Analyse van de rechtstreekse steun uit Pijler I aan de landbouwer

Vergelijkbare documenten
Onderbenutting toeslagrechten: campagne

Handel in toeslagrechten en premierechten voor zoogkoeien: campagne 2007

Analyse van de rechtstreekse steun uit Pijler I aan de landbouwer: campagne 2007

Analyse van de rechtstreekse steun uit Pijler I aan de landbouwer: campagne 2008

Analyse van de rechtstreekse steun uit Pijler I aan de landbouwer: campagne 2006

In deze rubriek vindt u per aanvraagde premie een prognose van het bedrag waarop u recht heeft.

Hoofdlijnen Gemeenschappelijk Landbouwbeleid Europees Landbouwbeleid en Voedselzekerheid

INTERREGIONALE LANDBOUWERS

Politiek akkoord over de Health Check van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

Effectrapportage hervorming GLB vanaf 2015

over de ex-ante-evaluatie Impact hervorming Europees landbouwbeleid op biologische landbouw in Vlaanderen

Hoofdlijnen Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

GLB richting december 2011 Studiedag Verbond Vlaamse Suikerbietplanters

Analyse van de steun aan de landbouwer: 2009

Regionale & sectorale verdeling van Europese landbouwsubsidies in Nederland

Nieuwe GLB in relatie tot de Toeslagrechten. Jan Moggré ZLTO advies

Voorstellen voor Afhoudingspercentages bij verhandeling van Toeslagrechten

Hoofdlijnen en nationale keuzes GLB

Basisbetalingsregeling 2015 t/m 2019

Herverdeling van de rechtstreekse steun binnen Vlaanderen. Ex-ante evaluatie van de wetgevende voorstellen van de Europese Commissie

Beleidsdomein Landbouw en Visserij

Toekomst Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Herman Snijders Programmadirectie GLB, Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie (EL&I)

TOELICHTING BIJ DE AFREKENING RECHTSTREEKSE INKOMENSSTEUN campagne 2014

Bedrijfstoeslag Overzicht maatregelen en sancties

SALV Strategische Adviesraad voor Landbouw en Visserij

DE WAALSE LANDBOUW IN CIJFERS

Nieuw Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

IEUWSBR. Fiscale behandeling UWS. van toeslagrechten. Task Force Economie IEUWS S NIEUWSBRIE

GLB-onderhandelingen; stand van zaken april 2013

Publicatieblad van de Europese Unie L 314/7

De waalse landbouw in cijfers

Het GLB Gezamenlijke Staten Noord-Nederland 15 februari Monique Remmers Directie Europees Landbouwbeleid en voedselzekerheid

DIRECTE STEUN ALGEMEEN

TOELICHTING OP DE BETALINGEN IN HET KADER VAN HET GEMEENSCHAPPELIJK LANDBOUWBELEID IN 2008

Begeleidende nota minimale MTR-advisering


De waalse landbouw in cijfers

Peter van Giersbergen Rob Verhees CROSS COMPLIANCE. Voordat je het weet heb je ermee te maken. Inspecteurs Toezichtontwikkeling

De waalse landbouw in cijfers

Impact van rechtstreekse steun op het bedrijfsinkomen

HET NIEUWE GLB BETALINGSRECHTEN EN BETALING VOOR JONGE LANDBOUWERS. Oostmalle 9 september 2014 Tine Van Eylen

Voorlopige resultaten van de perceelsaangiftes

EU Programma s GLB

Introductie Optimus advies door middel van Melkveewet en GLB 2015

MAXIMALE RENTABILITEITSOPPERVLAKTEN VOOR DE PERIODE 25/11/ /11/2022

Bedrijfstoeslag voor paardenhouderijen

VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD. over de uitgaven uit het ELGF. Systeem voor vroegtijdige waarschuwing nr.

HET VLAAMSE HET VLAAMSE LANDBOUWBELEID EURO TOTALE BEDRIJFSINKOMEN PIJLER LANDBOUWBELEID TGAVEN PDPO DOSSIERS SLACHTPREMIE RECHTSTREEKSE INVESTERINGEN

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds De Regeling GLB-inkomenssteun 2006 wordt als volgt gewijzigd:

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds De Regeling GLB-inkomenssteun 2006 wordt als volgt gewijzigd:

Ex-ante evaluatie van de hervorming van de rechtstreekse steun

Besluit van de Vlaamse Regering betreffende de premiesubsidie voor een brede weersverzekering in de landbouwsector

TOELICHTING BIJ DE PREMIESIMULATIE AGROMILIEUMAAT- REGELEN EN ANDERE PLATTELANDSMAATREGELEN

INDIENEN EN WIJZIGEN VAN DE VERZAMELAANVRAAG

De waalse landbouw in cijfers

1 Wat houdt de vanggewasregeling in?... 2

Actualiteiten en Ervaringen met. Ninove 10/01/2017

'H &RPPLVVLH VWHOW HHQ ODQGERXZKHUYRUPLQJ YRRU RP GH ODQGERXZHUV HHQ ODQJHWHUPLMQSHUVSHFWLHI RS GXXU]DPHODQGERXZWHELHGHQ

NAAM: MARC HANSEN LEEFTIJD: 49 PLAATS: ZICHEN-ZUSSEN- BOLDER TEELT: CHAMPIGNONS

Effecten van het nieuwe GLB. Vlas en Hennep.NL. Erik Beumer Beumer Agro Service

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN VERSLAG VAN DE COMMISSIE AAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

Gemeenschappelijk Landbouwbeleid Herman Snijders Europees Landbouwbeleid en Voedselzekerheid

Impact vernieuwde GLB voor de sierteelt

BETALINGSRECHTEN UIT DE VLAAMSE RESERVE

Impact hervorming Europees landbouwbeleid op biologische landbouw in Vlaanderen

Rapport: duurzaamheid van de Vlaams-Brabantse land- en tuinbouw

De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Postbus Geachte Voorzitter,

Rapport: duurzaamheid van de Vlaams-Brabantse land- en tuinbouw

GLB-akkoord en nationale invulling. Reutum, 26 november 2013

DE VLAAMSE REGERING, Gelet op het akkoord van de Vlaamse minister, bevoegd voor de begroting, gegeven op 30 maart 2011;

Wat met de zoogkoeienpremie na 2013?

Gemeenschappelijk Landbouwbeleid Roald Lapperre directeur Europees Landbouwbeleid ministerie van LNV

OMSCHAKELING NAAR DE BIOLOGISCHE PRODUCTIE

DEPARTEMENT LANDBOUW & VISSERIJ

GLB en Vergroening. Goed boeren, goed beheren

landbouwbeleid markt en InKomensBeleId

Statistisch Product. Raming van de oogst en pachten in de landbouw

Agrarische grondprijzen in de EU in 2016

Het nieuwe Gemeenschapelijke Landbouwbeleid (GLB) voor de Boomkwekerij

Tweede Kamer der Staten Generaal t.a.v. de Fractievoorzitters en Landbouwwoordvoerders Postbus EA DEN HAAG. Geachte dames en heren,

Officiële uitgave van het Koninkrijk der Nederlanden sinds 1814.

Toelichting bij het Rapport bij de Nationale Verklaring 2019

Vennootschappen onderworpen aan de vennootschapsbijdrage

14. De effecten van de beleidsopties

2 De voorstellen van de Europese Commissie op hoofdlijnen

Infosessies nieuw GLB: Vergroening

COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN. Voorstel voor een VERORDENING VAN DE RAAD

Hoofdlijnen Gemeenschappelijk Landbouwbeleid

Persbericht Verzamelaanvraag 2010: aandachtspunten & nieuwigheden Aandachtspunten 1. Wie moet een verzamelvraag indienen?

AGRO. actueel. Special: Nieuwe Bedrijfstoeslagregeling. Woord vooraf

GLB GEKOPPELDE STEUN

Productierekening 2005

DE WAALSE LANDBOUW IN CIJFERS. Foto : DGARNE DDV

GLB, agrarisch natuurbeheer en de positie van collectieven

Biologische landbouw: arealen en veestapels,

Betalingsrechten, reserve, jonge landbouwers

Kan een bedrijf dat geen toegangsticket heeft dit "vrij" aankopen zonder enige voorwaarde inzake overname van bedrijf of grond?

DE PRODUCTIEREKENING VAN DE VLAAMSE LAND- EN TUINBOUW

1 Toegangsticket en Berekening Betalingsrechten

Biologische landbouw: arealen en veestapels,

Transcriptie:

Analyse van de rechtstreekse steun uit Pijler I aan de landbouwer 2005: van premie naar toeslagrecht December 2006 V. Campens, L. Bas, S. Lenders, V. Samborski, K. Carels Vlaamse Overheid Beleidsdomein Landbouw en Visserij Afdeling Monitoring en Studie (AMS) Leuvenseplein 4 1000 Brussel

Met speciale dank aan: Johan Heyman en Peter Jan Carlier van ALVB, Jos De Smedt en Anja Bockstal van ALV en Dirk Van Gijseghem van AMS van het Beleidsdomein Landbouw en Visserij 1

Analyse van de rechtstreekse steun uit Pijler I aan de landbouwer 2005: van premie naar toeslagrecht Lijst met gebruikte afkortingen...4 Samenvatting...5 0 Situering...6 1 De MTR en het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid...7 1.1 De MTR algemeen... 7 1.2 De invulling van de MTR door Vlaanderen... 8 1.3 Invoering van de toeslagrechten in naburige lidstaten... 9 1.4 Aansluitend de melk- en suikerhervorming... 12 1.5 Het ontstaan van Toeslagrechten en de Bedrijfstoeslag... 13 1.5.1 De soorten toeslagrechten... 13 1.5.2 Het verwerven van toeslagrechten en hun waarde... 14 2 Werkwijze... 17 3 Monitoring van de rechtstreekse steun uit Pijler I... 19 3.1 Totaal aan uitbetaalde premies... 19 3.1.1 Verdeling over de verschillende soorten premies... 19 3.1.2 Ruimtelijke voorstelling van de bestemming van alle premies uit Pijler I... 19 3.1.3 Combinaties van premies... 20 3.2 Totaal aan toeslagrechten... 21 3.2.1 Aangegeven toeslagrechten... 21 3.2.2 Verdeling volgens diverse gewasgroepen... 22 3.2.3 Toegekende rechten en uitbetaalde toeslagrechten... 24 3.2.4 Combinaties van uitbetaalde toeslagrechten... 26 3.3 Gewone toeslagrechten... 27 3.3.1 Verdeling volgens het aantal GTR... 27 3.3.2 Verdeling volgens de totale waarde van de GTR... 27 3.3.3 Verdeling volgens de leeftijd van de bedrijfsleider... 28 3.3.4 Verdeling volgens provincie... 29 3.3.5 Ruimtelijke voorstelling van de GTR... 30 3.4 Braakleggingstoeslagrechten... 30 3.4.1 Verdeling volgens het aantal BTR... 30 3.4.2 Verdeling volgens de totale waarde van de BTR... 31 3.4.3 Verdeling volgens de leeftijd van de bedrijfsleider... 31 3.4.4 Verdeling volgens provincie... 32 3.4.5 Ruimtelijke voorstelling van de BTR... 33 3.4.6 Speciale Toeslagrechten... 33 3.4.7 Verdeling over het aantal STR... 34 3.4.8 Verdeling over de totale waarde van de STR... 34 3.4.9 Verdeling volgens de leeftijd van de bedrijfsleider... 34 3.4.10 Verdeling volgens provincie... 35 3.4.11 Ruimtelijke voorstelling van de STR... 37 3.5 Melkpremie... 38 3.5.1 Verdeling volgens het aantal liter quotum... 38 3.5.2 Verdeling volgens de leeftijd van de bedrijfsleider... 38 3.5.3 Verdeling volgens provincie... 39 3.5.4 Ruimtelijke voorstelling van de melkpremie... 39 3.6 Zoogkoeienpremie... 41 2

3.6.1 Verdeling volgens de totale waarde van de zoogkoeienpremie... 41 3.6.2 Verdeling volgens de leeftijd van de bedrijfsleider... 41 3.6.3 Verdeling volgens provincie... 42 3.6.4 Ruimtelijke voorstelling van de zoogkoeienpremie... 43 3.7 Slachtpremie kalveren... 43 3.7.1 Verdeling volgens de waarde... 43 3.7.2 Verdeling volgens de leeftijd van de bedrijfsleider... 44 3.7.3 Verdeling volgens provincie... 45 3.7.4 Ruimtelijke voorstelling van de slachtpremie voor kalveren... 45 3.8 Overige gekoppelde premies... 46 3.8.1 Verdeling volgens de leeftijd van de bedrijfsleider... 47 3.8.2 Verdeling volgens provincie... 48 4 Verhandeling van toeslagrechten... 49 5 Een blik vooruit... 50 5.1 Schatting van de waarde van de TR in 2006 na ontkoppeling van de melkpremie en de tabakspremie en de integratie van de compensatiesteun voor suikerbieten en cichorei... 50 5.2 Alles ontkoppeld... 54 5.3 Berekening van een eenvoudige flat rate... 56 5.4 Berekening van een flat rate inclusief niet-subsidiabel areaal... 58 6 Conclusies... 61 Literatuurlijst... 63 Bijlage I... 64 3

Lijst met gebruikte afkortingen A : percelen met bestemming A worden in rekening gebracht voor de activering van gewone toeslagrechten ALV : Agentschap voor Landbouw en Visserij ALVB : Administratie Landbouw- en Visserijbeleid AMS : Administratie Monitoring en Studie BTR : braakleggingstoeslagrechten GLB : Gemeenschappelijk Landbouwbeleid GMO : Gemeenschappelijke Marktordening GTR : gewone toeslagrechten I : percelen met bestemming I worden niet in rekening gebracht voor de activering van toeslagrechten MTR : Mid Term Review NIS : Nationaal Instituut voor de Statistiek NV : Naamloze Vennootschap NR : nationale reserve STR : speciale toeslagrechten TR : toeslagrechten X : percelen met bestemming X worden in rekening gebracht voor de activering van braakleggingstoeslagrechten 4

Samenvatting Het Europese landbouwbeleid kende een laatste grote hervorming die in 2005 in werking trad. De steun werd ontkoppeld van de productie en er ontstonden toeslagrechten. AMS heeft in 2006 een monitoringssysteem opgestart, zodat de beleidsmakers tijdig kunnen inspelen op de evoluties in de landbouwsector. De analyses werden uitgevoerd op basis van de gegevens van het Agentschap voor Landbouw en Visserij (ALV), afkomstig van de verzamelaanvraag van 2005 en de hiermee overeenstemmende steun die uitbetaald werd in de loop van 2005 en 2006. In 2005 werd er in totaal 225,7 miljoen euro besteed aan de Vlaamse landbouwsector in het kader van de Pijler I-steun of de rechtstreekse inkomenssteun aan de boeren. Algemeen kan men stellen dat de gewone toeslagrechten de grootste hap uit het Pijler I-budget nemen, nl. 63% en dat de waarde van de toeslagrechten nog zal toenemen bij verdere ontkoppeling (melkpremie, de premie voor tabak, integratie van suiker en cichorei e.d.). In totaal is 74% van het landbouwareaal of 462.425 ha in Vlaanderen verbonden aan een toeslagrecht. Een gewoon toeslagrecht bedraagt gemiddeld 308 euro/ha en een braakleggingstoeslagrecht 361 euro/ha. Een speciaal toeslagrecht bedraagt gemiddeld 1.595 euro, hiervan zijn er slechts 415. De 8.270 melkveehouders ontvangen gemiddeld een melkpremie van 5.440 euro per bedrijf. De zoogkoeienpremie bedraagt gemiddeld 4.200 euro en wordt aan bijna 4.200 bedrijven uitbetaald. Er zijn bijna 300 kalvermesters die gemiddeld een premie van 20.840 euro ontvangen voor het slachten van de kalveren. De premies die in de akkerbouwsector gekoppeld zijn gebleven, worden toegewezen aan enkele duizenden hectaren. De tabakspremie is hiervan de grootste in totaal bedrag. In 2006 konden voor het eerst toeslagrechten verhandeld worden. Er werd 6% van de GTR verhandeld, hoofdzakelijk via verkoop zonder grond. Van de BTR werd er 7% verhandeld, namelijk verkocht zonder grond. Van de STR werd er 4% verhandeld. Er is in totaal 12.600 aan toeslagrechten vrijwillig aan de nationale reserve overgedragen. In 2006 worden ook de melkpremie, de tabakspremie en de compensaties voor suiker en cichorei opgenomen in de bedrijfstoeslag. Er werd reeds berekend wat het effect hiervan zal zijn. In het kader van de komende onderhandelingen op EU-niveau in verband met het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, werd er ook reeds nagegaan wat een volledige ontkoppeling en een flat rate op de sector teweeg zouden brengen. De integratie van premies in de bedrijfstoeslag betekent dat op termijn dit geld uit bepaalde sectoren zal verdwijnen door verhandeling van toeslagrechten. Een flat rate betekent dat een toeslagrecht voor alle landbouwers 366 euro per ha of 416 euro per ha bedraagt, afhankelijk van het al dan niet toevoegen van de niet-subsidiabele arealen. Hoe meer ontkoppeld wordt, hoe meer de bedrijfsleiders onder 50 jaar aan steun zullen winnen. Bij de invoering van een flat rate, verliest deze bevolkingsgroep aan aandeel tegenover de 60+-ers en de bedrijfsleiders jonger dan 30 jaar. Hoe meer er ontkoppeld wordt, hoe meer Antwerpen en Oost-Vlaanderen zullen winnen in aandeel van de totale waarde van de toeslagrechten. De andere provincies verliezen. Een flat rate bevoordeelt dan weer de akkerbouwgebieden in Vlaams-Brabant en Limburg. In 2007 zullen de data van de verzamelaanvraag van 2006 worden geanalyseerd in een tweede monitoringsrapport. Er wordt verwacht dat er zich dan langzaamaan trends zullen manifesteren, als gevolg van de marktgerichtere beleidskoers. 5

0 Situering Het gemeenschappelijke landbouwbeleid is sinds zijn ontstaan in de jaren zestig al aan heel wat veranderingen onderhevig geweest. De laatste, grote hervorming is die van juni 2003, de Mid Term Review of MTR. Deze hervorming is een zoveelste stap in de heroriëntering van het GLB van een markt- en prijsondersteunend beleid naar een inkomensbeleid. Het voornaamste kenmerk van deze laatste hervorming is de ontkoppeling van steun en productie en hierdoor het ontstaan van toeslagrechten die vanaf 2006 verhandeld kunnen worden op de vrije markt. Over de invloed van de invoering van deze toeslagrechten op de landbouwsector in Europa en de verschillende lidstaten is er reeds veel gepubliceerd door experten en beleidsmakers. In Vlaanderen heeft er echter nog geen enkele analyse op plaats gevonden. De bedoeling van dit rapport is een beter zicht te krijgen op de Vlaamse situatie aan de hand van de cijfers van het eerste jaar ontkoppeling, afkomstig van de verzamelaanvraag 2005 (ALV). Deze analyse moet de basis vormen voor een jaarlijkse rapportering. Door een jaarlijkse opvolging uit te voeren, kunnen trends en verschuivingen in de sector sneller worden gedetecteerd en de oorzaken worden onderzocht. Het beleid kan deze monitoring vervolgens hanteren om gefundeerde beslissingen of standpunten in te nemen. In hoofdstuk 1 wordt het nieuwe landbouwbeleid sinds de MTR bondig uitgelegd en in hoofdstuk 2 wordt de werkwijze van de analyse uitgelegd. Hoofdstuk 3 vat de resultaten van de analyse samen aan de hand van grafieken en tabellen. Na een analyse van de bestaande situatie en een overzicht van de verhandelde toeslagrechten in 2006 (hfdst. 4), wordt er tevens een blik vooruit geworpen in hoofdstuk 5, waar de situatie in 2006 wordt berekend, wanneer de melkpremie, de tabakspremie en de compensatiesteun voor cichoreiwortelen en voor suikerbieten worden opgenomen in de bedrijfstoeslag. Er wordt ook nagegaan wat de effecten van een volledige ontkoppeling en van een flat rate kunnen zijn. Ten slotte worden in hoofdstuk 6 de conclusies geformuleerd. 6

1 De MTR en het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 1.1 De MTR algemeen De Raad van landbouwministers van de Europese Unie bereikte in juni 2003 een akkoord over een ingrijpende hervorming van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid. De nieuwe maatregelen werden ingevoerd in België vanaf 2005. Door deze hervorming wordt het overgrote deel van de subsidies losgekoppeld van de omvang en keuze van de productie. Om te voorkomen dat productie in bepaalde gebieden verdwijnt, kunnen lidstaten ervoor kiezen om een productiepremie te handhaven. De lossere band tussen productie en premies maakt dat de landbouwers in de EU meer kunnen concurreren en marktgerichter handelen. Tegelijk draagt het bij tot een zekere inkomensstabiliteit. Het nieuwe GLB ziet er in hoofdlijnen als volgt uit: Steunverlening die marktgerichter, eenvoudiger en minder handelsverstorend is (inkomenssteun of steun uit Pijler I): voor de landbouwers wordt er één enkele bedrijfstoeslag ingevoerd; beperkte gekoppelde steunelementen mogen worden gehandhaafd om te voorkomen dat productie wordt opgegeven; om die bedrijfstoeslag en de andere rechtstreekse steun te ontvangen, moeten normen op het gebied van het milieu, de voedselveiligheid, de gezondheid van dieren en planten en het dierenwelzijn worden nageleefd en moet de landbouwgrond uit landbouw- en milieuoogpunt in goede staat worden gehouden ( randvoorwaarden ). Een krachtiger plattelandsbeleid (steun uit Pijler II): een krachtiger beleid voor plattelandsontwikkeling met nieuwe maatregelen om milieuzorg, kwaliteit en het dierenwelzijn te bevorderen en om de landbouwers helpen te voldoen aan EU-normen op productiegebied; een verlaging van de uit te keren rechtstreekse betalingen ('modulatie') uit Pijler I aan landbouwbedrijven die meer dan 5.000 euro rechtstreekse betalingen ontvangen om het nieuwe beleid voor plattelandsontwikkeling te kunnen financieren. Herziening van de marktondersteuning in het kader van het GLB: een mechanisme voor financiële discipline om ervoor te zorgen dat vanaf het begrotingsjaar 2007 tot 2013 de vastgestelde landbouwbegroting niet wordt overschreden. Indien dat toch gebeurt, wordt er een lineaire vermindering toegepast; herziening van het GLB-marktbeleid in bepaalde sectoren: o asymmetrische prijsverlagingen in de zuivelsector: de interventieprijs voor boter wordt over 4 jaar met 25% verlaagd, gecompenseerd door een melkpremie; o de maandelijkse verhogingen van de interventieprijs in de sector granen worden gehalveerd en de huidige interventieprijs wordt gehandhaafd; o er zijn gerelateerde hervormingen in de sectoren rijst, durumtarwe, noten, hop, zetmeelaardappelen en gedroogde voedergewassen. De verschillende elementen van de hervorming werden in 2004 en 2005 van kracht. De bedrijfstoeslag werd ingevoerd in 2005. Lidstaten die door specifieke 7

landbouwomstandigheden een overgangsperiode nodig hebben, kunnen de invoering uitstellen tot niet later dan 2007. In 2008 zal de Europese Commissie een evaluatie maken van het nieuwe beleid, de zogenaamde health check. Mogelijke aanpassingen aan het beleid kunnen bijgevolg ten vroegste ingang vinden in 2010. Er moet immers minstens een jaar gerekend worden om de wetgeving aan te passen en deze te laten van start gaan in het begin van een boekhoudjaar. 1.2 De invulling van de MTR door Vlaanderen De landbouwhervorming biedt de lidstaten en de regio s een aantal mogelijkheden om een eigen beleid uit te stippelen. Zo heeft de Vlaamse regering, in overleg met de landbouworganisaties en met Wallonië, gekozen voor de volgende toepassingsmodaliteiten: De ontkoppeling De ontkoppelde steun wordt opgenomen in een unieke bedrijfstoeslag die aan de landbouwers wordt toegekend op basis van de gemiddelde steun die de individuele landbouwer ontvangen heeft in de referentieperiode 2000-2002. De hectarepremies in de akkerbouwsector worden volledig ontkoppeld, wat betekent dat de areaalbetalingen voor maïs, granen, oliehoudende zaden, vlas en braaklegging worden opgenomen in de unieke bedrijfstoeslag; In de zaaigoedsector blijft de premie voor lijnzaad en speltzaad gekoppeld aan de productie; In de dierlijke sector blijven de premies voor zoogkoeien (gedeeltelijk) en de slachtpremie voor kalveren gekoppeld. De andere premies worden opgenomen in de unieke bedrijfstoeslag; In de melksector wordt de aanvullende steun ter compensatie van de melkprijsdaling geïntegreerd in de unieke bedrijfstoeslag met ingang van 2006. Vlaanderen heeft hiermee gekozen voor een grote mate van ontkoppeling. Het behoud van enkele gekoppelde premies houdt verband met de concurrentiele positie voor slachtkalveren ten opzichte van Nederland en voor lijnzaad waar Vlaanderen deel uitmaakt van een vlasgebied van Noord-Frankrijk tot Nederland. Nederland en Frankrijk houden hun lijnzaadproductie en hun slachtpremie voor kalveren ook gekoppeld. Het lineaire afhoudingspercentage dat wordt toegepast op de toeslagrechten om de nationale reserve te vullen, werd door Vlaanderen in samenspraak met Wallonië op 1,65% gebracht. De nationale reserve (NR) is een fonds waar niet geactiveerde toeslagrechten worden opgenomen en waaruit nieuwe toeslagrechten kunnen verkregen worden voor landbouwers onder bepaalde specifieke omstandigheden. Vlaanderen en ook Wallonië hebben verder beslist om geen percentage af te houden op de verhandeling van toeslagrechten die vanaf 2006 van start gaat. De randvoorwaarden Vanaf 2005 moet de landbouwer voldoen aan een aantal specifieke voorwaarden om rechtstreekse Europese steun te verkrijgen. Dit zijn de randvoorwaarden die enerzijds bestaan uit de beheerseisen die voortvloeien uit 19 Europese richtlijnen en verordeningen en anderzijds uit de vereisten om de landbouwgrond in goede landbouw- en milieuconditie te houden. Dit laatste betekent eveneens dat de totale oppervlakte permanent grasland in Vlaanderen moet behouden blijven en niet meer dan 10% mag dalen onder het aandeel permanent grasland van 2003. 8

Voor 2005 was dit alvast geen probleem: in 2005 is de verhouding permanent grasland op de totale landbouwgrond in Vlaanderen met slechts 0,29% gedaald ten opzichte van 2003 (bron ALV). De daling tegenover 2005 is 0,3%. In totaal is de daling in 2006 t.o.v. 2003 0,59%. Pas bij daling van 5% dient de lidstaat maatregelen te nemen. Het naleven van randvoorwaarden betekent niet noodzakelijk dat de landbouwer aan nieuwe en/of strengere verplichtingen moet voldoen. De Europese regelgeving laat op dit punt ruimte aan de Lidstaten. Strengere verplichtingen zijn mogelijk indien hierover een brede maatschappelijke consensus bestaat, of er een duidelijk toegevoegde waarde is op het vlak van voedselveiligheid of volksgezondheid, of voor het opbouwen van een technologische voorsprong. Het opleggen van dergelijke randvoorwaarden was voor de Commissie een noodzaak om een voldoende maatschappelijk en internationaal draagvlak te behouden voor een sterk financieel ondersteund landbouwbeleid. De implementatie van deze controles was niet eenvoudig omwille van de bevoegdheidsopdeling binnen en tussen de regio s. Uit een evaluatie van de controles uitgevoerd in 2005 blijkt dat de meeste overtredingen vastgesteld werden bij de identificatie en registratie van dieren vooral dan bij schapen, geiten en varkens en bij de verplichte bepaling van het koolstofgehalte en de zuurtegraad voor een bepaald aantal percelen. 1.3 Invoering van de toeslagrechten in naburige lidstaten In de implementatie van de ontkoppeling werd er redelijk wat vrijheid gelaten aan de lidstaten zowel op vlak van timing als op de graad van ontkoppeling. Hieronder een overzicht van de implementatie in onze naburige landen en gewesten. Duitsland Duitsland heeft gekozen voor het combi-model vanaf 2005; daarin wordt gestart met het historische model en geleidelijk aan overgegaan naar een regionaal model of een flat rate per deelstaat. De reden hiervoor is dat zo de extensievere landbouw wordt bevoordeeld, het systeem op de duur eenvoudiger wordt en het een betere rechtvaardiging geeft naar de maatschappij. Deze beleidskeuze is voor Duitsland politiek lastig geweest maar wel moedig omdat zo de toekomst wel gemakkelijk zal worden. Landen met een ontkoppeling gebaseerd op historische cijfers zullen waarschijnlijk ook nog extra inspanningen moeten leveren om op latere datum toch nog over te gaan naar een regionaal model of verdere nivellering van de premies. Frankrijk Frankrijk heeft gekozen voor het behoud van een zo maximaal mogelijke koppeling binnen een historisch model vanaf 2006. Er werd in de uitwerking van de regelgeving speciaal rekening gehouden met het ondersteunen van jonge starters. Frankrijk ziet zijn toekomstig beleid in de richting gaan van eerst een verdere ontkoppeling en daarna, wellicht na 2010, een geleidelijke overgang tot een regionaal model. Oostenrijk Oostenrijk kiest voor een historisch model met een aantal behouden koppelingen voor slachtpremies, zoogkoeien en hop. Oostenrijk streeft naar een duurzame, effectieve, familiale landbouw. De overheidssteun is erg belangrijk in Oostenrijk en maakt gemiddeld 93% uit van het landbouwinkomen. Zonder kan deze landbouw niet blijven bestaan. 9

In de toekomst zal er verder ontkoppeld worden en toegewerkt worden naar een regionaal model. Nederland Nederland heeft gekozen voor een historisch model met een aantal behouden koppelingen voor de slachtpremies en lijnzaad. Op termijn willen de Nederlanders dat de premies nog verder afnemen en dat de markt meer bepalend gaat zijn. Er wordt reeds gedacht aan een flat rate. Verder wil Nederland inzetten op innovatie en kwaliteit en de invulling van de nieuwe rol van agrariërs in natuurbeheer (groene en blauwe diensten). 10

Tabel 1: Overzicht van de invoering van toeslagrechten in onze naburige lidstaten Lidstaten Start Referentie Ontkoppeling Verdere ontkoppeling Verhandeling Toeslagrechten Nederland 2006 Historische referentie Akkerbouw: 100% behalve spelt en lijnzaad Melkpremie in 2007 Geen afhouding bij Veeteelt: 100% behalve slachtpremie runderen verhandeling van en slachtpremie kalveren (volledig gekoppeld) toeslagrechten Frankrijk 2006 Historische referentie Akkerbouw: 100% behalve granen en spelt en lijnzaad Veeteelt: 100% behalve zoogkoeien en slachtpremie kalveren (volledig gekoppeld), slachtpremie kalveren en ooienpremie (deels gekoppeld) Uitzondering voor afgelegen gebieden Duitsland 2005 dynamisch hybried Volledige ontkoppeling behalve hop en tabak naar regionale flatrate (deels gekoppeld) systeem Oostenrijk 2005 Historische referentie Akkerbouw: 100% Veeteelt: 100% behalve zoogkoeien en kalveren (volledig gekoppeld) en slachtpremie runderen (deels gekoppeld) Melkpremie in 2006 Tabak 40% Olijfolie 100% Melkpremie in 2005 Tabak 40% Hop 25% Melkpremie in 2007, tabak ontkoppeld, hop 25% gekoppeld Afhouding verhandeling toeslagrechten grond bij van zonder Geen afhouding bij verhandeling van toeslagrechten 2005 Dynamisch hybride Engeland Volledige ontkoppeling (UK) 1 systeem Ierland (Ir) 2005 Historische referentie Volledige ontkoppeling B - Wallonië 2005 Historische referentie Akkerbouw: 100% behalve spelt en lijnzaad Veeteelt: 100% behalve zoogkoeien Melkpremie in 2006 Tabak ontkoppeld B - Vlaanderen 2005 Historische referentie Akkerbouw: 100% behalve spelt en lijnzaad Melkpremie in 2006 Veeteelt: 100% behalve zoogkoeien en Tabak ontkoppeld slachtpremie kalveren Geen afhouding bij verhandeling van toeslagrechten Geen afhouding bij verhandeling van toeslagrechten 1 Zonder Wales, Noord-Ierland en Schotland

1.4 Aansluitend de melk- en suikerhervorming Na de beslissing over de MTR in 2003 worden vervolgens stapsgewijs ook andere sectoren hervormd: melk, suiker en cichorei, tabak. Hieronder de voornaamste hervormingen voor de melk- en suikersector. Melkhervorming De hoofdlijnen van het compromis bereikt in de melkhervorming zijn: Geen bijkomende quotaverhoging bovenop die van Agenda 2000 Daling van interventieprijzen voor boter (-25% over 4 jaar) en magere melkpoeder (-15% in 3 jaar), gecompenseerd door de melkpremie Ontkoppeling en integratie van deze premie en extra betalingen in de bedrijfstoeslag in 2006 verdeeld over de beschikbare toeslagrechten Afschaffing van de richtprijs Limitering van de interventieaankopen van boter. Suiker- en cichoreihervorming In juni 2005 werd een beslissing genomen over de hervorming van de suikersector. Deze hervorming kan opgesplitst worden in drie luiken, nl.: de oprichting van een tijdelijk herstructureringsfonds, een nieuwe gemeenschappelijke marktordening (GMO) voor suiker en compensaties voor de biet- en cichoreiplanters. De doelstelling van de hervorming is om een sanering van de Europese suikersector door te voeren via een drastische suikerprijsdaling van 36%, weliswaar gefaseerd over 4 jaar. Een fonds voor herstructurering wordt in het leven geroepen voor diezelfde 4 jaar. Dit fonds wordt gespijsd door heffingen die de ondernemingen van de sector dienen te betalen. De ondernemingen die dit wensen, kunnen hun quotum aan dit herstructureringsfonds verkopen en hun suikeractiviteit stopzetten. Verwacht wordt dat ondernemingen in de minder efficiënte lidstaten hiervan gebruik zullen maken. De Commissie beoogt een vermindering van het Europese quotum met 5 à 6 miljoen ton (ongeveer 30%) na 4 jaar. De suikerproductie boven het quotum, die haar afzet niet vindt via overdracht, via industriële toepassingen, via gebruik door perifere gebieden of via beperkte uitvoer binnen WTOlimieten, zal beboet worden met een surplus heffing. Suikerbieten kunnen sinds kort wel geteeld worden voor de productie van energiegewassen voor bio-ethanol op braakgronden met uitbetaling van een braakleggingstoeslagrecht of onder het stelsel van energiegewassen (45 euro/ha, mag gecombineerd worden met een gewoon toeslagrecht). Een productieheffing op de toegekende quota, die voor de helft op de bietplanters verhaald kan worden, vormt een nieuw element. Ook de mogelijkheid van particuliere opslag en van onttrekking van suiker van de markt op korte of lange termijn zijn nieuwe marktmechanismen in de nieuwe marktordening voor suiker. De inkomensdaling waarmee de bietplanter geconfronteerd zal worden, zal voor 60% gecompenseerd worden door een ontkoppelde betaling, die geïntegreerd zal worden in de bedrijfstoeslagregeling.

1.5 Het ontstaan van Toeslagrechten en de Bedrijfstoeslag De invoering van de bedrijfstoeslag betekent een verdere stap richting afbouw prijssteun en directe gekoppelde inkomenssteun. De totale bedrijfstoeslag die de landbouwers ontvangen is gebaseerd op een referentiebedrag dat de betrokken betalingen aan hen in de referentieperiode 2000 tot en met 2002 omvat. Per hectare referentieareaal wordt één toeslagrecht toegekend. Door het referentiebedrag te delen door het referentieareaal, wordt de waarde van elk toeslagrecht, toegekend aan één landbouwbedrijf, berekend. De bedrijfstoeslag is de som van de toeslagrechten die worden geactiveerd door middel van hectares met subsidiabele teelten. 1.5.1 De soorten toeslagrechten Er zijn drie verschillende soorten toeslagrechten (TR): Gewone toeslagrechten (GTR) Dit zijn toeslagrechten gebaseerd op de referentieoppervlakte akkerbouw- en voedergewassen en op de referentieaantallen runderen en schapen. Deze toeslagrechten zijn verbonden aan een oppervlakte subsidiabele grond. De rechten worden uitgedrukt in een bedrag per hectare dat geactiveerd kan worden door de subsidiabele hectaren in gebruik te nemen. Bij de initiële verdeling van de toeslagrechten, hebben alle TR voor een bepaalde eigenaar eenzelfde waarde, tenzij hem rechten via de nationale reserve zijn toegekend of rechten werden overgenomen gelijktijdig met de aankoop of lange termijn huur van grond. Later, bij de vrije verhandeling vanaf 2006, kunnen per bedrijf de waarden van de toeslagrechten verschillen. Speciale toeslagrechten (STR) Wanneer er geen grond is of als het referentieareaal kleiner is dan het referentiebedrag gedeeld door 5.000 (d.i. de maximale waarde van een speciaal toeslagrecht), is er niet voldoende grond om het toeslagrecht aan te verbinden waardoor dit een speciaal toeslagrecht wordt. Het bijzondere aan speciale toeslagrechten is dat deze benut kunnen worden zonder daarvoor subsidiabele grond in gebruik te hebben. Een voorwaarde voor het gebruik is dat de landbouwer ten minste de helft van het gemiddelde aantal grootveeeenheden (GVE s) moet aanhouden van het aantal dat hij in de referentieperiode had. Speciale toeslagrechten kunnen ook worden omgezet in gewone toeslagrechten wanneer ze geactiveerd worden met subsidiabele grond. Vanaf dat moment blijven ze steeds gewone toeslagrechten. Worden een aantal speciale toeslagrechten met een overeenkomstig aantal hectaren aangegeven, dan wordt het aantal GVE opnieuw berekend naar evenredigheid van de overgebleven toeslagrechten waarvoor de landbouwer om toepassing van de speciale voorwaarden verzoekt. Braakleggingstoeslagrechten (BTR) De hectaren die in de referentieperiode verplicht braak lagen in het kader van de EUbraakverplichting, komen in aanmerking voor het verkrijgen van braakleggingstoeslagrechten (geen vrijwillige braak, omdat die wordt opgenomen in de berekening van de gewone toeslagrechten). Deze toeslagrechten zijn verbonden aan een oppervlakte subsidiabele grond, de rechten worden uitgedrukt in een bedrag per hectare dat geactiveerd kan worden door de subsidiabele hectaren braak te leggen. De BTR dienen geactiveerd te worden alvorens de GTR te activeren. 13

De bedrijfstoeslag is de optelsom van de geactiveerde toeslagrechten (GTR, STR, BTR) van een bedrijf. Dit bedrag is dus gebaseerd op de premies ontvangen in de referentieperiode en afhankelijk van de jaarlijkse aanvraag. Daarbij is de bedrijfstoeslag onderhevig aan kortingen als gevolg van het nationale plafond, de modulatie en eventueel de financiële discipline omwille van een dreigende overschrijding van het EU-budget. De lineaire afhouding voor het spijzen van de nationale reserve is gebeurd voor de definitieve toekenning van de toeslagrechten. In figuur 1 wordt de overgang naar de bedrijfstoeslag schematisch weergegeven. De bedragen die weergegeven worden, zijn diegene die gelden na alle afhoudingen. Figuur 1: overgang naar bedrijfstoeslag, situatie 2005 Diverse productspecifieke premies ( 226 mln) Eén Bedrijfstoeslag ( 139 mln) Melkpremie ( 45 mln) Gewone TR ( 136 mln) Braak TR ( 2 mln) Speciale TR ( 0,8 mln) Extra steun ( 2,7 mln) Zoogkoeienpremie ( 30 mln) Slachtpremie kalveren ( 6 mln) Premie tabak ( 2,2 mln) Premie zaaizaadvermeerdering ( 0,6 mln) Overige gekoppelde premies ( 8.600) Bron: ALV. 1.5.2 Het verwerven van toeslagrechten en hun waarde Naast de toeslagrechten, die op historische basis zijn toegekend, kan een landbouwer ook toeslagrechten kopen, huren of verkrijgen uit de nationale reserve. Een toeslagrecht beschikt bijgevolg over twee soorten waarden, de jaarlijkse uitbetaalwaarde en de verkoopwaarde. Historisch toegekende toeslagrechten In 2005, na de mogelijkheid tot herziening van de berekeningsprocedure, die in de vorige alinea s werd uitgelegd, ligt de definitieve waarde van ieder toeslagrecht vast. Deze waarde kan nog stijgen met de toevoeging van de melkpremie, de premie voor tabak en de integratie van de steun voor suikerbieten en cichorei in 2006. Deze premies worden dan immers ontkoppeld en het referentiebedrag dat overeenkomt met deze premies, wordt verdeeld over de bestaande toeslagrechten. Daarmee verandert dus niet het aantal, maar wel de waarde van de toeslagrechten. Met de uitbetaalwaarde van toeslagrechten wordt bedoeld het bedrag of dividend dat jaarlijks uitbetaald wordt aan de houder van het recht. De waarde van de toeslagrechten wordt vastgelegd per hectare. Afhankelijk van de goedgekeurde aanvraag worden deze toeslagrechten jaarlijks uitbetaald aan het desbetreffende bedrijf. De waarde van het toeslagrecht kan daarnaast ook nog verminderen met afhouding om het nationale plafond niet te overstijgen (n.v.t. voor Vlaanderen) 14

een bijkomend lineair afhoudingspercentage bij overstijging van het nationale plafond (voor Vlaanderen is dit 0%) de modulatie (in 2005 3%, 2006 4% en 2007 5% die overgaat naar pijler II) de financiële discipline (indien het landbouwbudget overschreden wordt, is er een lineaire afhouding voorzien) de afhouding bij verhandeling. (voor Vlaanderen is dit op 0% gezet) Het lineaire afhoudingspercentage van 1,65% voor België/Vlaanderen is reeds vóór de toekenning van de definitieve toeslagrechten ingehouden. Verkoop of verhuur van toeslagrechten Vanaf 2006 kunnen toeslagrechten verkocht worden met of zonder grond of verhuurd worden met grond. Bij verkoop kan de overdracht met of zonder grond gebeuren, bij verhuur is de overdracht enkel mogelijk met grond. De verkoop/verhuurwaarde van toeslagrechten wordt bepaald door de landbouwers onderling. De prijs van het toeslagrecht dat verkocht/verhuurd wordt, wordt bepaald door vraag en aanbod. De overdracht of verkoop van toeslagrechten kan enkel aan een andere landbouwer uit dezelfde lidstaat (tenzij bij vererving). Men kan stellen dat in de beginperiode de markt voor toeslagrechten erg ondoorzichtig zal zijn, met een erg hoog speculatiegehalte. Sommigen twijfelen zelfs of er eigenlijk wel een echte markt zal ontstaan voor toeslagrechten. Toeslagrechten zijn immers niet nodig om te produceren zoals een melkquotum of nutriëntenhalte, financieel zijn ze soms wel nodig, voornamelijk voor hen die ze initieel gekregen hebben en er op rekenen ze jaarlijks te ontvangen. Ze zijn ook risicovol, want de looptijd is onduidelijk en ze zijn inflatiegevoelig. Een dynamisch bedrijf zal wellicht eerst kiezen om zijn geld te besteden aan productiefactoren eerder dan aan toeslagrechten. De verhandeling van toeslagrechten met of zonder grond is hoe dan ook een belangrijk gegeven en dient opgevolgd te worden. Verkrijgen van toeslagrechten uit de nationale reserve Landbouwers die aan bepaalde voorwaarden voldoen en/of die momenteel nog geen toeslagrechten bezitten, kunnen beroep doen op de nationale reserve om zo toeslagrechten te verkrijgen. De reserve is bedoeld voor landbouwers die zich in een bijzondere situatie bevinden, die gestart zijn na 31 december 2002 dan wel in 2002 zonder in dat jaar rechtstreekse betalingen te ontvangen of voor landbouwers in gebieden met herstructurering of ontwikkelingsprogramma s. Daarnaast kunnen de lidstaten jaarlijks voorwaarden bepalen waaraan voldaan moet worden. Voor België zijn deze voorwaarden voor 2005 de volgende: landbouwers die tijdens of na de referentieperiode hebben geïnvesteerd in gebouwen bestemd voor de rundvee- en/of schapenhouderij (285 aanvragen in Vlaanderen); landbouwers die tijdens of na de referentieperiode landbouwgronden hebben geërfd, gekregen, gekocht of voor tenminste 6 jaar hebben gepacht (446 aanvragen in Vlaanderen); landbouwers die minder hectaren dan toeslagrechten hebben omwille van specifieke nadelen: de landbouwer heeft sinds de referentieperiode ongewild hectaren verloren (door een onteigening voor algemeen nut of ten gevolge van een ruilverkaveling) waardoor hij nu onvoldoende heeft om al zijn toeslagrechten te activeren (96 aanvragen in Vlaanderen). 15

De voorwaarden voor 2006 zijn de volgende: Begunstigden van de ontkoppeling van de premie voor tabak, van de compensatiesteun voor cichoreiwortelen voor de inulineproductie of van de compensatiesteun voor suikerbieten, die: o Vlaamse landbouwgrond hebben verkregen door schenking of vererving die tijdens de betreffende referentieperiode verhuurd was en nu in gebruik is door de aanvrager; o Investeren in productiecapaciteit of landbouwgrond aankopen of o langetermijnpacht uitoefenen; Vlaamse landbouwgrond huren of aankopen die tijdens de betreffende referentieperiode verhuurd was en nu in gebruik is door de aanvrager; Landbouwers die uiterlijk op 15 mei 2004 grond hebben geërfd, gekregen of gekocht, die op 2 mei 2005 nog verhuurd was en die pas voor het eerst in de verzamelaanvraag van 2006 door hen aangegeven wordt; Landbouwers die in 2006 minder hectaren hebben dan toeslagrechten omwille van een specifiek nadeel, zoals ruilverkaveling en onteigening voor algemeen nut (aanvraag compressie van toeslagrechten). 16

2 Werkwijze De monitoring gebeurt met data uit de gegevensbank van het Agentschap voor Landbouw en Visserij (ALV). Het betreft een selectie van gegevens van de verzamelaanvraag van 2005, geëxtraheerd op 19 juni 2006. Deze datum is belangrijk, aangezien er nog kleine aanpassingen gebeuren aan de databank. Op dat tijdstip waren alle premies ingegeven in het systeem en uitbetaald, behalve een gedeelte van de vaste premie tabak, de variabele steun tabak, de steun voor zaaizaadvermeerdering en het extra uitbetaalde steunbedrag, afkomstig van de eerste 5.000 euro die vrijgesteld is van modulatie. De extra betaling na modulatie (afroming met 3%) is het extra uitbetaalde steunbedrag afkomstig van het vrijgestelde deel van de rechtstreekse steun. Immers, voor de eerste 5.000 euro aan rechtstreekse betaling geldt een vrijstelling van modulatie. Het extra steunbedrag is het bedrag dat met deze vrijstelling overeenstemt en bedraagt maximaal 150 euro per bedrijfsleider. Het wordt terugbetaald op basis van een beschikbaar budget, nl. het nationale plafond (max. 4,7 miljoen euro voor België). Indien dit plafond overschreden wordt, zal op ieder extra steunbedrag een lineaire procentuele verlaging worden toegepast. Dit is het geval voor 2005, het extra steunbedrag werd met 1% verlaagd. De data betreffen dus de rechtstreekse steun aan de landbouwer via Pijler I, uitbetaald in het boekjaar dat loopt van 16/10/2005 tot 15/10/2006 en gebaseerd op de verzamelaanvraag van 2005. De uitbetalingen betreffen Vlaamse en Waalse TR betaald aan landbouwers met een productie-eenheid in Vlaanderen en met gronden in Vlaanderen of in Wallonië. De gegevens bevatten de door de landbouwer aangegeven toeslagrechten, de toegekende rechten en de effectief uitbetaalde bedragen. De toegekende zijn lager dan de aangegeven vermits er rekening is gehouden met de sancties voor het niet naleven van de premievoorwaarden, te late indiening van het dossier, onderaangifte, eventuele overschrijding van de nationale enveloppe, modulatie (3%) en het niet naleven van de randvoorwaarden. De uitbetaalde zijn het laagst, aangezien er rekening is gehouden met het al dan niet activeren van de toeslagrechten. Vooreerst wordt, ter situering, een overzicht gegeven van het totaal aan premies uit pijler I (directe inkomenssteun). Nadien worden deze meer in detail geanalyseerd: de toeslagrechten (TR), zijnde de gewone toeslagrechten (GTR), de braakleggingstoeslagrechten (BTR) en de speciale toeslagrechten (STR), de melkpremie, de zoogkoeienpremie, de slachtpremie kalveren en de kleinere premies, zoals de premie voor eiwithoudende gewassen, de premie voor noten, de premie voor energiegewassen, de premie voor zaaizaadvermeerdering en de tabakspremie. Verder in het rapport worden de gegevens verwerkt die op 19 juni 2006 uit de databank zijn gehaald. De extra betaling was toen nog niet gekend en de speciale toeslagrechten, de tabakspremie en de premie voor zaaizaadvermeerdering waren nog niet volledig uitbetaald. Deze nieuwe cijfers zullen echter een minimale wijziging veroorzaken in de hiernavolgende analyses. Ter vervollediging werden ze wel in tabel 2 opgenomen. Het totaalbeeld wordt, daar waar mogelijk en nuttig, verfijnd door de bedrijven op te delen volgens volgende parameters: aantal en waarde van de toeslagrechten; leeftijd van de bedrijfsleider; provincie van de landbouwer. Wat de leeftijd van de bedrijfsleider betreft, dient te worden opgemerkt dat er voor de vennootschappen geen leeftijd gekend is (10,7% van de gevallen). Bovendien zitten er nog onregelmatigheden in het bestand waardoor er een aantal landbouwers een onrealistische

lage leeftijd hebben. Voor de geboortedatum werd daar soms de oprichtingsdatum van het bedrijf ingevuld. Deze vergissing wordt zo goed mogelijk weg gefilterd door de bedrijfsleiders jonger dan 18 jaar in een aparte klasse leeftijd niet gekend te zetten. Het gaat om 1,3% van de bedrijven. Deze filter is niet 100% perfect, maar de invloed op de analyse is evenwel beperkt en de fout gelijkmatig verdeeld. ALV zal dit probleem in de toekomst recht zetten door koppeling met het rijksregisternummer. De opdeling per provincie geschiedt via het adres van de beherende instanties (=buitendienst van ALV), waarbij de landbouwer zijn verzamelaanvraag indient en waarbij in de buurt meestal het merendeel van zijn bedrijfseenheden gelegen zijn. Dit maakt een meer correcte benadering mogelijk voor een ruimtelijke analyse van de rechtstreekse steun dan via de postcode van het correspondentieadres van de landbouwer. De uitbetalingen aan Waalse en buitenlandse bedrijven met landbouwgrond in Vlaanderen kunnen op die manier ook geografisch gesitueerd worden. Aangezien er slechts 5 beherende instanties zijn in Vlaanderen en er dus geen fijnere opsplitsing mogelijk is, gebeurt de opmaak van de kaarten op basis van de gemeente waar de landbouwer zijn correspondentieadres heeft. 18

3 Monitoring van de rechtstreekse steun uit Pijler I 3.1 Totaal aan uitbetaalde premies 3.1.1 Verdeling over de verschillende soorten premies In 2005 werden er in totaal in Vlaanderen iets meer dan 225,7 miljoen euro aan rechtstreekse steun uitgekeerd aan de landbouwers via Pijler I van het landbouwbeleid. De toeslagrechten nemen het grootste aandeel in (63%). De melkpremie is goed voor 20%, de zoogkoeienpremie omvat 13% en de slachtpremie voor kalveren omvat 3% van het totaal. De overige premies omvatten de eiwithoudende gewassen, de premie voor noten, de premie voor energiegewassen, de premie voor zaaizaadvermeerdering en de tabakspremie (1%). In verhouding tot de totale steun aan Pijler II-maatregelen (of 89,9 miljoen euro aan Vlaamse middelen en Europese cofinanciering voor plattelandsontwikkeling) bedraagt de Pijler I-steun 72% van het geheel en de Pijler II-steun 28%. De Pijler II-steun wordt in dit rapport niet verder geanalyseerd. Tabel 2: Totaal overzicht van uitbetaalde rechtstreekse betalingen uit Pijler I in 2005 aantal premie gemiddelde premie bedrijven (euro) premie/bedrijf (euro) 2005 situatie situatie (euro) situatie 19.06.06 19.06.06 30.09.06* premie (%) situatie 30.09.06 Pijler I 26.214 220.718.597 8.420 225.721.364 100,0 toeslagrecht 25.864 138.820.629 5.367 141.705.078 62,8 gewone toeslagrechten 25.536 136.092.611 5.329 136.092.611 60,3 braakleggingstoeslagrechten 2.001 2.066.056 1.033 2.066.056 0,9 speciale toeslagrechten 353 661.962 1.875 812.271 0,4 melkpremie 8.270 44.983.890 5.439 44.983.890 19,9 zoogkoeienpremie 7.179 30.129.764 4.197 30.129.764 13,3 slachtpremie kalveren 293 6.106.035 20.840 6.106.035 2,7 overige gekoppelde premies 150 678.280 4.522 2.796.597 1,2 extra betaling na modulatie 0 0 0 2.734.140 1,2 Bron: databank ALV. *: verder in het rapport is gewerkt met de data van 19.06.2006. 3.1.2 Ruimtelijke voorstelling van de bestemming van alle premies uit Pijler I Figuur 2 geeft de gemiddelde inkomsten uit Pijler I per landbouwer weer voor elke gemeente. Deze kaart is gebaseerd op de postcode van het correspondentieadres van de landbouwer. 19

Figuur 2: gemiddelde waarde aan Pijler-I-inkomsten per gemeente in 2005 (in euro/landbouwer) 3.1.3 Combinaties van premies Tabel 3 geeft een overzicht van het aantal bedrijven en de totale hoeveelheid steun die ze krijgen, opgesplitst per combinaties van premies. Bijna 99% van alle steuntrekkende bedrijven ontvangt toeslagrechten, deze bedrijven ontvangen 78% van de steun. 48% van de bedrijven ontvangt louter en alleen toeslagrechten en 21% van alle steun. De melkpremie wordt meestal in combinatie met TR ontvangen (22% van alle bedrijven), alsook de zoogkoeienpremie (19% van alle bedrijven). 8% van de bedrijven ontvangt én TR én een melkpremie én een zoogkoeienpremie. De overige combinaties van steun komen slechts zelden voor. Combinaties die niet in de tabel zijn opgenomen, komen niet voor in de databank. 20

Tabel 3: combinaties Pijler I-steunmaatregelen op bedrijfsniveau TR melkpremie zoogkoeien slachtpremie overige aantal bedrijven waarde -premie kalveren gekoppelde absoluut aandeel absoluut (euro) aandeel premies (%) (%) x 12.564 47,9 46.287.171 21,0 x x 5.882 22,4 73.063.984 33,1 x x 4.959 18,9 56.573.332 25,6 x x x 2.060 7,9 31.670.045 14,3 x 234 0,9 1.054.950 0,5 x x 198 0,8 6.608.856 3,0 x 71 0,3 139.417 0,1 x x 47 0,2 483.225 0,2 x x x 46 0,2 806.366 0,4 x 37 0,1 865.104 0,4 x x x 35 0,1 1.517.811 0,7 x x x 27 0,1 429.734 0,2 x x x x 23 0,1 443.393 0,2 x x x 21 0,1 691.802 0,3 x 6 0,0 19.883 0,0 x x 2 0,0 5.261 0,0 x x x x 2 0,0 58.263 0,0 totaal 26.214 100 220.718.597 100 3.2 Totaal aan toeslagrechten 3.2.1 Aangegeven toeslagrechten Op de verzamelaanvraag dienen de landbouwers alle oppervlaktes van alle teelten weer te geven, ook al wordt er geen premie voor aangevraagd of is er geen premie op die teelt van toepassing. Op deze manier werden door 27.454 boeren in totaal 624.374 ha geregistreerd. Naast teelt en oppervlakte moet ook de bestemming opgegeven worden. Toeslagrechten worden immers pas uitbetaald als ze worden geactiveerd. Dit kan doordat de landbouwer de teelt bestemming A of bestemming X (voor braak) meegeeft in de verzamelaanvraag. Hieraan zijn echter bepaalde voorwaarden verbonden. Zo dient de teelt een toeslaggerechtigde of subsidiabele teelt te zijn en moet het perceel 10 maanden in eigen gebruik zijn. De A-percelen dienen allen tevens ingezaaid te zijn vóór 31 mei. Indien hieraan niet voldaan is, kunnen percelen van bestemming A overgaan naar bestemming I. Bovendien mag de aangegeven oppervlakte niet groter zijn de geconstateerde oppervlakte. Groenten en fruit, andere aardappelen dan voor zetmeelproductie bestemde aardappelen en blijvende teelten zijn niet subsidiabel en komen dus niet in aanmerking voor het activeren van toeslagrechten (I). Permanent grasland is geen blijvende teelt en kan gebruikt worden voor het activeren van toeslagrechten, hop is wel een blijvende teelt, maar komt toch in aanmerking voor het activeren van toeslagrechten (A). Zo wordt 82% van het areaal, zijnde bijna 510.000 ha, aangegeven voor de activatie van gewone toeslagrechten (bestemming A). Slechts 1% van het aangegeven areaal beschikt over een braakleggingstoeslagrecht (bestemming X). Heel wat teelten zijn niet toeslaggerechtigd (bv groenten en fruit). Deze 3 de groep neemt 17% van het totale areaal voor zijn rekening (bestemming I). 21

Tabel 4: bestemming van de aangegeven percelen bestemming toeslagrecht aangegeven oppervlakte (ha) aandeel in totale oppervlakte(%) gewone toeslagrechten (A) 509.673 81,6 braakleggings toeslagrechten (X) 6.786 1,1 percelen zonder toeslagrechten (I) 107.915 17,3 totaal 624.374 100,0 3.2.2 Verdeling volgens diverse gewasgroepen De 98 gewascodes uit de databank van ALV werden gegroepeerd naar 11 gewasgroepen en 2 groepen niet cultuurgrond. In bijlage I wordt de inhoud van de gewasgroepen weergegeven. Tabel 5 geeft een overzicht van de oppervlakten per gewas en ook van de bestemming. Het areaal maïs bedraagt 26% van het totaal aangegeven areaal. Het areaal permanent grasland bedraagt 24% of 150.833 ha. Dit is het areaal dat volgens de randvoorwaarden behouden moet blijven. Het is voornamelijk A-areaal, 5% is I-areaal. Bijna 35% van het permanent grasland bevindt zich in West-Vlaanderen, 33% in Oost-Vlaanderen en 13% in Vlaams-Brabant, 11% in Limburg en 8% in Antwerpen. Het areaal permanent grasland is iets hoger dan de vastgelegde 147.952 ha die niet mag onderschreden worden met meer dan 10%. Het areaal hier is hoger, omdat hier wordt gerekend met Vlaamse landbouwers en niet op basis van het Vlaamse landbouwareaal. Bovendien werd er geen rekening gehouden met de controlevaststellingen. Ten opzichte van 2003 is er een daling geregistreerd van permanent grasland van slechts 0,29%. Verder nemen granen en overig grasland respectievelijk 15 en 12% van het areaal in. Nijverheidsgewassen, aardappelen, suikerbieten, tuinbouwgewassen, teelt op braak en voedergewassen nemen samen 23% van het areaal in. Ongeveer 99% van het NIS-cultuurareaal wordt bedekt met de ALV-databank, anders gezegd, er is een tekort van 5.730 ha in de ALV-databank. Er werd getracht het NIS-areaal en het ALV-areaal op te delen in gelijkaardige klassen, zodat het tekort kan gelokaliseerd worden. Dit is een zeer moeilijke oefening, aangezien bij de twee databanken de doelgroep verschillend is. Zo telt het NIS 34.410 boeren, terwijl ALV van 27.454 landbouwers een verzamelaanvraag ontvangt. De doelgroep van het NIS betreft de landbouwbedrijven, de doelgroep van ALV zijn alle bedrijven die onder de MTR-regeling vallen en die dus steun ontvangen. Intensieve varkens- en pluimveebedrijven en tuinders zonder milieumaatregelen of premies bevinden zich bijgevolg niet in de ALV-databank. Ten tweede is het niet steeds duidelijk welke teelt tot welke categorie behoort. Voor de grote teelten is dit geen probleem en komen de arealen goed overeen. Dit is het geval bij maïs, granen, aardappelen, grasland en suikerbieten. Er is echter 5.600 ha meer nijverheidsgewassen aangegeven dan in de NIS-tellingen. Het verschil is voornamelijk te vinden bij vezelvlas. In de ALV-databank wordt er een veel groter areaal aangegeven. Vezelvlas wordt meestal geteeld door Vlaamse pachters die over heel Vlaanderen en Wallonië percelen pachten. De pachter moet de aangifte doen en ontvangt de premie. Hoogst waarschijnlijk is het verschil dus te verklaren door Waalse pachtgronden, die in de verzamelaanvraag zijn opgenomen. Anderzijds registreert het NIS bijna 12.000 ha meer tuinbouwareaal, wat kan verklaard worden aangezien vele tuinbouwbedrijven geen verzamelaanvraag moeten indienen en dus niet opgenomen zijn in de ALV-databank. Gedroogde peulvruchten bedekken dan weer slechts een derde van het NIS-areaal. De voedergewassen bij ALV bevatten ook het areaal grasklaver dat bij het NIS waarschijnlijk 22

deels bij het areaal grasland wordt gerekend. Het areaal klaver en luzerne bedraagt bij ALV immers een peulenschil van het areaal bij het NIS. Tabel 5: overzicht van het areaal gewassen en vergelijking met de NIS-telling in hectare gewasgroep GTR (A) (ha) BTR (X) (ha) geen TR (I) (ha) Totaal (ha) aandeel (%) NIS-areaal (ha) verschil (ha) maïs 160.727 0 2.832 163.559 26 162.533-1.025 graan 90.468 0 1.126 91.594 15 91.397-197 nijverheidsgewassen 16.563 0 2.127 18.690 3 13.059-5.631 droge peulvruchten 207 0 73 280 0 763 482 permanent grasland 143.693 0 7.140 150.833 24 overig gras 71.209 0 3.657 74.866 12 226.314 615 voedergewassen 5.549 0 3.031 8.580 1 5.668-2.912 teelt op braak 0 6.786 524 7.310 1 7.976 666 aardappelen 0 0 38.630 38.630 6 40.218 1.588 suikerbieten 21.071 0 11.515 32.586 5 32.747 161 tuinbouw 185 0 36.841 37.026 6 49.008 11.982 totaal 509.673 6.786 107.495 623.954 100 629.683 5.729 gebouwen & onbekend 419 624.374 Bron: databank ALV op 19.06.2006 en NIS. Over de generaties heen is er geen echte teeltverschuiving merkbaar (fig. 2). Toch is er een lichte tendens dat hoe jonger de landbouwer is, hoe meer maïs, aardappelen, tijdelijk grasland en tuinbouwgewassen hij teelt en hoe minder permanent grasland of granen. Vennootschappen produceren in verhouding meer nijverheidsgewassen. Figuur 3: gewaskeuze volgens leeftijd 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 18-29 j 30-39 j 40-49 j 50-59 j 60-65 j 65-plus lftd nt gek. vennootsch. maïs graan nijverheidsgew assen droge peulvruchten permanent grasland overig gras voedergew assen teelt op braak aardappelen suikerbieten tuinbouw In Antwerpen is 38% van de akkers met maïs bezaaid, 33% met tijdelijk gras en 3% met voedergewassen, slechts 4% met granen, 14% met permanent grasland, 3% met aardappelen en 1% met suikerbieten. In deze regio bevinden zich veel runderen, vandaar dat er veel percelen worden voorzien voor voederproductie. Het is de enige provincie waar er meer tijdelijk dan permanent grasland is. In de andere provincies is er 2 tot 6 keer zoveel 23

permanent grasland dan tijdelijk grasland. Vlaams-Brabant is dan weer de enige provincie waar meer granen (30%) dan maïs (20%) geteeld wordt. Verder is er in Vlaams-Brabant 24% permanent grasland en slechts 4% overig gras, wel 9% suikerbieten en toch ook 5% aardappelen en 3% teelt op braak. West-Vlaanderen heeft 21% maïs, 15% granen, 25% permanent grasland en 9% tijdelijk grasland, 9% aardappelen en 6% suikerbieten. Veel aardappelen dus, maar ook nijverheidsgewassen en tuinbouw. In Oost-Vlaanderen is er 31% maïs, 11% granen, 32% permanent en 8% tijdelijk grasland. Limburg bevat 7% suikerbieten en 3% aardappelen, wat net het omgekeerde is van Oost-Vlaanderen. Verder is er 28% maïs en 17% granen, 21% permanent en 12% tijdelijk grasland in Limburg. Figuur 4: gewaskeuze volgens provincie 100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% Antw erpen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Limburg maïs graan nijverheidsgew assen droge peulvruchten permanent grasland overig gras voedergew assen teelt op braak aardappelen suikerbieten tuinbouw 3.2.3 Toegekende rechten en uitbetaalde toeslagrechten De door de landbouwer aangegeven arealen worden gecontroleerd en steekproefsgewijs nagemeten. Zo komt men tot de arealen in onderstaande tabel die recht hebben op een GTR of een BTR. Naast de gewone toeslagrechten (GTR) en de braakleggingstoeslagrechten (BTR) zijn er ook speciale toeslagrechten (STR). Deze zijn, in tegenstelling tot de twee eerste niet verbonden aan een perceel. In totaal zijn er 26.517 bedrijven die toeslagrechten bezitten. De gewone toeslagrechten nemen 98 % van dit bedrag in. Braakleggings- en speciale toeslagrechten zijn van een veel kleinere grootteorde. In vergelijking met de aangegeven toeslagrechten (tabel 4) bevatten de toegekende gewone toeslagrechten 90% van het A-areaal en de toegekende braakleggingstoeslagrechten 87% van het braakareaal (X). Landbouwers geven meer A- areaal aan dan dat ze toeslagrechten bezitten om veilig te spelen. 24

Tabel 6: Toegekende toeslagrechten rechten GTR BTR STR alle TR aantal bedrijven 26.118 2.033 429 26.517 totaal aantal TR 456.545 5.880 569 462.994 totale waarde TR (euro) 144.630.361 2.202.350 1.164.645 147.997.356 aandeel in waarde TR (%) 98 1 1 100 gemiddeld aantal TR per bedrijf 17,5 2,9 1,3 17,5 gemiddelde waarde (euro per TR) 317 375 2.047 320 Landbouwers bezitten soms meer toeslagrechten dan dat ze kunnen activeren door gebrek aan areaal of aan grootvee-eenheden. Daarom zijn de rechten hoger dan de werkelijk uitbetaalde bedragen. Van de 26.517 bedrijven zijn er 25.864 bedrijven die hun TR hebben kunnen activeren, dit komt overeen met bijna 139 miljoen euro of 94 % van het bedrag waar men recht op heeft. Ongeveer 14.000 GTR en BTR zijn niet geactiveerd geweest. Wanneer TR niet binnen de 3 jaar geactiveerd kunnen worden, vervallen zij. BTR zijn niet danig gegeerd, aangezien braaklegging niet past in de bedrijfsvoering, de kosten voor pacht, inzaai en onderhoud de premie overstijgen, er grondschaarste is, de administratie voor de non food regeling te complex is,.... De sanctieberekening zorgt ervoor dat BTR desondanks geactiveerd worden. Voornamelijk bij de speciale toeslagrechten is het verschil tussen toegekende en uitbetaalde TR frappant. Aangezien een veehouder sinds 2005 over een heel jaar minstens 50% van zijn referentie-aantal aan grootvee-eenheden moet hebben staan om zijn STR te kunnen activeren en dat vroeger maar minimum 2 maanden was, zijn er een aantal landbouwers die niet aan die voorwaarden kunnen voldoen en hun STR zullen verliezen, wanneer zij dit 3 jaar na elkaar voorhebben. De uitbetaalde STR zijn tussen het ontvangen van de data en het einde van de uitbetaling op 19 oktober 2006 nog gestegen naar 812.271,50 euro of 70% van de rechten. Tabel 7: Uitbetaalde toeslagrechten uitbetaald GTR BTR STR* alle TR aantal bedrijven 25.536 2.001 353 25.864 totaal aantal TR 442.316 5.720 415 448.472 totale waarde TR (euro) 136.092.611 2.066.056 661.962 138.820.629 aandeel in waarde TR (%) 98 1,5 0,5 100 gemiddeld aantal TR per bedrijf 17,3 2,8 1,2 17,3 gemiddelde waarde (euro per TR) 308 361 1.595 310 * Op 30.09.2006 bedraagt de totale uitbetaalde waarde 812.271,50 euro, waardoor de gemiddelde waarde stijgt naar 1.957 euro/str. 25

3.2.4 Combinaties van uitbetaalde toeslagrechten De meeste bedrijven hebben enkel gewone toeslagrechten (91%). Eén bedrijf heeft enkel een braakleggingstoeslagrecht. Bijna 8% heeft GTR en BTR. Geen enkel bedrijf heeft de 3 soorten TR. Tabel 8: Combinaties van uitbetaalde toeslagrechten GTR BTR STR aantal bedrijven waarde absoluut aandeel (%) absoluut (eur) aandeel (%) x 23.510 90,9 106.556.610 76,8 x x 2.000 7,7 31.311.520 22,6 x 327 1,3 484.993 0,3 x x 26 0,1 466.315 0,3 x 1 0,0 1.190 0,0 totaal 25.864 100,0 138.820.629 100,0 De in dit hoofdstuk volgende berekeningen gebeuren allen aan de hand van de uitbetaalde rechten en niet aan de hand van toegekende of aangegeven rechten. 26

3.3 Gewone toeslagrechten Op bedrijfsniveau worden de variaties in beeld gebracht door de bedrijven te verdelen in een aantal klassen op basis van het aantal TR (ha/bedrijf), de waarde van het TR (euro/bedrijf), de leeftijd van de bedrijfsleider en de provincie waar de bedrijfszetel is gelegen. Om 1 volledig GTR te kunnen activeren is er 1 ha subsidiabele grond nodig. De gewone toeslagrechten worden geactiveerd door de landbouwgrond te gebruiken voor om het even welke landbouwactiviteit mits de grond in goede landbouw- en milieucondities wordt gehouden met of zonder productie van subsidiabele gewassen. Een perceel moet minstens 30 are groot en 20 m breed zijn. Een uitzondering wordt gemaakt voor percelen met een milieumaatregel, deze moeten maar 5 are groot en 5 meter breed zijn. Daarnaast moet de grond waarop de toeslagrechten geactiveerd wordt minstens 10 maanden in eigen gebruik blijven. 3.3.1 Verdeling volgens het aantal GTR Er zijn 25.536 bedrijven die samen 136 mln euro aan GTR ontvangen. Per bedrijf komt dit op gemiddeld 5.329 euro. Er zijn 442.316 GTR, bijna een vierde van de bedrijven heeft tussen de 10 en 20 GTR. Het meeste gesubsidieerde areaal bevindt zich bij bedrijven met 20-30 TR per bedrijf. Gemiddeld is de waarde van een GTR 308 euro/ha. Tabel 9: verdeling van de bedrijven volgens het aantal GTR per bedrijf aantal GTR aantal bedrijven aantal GTR (ha) premie (euro) premie per bedrijf premie per ha* 1 GTR 1.630 1.314 1.200.373 736 914 2-5 GTR 4.949 14.609 6.349.480 1.283 435 6-10 GTR 4.303 31.584 11.037.022 2.565 349 11-20 GTR 6.200 90.741 28.267.906 4.559 312 21-30 GTR 3.969 97.961 28.059.011 7.070 286 31-40 GTR 2.368 81.735 22.957.882 9.695 281 41-50 GTR 1.095 48.506 13.963.753 12.752 288 meer dan 50 GTR 1.022 75.866 24.257.183 23.735 320 totaal 25.536 442.316 136.092.611 5.329 308 *: bij volledige activering. 3.3.2 Verdeling volgens de totale waarde van de GTR Bijna één vierde van de bedrijven ontvangt tussen 2.500 en 5.000 euro aan GTR en een kleine 24% ontvangt tussen de 5.000 en 10.000 euro aan GTR, in deze klasse zit 36% van het totale areaal met GTR en 31% van de totale waarde aan GTR. Slechts 0,3% van de bedrijven ontvangt meer dan 50.000 euro aan GTR. Eén vijfde van de bedrijven ontvangt 1 tot 1.000 euro aan GTR. 27

Figuur 5: verdeling van de bedrijven volgens de totale waarde aan GTR op het bedrijf 40 35 30 35,8 30,9 29,7 25 % 20 18,2 20,9 24,4 20,5 16,9 23,8 25,3 15 10 5 0 10,9 8,3 6,6 2,5 1,8 1,4 4,6 8,5 1-1000 1001-2500 2501-5000 5001-10000 10001- euro 25000 25001-50000 5,6 3,1 0,3 >50000 bedrijven oppervlakte premie 3.3.3 Verdeling volgens de leeftijd van de bedrijfsleider De meeste bedrijven die GTR ontvangen, hebben een bedrijfsleider tussen 40 en 59 jaar. De landbouwers in de categorie 40-49 jaar (25%) beschikken in verhouding over meer GTR (29%) en meer areaal (29%) dan andere leeftijdscategorieën. Ook vennootschappen (NV) beschikken over relatief meer GTR en areaal. De aanzienlijke groep 65-plussers (17%) krijgt 7% van de premies toebedeeld. Het betreft waarschijnlijk vaak uitbollende, meestal kleinere, boeren. Figuur 6: verdeling van de bedrijven volgens de leeftijd van de bedrijfsleiders met GTR 35 30 28,728,6 25 24,9 20 % 15 12,9 15,3 14,8 20,320,2 20,1 16,6 17,8 16,8 10 10,2 8,3 8,1 6,7 6,8 10,6 5 0 3,3 2,9 2,9 1,3 1,0 0,9 18-29 jaar 30-39 jaar 40-49 jaar 50-59 jaar 60-65 jaar 65-plussers leeftijd niet gekend* NV bedrijven oppervlakte premie *: zie hfdst 2. 28

3.3.4 Verdeling volgens provincie De provincie West-Vlaanderen neemt het grootste aandeel van de premies voor zijn rekening (35%). Daar zijn dan ook de meeste landbouwers en de toeslaggerechtigde oppervlakten. Oost-Vlaanderen komt op de tweede plaats (27%). De 3 overige provincies zijn aan elkaar gewaagd. In Limburg, Antwerpen en Vlaams-Brabant zijn de bedrijven gemiddeld groter (meer areaal) dan in de westelijke provincies. In Vlaams-Brabant beschikt men gemiddeld over de grootste premie per bedrijf. Figuur 7: verdeling van de bedrijven met GTR volgens provincie 40 35 35,0 32,7 34,7 30 25 27,5 26,4 26,6 % 20 15 13,9 15,5 13,5 13,2 13,7 12,1 11,5 12,2 11,5 10 5 0 Antwerpen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Limburg bedrijven oppervlakte premie 29

3.3.5 Ruimtelijke voorstelling van de GTR De traditionele akkerbouwgebieden ontvangen het meest aan GTR per landbouwer. Figuur 8: Gemiddelde inkomsten aan GTR per gemeente (in euro/landbouwer) 3.4 Braakleggingstoeslagrechten Om 1 volledig BTR te kunnen activeren is er 1 ha subsidiabel grond nodig. De braakleggingstoeslagrechten worden geactiveerd met braakgelegde grond of met non-foodgewassen. Braakleggingstoeslagrechten kunnen niet geactiveerd worden op gronden die in 2003 in de oppervlakteaangifte waren aangegeven als permanent grasland, blijvende teelten, bosgrond of voor niet-landbouwactiviteiten. De braakverplichtingen die voorgaande jaren van toepassing waren, blijven gelden. Deze braakgelegde grond moet tevens in goede landbouw- en milieuconditie worden gehouden. Deze grond mag niet voor de teelt van voedings- of voedergewassen worden gebruikt, de teelt van non-foodgewassen volgens contract is toegelaten. Het kan bij deze braakgelegde grond gaan om roterende braak. 3.4.1 Verdeling volgens het aantal BTR Er zijn 5.720 BTR met een totale waarde van 2 mln euro. Gemiddeld ontvangt een bedrijf 1.033 euro aan BTR. Bijna 28 % van de bedrijven beschikt over 2 tot 3 BTR. Het meeste areaal dat beschikbaar is voor BTR bevindt zich bij bedrijven met 3 tot 5 BTR. Gemiddeld bedraagt een BTR 361 eur/ha. 30

Tabel 10: verdeling van de bedrijven volgens het aantal BTR per bedrijf aantal TR aantal bedrijven aantal BTR (ha) premie (euro) premie per bedrijf (euro/bedrijf) premie per ha (euro/ha)* 0,01-0,50 TR 41 17 6.449 157 381 0,51-1 TR 332 234 83.327 251 357 1,01-2 TR 446 680 248.142 556 365 2,01-3 TR 556 1.385 503.371 905 363 3,01-5 TR 468 1.757 630.856 1.348 359 5,01-10 TR 114 720 256.144 2.247 356 >10 TR 44 927 337.766 7.677 364 totaal 2.001 5.720 2.066.056 1.033 361 *: bij volledige activering. 3.4.2 Verdeling volgens de totale waarde van de BTR Bijna 28% van de bedrijven ontvangt een totale waarde aan BTR van 400 tot 800 euro. De meest BTR hebben een waarde van 1200 tot 1400 euro. Er is 1,4% van de bedrijven met BTR die BTR ontvangen voor een waarde van meer dan 4.800 euro. Het gaat hier om 13% van het areaal. Figuur 9: verdeling van de bedrijven volgens de totale waarde van de BTR op het bedrijf 35 31,2 31,8 30 25 27,6 27,0 26,2 25,9 21,0 20 % 15 16,6 16,8 16,3 13,0 13,4 10 7,7 7,6 5 0 3,8 0,7 0,6 4,5 4,4 1-200 2001-400 401-800 801-1200 1201-2400 2401-4800 >4800 euro bedrijven oppervlakte premie 2,5 1,4 3.4.3 Verdeling volgens de leeftijd van de bedrijfsleider 31% van de bedrijven die BTR ontvangen, worden geleid door een landbouwer tussen 40 en 49 jaar. De vennootschappen beschikken over het meeste areaal en ontvangen de meeste premie per bedrijf. Van alle bedrijfsleiders die BTR ontvangen is 3% ouder dan 65 jaar. Deze groep ontvangt 4% van de totale waarde aan BTR. 31

Figuur 10: verdeling van de bedrijven volgens leeftijd van de bedrijfsleides met BTRr 35 30 30,7 27,227,4 31,3 30,8 25 21,8 20 % 15 15,7 13,2 13,3 16,9 15,1 15,4 10 5 0 2,8 2,4 2,3 7,1 5,6 5,6 3,4 3,5 3,6 1,8 1,7 1,7 18-29 jaar 30-39 jaar 40-49 jaar 50-59 jaar 60-65 jaar 65-plussers leeftijd niet gekend NV bedrijven oppervlakte premie 3.4.4 Verdeling volgens provincie De bedrijven die een hoger braakleggingstoeslagrecht per ha en per bedrijf ontvangen, zijn gelegen in West-Vlaanderen. Daar bevindt zich 31% van de bedrijven met BTR. Ook Vlaams- Brabant bezit veel braakleggingstoeslagrechten, hier liggen immers de betere landbouwgronden waar traditioneel aan graanteelt wordt gedaan. In Antwerpen bevinden zich de minste BTR en ontvangt men ook de laagste premie per ha en per bedrijf. Figuur 11: verdeling van de bedrijven met BTR volgens provincie 40 35 30 30,1 29,6 30,0 31,0 32,7 34,9 25 % 20 15 14,9 15,1 15,6 14,9 14,8 13,8 10 5 8,6 7,8 6,4 0 Antwerpen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Limburg bedrijven oppervlakte premie 32

3.4.5 Ruimtelijke voorstelling van de BTR Figuur 12 toont welke gemeenten veel of weinig BTR ontvangen. Voornamelijk in de traditionele akkerbouwgebieden, waar vóór 2003 de braakleggingsverplichting gold, ontvangen de landbouwers veel BTR. Opgelet, het is niet noodzakelijk in die gebieden dat er dan ook effectief braak ligt, dit geldt dan voornamelijk voor West-Vlaanderen, waar de vlassers vaak beschikken over areaal in Wallonië en geneigd zullen zijn om daar braak te leggen. Figuur 12: gemiddelde inkomsten aan BTR per gemeente (in euro/landbouwer) 3.4.6 Speciale Toeslagrechten De speciale toeslagrechten zijn in tegenstelling met de vorige TR niet gebonden aan een subsidiabele oppervlakte. In dit geval wordt een maximum van 5.000 euro gelijk gesteld met 1 STR. De speciale toeslagrechten kunnen geactiveerd worden: door minstens 50% GVE van de referentiejaren aan te houden. door gronden aan te geven waarop de eigenaar speciale toeslagrechten wenst te activeren. Het speciaal toeslagrecht wordt dan voor altijd een gewoon toeslagrecht (met alle modaliteiten daaraan verbonden). Op het moment dat de gegevens geëxtraheerd werden, was de steun nog maar gedeeltelijk uitbetaald. De bedragen die hier weergegeven zijn, zijn bijgevolg onderschat. 33

3.4.7 Verdeling over het aantal STR Er zijn 353 bedrijven die samen over 415 STR beschikken. Het totale bedrag aan STR op 19.06.2006 bedraagt 662.000 (tussentijds bedrag op 30.09.06 = 812.272). Het gaat hier om 6.901 grootvee-eenheden (runderen, schapen, geiten). Meer dan 90 % van de bedrijven beschikt over slechts 1 STR. Slechts 1 bedrijf beschikt over meer dan 5 STR. Gemiddeld bedraagt een STR 1.595 euro. Een bedrijf ontvangt gemiddeld 1.875 euro aan STR. Er wordt verwacht dat het aantal STR zal afnemen de komende jaren, aangezien het voor vele bedrijven moeilijk is om een heel jaar lang 50% van de referentie grootvee-eenheden aan te houden. Tabel 11: verdeling van de bedrijven volgens het aantal STR per bedrijf aantal TR aantal bedrijven aantal TR aantal GVE premie (euro) premie per bedrijf premie per TR 1 TR 321 321 2936 271.283 845 845 2 TR 13 26 929 103.071 7.929 3.964 3 TR 12 36 1469 149.002 12.417 4.139 4 TR 4 16 785 68.168 17.042 4.261 5 TR 2 10 451 45.341 22.670 4.534 > 5 TR 1 6 332 25.097 25.097 4.183 totaal 353 415 6.901 661.962 1.875 1.595 3.4.8 Verdeling over de totale waarde van de STR 47% van de bedrijven ontvangt 250 tot 1.000 euro aan STR, 19% ontvangt minder dan 250 euro. Er zijn echter ook enkele bedrijven die bijna 60.000 euro aan STR ontvangen. Figuur 13: verdeling van de bedrijven volgens de totale waarde aan STR op een bedrijf 70 60 59,0 50 40 % 30 20 10 0 8,2 7,0 11,0 9,4 0,3 1,0 23,8 23,2 20,2 19,8 4,7 8,8 18,4 15,7 14,8 1-100 101-250 251-500 501-1000 1001-2500 2501-5000 >5000 euro bedrijven aantal TR premie 6,2 5,3 11,4 9,1 22,7 3.4.9 Verdeling volgens de leeftijd van de bedrijfsleider 34

Meer dan 30% van de bedrijfsleiders die STR ontvangen is ouder dan 65 jaar. Zij ontvangen 27% van de STR, maar slechts 14% van het totale bedrag aan STR. De bedrijfsleiders tussen 30 en 39 jaar ontvangen het meeste per bedrijf, naast vennootschappen. Vennootschappen en 40-49-jarigen bezitten elk een kwart van de totale waarde aan STR. Figuur 14: verdeling van de bedrijven volgens de leeftijd van de bedrijfsleiders met STR 35 30 30,3 26,7 28,8 25 20 % 15 10 10,8 11,5 8,5 9,2 24,5 21,6 21,8 20,420,5 18,418,1 18,6 9,1 8,2 14,4 12,1 14,0 9,3 24,3 5 0 3,4 2,9 1,1 1,1 18-29 jaar 30-39 jaar 40-49 jaar 50-59 jaar 5,4 3,7 60-65 jaar 65- plussers bedrijven aantal TR aantal GVE premie 0,6 0,5 0,1 0,2 leeftijd niet gekend NV 3.4.10 Verdeling volgens provincie West-Vlaanderen beschikt over het meeste aantal bedrijven met STR, het grootste aantal GVE en neemt de grootste hap uit het budget van de STR. In Antwerpen is de premie per bedrijf echter een stuk hoger dan in de andere provincies. Dit is waarschijnlijk te wijten aan de kalverhouders. Kalverhouderij is een niet-grondgebonden sector met concentratie in het noorden van de provincie Antwerpen. 35

Figuur 15: verdeling van de bedrijven met STR volgens provincie 40 35 35,4 35,7 36,8 30 29,5 29,2 25 22,1 25,8 % 20 15 16,1 16,9 10 9,1 8,7 6,4 9,9 9,6 8,9 5 0 Antwerpen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Limburg bedrijven aantal TR premie 36

3.4.11 Ruimtelijke voorstelling van de STR De landbouwers die het meeste aan speciale toeslagrechten ontvangen, zijn gelegen in de Noorderkempen en in West-Vlaanderen. Figuur 16: gemiddelde inkomsten aan STR per gemeente (in euro/landbouwer) 37

3.5 Melkpremie De melkpremie en de extra betaling aan de melkveehouders bedragen afgerond 0,024 euro per liter in 2005. De melkpremie is een vast bedrag en de extra betaling wordt als aanvullende steun boven op de melkpremie uitbetaald en verdeeld onder alle deelnemende landbouwers. De melkpremie en extra betaling bedragen in 2005 in totaal 45 mln euro, hiervan is 14,051 mln euro extra betaling. Beiden werden in 2004 ingevoerd als compensatie voor de verwachte inkomensdaling door daling van de melkprijs. De melkpremie zal in 2006 ontkoppeld worden en geïntegreerd in de gewone en speciale toeslagrechten aan een prijs van 0,036 euro per liter. 3.5.1 Verdeling volgens het aantal liter quotum De melkveebedrijven werden opgedeeld in 8 klassen op basis van de grootte van het melkquotum per bedrijf. Het totale melkquotum in Vlaanderen bedraagt 1.903 miljoen liter en wordt verdeeld over 8.270 melkveebedrijven. Meer dan 21% van de bedrijven beschikt over een melkquotum gelegen tussen 300.000 en 500.000 liter. Het kleinste quotum is nog geen 250 liter, het grootste iets meer dan 2 miljoen liter. Een bedrijf ontvangt gemiddeld 5.440 euro melkpremie. Tabel 12: verdeling van het aantal melkveebedrijven volgens bedrijfsgrootte bedrijfsgrootte aantal bedrijven hoeveelheid (liters) premie (euro) premie per bedrijf liters per bedrijf 50.000 liter 631 20.034.639 470.373 745 31.751 50.001-100.000 liter 1.220 92.985.729 2.189.842 1.795 76.218 100.001-150.000 liter 1.473 182.312.625 4.304.200 2.922 123.770 150.001-200.000 liter 1.066 184.641.573 4.363.391 4.093 173.210 200.001-300.000 liter 1.533 379.696.171 8.976.564 5.856 247.682 300.001-500.000 liter 1.736 660.800.242 15.624.742 9.000 380.645 500.001-750.000 liter 532 313.041.144 7.397.597 13.905 588.423 > 750.000 liter 79 70.134.451 1.657.181 20.977 887.778 totaal 8.270 1.903.646.574 44.983.890 5.439 230.187 3.5.2 Verdeling volgens de leeftijd van de bedrijfsleider Ook hier zijn de meeste bedrijfsleiders tussen de 40 en de 49 jaar oud. Er zijn nog 4% 65-plussers of 14% melkveehouders ouder dan 60 jaar. Zij ontvangen de kleinste premie per bedrijf, nl. 2.000 à 3.000 euro. Vennootschappen beschikken over 20% van de melkpremie. 38

Figuur 17: verdeling van de bedrijven volgens de leeftijd van de bedrijfsleiders met een melkpremie 35 30 31,0 30,0 25 22,7 20 % 15 17,0 19,6 17,8 12,8 20,0 10 5 0 3,0 3,1 18-29 jaar 30-39 jaar 40-49 jaar 50-59 jaar 60-65 jaar 65- plussers 9,7 5,8 4,0 1,6 0,8 1,2 leeftijd niet gekend NV bedrijven premie (euro) 3.5.3 Verdeling volgens provincie In West-Vlaanderen bevinden zich 37% van de melkveebedrijven, in Oost-Vlaanderen 29% en in Antwerpen 18%. Antwerpse en Limburgse bedrijven zijn gemiddeld groter dan in andere provincies. Dit komt omdat er naast enkele grote ook zeer veel kleine bedrijven voorkomen in West- en Oost-Vlaanderen. Figuur 18: verdeling van de bedrijven met een melkpremie volgens provincie 40 37,1 35 30 25 26,0 30,6 29,1 25,4 % 20 18,0 15 12,4 10 5 6,6 5,6 9,2 0 Antw erpen Vlaams-Brabant West-Vlaanderen Oost-Vlaanderen Limburg bedrijven premie (euro) 3.5.4 Ruimtelijke voorstelling van de melkpremie 39

De kaart toont aan dat de grootste melkveebedrijven in de Kempen liggen. Figuur 19: gemiddelde inkomsten aan melkpremie per gemeente (in euro/landbouwer) 40