0.0001 2004 14(13 16) n = 227 11 (9 12) n = 168 p < 0.0001 Figuur 7-7- 2: Verdeling van het aantal RAPs per persoon in de jaren 2002-2004 7-142