106645 - Bezwaarschrift van ouders tegen toelaatbaarheidsverklaring speciaal basisonderwijs in het geding tussen: ADVIES de heer A en mevrouw B, wonende te C, bezwaarden, gemachtigde: mevrouw mr. A.M.T. Wigger en Stichting Samenwerkingsverband D, gevestigd te E, verweerder 1. VERLOOP VAN DE PROCEDURE Op 15 januari 2015 hebben bezwaarden bij verweerder een bezwaarschrift ingediend. Dit bezwaarschrift is gericht tegen het besluit van verweerder van 12 december 2014. Met dit besluit is G A, de zoon van bezwaarden, per 5 januari 2015 toelaatbaar verklaard voor het speciaal basisonderwijs. Verweerder heeft op 27 januari 2015 het bezwaarschrift, voorzien van een verweerschrift, ter behandeling doorgezonden aan de Commissie. Bezwaarden hebben op 4 februari 2015 nadere stukken ingediend. Stichting F, het bevoegd gezag van de school die de toelaatbaarheidsverklaring heeft aangevraagd bij verweerder, heeft op 5 februari 2015 desgevraagd te kennen gegeven niet gehoord te willen worden tijdens de mondelinge behandeling van het bezwaarschrift. De mondelinge behandeling van het bezwaarschrift vond plaats op 11 februari 2015 te Utrecht. Bezwaarden waren ter zitting aanwezig en werden bijgestaan door hun gemachtigde. Namens verweerder waren ter zitting aanwezig mevrouw H, directeur, en mevrouw I, voorzitter van de commissie toelaatbaarheidsverklaring van verweerder. 2. DE FEITEN G A, is de zoon van bezwaarden. Het schooljaar 2010-2011 is hij gestart in groep 1 op basisschool J te C. Deze school voor openbaar basisonderwijs valt onder het bevoegd gezag van Stichting F. In groep 1 is G vanaf april 2011 meegenomen in het groepsplan rekenen. G sloot groep 1 af met een score A voor taal en een score E voor rekenen. Volgens het Cito leerlingvolgsysteem is de A- score de hoogst mogelijke, en de E-score de laagst mogelijke. In januari 2013 hebben bezwaarden G bij bureau K op dyslexie laten onderzoeken. In januari 2013 heeft J voor G een didactisch werkplan voor rekenen opgesteld. In februari 2013 heeft J voorgesteld om G aan te melden bij de commissie leerlingenzorg vanwege het vermoeden van verschillende leerbelemmeringen bij G. Bezwaarden hebben dit voorstel afgewezen. In maart 2013 heeft J een ondersteuningsplan opgesteld voor technisch lezen en voor rekenen. In het rekenplan staat, zonder bronvermelding, dat bij G hypermobiliteit is gediagnosticeerd. Tijdens het evaluatiegesprek op 5 maart 2013 hebben bezwaarden aangegeven het niet eens te zijn met de begeleiding van G op school. Pagina 1 van 7
Met toestemming van bezwaarden is G in juli 2013 op verzoek van de school door bureau L onderzocht op zijn rekenvaardigheden. Aan het einde van groep 3 had volgens het verslag van de rapportbespreking G een leerachterstand van zes maanden. In augustus 2013 is voor G een dyslexieverklaring afgegeven. In september 2013 zijn voor G didactische werkplannen opgesteld voor spelling, begrijpend lezen, technisch lezen, alsmede voor rekenen en grove motoriek. Vanaf oktober 2013 heeft G remedial teaching gekregen. In januari 2014 is G gestart met dyslexiebehandeling door een extern bureau. Hij is daarmee gestopt op verzoek van bezwaarden in juli 2014. In februari 2014 heeft J voorgesteld G te betrekken bij een Kort Advies Traject (KAT) of hem te willen melden bij de commissie leerlingenzorg. KAT is een vorm van kortdurende begeleiding, gericht op handelingsverlegenheid van de leerkracht met betrekking tot de aanpak van leerlingen en groepen waarbij vermoedelijk sprake is van een lichamelijke en/of verstandelijke beperking of gedragsproblematiek. In februari 2014 heeft J bezwaarden erop gewezen dat G door het achterblijven van zijn vaardigheden en taakgerichtheid volgend schooljaar groep 4 zou doubleren. G volgde vanaf februari 2014 de stof voor groep 3. Tijdens de evaluatie van april 2014 heeft J volgens het gespreksverslag bezwaarden erop gewezen dat voor G meer individuele begeleiding op het niveau van zijn ontwikkeling nodig is dan het jaarklassensysteem van het regulier basisonderwijs kan bieden. Aanmelding bij de commissie leerlingenzorg of een KAT achtte de school nodig. Tussen 26 mei 2014 en 25 juni 2014 is G door bezwaarden thuisgehouden en volgde hij geen onderwijs. Op 3 juni 2014 heeft J overleg gevoerd met de leerplichtambtenaar. Vanaf 25 juni 2014 volgde G als gastleerling onderwijs op M in groep 4. Hij bleef ingeschreven op N. M heeft daarna voor G een handelingsplan opgesteld. Op 6 oktober 2014 heeft tussen het schoolondersteuningsteam (SOT) en bezwaarden overleg plaatsgevonden. Het SOT bestond uit een vertegenwoordiging van N, M, het samenwerkingsverband en de afdeling leerplicht. Tijdens dit overleg heeft M aangegeven handelingsverlegen te zijn als gevolg van belemmeringen bij G door dyslexie, mogelijke dyscalculie en internaliserende problemen. Bovendien had M geen vertrouwen in een structurele samenwerking met de ouders. Het door M geadviseerde KAT-traject hebben bezwaarden afgewezen. Volgens het verslag van dit overleg adviseren beide basisscholen om G aan te melden bij P. Omdat beide basisscholen handelingsverlegen zijn, en G nog staat ingeschreven bij N, meldt deze school dat ook schorsing van G denkbaar is. Het SOT wordt voorgezeten door mevrouw O, klinisch- en orthopedagoog. Het SOT biedt begeleiding vanuit het samenwerkingsverband en het Centrum voor Jeugd en Gezin. Het SOT stelde een werkdocument op met afspraken en ondersteuningsmogelijkheden voor G. Dit document bevat een overzicht van de stimulerende en belemmerende factoren en bevat een advies over de ondersteuningsbehoefte van G. Op 8 oktober 2014 heeft J de aanvraag voor extra ondersteuning in de vorm van begeleiding door P ingediend bij verweerder. Op 13 oktober 2014 hebben bezwaarden aan M meegedeeld bij P te zijn geweest en dit niet de juiste plaats te vinden voor G. Op 17 oktober 2014 is het gastleerlingschap van G op M beëindigd, sindsdien zit hij thuis. Op 1 december is er een gesprek geweest tussen mevrouw O en bezwaarden over de gezinssituatie van bezwaarden. Pagina 2 van 7
Op 4 december 2014 heeft overleg plaatsgevonden met bezwaarden en het SOT. Uit het verslag blijkt dat besproken is dat G meer ondersteuning nodig heeft dan de basisscholen in het samenwerkingsverband kunnen bieden. Het schoolondersteuningsadvies zal zijn, het aanvragen van een toelaatbaarheidsverklaring voor het sbo. Aan het verslag van het overleg van 4 december 2014 is op pagina 2 de volgende passage toegevoegd: "Het schoolondersteuningsadvies van 4 december 2014. Door drs. O, klinisch- en orthopedagoog. G is een jongen met een gemiddelde intelligentie. Hij heeft forse achterstanden opgelopen op alle leergebieden door o.a. zijn dyslexie en grote faalangst. G voldoet aan de toelaatbaarheidscriteria speciaal basisonderwijs van samenwerkingsverband Q." Op 8 december 2014 hebben bezwaarden hun visie op het gesprek van 4 december 2014 bij de deelnemers aan dat overleg ingediend. Op 8 december 2014 heeft J een ontwikkelingsperspectief over G opgesteld. Dit document hebben bezwaarden ondertekend met de vermelding "onder protest nadere info volgt". Op 11 december 2014 is bij verweerder de aanvraag toelaatbaarheidsverklaring ingediend. Deze is ondertekend door bezwaarden met de vermelding "onder protest nadere info volgt". Verder is de aanvraag ondertekend door de directeur van de aanvragende school N, door deskundige 1, mevrouw O, en deskundige 2, een maatschappelijk werker. Op 12 december 2014 heeft de commissie toelaatbaarheidsverklaring de aanvraag behandeld en toegekend per 5 januari 2015. Dit besluit vermeldt onder andere dat er wordt voldaan aan het gestelde in het Reglement en de Criteria van het samenwerkingsverband voor toelaatbaarheid. Voor G wordt onderwijs aan een school voor speciaal basisonderwijs als meest passende leeromgeving geacht. Op 19 december 2014 hebben bezwaarden bij Stichting F een bezwaarschrift ingediend tegen de verwijzing naar speciaal basisonderwijs en het voornemen tot verwijdering van G. Op 15 januari 2015 hebben bezwaarden een bezwaarschrift tegen de toelaatbaarheidsverklaring ingediend bij verweerder. 3. PROCEDURE EN CRITERIA VOOR DE TOELAATBAARHEIDSVERKLARING In het ondersteuningsplan van verweerder is opgenomen dat bij aanvraag van een toelaatbaarheidsverklaring voor plaatsing in het speciaal basisonderwijs aangetoond dient te worden dat: - in het voortraject sprake is geweest van diverse besprekingen in het ondersteuningsteam van de school, waarbij handelingsgericht werken is toegepast; - in het voortraject gebruik is gemaakt van de inzet van externen van de deskundigenpool, die daadwerkelijk hebben meegedacht over het handelen in de klas of bij het aansluiten van de onderwijsbehoeften van de leerling; - d.m.v. geëvalueerde handelingsplannen de ingezette hulp geen duidelijk merkbare verbeteringen heeft opgeleverd of dat het eindresultaat nog steeds niet voldoende is om met het basisarrangement verder te kunnen; - het niet mogelijk is de leerling binnen de (basis)school op te vangen binnen de lichte kortdurende ondersteuning dan wel met gebruikmaking van een arrangement extra ondersteuning (Volgens de beschrijving in paragraaf 5.2 sub d van het ondersteuningsplan). - welke onderwijs- en/of ondersteuningsbehoeften het kind heeft; - de school handelingsverlegen is en/of het welbevinden van het kind in de knel komt; - de ouders reeds in het voortraject betrokken zijn; - het kind, voor zover mogelijk, reeds in het voortraject betrokken is. Pagina 3 van 7
4. STANDPUNTEN VAN PARTIJEN Bezwaarden G is in staat regulier onderwijs te volgen met extra ondersteuning. De toelaatbaarheidsverklaring belemmert bezwaarden bij het vinden van een school voor regulier onderwijs voor G, J en M hebben onvoldoende doeltreffende voorzieningen getroffen om het onderwijs aan G te faciliteren. Het samenwerkingsverband had moeten onderzoeken of doeltreffende aanpassingen in het regulier onderwijs alsnog mogelijk waren, gelet op de vereisten van de Wet gelijke behandeling op grond van handicap of chronische ziekte. Verweerder heeft onvoldoende aangetoond welke ondersteuning een school voor speciaal basisonderwijs voor G zal treffen en welke doeltreffende voorzieningen daartoe zullen worden geboden. Het ontwikkelingsperspectief biedt onvoldoende informatie over de ondersteuningsbehoefte van G. In het gesprek met de sbo-school zijn de vragen van bezwaarden over de daadwerkelijke ondersteuning niet beantwoord. Bezwaarden zijn niet in de gelegenheid gesteld ten aanzien van het ontwikkelingsperspectief een op overeenstemming gericht overleg te voeren. De ondertekening van de aanvraag van de toelaatbaarheidsverklaring is gedaan door een nietonafhankelijk adviseur, te weten mevrouw O, de adjunct-directeur van de school voor speciaal basisonderwijs. Het rapport van het onderzoek waarop zij haar oordeel heeft gebaseerd dat G toelaatbaar wordt geacht, ontbreekt. Er is geen invulling gegeven aan het instemmingsrecht van bezwaarden op het handelingsdeel van het ontwikkelingsperspectief en op het recht tot inschakelen van een deskundige zoals is opgenomen als rechten van de ouders in het ondersteuningsplan, pagina 34. Bij gegrondverklaring van het bezwaar verzoeken bezwaarden om een proceskostenvergoeding op grond van artikel 7:15 Algemene wet bestuursrecht (Awb). Verweerder J heeft al in 2012 bij G leerbelemmeringen vermoed die verder gaan dan alleen dyslexie en heeft toen bij bezwaarden tevergeefs gevraagd om een aanmelding van G bij de commissie leerlingenzorg. Alhoewel bezwaarden geen toelaatbaarheidsverklaring voor hun zoon G wensen, is de aanvraag toch in behandeling genomen, met het oog op het belang van G bij het volgen van onderwijs. G zit sinds de herfstvakantie van 2014 thuis. Verweerder heeft willen voorkomen dat G verder schade in zijn ontwikkeling zou ondervinden door schoolverzuim met ontbrekende passende onderwijsondersteuning. Bovendien was G ook in mei/juni 2014 door zijn ouders thuis gehouden en was er sinds de herfstvakantie van 2014 aldus sprake van een tweede periode van verzuim en demotivatie. G is op J en op M naar vermogen begeleid. Beide scholen zijn handelingsverlegen. Zij kregen van bezwaarden geen toestemming voor extern overleg, onderzoeken of advies en ondersteuning van het samenwerkingsverband of instanties uit het speciaal onderwijs. Op 4 december 2014 heeft SOT-overleg plaatsgevonden in het bijzijn van bezwaarden. G heeft voldoende cognitieve mogelijkheden om regulier basisonderwijs te volgen. Echter, hij wordt fors belemmerd door een gediagnostiseerde leerstoornis (enkelvoudige dyslexie), mogelijk ook dyscalculie, problemen in de schrijfmotoriek, concentratie- en opgebouwde emotionele problemen (zoals angst voor faalervaringen en demotivatie voor schools leren, angst voor problemen in de relatie van de ouders) en forse achterstanden in leervorderingen op het gebied van lezen, spelling en rekenen. Een school voor speciaal basisonderwijs kan G passend onderwijs bieden via een positief pedagogisch ondersteunend klimaat: het in kleine stappen aanbieden van de leerstof in afgestemde Pagina 4 van 7
individuele leerlijnen en kleine groepen, geleid door leerkrachten met ervaring in het omgaan met leerlingen met leer- en sociaal-emotionele problematiek. De sbo-school heeft daarbij mogelijkheden tot ondersteuning binnen de school van experts, zoals een orthopedagoog, logopedist, lees- /rekenspecialist, kinderoefentherapeut e.d. G kan op het sbo succeservaringen opdoen en zich weer veilig gaan voelen op school. Zo kan hij zelfvertrouwen ontwikkelen zodat hij weer gemotiveerd kan raken voor schools leren en het omgaan met zijn dyslexie. Er is een verklaring voor toelaatbaarheid sbo afgegeven tot en met juli 2016. Daardoor kunnen de ouders er zeker van zijn dat er tijdig beoordeeld wordt of G na deze periode nog baat heeft bij sboonderwijs of dat terugplaatsing naar de reguliere basisschool geëigend is. Bij de beoordeling van de toelaatbaarheid heeft verweerder de ondersteuningsprofielen van alle scholen binnen het samenwerkingsverband betrokken. De ondersteuningsvraag van G overstijgt het niveau van de extra ondersteuningsmogelijkheden van de reguliere basisscholen binnen het samenwerkingsverband. 5. OVERWEGINGEN VAN DE COMMISSIE De beoordeling van het bezwaar De omvang van het geschil Ingevolge de wet passend onderwijs is het de bevoegdheid en de taak van het bevoegd gezag om, indien hij dit uit oogpunt van de zorgplicht noodzakelijk acht, voor de leerling een toelaatbaarheidsverklaring aan te vragen. Definitieve verwijdering van een leerling van school is pas mogelijk als een andere school bereid is de leerling toe te laten (artikel 40 lid 11 WPO). Het gegeven dat de ouders de verklaring niet wensen, staat er niet aan in de weg dat het bevoegd gezag van een school, die zich niet langer in staat acht de leerling te begeleiden en (in casu) speciaal basisonderwijs passend acht, een toelaatbaarheidsverklaring kan aanvragen. Anders zou het onderwijs voor de leerling in het gedrang komen. Dat de toelaatbaarheidsverklaring de ouders mogelijk belemmert bij het vinden van een andere reguliere basisschool voor G, betekent niet dat het bevoegd gezag uit oogpunt van zijn zorgplicht niet tot de aanvraag over mag gaan. Het samenwerkingsverband heeft tot taak om op basis van het ondersteuningsplan (met daarin beschreven de procedure en de criteria) de toelaatbaarheid van de leerling voor te beoordelen (Kamerstukken II 2011/12, 33 106 nr. 3, p. 25). Gezien deze taak van het samenwerkingsverband beoordeelt de Commissie op grond van het bezwaarschrift of het samenwerkingsverband de procedure en de criteria voor het afgeven van een toelaatbaarheidsverklaring juist heeft toegepast en brengt zij daarover advies uit. De toelaatbaarheidsverklaring voor het sbo Ten aanzien van het criterium dat moet worden aangetoond dat het niet mogelijk is de leerling binnen de basisschool op te vangen binnen de lichte, kortdurende ondersteuning dan wel met een arrangement extra ondersteuning overweegt de Commissie als volgt. Uit de overgelegde stukken is voldoende komen vast te staan dat G inmiddels een leerachterstand heeft van ongeveer twee jaar, er bij hem sprake is van faalangst en een leer-/taalproblematiek. Bovendien is er sprake van een motorische problematiek. Zo bleek het voor G bij het Regionaal Instituut voor Dyslexie (mei 2014) niet mogelijk om woorden nauwkeurig te schrijven. Bij J was sprake van handelingsverlegenheid. Voor integraal, extern onderzoek of advies heeft J geen toestemming van bezwaarden gekregen. Bezwaarden hebben, toen bleek dat G groep 4 diende te doubleren, gekozen voor een andere school. Uit het gespreksverslag met M van 15 juli 2014 komt dan al naar voren dat G Pagina 5 van 7
continu één op één begeleiding nodig heeft. Hij heeft moeite op alle vakgebieden en ook het schrijven blijkt een probleem te zijn. De taakgerichtheid van G, zo blijkt uit het verslag, blijkt een groot aandachtspunt waardoor hij niet tot werken komt. Zijn achterstand is zo groot dat hij niet meer binnen de methodes valt en een eigen leerlijn zou moeten gaan volgen. Zoals J aan bezwaarden heeft gevraagd om extern onderzoek, zo heeft ook M bezwaarden verzocht om een dergelijk onderzoek naar de leerbelemmeringen. Bezwaarden hebben dit om hun moverende redenen afgewezen. Ook M heeft aangegeven handelingsverlegen te zijn. Door de hiervoor aangegeven omstandigheden is er geen integraal onderzoek gedaan naar G. Desondanks blijkt uit het overgelegde dossier dat de invulling van de extra ondersteuningsbehoefte van G, in ieder geval op dit moment, niet van het regulier onderwijs kan worden gevergd. Dat verweerder G toelaatbaar heeft geacht voor het speciaal basisonderwijs acht de Commissie voldoende in overeenstemming met de problematiek van G. Pas na integraal onderzoek zal duidelijk kunnen worden welke vorm van ondersteuning de sbo-school zal kunnen bieden. Onder die omstandigheid kan verweerder niet worden verweten dat die informatie bij de toelaatbaarheidsbeoordeling niet in detail voorhanden was of dat bezwaarden bij hun bezoek aan de sbo-school nog niet kon worden meegedeeld welke ondersteuning G zou worden geboden. Van het samenwerkingsverband mag verwacht worden dat het bij de beoordeling van de toelaatbaarheid nagaat of een andere school binnen het samenwerkingsverband G passend onderwijs kan bieden. Verweerder heeft op dit punt ter zitting verklaard dat alle ondersteuningsprofielen van de scholen bij hem bekend zijn en bij de beslissing van de toelaatbaarheid door hem is beoordeeld of G op grond daarvan door een van de andere scholen voor regulier onderwijs passend onderwijs kan worden geboden. Dit volstaat. Niet is gebleken dat verweerder hierin is tekortgeschoten of onzorgvuldig is geweest. De ondersteuningsbehoefte van G is van een zodanige aard en omvang dat de toekenning van een tijdelijke toelaatbaarheidsverklaring voor speciaal basisonderwijs daarmee voldoende in overeenstemming is. Dit laat overigens de mogelijkheid bestaan dat, binnen of buiten het huidige samenwerkingsverband een school voor regulier onderwijs, G (al dan niet met een extra arrangement) kan en mag toelaten. Ten aanzien van het argument van bezwaarden dat het ontwikkelingsperspectief in de kern onjuist is, omdat daarin voor G een vorm van onderwijs buiten het regulier onderwijs passend wordt geacht overweegt de Commissie allereerst dat de wet niet eist dat aan de toelaatbaarheidsbeoordeling een ontwikkelingsperspectief ten grondslag ligt. Gebleken is dat de school en bezwaarden het met elkaar oneens zijn over de ondersteuningsbehoefte van G. In die situatie zal bij de aanvraag van de toelaatbaarheidsverklaring het dossier over de leerling voldoende informatie dienen te bevatten om het verzoek te kunnen beoordelen buiten het ontwikkelingsperspectief om. Daarvan is in het onderhavige geschil sprake. Het dossier over G bevat een groot aantal nauwkeurige plannen, tests en evaluaties, die het mogelijk maken om op grond daarvan een oordeel te geven over het verzoek om toelaatbaarheid. Aan het ontwikkelingsperspectief en het eventuele gebrek aan op overeenstemming gevoerd overleg, hoeft om die reden in dit geval geen doorslaggevende betekenis te worden toegekend, voor zover het gaat om de toelaatbaarheidsbeoordeling. Overigens is de Commissie van oordeel dat verweerder niet hoeft te onderzoeken of elke bij hem aangesloten school op grond van doeltreffende aanpassingen G passend onderwijs kan bieden. Deze bijzondere onderzoeksplicht geldt voor de school van aanmelding. De Commissie volgt bezwaarden niet in hun stelling dat het deskundigenadvies gegeven dient te worden door onafhankelijke adviseurs. In de Algemene maatregel van Bestuur (Stb 2014, 95), waarin Pagina 6 van 7
regels zijn opgenomen over de deskundigen die het samenwerkingsverband adviseren over de toelaatbaarheid, is die eis van onafhankelijkheid niet gesteld. Voor wat betreft de rechten van de ouders constateert de Commissie dat het ondersteuningsplan een instemmingsrecht toekent op het handelingsdeel van het ontwikkelingsperspectief. Artikel 40a van de Wet op het primair onderwijs kent aan de ouders geen instemmingsrecht toe, maar bepaalt dat het bevoegd gezag over het ontwikkelingsperspectief met de ouders op overeenstemming gericht overleg moet voeren. Het in het ondersteuningsplan voor de toelaatbaarheidsverklaring vereiste instemmingsrecht verdraagt zich niet met het systeem van passend onderwijs. Zoals hiervoor al is overwogen doorkruist een dergelijk instemmingsrecht de bevoegdheid en taak van het bevoegd gezag om volledig uitvoering te geven aan de op hem rustende zorgplicht. Het voorgaande leidt tot het oordeel dat bezwaarden aan het in het ondersteuningsplan vermelde instemmingsrecht op het handelingsdeel van het ontwikkelingsperspectief geen rechten kunnen ontlenen. Verweerder heeft voorts in zijn ondersteuningsplan opgenomen dat ouders het recht toekomt op een deskundigenadvies voorafgaand aan extra ondersteuning of een verwijzing naar speciaal basisonderwijs. Deze bepaling uit het ondersteuningsplan vormt een onjuiste weergave van artikel 18a lid 11 van de Wet op het primair onderwijs. Daar is bepaald dat het samenwerkingsverband er zorg voor draagt dat deskundigen in elk geval het samenwerkingsverband adviseren over de toelaatbaarheid van leerlingen tot het onderwijs aan een speciale school voor basisonderwijs. De Commissie is voldoende gebleken dat dit deskundigenadvies is opgesteld en betrokken is bij de beoordeling van het verzoek om de toelaatbaarheidsverklaring. Kennelijk heeft verweerder dit deskundigenadvies niet tijdig bekend gemaakt aan bezwaarden. Deze mogelijke tekortkoming acht de Commissie met het wisselen van stukken in deze bezwaarprocedure voldoende hersteld. Voor het overige is de Commissie niet gebleken dat verweerder de procedure en de criteria voor toelaatbaarheidsverklaring speciaal basisonderwijs uit het ondersteuningsplan onjuist heeft toegepast. Zij zal daarom adviseren om het bezwaar ongegrond te verklaren. Voor een proceskostenvergoeding bestaat derhalve geen aanleiding. 6. ADVIES VAN DE COMMISSIE De Commissie adviseert het samenwerkingsverband - het bezwaar ongegrond te verklaren; - het verzoek om een proceskostenvergoeding af te wijzen; - bezwaarden te wijzen op de mogelijkheid van het instellen van beroep bij de rechtbank op grond van de Algemene wet bestuursrecht. Aldus gedaan te Utrecht op 25 maart 2015 door mr. D. Ghidei, voorzitter, drs. A.H.T. Gieling, drs. A.M. van der Hoek en drs. A. Sikkema, leden, in aanwezigheid van mr. S.J.F. Schellens, secretaris. mr. D. Ghidei voorzitter mr. S.J.F. Schellens secretaris Pagina 7 van 7