Samenvatting Aardrijkskunde Natuur en milieu Samenvatting door een scholier 1889 woorden 17 mei 2004 3,9 34 keer beoordeeld Vak Aardrijkskunde Natuur en Milieu Hst. 1 Het ontstaan van diversiteit De landschappelijke hoofdstructuur van een gebied wordt gevormd door verschillende landschappen in dat gebied. Je hebt zes verschillende landschappen: zeeklei, veen, krijt/löss, rivierklei, zand en het duinlandschap. Ecosystemen, leefgemeenschappen waar dieren van en met hun omgeving leven, worden aangetast door onder andere verontreiniging. Gevolg is dat leefgebieden van planten en dieren steeds kleiner en meer versnipperd worden, de oppervlakte van natuurgebied neemt af en de diversiteit (aantal soorten planten en dieren) neemt af. Hoe kleiner de diversiteit hoe kleiner ook de complexiteit (onderlinge afhankelijkheid en beïnvloeding van planten en dieren). De eilandtheorie is een theorie die zegt dat het soortenaantal op een eiland kleiner naarmate het eiland verder van het vasteland ligt.. Een ecotoop is een gebied met een specifiek ecosysteem op een laag niveau, zoals een weide of een sloot. De ecologische hoofdstructuur (EHS) is een samenhangend stelsel van ecosystemen. Het doel van de EHS is het verbinden van natuurgebieden met verbindingszones zodat de bereikbaarheid beter wordt en het resultaat van de EHS moet zijn dat de diversiteit in NL niet afneemt, maar zelfs toeneemt. Het Nederlandse landschap zoals wij dat nu kennen, is grotendeels gevormd in het Pleistoceen en het Holoceen. Natuurlijke processen hebben in eerste instantie het landschap gevormd. De diversiteit is tot de 20e eeuw toegenomen. Al zolang er mensen in Nederland wonen hebben ze geprobeerd het landschap te veranderen. Door betere technieken ging dit steeds beter. In de Middeleeuwen ontstond een grote variatie aan landschappen. Door het ontginnen van het landschap. In de 20e eeuw was er sprake van schaalvergroting. Regionale schaal was niet meer het belangrijkst maar nationale en internationale schaal. Een voorbeeld van schaalvergroting is ruilverkaveling (door het uitwisselen van gronden ontstaan er zo grotere, efficiëntere landbouwgronden). Door deze 2 begrippen is het landschap eentoniger geworden. Eind 20e eeuw neemt dit weer toe als gevolg van natuurontwikkelingsplannen. Pagina 1 van 5
In de afgelopen eeuwen het Nederlandse landschap sneller veranderd door de mens dan vroeger. Door schaalvergroting verminderde de diversiteit in het landschap. Schaalvergroting heeft geleid tot aantasting van het landschap (er wordt iets veranderd aan het landschap en aan het leefgebied van dieren, planten en ecosystemen). 2 milieuproblemen door de mens zijn uitputting (de mens onttrekt grondstoffen aan de natuur. Wanneer de natuur deze zelf niet meer kan aanvullen is het een probleem) en verontreiniging (iets toevoegen aan het milieu wat schadelijk is zoals door uitlaatgassen). Iets is pas een milieuprobleem als de relatie mens-milieu verstoord wordt en als de natuur niet meer in staat is om het probleem te verwerken. Het landschap heeft 4 functies. Informatiefunctie (je kunt veel dingen van het landschap leren), draagfunctie (de natuur draagt als het ware leefgebieden van dieren en planten), productiefunctie (denk maar aan schelpen, vis enz.) en een regulatiefunctie (ze regelen de waterhuishouding). Als een van deze functies wordt verstoord heeft dit directe gevolgen voor de mens. Integraal ketenbeheer is een vorm van beleid waarbij stoffen in een systeem aanwezig blijven en niet verloren gaan in het milieu. De kwaliteit van de leefomgeving moet hersteld worden en zo mogelijk verbeterd. Milieukwaliteit is het voortbestaan van de functies van natuur, milieu en natuurwaarden. Nota ruimtelijke ordening is een plan waarin men probeert een goed leerbare woonomgeving te creëren. ROM-gebieden zijn gebieden waar men samenwerkt op het gebied van ruimtelijke ordening (RO) en milieu (M) Hst. 2 De werking van het natuurlijke milieu Een das bakent het terrein rond de burcht, zijn territorium, zorgvuldig af. Voor de burcht gebruikt de das de niet levende (abiotische) omgeving.. Hij gebruikt ook water om te drinken. De levende (biotische) omgeving van de das gebruikt hij onder andere voor voedsel. Hij maakt ook deel uit van een leefgemeenschap met andere dieren en planten. Tussen de abiotische en biotische omgeving bestaat interactie (het met elkaar en van elkaar leven door planten en dieren). Niet elk dier kan in elk ecosysteem leven, er zijn grenzen. Die noem je tolerantiegrenzen. Een ontwikkeling in de tijd van een ecosysteem heet een successie. Bij de ontwikkeling van een ecosysteem van de beginfase (pioniersstadium) naar de eindfase (climax) nemen de diversiteit, complexiteit en de stabiliteit toe. Stabiliteit is dat er in de levensgemeenschap geen langdurige en ingrijpende veranderingen plaatsvinden in de soortensamenstelling. Successie kan veroorzaakt worden door veranderingen in het ecosysteem zelf (interne dynamiek) of door bijvoorbeeld de mens (externe dynamiek) Ecosystemen vind je op elk ruimtelijk schaalniveau. Dat wil zeggen op lokaal, regionaal, fluviaal, continentaal en mondiaal schaalniveau. Een ecotoop is een gebied met ecosystemen op laag, lokaal niveau. Ecosystemen op verschillende ruimtelijke schaalniveaus worden beïnvloed door activiteiten van de mens. Door verandering, aantasting of onttrekking van stoffen aan een ecosysteem of kringloop kan de mens milieuproblemen veroorzaken. Pagina 2 van 5
In de maatschappij zijn verschillende processen aan de gang die het noodzakelijk maken dat ingegrepen wordt in natuur en milieu. Een van de processen is bevolkingsgroei. De druk op natuur en milieu wordt hierdoor groter. Economische groei is een proces waardoor steeds meer (economische) activiteiten ondernomen worden. Een derde proces is de technologische ontwikkeling. Deze maakt het mogelijk dat er steeds betere en nieuwere producten en grondstoffen worden gemaakt. Het gedrag van mensen heeft 2 soorten effecten: milieueffecten, zoals verzuring, verzilting en klimaatverandering. Als zowel lucht, water als bodem wordt verontreinigd spreken we van compartimentoverstijgende milieueffecten. Een tweede effect is maatschappelijke effecten. Deze effecten hebben betrekking op de gezondheid en veiligheid van mensen. Duurzame ontwikkeling is een ontwikkeling waarbij niet alleen mensen die nu op aarde leven in hun behoeften kunnen voorzien, maar ook de volgende generatie. Hiervoor is een mentaliteitsverandering nodig en een andere, duurzamer, manier van handelen. De milieugebruiksruimte (MGR) is de aarde met haar hulpbronnen: max. gebruik van de aarde en haar hulpbronnen zodat volgende generaties dezelfde mogelijkheden hebben. Wij kunnen gebruikmaken van die MGR, maar we moeten ook aan de generaties na ons denken (duurzaam). De elementen die de MGR vormen zijn: niet-vernieuwbare grondstoffen, vernieuwbare grondstoffen en bronnen (waaronder hout), water, energie en ruimte. Je rekent de MGR uit door de totale wereldmgr te delen door de totale wereldbevolking. Die uitkomst vermenigvuldig je met de inwoners van het land. De MGR wordt beïnvloed door een aantal natuurlijke en maatschappelijke processen en veranderingen: aantasting, verontreiniging, uitputting, welvaart en de groei van de bevolking. Het ontdekken van nieuwe hulpbronnen of nieuwe technieken versnelt de snelheid van de natuurlijke hulpbronnen. De kwaliteit van de boden in arme landen maar ook in Nederland wordt bedreigd door milieuproblemen als verontreiniging, aantasting en uitputting. In ontwikkelingslanden indirect door onder andere bevolkingsgroei, in Nederland onder andere door overconsumptie. We zullen daarom minder en duurzamer moeten produceren. Waterkringloop is de bewerking van water en waterdamp van zee via de atmosfeer naar land en van daar weer terug naar zee. Ecologisch produceren is zonder bestrijdingsmiddelen en kunstmest produceren. In de toekomst zal de drinkwatervoorziening problemen opleveren. Dat komt door de toenemende vraag naar drinkwater en de vervuiling van het grond- en oppervlaktewater. Daarnaast leidt de winning van grondwater tot verdroging. Duurzaak omgaan met zoet water houdt in: minder verbruik van water en minder vervuiling van water. Hst 3 Klimaat en klimaatveranderingen Bij het weer gaat het altijd over een korte periode en een klein gebeid. Pagina 3 van 5
Bij het klimaat wordt de gemiddelde toestand van het weer gemeten over een langere periode in een groter gebied. De belangrijkste aspecten van het klimaat zijn: temperatuur, neerslag, verdamping, zonneschijn en wind. De klimaatgebieden kun je aangeven met behulp van het Köppensysteem. Fysischgeografische zones zijn gebieden die je onderscheidt op basis van alleen fysisch-geografische kenmerken (dus door invloeden van de mens weg te laten). Nadeel van het Köppensysteem is dat alleen het landoppervlak meegeteld wordt en niet de oceaan. De spreiding van klimaten hangt samen met de verschillen in temperatuur en neerslag op aarde. Systeem van Köppen: A: tropisch regenklimaten met als koudste temp. 18 gr. of hoger. B: droge klimaten met jaarlijkse verdamping die groter is dan de neerslag C: gematigd maritieme klimaten met als koudste temp. Tussen de 3 en de 18 gr.en warmste 10 gr. of hoger. D: Continentale klimaten, koudste temp. Hoger dan 3 en warmste nooit hoger dan 10 graden. E: Polaire klimaten met temp van de warmste maand nooit hoger dan 10 gr. Het klimaat veranderd continu, tegenwoordig meestal door de mens. Het broeikaseffect is hier een voorbeeld van (benaming voor het verschijnsel dat de temp. van de atmosfeer stijgt). De zon is de motor van ons klimaat. Niet alle zonnestraling bereikt het aardoppervlak en het aardoppervlak gebruikt niet de straling. De in- en uitgaande straling is wel gelijk (stralingsbalans). Er vindt een herverdeling van energie plaats: gebieden met een hoge energiewaarde staan energie af aan gebieden met een lage energiewaarde. Dit vindt plaats door lucht- en waterstromen. Door verbranding, ontbossing en verkeer veranderd de samenstelling van de atmosfeer. Daardoor komen gassen zoals koolzuur in de atmosfeer. Dit versterkt het broeikaseffect en leidt tot een warmer klimaat. We spreken van een klimaatverandering op historische tijdschaal als er sprake is van sporen van de mens. De aardgeschiedenis is verdeeld in tijdvakken: geologische tijdschaal. Laatste 2 miljoen jaar zijn het Kwartair bestaand uit het Pleistoceen en het Holoceen. Pleistoceen is een afwisseling van koude periode (glacialen, ijstijden) en warmere perioden (interglacialen). In het Holoceen werd het steeds warmer. Van de 13e tot de 17e eeuw was de temp. lager dan nu, deze periode heet de Kleine IJstijd. IJstijden worden veroorzaakt door een verandering van de baan van de aarde om de zon en door een verandering van de stand van de aardas. Minder zonne-energie bereikte de aarde. Wij hebben zelf 3 ijstijden gekend. Klimaatveranderingen op geologische tijdschaal (verdeling van de geschiedenis van de aarde in tijdsperioden) worden vooral veroorzaakt door de continentdrift (platentektoniek, het verschuiven van delen van de aarde). Je hebt klimaatveranderingen op continentale schaal en op mondiale schaal. De wereld is over het algemeen kouder geworden, met in de laatste 2 miljoen jaar een afwisseling van koude en warme perioden. Eén van de oorzaken is de continentdrift. Klimaatveranderingen hebben grote invloed op het handelen van de mens. Door een opwarming van de aarde worden sommige kustgebieden bedreigd met overstromingen. Door een verandering in het Pagina 4 van 5
neerslagpatroon veranderen de mogelijkheden voor de landbouw in veel gebieden. De mens beïnvloed het klimaat. Bevolkingsgroei verhoogt het energieverbruik. Verbranding van fossiele brandstoffen en het kappen van bossen leidt tot een versterking van het broeikaseffect. De hoeveelheid stralingsenergie die op aarde wordt opgevangen is niet overal gelijk. De luchtcirculatie (stroming van lucht van de ene naar de andere plaats) is gebaseerd op luchtdrukverdeling en de draaiing van de aarde. Rond de evenaar is er een lagedrukgebied (plaats met lage luchtdruk) waar de lucht opstijgt. De lucht koelt af en verplaatst zich richting de polen. De cirkel die de tropische lucht heeft beschreven heet een hadley-cel. Deze cirkelbewegingen vinden ook plaats op hogere breedte door een afwisseling van opstijgende lucht bij een lagedrukgebied en dalende lucht bij een hogedrukgebied (plaats met hoge luchtdruk vooral noord en zuidpool). De lucht aan het aardoppervlak waait van hoge naar lage druk (1e wet van Buys Ballot). Door de draaiing van de aarde heeft die lucht een afwijking naar rechts op het noordelijke halfrond en een afwijking naar links op het zuidelijk halfrond. (2e wet van Buys Ballot). Zo ontstaat een mondiaal windsysteem (overheersende windrichting op wereldniveau). Vulkaanuitbarstingen kunnen op korte termijn tot afkoeling van de aarde leiden. De stof blokkeert de zonnewarmte. Continentdrift heeft ook gevolgen voor het klimaat, namelijk doordat de continenten verschoven lagen ze op een andere breedtegraat. Ook de stand van de aardas heeft gevolgen voor de temperatuur. Omdat de aarde schommelt veranderd de temperatuur ook steeds. Pagina 5 van 5