Samenvatting Maatschappijleer Hoofdstuk 2

Vergelijkbare documenten
Samenvatting Maatschappijleer Politiek

Samenvatting Maatschappijleer Hoofdstuk 2 (Politieke Besluitvorming)

Samenvatting Maatschappijleer Politieke besluitvorming, paragraaf 1 t/m 6

Samenvatting door een scholier 2432 woorden 18 januari keer beoordeeld. Maatschappijleer. Politieke besluitvorming.

Samenvatting Maatschappijleer Politieke Besluitvorming

Samenvatting Maatschappijleer Politieke besluitvorming

7,4. Samenvatting door een scholier 2092 woorden 2 april keer beoordeeld. Maatschappijleer. Toets politieke besluitvorming H2

5,9. Samenvatting door een scholier 1292 woorden 15 februari keer beoordeeld. Maatschappijleer

Samenvatting Maatschappijleer Politieke besluitvorming

Samenvatting Maatschappijleer Hoofdstuk 2 Politieke Besluitvorming

Samenvatting Maatschappijleer Hoofdstuk 2, paragraaf 4 t/m 6

Samenvatting Maatschappijleer 1 Politiek

Samenvatting Maatschappijleer Hoofdstuk 3 paragraaf 1 tm 5, 7

Samenvatting Maatschappijleer Hoofdstuk 2 politiek

Samenvatting Maatschappijleer Maatschappijleer voor jou Hoofdstuk 3 Politiek

5.9. Boekverslag door E woorden 23 oktober keer beoordeeld. Maatschappijleer Thema's maatschappijleer

Samenvatting Maatschappijleer Politieke Besluitvorming

Aantekening Geschiedenis Hoofdstuk 6: Staatsinrichting

6,6. Samenvatting door een scholier 1139 woorden 2 mei keer beoordeeld. Maatschappijleer POLITIEK

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 7

5,8. Par 1: Staat! Par 2: Rechtstaat! Stelling door een scholier 1818 woorden 3 november keer beoordeeld.

5,9. Samenvatting door een scholier 1608 woorden 12 januari keer beoordeeld. Maatschappijleer Thema's maatschappijleer

Samenvatting Maatschappijleer Politiek - Democratie en rechtstaat

Paragraaf 1: Democratie

5.4. Boekverslag door B woorden 2 juni keer beoordeeld. Maatschappijleer. Inhoudsopgave

Samenvatting Maatschappijleer Hoofdstuk 2 (Politieke Besluitvorming)

Samenvatting Maatschappijleer Hoofdstuk 3

2 keer beoordeeld 20 februari 2016

Samenvatting Maatschappijleer Hoofdstuk 3

Een democratie is een staatsvorm waarbij de bevolking direct of indirect invloed uitoefent op de politieke besluitvorming.

Samenvatting Maatschappijleer Hoofdstuk 3

Samenvatting Maatschappijleer Hoofdstuk 3 Kiezen en Delen 5 paragrafen

Maatschappijleer par. 1!

6,6. Samenvatting door een scholier 2067 woorden 5 maart keer beoordeeld. Maatschappijleer Thema's maatschappijleer

Samenvatting Maatschappijleer Politiek

Samenvatting Maatschappijleer Politiek (hoofdstuk 1)

Samenvatting door M woorden 15 januari keer beoordeeld. Thema's maatschappijleer. Hoofdstuk 1. Algemeen belang:

Samenvatting Maatschappijleer Politieke besluitvorming H1

6,7. Samenvatting door een scholier 1795 woorden 16 november keer beoordeeld. Maatschappijleer Thema's maatschappijleer

Samenvatting Maatschappijleer politiek module 1

Samenvatting Maatschappijleer Hoofdstuk 2, Politiek

Samenvatting Maatschappijleer Parlementaire democratie - par 1t/m 6

Samenvatting Maatschappijleer Politieke besluitvorming

Samenvatting Maatschappijleer Samenvatting Hoofdstuk 2

Samenvatting Maatschappijleer Politiek

Samenvatting Maatschappijleer Politieke besluitvorming Hoofdstuk 1 t/m 3

MEERKEUZEVRAGEN 1. KEUZES MAKEN

Samenvatting Maatschappijleer Politiek H3 H4 H5 H6

7,1. Samenvatting door een scholier 1863 woorden 25 november keer beoordeeld. Maatschappijleer. Maatschappijleer H4 t/m H6

Samenvatting Maatschappijleer Hoofdstuk 3 Politiek

DEMOCRATIE EN RECHTSSTAAT

Antwoorden Maatschappijleer Hoofdstuk 2

Bestuurslagen in Nederland rijksoverheid provinciale overheid gemeentelijke overheid

6,8. Samenvatting door een scholier 2639 woorden 16 januari keer beoordeeld

Maatschappijleer Parlementaire Democratie 10 VWO

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 2

Samenvatting Geschiedenis Staatsinrichting Begrippen

Samenvatting Maatschappijleer Parlementaire democratie

Antwoorden Maatschappijleer Politieke besluitvorming H 1 + 2

Samenvatting Maatschappijleer Politieke besluitvorming h2

Samenvatting Maatschappijleer Politieke besluitvorming

Samenvatting Maatschappijleer Politieke Besluitvorming Paragraaf 1 t/m 5

7, Het parlement is baas boven baas. Samenvatting door een scholier 1995 woorden 13 januari keer beoordeeld.

Samenvatting Geschiedenis Staatsinrichting H3+4

1. Politiek, staat en dictatuur

Samenvatting Maatschappijleer Hoofdstuk 3 Kiezen en Delen

Samenvatting Maatschappijleer Hoofdstuk 1, Politieke besluitvorming

Samenvatting door E woorden 5 april keer beoordeeld. Maatschappijleer. Maatschappijleer: parlementaire democratie.

Samenvatting Maatschappijleer Politieke beluistvorming

Samenvatting Geschiedenis Module 5

Samenvatting Maatschappijleer Hoofdstuk 1

Samenvatting Maatschappijleer Parlementaire democratie

Samenvatting door een scholier 2262 woorden 7 april keer beoordeeld. Maatschappijleer Thema's maatschappijleer

Module 7 Staatsinrichting en rechtsstaat

Samenvatting Geschiedenis Staatsinrichting van Nederland

Hoofdstuk 1: Wat is politiek?

Samenvatting Maatschappijleer Maatschappijleer Thema 3 Hoofdstuk 1-6 en 8

6.7. Boekverslag door P woorden 6 juli keer beoordeeld. Maatschappijleer Thema's maatschappijleer. 2 Politieke stromingen en partijen.

Democratie = Een staatsvorm waarbij de bevolking direct of indirect invloed uitoefent op de politieke besluitvorming.

Paragraaf 1: Democratie

Samenvatting Geschiedenis Samenvatting Staatsinrichting hoofdstuk 1 VMBO

7, wat is politiek. Samenvatting door een scholier 2134 woorden 24 november keer beoordeeld. Maatschappijleer

Samenvatting Maatschappijleer Hoofdstuk 3 par. 1 t/m 6 en 9

Samenvatting Maatschappijleer Hoofdstuk 1 t/m 6 Politieke besluitvorming

Samenvatting Maatschappijleer Politieke besluitvorming paragraaf 1 t/m 6

Parlementaire democratie!

Samenvatting Maatschappijleer Politieke besluitvorming H9 en H10

wat is politiek? Boekverslag door J woorden 17 februari keer beoordeeld. Maatschappijleer Thema's maatschappijleer

7,5. Paragraaf 1. Samenvatting door een scholier 2232 woorden 17 maart keer beoordeeld. Maatschappijleer. Hoofdstuk 3

6,9. Samenvatting door een scholier 2567 woorden 24 mei keer beoordeeld. Maatschappijleer. Politieke Besluitvorming

Samenvatting Maatschappijleer Staatsinrichting

Derde Kamer Handboek Politiek 2

Verklarende woordenlijst

Handboek Politiek 2. Derde Kamer der Staten-Generaal

Handboek Politiek deel 2

6,9. Samenvatting door een scholier 3365 woorden 15 september keer beoordeeld

Er zijn tal van landen waar burgers nauwelijks rechten hebben, of waar die rechten door machtshebbers worden genegeerd.

7,9. Samenvatting door een scholier 2095 woorden 10 oktober keer beoordeeld. Maatschappijleer

1Nederland als democratie

Hoofdzaken staatsinrichting

Transcriptie:

Samenvatting Maatschappijleer Hoofdstuk 2 Samenvatting door een scholier 2214 woorden 15 maart 2004 5,6 13 keer beoordeeld Vak Methode Maatschappijleer Delphi Maatschappijleer H2 2.1 t/m 2.4 Politieke structuur = duurzame verhoudingen tussen organisaties en groepen in de politiek en de regels van besluitvorming. Politieke cultuur = de politieke opvattingen en de manier waarop mensen met elkaar omgaan in de politiek. Politieke actoren = mensen, groepen en organisaties die handelend optreden in de politiek. (zoals actiegroepen, partijen, vakbonden, regering en parlement.) Wetten = voor iedereen geldende regels. Nederland = de Nederlandse staat. Staat = overheid 3 kenmerken van een staat: 1. Er is een precies afgebakend grondgebied. de grenzen zijn in de loop der tijd ontstaan door natuurlijke barrières, zoals bergen zeeën en rivieren en ook door oorlogen en huwelijken tussen koningshuizen. 2. Binnen het gebied woont een bevolking, die vaak iets gemeenschappelijks heeft, zoals geschiedenis, cultuur en taal. 3. De staat (overheid) heeft binnen dat gebied het hoogste gezag. De overheid mag met fysiek geweld optreden tegen mensen die de wetten overtreden. De overheid beschikt over macht = zij kunnen mensen via straffen dwingen om zich aan de wetten te houden. Gezag = als de macht als juist en redelijk wordt aanvaard. Politiek = alles wat te maken heeft met de overheid: hoe komen besluiten en wetten tot stand. Beleid voeren = proberen ene bepaald doel te bereiken door het doelgericht gebruik van bepaalde middelen. Pagina 1 van 8

Dictatuur = 1 persoon (meestal een man) of een kleine groep mensen heeft de macht in handen. De inwoners bij een dictatuur zijn onderdanen, zij zijn ondergeschikt aan de staat. En hebben weinig rechten, vooral veel plichten. Democratie = de inwoners zijn geen onderdanen maar burgers, hebben naast plichten ook rechten, mogen zeggen en schrijven over de fouten van de overheid. 1917 algemeen kiesrecht voor mannen 1919 algemeen kiesrecht ook voor vrouwen. Democratie = het volk heerst. Indirecte democratie ( of vertegenwoordigende of representatieve democratie) = Het volk heerst via vertegenwoordigers. Direct democratie = de burgers praten en beslissen direct mee.( bij hele kleine landen en aantallen mensen) In NL geen volksstemming of referendum. (= bevolking mag rechtstreeks beslissen over een belangrijke kwestie.) Democratie = gelijkheid en vrijheid. Gelijkheid = alle burgers hebben gelijke rechten, er mag niet worden gediscrimineerd op grond van bijvoorbeeld, huiskleur, sekse, politieke of godsdienstige opvattingen. Vrijheid = de burgers moeten hun eigen leven kunnen inrichten zoals zij dat willen. Zolang zij daarmee de vrijheid van andere burgers niet schaden, mag de overheid die vrijheid niet schaden. De 5 belangrijkste kenmerken van de (indirecte) democratie: 1. Algemeen kiesrecht : alle volwassen mannen en vrouwen mogen stemmen. Hoe ieder individu stemt is geheim, tenzij iemand dat vrijwillig verteld. 2. Regelmatige verkiezingen: In NL kiezen de burgers elke 4 jaar leden van een volksvertegenwoordiging of parlement. Het parlement neemt besluiten over wetten en controleert de regering. De regering = het dagelijkse bestuur van het land en kan alleen blijven regeren zolang zij het vertrouwen heeft van de meerderheid van het parlement. Als de regering bij de volgende verkiezing geen meerderheid haalt komt er een andere regering. 3. Vrijheid van meningsuiting: Mensen kunnen vrij hun mening geven. Burgers kunnen zo verschillende standpunten horen en een eigen mening vormen. Je mag alleen gene personen beledigen. Alleen de onafhankelijke rechter (staat niet onder de regering) mag publicaties of uitzendingen verbieden. 4. Vrijheid van vereniging en vergadering: iedereen mag een vereniging oprichten van mensen met dezelfde ideeën of belangen. Ook partijen die het helemaal niet eens zijn met de regering mogen meedoen aan verkiezingen. Je mag ook bijeenkomsten en demonstraties organiseren. 5. Machtenscheiding. Pagina 2 van 8

Een goede democratie is ook een rechtsstaat. Rechtsstaat = dat belangrijke rechten van alle burgers gegarandeerd zijn en dat iedereen zich aan de wetten moet houden. Sociale voorwaarden voor democratie = als de regels alleen goed werken onder bepaalde maatschappelijke omstandigheden. De kans dat het met een democratie goed gaat is groot als: Er sprake is van een gunstige sociaal economische ontwikkeling. Er een zekere mate van sociaal- economische gelijkheid bestaat. Er sprake is van een democratische politiek cultuur. Burgers zich hebben verenigd in organisaties op grond van ideeën of belangen. Militairen geen invloed hebben op de politiek. De staat goed functioneert, goede diensten verleent en niet te veel de belangen van 1 groep behartigt. Er geen hevige conflicten zijn tussen etnische groepen of mensen van verschillende godsdiensten. Paragraaf 2 Kenmerken van een rechtsstaat: 1. Alle burgers hebben gelijke rechten. 2. Iedereen moet zich aan de wetten houden, ook de overheid zelf. 3. Er bestaat een machtenscheiding. 4. In de grondwet en de internationale verdragen ( afspraken tussen landen) zijn de belangrijkste grondrechten opgenomen. 1. Alle burgers hebben gelijke rechten, deze wettelijke gelijke rechten moeten in de praktijk ook worden nageleefd. Dus ook geen verschil tussen rijk en arm. 2. Wat wel en niet mag staat geschreven in de wetten, ook de overheid moet zich aan deze wetten houden. Wat in een rechtsstaat wel kan en in een dictatuur niet = een burger kan een proces beginnen tegen de overheid en zo n proces ook winnen. 3. Er bestaat een machtenscheiding tussen: De wetgevende macht: die de wetten maakt dit is het parlement (1e + 2e kamer)vaak samen met de regering (ministers (ook minister president) en koningin). De uitvoerende macht : die zorgt dat de wetten worden uitgevoerd = de regering + de ambtenaren. De rechterlijke macht: die optreedt als de wetten worden overtreden: rechters Rechters worden voor het leven (tot pensioen) benoemd en kunnen niet worden ontslagen door de regering. In dictatuur maakt degene die de macht heeft de wetten, heeft leiding bij de uitvoering en bepaald wat de rechters moeten doen als die wetten worden overtreden. 4. In de grondwet staan de belangrijkste regels van een staat. Voor de grondwetswijziging is een tweederde meerderheid nodig. + er moet 2 keer over worden gestemd, 1x voor en 1x na de verkiezingen. Grondrechten = mensenrechten = klassieke mensenrechten (individuele mensenrechten ) en sociale mensenrechten. Pagina 3 van 8

De belangrijkste klassieke / individuele grondrechten in de Nederlandse grondwet: Vrijheid van godsdienst. Vrijheid van drukpers/ meningsuiting Vrijheid van vereniging, vergadering en demonstratie. Onaantastbaarheid van het lichaam. ( = bijv. politie mag gevangenen niet mishandelen of martelen, nooit!) Bescherming tegen willekeurige huiszoeking, Brief Telefoon en telegraafgeheim Sociale mensenrechten = het recht op eten, onderdak, werk, onderwijs en gezondheidszorg. Paragraaf 3 Het algemeen belang = welvaart, veiligheid, onderwijs en de gezondheidszorg. Ideologieën = opvattingen over hoe de maatschappij functioneert en in de toekomst moet functioneren. Een politieke stroming = een groep mensen met dezelfde ideologie Een politieke partij = georganiseerde groep mensen die : Ideeën heeft over alle belangrijke beleidsterreinen en kandidaten stelt bij verkiezingen. Programma = de ideeën samen over de belangrijke beleidsterreinen. 3 belangrijkste politieke stromingen in NL : liberalisme socialisme (sociaal democratie) en christendemocratie. Links = willen dat de overheid flink ingrijpt om de sociale ongelijkheid in bijvoorbeeld onderwijskansen en inkomen en huisvesting te verminderen. Links hecht dus sterk aan gelijke kansen. Rechts denkt dat de vrijheid van mensen in gevaar komt als de overheid zich teveel met sociaal economische zaken bemoeit. Sociaal economisch gebied socialisten = links, Liberalen = rechts. Tussen Links en rechts = het politieke midden of het centrum. Het Liberalisme hecht sterk aan vrijheid. De overheid mag die vrijheid niet beperken. Liberalen denken dat mensen goed weten wat hun belangen zijn en als iedereen die nastreeft en zich aan de wetten houdt zal dat het beste zijn voor iedereen. Maar de staat heeft natuurlijk wel taken als het houden van de veiligheid,. Uitkeringen mogen niet te hoog zijn, leidt tot misbruik en mensen moeten zelf op hun eigen benen kunnen staan. Initiatieven mogen niet worden ontmoedigt door mensen met hoge inkomens extra belasting te laten betalen. Pagina 4 van 8

De grote Liberale partij = de VVD ( de Volkspartij voor Vrijheid en Democratie ) Ook D66 wordt vaak liberaal genoemd, D66 wil een volksstemming, een referendum. Socialisme is ontstaan als een reactie op het liberalisme. De overheid moet wetten maken om de arbeiders te beschermen. Anders brengt de vrijheid van de 1 (de ondernemer) de vrijheid van de ander (de arbeider) in gevaar. De socialisten zijn voor een actieve overheid die moet zorgen voor gelijk kansen en een rechtvaardig inkomsten verdeling. Ook herverdeling van het inkomen is een taak van de overheid., mensen met hoge inkomsten moeten meer belasting betalen. Over individuele vrijheid denken socialisten hetzelfde als liberalen (abortus, euthanasie) Grootste partij van de socialisten = PVDA 2 kleinere partijen = Groen Links ( milieuproblemen) en de SP ( arbeiders en uitkeringsgerechtigden) Confessionele partijen laten zich inspireren door de bijbel. De hoofdstroming hiervan = de Christen democratie. Op sociaal economisch gebied zit de christen democratie vaak tussen de liberalen en de socialisten in. Werkgevers werknemers = sociale partners Christen democraten geven de voorkeur aan de verantwoordelijke samenleving. Steun voor mensen die zichzelf niet kunnen verzorgen, is niet alleen een taak voor de overheid, ook voor familie, buren vrienden en particuliere organisaties. De christen democratie is in principe tegen abortus en euthanasie, in praktijk is het in bepaalde situaties wel toelaatbaar. De grote partij van de christen democratie = CDA is in 1980 ontstaan uit 1 katholieke en 2 protestante partijen. Nog 3 kleine confessionele partijen: GPV (= Gereformeerd Politiek verbond) RPF (= Reformatorisch Politieke Federatie) en SGP (Staatkundig Gereformeerde Partij) Alle 3 willen ze het beleid strikter laten bepalen door bijbelse voorschriften dat het CDA doet. SGP is tegen het vrouwenkiesrecht. STOMME PARTIJ DUS!! One-issue partijen = partijen die zich vooral op 1 punt richten Bekendste hiervan = de CD = centrum Democraten en keert zich vooral tegen de allochtonen die in Nederland wonen. Wordt vaak als extreem rechts en racistisch beschouwd. Paragraaf 4: Regering en Parlement. Derde dinsdag in september = prinsjesdag Parlement = ministers +koningin. Constitutionele monarchie = België, Engeland, Denemarken, Noorwegen en Zweden. De koningin kan geen politieke beslissingen nemen of uitspraken doen. Pagina 5 van 8

Zijzelf en haar naaste familie zijn volgens de wet onschendbaar. Het geheim van Noordeinde = het overleg tussen de koningin en de ministers. Troonrede = hierin staan de plannen van de regering voor het komende jaar. Elke 4 jaar kunnen de Nederlanders rechtstreeks stemmen voor: de Tweede kamer: het belangrijkste onderdeel van het parlement of van de volksvertegenwoordiging; de Provinciale Staten : de volksvertegenwoordiging in elk van de 12 provincies. De Gemeenteraad: de volksvertegenwoordiging in elk van de 550 gemeenten. Het Europees parlement: de volksvetegenwoordiging in de Europese unie. (1x in de5 jaar) Deelgemeenteraden: voor wijken van grote gemeenten als Amsterdam en Rotterdam. De leden van de Provinciale staten bepalen wie er in de eerste kamer komt. Alle Nederlanders van 18 jaar en ouder kunnen hun stem uitbrengen. = actief kiesrecht. Ook passief kiesrecht = zij kunnen worden gekozen als lid van de tweede kamer en de andere vertegenwoordigende lichamen. Voor de deelgemeenteraden mogen ook mensen meedoen die in Nederland wonen en een nationaliteit hebben van 1 v/d andere E.U landen. Mensen van buiten de EU hebben na 5 jaar in NL gewoond te hebben stemrecht. Je stemt op een kandidaat. De lijsttrekker = de gene van een partij die bovenaan staat en waarop het meeste is gestemd. Zwevende kiezers = kiezers die per verkiezing bepalen wat ze stemmen. Na verkiezingen moet er een regering gevormd worden, v/d partijen met elk 76 of meer zetels.. Dit wordt in NL nooit gehaald, dus moeten de grootste partijen met elkaar onderhandelen. Tijdens deze kabinetsformatie speelt de koningin een grote rol, zij moet bepalen wie ze kiest als informateur. Gaat kijken welke partijen het eens kunnen gaan worden. Als duidelijk is wie er willen samenwerken benoemd de koningin een formateur. De formateur moet een nieuwe regering samenstellen en kijken hoeveel ministers elke partij krijgt en wie ministers gaan worden. De regering moet steunen op een meerderheid van de tweede kamer. Van 1918 tot 1994 zaten de christen democraten altijd in de regering. Regeerakkoord = hierin staan de belangrijkste plannen voor 4 jaar. Coalitieregering = een regering die uit verschillende partijen bestaat = de coalitie. Regering = 15 ministers en de koningin. Ministerraad = alleen de 15 ministers Kabinet = 15 ministers en 14 staatssecretarissen (onderministers) Pagina 6 van 8

Het kabinet wordt geleidt door de minister president of door de premier. De premier en de minister van Financiën hebben algemene taken, de andere ministers hebben ieder en gespecialiseerd beleidsterrein. Ministers hebben de leiding over een departement of over een ministerie, daar werken ambtenaren die het beleid voeren. Miljoenennota = concrete plannen, een begroting en waar de overheid het benodigde geld vandaan denkt te halen. Tweede kamer = 150 personen (direct gekozen) Eerste kamer = 75 personen (indirect gekozen) Volksvertegenwoordiging = parlement = 1e + 2e kamer = staten generaal. Ministers en staatssecretarissen mogen geen lid zijn van het parlement. Niet- regeringspartijen = oppositiepartijen Oppositiepartijen willen het regeringsbeleid bijstellen en verbeteren. 2 belangrijke taken v/h parlement: 1. wetgeving = alle wetsvoorstellen moeten door het parlement worden goed gekeurd, eerst door de tweede kamer en dan door de eerste kamer. 2. controleren van de regering. Het parlement heeft een aantal rechten. het begrotingsrecht de jaarlijkse begroting moet door ieder ministerie afzonderlijk worden goedgekeurd. De tweede kamer heeft het recht van amendement = bij een meerderheid v/d stemmen kunnen er veranderingen worden aangebracht in wetsvoorstellen. De tweede kamer heeft het recht van initiatief = als kamerleden vinden dat er een nieuwe wet moet komen, maar de regering doet er niets aan, kunnen zij zelf een wetsontwerp indienen,moet wel dezelfde weg doorlopen. De weg van een wetsontwerp tot en wet: 1. Wetsontwerp wordt door de regering gemaakt (in praktijk door ambtenaren). De ministerraad is het eens met dit wetsontwerp. 2. de regering zendt het ontwerp naar de tweede kamer. Er wordt gediscussieerd met fractiespecialisten. De voltallige tweede kamer stemt. 3. De meerderheid heeft voor gestemd en het ontwerp gaat naar de eerste kamer.die mag geen wijzigingen meer aanbrengen. 4. de minister en de koningin zetten hun handtekening onder de wet. Tweede en Eerste kamer beschikken over de volgende middelen om de regering te controleren: Het stellen van mondelinge en schriftelijke vragen. Pagina 7 van 8

Het houden van een interpellatie over een belangrijk onderwerp. (= een spoeddebat, waarbij een minister uitleg aan de kamer moet komen geven.) Er kan een enquête worden ingesteld. Als kamerleden vinden dat een minister, staatssecretaris of een heel kabinet grote fouten heeft gemaakt kunnen zij een motie van wantrouwen indienen. Wanneer zo n motie wordt aangenomen moet de minister of het hele kabinet aftreden = kabinetscrisis. Pagina 8 van 8