Samenvatting Aardrijkskunde Hoofdstuk 4 Samenvatting door een scholier 2117 woorden 15 mei 211 6,1 189 keer beoordeeld Vak Methode Aardrijkskunde De Geo Aardrijkskunde Lesboek 1 Globe = wereld Globalisering = het steeds meer internationaal uitwisselen van mensen en geld. In oost- en zuidoost- Azië heb je 2 verschillende cultuurgebieden. Een overeenkomst is het hoofdvoedsel; rijst. Rijst wordt verbouwd op sawa s. Dat is natte rijstbouw. Natte rijstbouw is heel arbeidsintensief. Een ander kenmerk van de cultuur is dat ze een sterk wij-gevoel hebben. Alles wat ze doen is voor het land. In Azië wonen 4 miljard mensen. De bevolkingsdichtheid is hoog maar er zijn verschillen. De bevolkingsconcentraties liggen in het oosten van China en op Java. De bevolkingspreiding is dus ongelijk. Er is in China een eenkind -politiek omdat er anders overbevolking komt. Daardoor doen veel mensen aan Family -planning. Dat is een beetje plannen hoe je het in de toekomst wilt hebben. 2 Tot 198 was China een streng communistisch land. Er was geen vrijheid voor bedrijven. De regering regelde hoeveel en wat elk bedrijf moest maken. Dat heet planeconomie. De westerse cultuur was zelfs verboden. Na 198 is dat veranderd. Ze namen een ander systeem aan; vrijemarkteconomie. Maar dat systeem namen ze niet overal over. Er kwamen speciale economische zones, (SEZ s). In die gebieden mocht er vrij gehandeld worden. China is een aantrekkelijk land voor buitenlandse bedrijven om daar hun producten te laten maken, omdat er lage lonen, goedkope grond, hardwerkende arbeiders en weinig belastingen zijn. Voor weinig geld worden dus producten in elkaar gezet. Veel bedrijven doen mee aan de globalisering. Ze kijken waar ze het goedkoopst hun producten in elkaar kunnen zetten. Arbeidsintensieve producten laten ze het liefst in landen in elkaar zetten met lage lonen. Het ontwerp van een product wordt meestal in de westerse landen bedacht en in lagelonenlanden zoals China in elkaar gezet. Uitvoer = export. Invoer = import. 3 Sinds 198 zijn er 3 miljoen migranten verhuisd naar de stad. De urbanisatiegraad nam dus snel toe. Je zegt dan dat het urbanisatietempo hoog is. De regering ziet urbanisatie als de mogelijkheid om te Pagina 1 van 6
ontwikkelen. Maar het moet niet zoals in ontwikkelingslanden gaan, dat er krottenwijken ontstaan. Op het platteland zijn de meeste kleine boeren zelfverzorgend. 4 Het grootste milieu probleem in Chinese steden is smog. De Chinese bedrijven willen zo goedkoop mogelijk produceren en denken niet aan het milieu. De giftige stoffen gaan ongezuiverd de lucht in. De kolencentrales zijn de grootste vervuilers en elke week komen er 2 nieuwe bij. De gele rivier/ Huang He is 5464 km lang en voert slibrijk water aan. De vruchtbare slip heeft een gele kleur dus vandaar die naam. Het was altijd de levensader van het droge noorden van China. Er waren vroeger veel overstromingen. Door de sterke economische groei is het watergebruik ook sterk toegenomen. Ook de stuwdammen houden veel water vast. Het gevolg daarvan is dat er een ernstig water te kort is in het droge noorden waar de helft van de Chinese bevolking woont. Het enige water wat nog in de rivier zit is ernstig vervuild en dus niet geschikt voor drinkwater. De Yangtze is 648 km lang. De overstromingen in de benedenloop zijn berucht vooral in de zomer. Dat heeft te maken met de vraag van natuurlijke hulpbronnen, op veel berghellingen groeit niets meer. Ze zijn door bodemerosie onbruikbaar geworden. Om de rivier onder controle te houden zijn er stuwdammen gebouwd. De rivier is daardoor beter bevaarbaar geworden. Ook zijn er grote waterkrachtcentrales gebouwd die Hydro-elektriciteit opwekken. De bekendste stuwdam is de drieklovendam, het is de grootste van de wereld. 5 Japan is, na de VS, de 2e economische macht in de wereld. Japan heeft 4 grote eilanden en 39. kleine eilandjes. Voor het verkeer zijn al die kleine eilandjes lastig. Alle eilanden zijn bergachtig. De bergen zijn niet hoog, maar wel steil. Er wonen daarom weinig mensen. Het is daardoor heel vol op de vlakke delen. Japan heeft weinig delfstoffen, er is een gebrek aan grondstoffen voor de industrie. Japan ligt op gevaarlijke breuklijnen. Er komen regelmatig zware aardbevingen en tsunami s voor. Aan het eind van de zomer is er ook kans op orkanen. 1945 was Japan al een industrieland, maar de buurlanden waren nog ontwikkelingslanden. De Japanse regering was een strenge dictoriale regering. De overheid zette zelf bedrijven op. Snelgroeiende landen in Azië noemen we tijgerlanden. Er zijn ook achterblijvers die nog geheel agrarisch zijn. Maar zij hebben hun eigen revolutie d.m.v. snelgroeiende zaden. Hun revolutie heet; de groene revolutie. Begrippen Aardbeving = Schokkende of trillende bewegingen van een gedeelte van de aardkorst door de werking van onderaardse krachten Afzetmarkt = Het aantal klanten dat producten wil kopen Arbeidsintensief = Als er bij de productie veel arbeid per hectare of per product nodig is Benedenloop = Het laatste stuk van een rivier, vaak met lage stroomsnelheid Bevolkingsconcentratie = Als er ergens heel veel mensen dicht bij elkaar wonen Bevolkingsdiagram (of: piramide) = Staafdiagram met de leeftijdsopbouw van de bevolking Pagina 2 van 6
Bevolkingsdichtheid = Het aantal inwoners per vierkante kilometer Bevolkingsspreiding = De verdeling van mensen over een land of gebied Bodemerosie = Het verdwijnen van de bovenste vruchtbare bodemlaag Bovenloop = Het eerste stuk van een rivier, vaak met hoge stroomsnelheid Communistisch land = Land met planeconomie Cultuur = Alles wat je aangeleerd is, zoals gewoonten, taal en godsdienst Cultuurgebied = Groot gebied op aarde met een aantal gemeenschappelijke (cultuur)kenmerken Debiet = De hoeveelheid water die een bepaald punt in een rivier passeert. Het debiet wordt uitgedrukt in m3 per seconde Delfstoffen = Grondstoffen en brandstoffen die uit de aarde worden gehaald Economisch systeem = De manier waarop in een staat de productie van goederen is geregeld Eenkindpolitiek = Gezinnen mogen niet meer dan een kind hebben (China) Export = Uitvoer van goederen naar een ander land Exportgerichtheid = Een groot deel van de geproduceerde goederen gaat naar het buitenland Familieplanning = Het plannen van het aantal kinderen binnen een gezin (geboortebeperking) Gemengde rivier = Rivier die naast regenwater ook smeltwater van gletsjers afvoert. Andere naam: gletsjerrivier Gletsjerrivier = zie gemengde rivier Globalisering (internationalisering, mondialisering) = Het steeds meer internationaal uitwisselen van mensen, geld, goederen en ideeën Global shift = Het verschuiven van het economische zwaartepunt in de wereld Groene Revolutie = Het stijgen van de opbrengsten van de rijstbouw door het gebruik van nieuwe, snelgroeiende rijstsoorten Grondstoffen = Stoffen waarmee een fabriek de productie begint Hydro-elektriciteit = Met waterkracht opgewekte elektriciteit (vaak bij stuwdammen) Kapitalistisch land = Land met een vrijemarkteconomie Kennisintensief = Als er bij het maken van een product veel kennis nodig is Kinderarbeid = Werk dat te zwaar is voor kinderen en/of zo veel tijd kost dat ze niet naar school kunnen gaan Krottenwijk = Een zelfbouwwijk met slechte huizen, weinig voorzieningen en onzekerheid voor de bewoners of ze er mogen blijven wonen Lagelonenland = Land met lage lonen voor de werknemers Menselijke factor = Een menselijke verklaring voor een verschijnsel Middellandse Zeeklimaat (mediterraan klimaat) = Temperatuur: warme zomers en zachte winters. Neerslag: zomer droog, winter nat Migrant = Iemand die verhuist buiten de eigen woonplaats Milieuaantasting = Grote veranderingen in landschappen en ecosystemen Milieu-uitputting = Het opraken van natuurlijke voorraden door menselijk gebruik Milieuvervuiling (-verontreiniging) = Vervuiling van de natuurlijke omgeving van mensen (water, lucht en bodem) Multinationale onderneming (multinational) = Bedrijf met vestigingen over de hele wereld Natuurlijke factor = Een natuurlijke verklaring voor een verschijnsel Pagina 3 van 6
Natuurlijke hulpbronnen = Producten uit de natuur die mensen goed kunnen gebruiken, zoals tropisch hardhout, goud, uranium, noten en rubber Natte rijstbouw = Het verbouwen van rijst op sawa's New Industrialised Countries (NIC's) = Verzamelnaam voor landen in Azië met een snelgroeiende economie Ontbossing = Het kappen van bossen Ontwikkelingslanden = Arme landen met een laag ontwikkelingspeil. De meeste mensen hebben weinig te eten, wonen in slechte huizen, hebben weinig opleiding en kunnen niet altijd naar een dokter als ze ziek zijn Orkaan = Tropische storm met minimaal windkracht 12 Planeconomie = Alle bedrijven zijn in bezit van de staat. De staat bepaalt wat alle bedrijven gaan maken Pullfactoren (aantrekkingsfactoren) = Redenen die een ander gebied aantrekkelijk maken voor migranten Pushfactoren (afstotingsfactoren) = Redenen om te vertrekken uit een gebied Regenrivier = Rivier die helemaal afhankelijk is van regenwater Regiem = De schommelingen in het water afvoer Reliëf = Hoogteverschillen in het landschap Ruraal-urbane migratie = Binnenlandse migratie van het platteland naar de stad Savanneklimaat = Tropisch klimaat (warm en vochtig) met een droge tijd Sawa = Rijstakker die onder water staat (irrigatie) Smog = Vervuilde lucht door rook van fabrieken en uitlaatgassen van auto's Speciale economische zone = 'Open' gebied waar buitenlandse bedrijven zich mogen vestigen en weinig belasting betalen Stroomgebied = Het gebied dat afwatert op een bepaalde rivier en zijn zijrivieren Stuwdam = Dam in de rivier die de waterstand regelt tsunami = Hoog opstijgende vloedgolf bij de kust, ontstaan door een aardbeving in de oceaan Tijgerland = Land in Azië met een snelgroeiende economie. Economie gaat over het maken van producten en geld verdienen Uitschuiven = Verplaatsen van industrie naar andere landen (vaak lagelonenlanden) Urbanisatie (verstedelijking) = De groei van het aantal stadsbewoners (in percentages) Urbanisatiegraad = Het percentage stedelingen in een land Urbanisatietempo = De snelheid waarmee de urbanisatie toeneemt Verhang = Het verval per kilometer Verval = Het hoogteverschil tussen twee plaatsen langs een rivier Vrijemarkteconomie = De bedrijven bepalen zelf welke producten ze maken Waterscheiding = De grens tussen twee stroomgebieden Zelfverzorgend = Het verbouwen van gewassen en het houden van vee alleen voor de eigen consumptie Basisboek B51 Zone A: tropische vegetatie met als meest kenmerkende boom de kokospalm. Zone B: woestijn vegetatie Zone C: gebied met loofbomen Pagina 4 van 6
Zone D: gebied met naaldbomen Zone E: gebied met toendra s of eeuwig ijs. Koppen: F = fehlt (=onderbreekt) Een droge tijd ontbreekt en er valt neerslag in alle jaargetijden. S = Sommer De droge tijd valt in de Zomer. W = Winter De droge tijd valt in de Winter. B89 Mensen hebben veel invloed op het milieu. Er zijn 3 vormen van milieuproblemen: Milieuvervuiling (of verontreiniging); worden er te veel schadelijke stoffen ongezuiverd gedumpt. Dus het milieu wordt dan gebruikt als afvalbak van teveel schadelijke stoffen. Milieu-uitputting; het opraken van natuurlijke voorraden. Vb. steenkool, aardolie en aardgas. Milieuaantasting; grote verandering in landschappen & ecosystemen. Vb. verwoestijning. B98 Bodemerosie is het verdwijnen van de bovenste vruchtbare bodemlaag. Dat gebeurt door wegspoelen of het wegwaaien van de bodem. De kans op bodemerosie is het grootst in gebieden met veel reliëf. Als de hellingen begroeid zijn is de kans op bodemerosie kleiner. De kans op bodemerosie die wind is het grootst in droge gebieden. B117 Migratie heeft 2 hoofdvormen: Buitenlandse migratie; verhuis je naar een ander land, dat heet ook wel landverhuizing Binnenlandse migratie; verhuizen binnen je eigen land. Emigratie: verlaten van het land Immigratie: het binnen komen van het land. Pushfactoren: afstotingsfactoren. Vb. armoede & werkeloosheid Pullfactoren: aantrekkingsfactoren. Vb. werk, klimaat, familie & voorzieningen. B184 Urbanisatiegraad: het percentage stedeling in een land. Ruraal- urbane migratie: van het platteland naar de stad verhuizen. Urbanisatietempo: de snelheid waarmee de urbanisatiegraad toeneemt. Krottenwijken; ontstaan als er onvoldoende woningen zijn voor de migranten. B19 Globalisering: de uitwisseling van mensen, geld, goederen en informatie. Pagina 5 van 6
Aantekeningen Globe = wereld Globalisering = het steeds meer uitwisselen van mensen, geld, goederen en informatie. Planeconomie vrijecomie Multinationaal = een bedrijf dat zich vestigt in veel landen. Urbanisatie = groei van aantal stadsbewoners Urbanisatiegraad = percentage stedelingen in een land. Urbanisatietempo = de snelheid waarmee het urbanisatiegraad stijgt. Mensen in steden worden steeds rijker. Tijgers: snel groeiende economieën in Azië. Opkomst van tijgerlanden. Japan was het eerste echte industrieland vanaf 45 Door de hoeveelheid inwoners en de lage lonen werden tijgerland aantrekkelijker voor buitenlandse bedrijven om daar spullen in elkaar te laten zetten. Tegenwoordig woorden de landen rijker dus prijzen ze zich de markt uit. (worden steeds duurder) Pagina 6 van 6