Jonge ondernemingen in 2000. Henriëtte Hulshoff Richard Kerste Dick Snel



Vergelijkbare documenten
MKB-index april 2017

De oudere starter in Nederland Quick Service

Personeelsmonitor Provincies. Benchmarkrapport Provincie Fryslân

Personeelsmonitor Provincies. Benchmarkrapport Provincie Zeeland

Personeelsmonitor Provincies. Benchmarkrapport Provincie Gelderland

Personeelsmonitor Provincies. Benchmarkrapport Provincie Drenthe

Personeelsmonitor Provincies. Benchmarkrapport Provincie Noord-Holland

M Vrouwen aan de start. Een vergelijking tussen vrouwelijke en mannelijke starters en hun bedrijven. drs. A. Bruins drs. D.

Personeelsmonitor Provincies. Benchmarkrapport Provincie Zuid-Holland

Personeelsmonitor Provincies. Benchmarkrapport Provincie Limburg

Personeelsmonitor Provincies. Benchmarkrapport Provincie Flevoland

De stand van Mediation in Nederland

BNA Conjunctuurmeting

Bedrijvendynamiek en werkgelegenheid

Starters zien door de wolken toch de zon

Ergernissen van ondernemers in het MKB Minirapportage

De Watersector Exportindex (WEX)

Kunnen MKB-ondernemers de weg nog vinden? Veranderingen in de sociale zekerheid

Tevredenheidsonderzoek Heliomare

De Watersector Exportindex (WEX)

Een eigen bedrijf is leuk!

Bouwers en hun gemeente

Tevredenheidsonderzoek Dienst inburgeren Universiteit van Amsterdam, INTT

Kengetallen ondernemerschap

Tevredenheidsonderzoek Dienst inburgeren Studiecentrum Talen Eindhoven bv

Conjunctuurpeiling BNA Voorjaar 2015

Stemming onder ondernemers in het MKB

Tevredenheidsonderzoek 2014 / Accessio Inburgering

Oudere versus jongere starters

Tevredenheidsonderzoek Dienst inburgeren Hogeschool Inholland Amsterdam/Diemen

Conjunctuurpeiling BNA. Voorjaar René Vogels

Tevredenheidsonderzoek Heliomare

Tevredenheidsonderzoek Fox AOB

Kostenontwikkeling binnenvaart 2015 en raming 2016

Cliëntenaudit Bureau ABC

Exportontwikkeling van het industriële MKB

Van baan naar eigen baas

Tevredenheidsonderzoek Jobcoach organisatie Trace Daelzicht

Tevredenheidsonderzoek 2014 / Regionaal Autisme Centrum onderdeel Autismewerk.nl

Aanscherpingen glijdende schaal. Geschatte resultaten van recente en voorgenomen aanscherpingen. Samenvatting

M Ervaringen van startende ondernemers in hun eerste jaar

Zoetermeer, 28 februari 2018

M Starters en samenwerking

Tevredenheidsonderzoek De Opstap, Leerwerktraject van De Kapstok

Belasting over de winst verdeeld naar sector en grootteklasse

Tevredenheidsonderzoek. ROC Drenthe College meetperiode: 1 januari 2018 tot en met 31 december 2018 Definitief rapport

Tevredenheidsonderzoek 2015 / Hogeschool van Amsterdam

Brancheonderzoek BNA. Conjunctuurmeting oktober Koninklijke Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst Bond van Nederlandse Architecten

Uitgevoerd in opdracht van. Rapportage beoordelen en incidenteel belonen 2013 Provincies

Minirapportage: M Doelstellingen van startende ondernemers. Tijdbesteding van de ondernemer. Werknemers

Tevredenheidsonderzoek 2014 / De Nieuwe Werkgever

Tevredenheidsonderzoek 2012 / A&P Partners

Tevredenheidsonderzoek 2014 / Fontys Hogescholen - Talencentrum

Tevredenheidsonderzoek Wajong Talenten B.V.

Effecten BTW-verandering op het. gedrag van consumenten in de. Schilders- en stukadoorsbranche. drs. K.L. Bangma drs. D. Snel

M Starters en de markt. drs. A. Bruins drs. D. Snel

Brancheonderzoek BNA. Conjunctuurpeiling voorjaar Koninklijke Maatschappij tot Bevordering der Bouwkunst Bond van Nederlandse Architecten

Tevredenheidsonderzoek ROC De Leijgraaf

Tevredenheidsonderzoek Jobcoach Company

Tevredenheidsonderzoek AM Werk Reïntegratie BV

Van goede naar betere dienstverlening. Tevredenheids- en behoefteonderzoek voor het Vervangingsfonds en Participatiefonds

Bijdrage van buitenlandse werknemers aan innovatie in het MKB. drs. A. Bruins T. Span MSc drs. P. Gibcus

Stoppen binnen vijf jaar

Werken in startende bedrijven

Starten in een dal, profiteren van de top

Innovatie in het MKB in Noord-Nederland

Global Entrepreneurship Monitor 2002

M Parttime van start. drs. A. Bruins

Benchmark klanten Qredits

VBO Woonindex. Tweede kwartaal drs. P. Rosenboom

Tevredenheidsonderzoek Nieuwland Opleidingen B.V.

Tevredenheidsonderzoek 2015 ROC A12

Tevredenheidsonderzoek 2015 / 2016 BABEL

Tevredenheidsonderzoek Twintaal Trainingen

Financieringsmonitor MKB Starters

Tevredenheidsonderzoek 2010 / Olympia uitzendbureau

Stemming onder ondernemers in het MKB

Tevredenheidsonderzoek 2015 / TAMA TalentCentrum

Tevredenheidsonderzoek Stap.nu Reïntegratie & Counseling

Tevredenheidsonderzoek totaal inburgering bv

Tevredenheidsonderzoek 2014 / Stichting VluchtelingenWerk Zuidwest Nederland

Tevredenheidsonderzoek 2015 / Fontys Hogescholen - Talencentrum

Tevredenheidsonderzoek ROC Kop van Noord-Holland bedrijfsopleidingen

Tevredenheidsonderzoek 2015 / Piblw-Reïntegratie BV.

Tevredenheidsonderzoek Dienst inburgeren Landstede

Tevredenheidsonderzoek ROC Alfa-college, unit Educatie

Tevredenheidsonderzoek STE Languages

Tevredenheidsonderzoek Rijn IJssel, Educatie & Integratie

Effecten invoering dubbeltariefsysteem straattaxi

Tevredenheidsonderzoek Friesland College, FC-Extra,School voor Volwasseneneducatie

Cliëntenaudit Stichting SEIN

Tevredenheidsonderzoek. Re-integratie Zeeland meetperiode: 1 juli 2016 tot en met 30 juni 2017 Definitief rapport

Tevredenheidsonderzoek 2015 / Pappenheim Re-integratie en Outplacement

M Exporterende starters: starters met meer ambities en betere prestaties

Tevredenheidsonderzoek Wajong Talenten B.V.

Ondernemerschap in Zuidoost-Brabant in perspectief

Tevredenheidsonderzoek. Succes2gether.B.V meetperiode: 1 april 2018 tot en met 31 maart 2019 Definitief rapport

Tevredenheidsonderzoek BHP Groep Loopbaanadvisering

Met ervaring aan de start

Tevredenheidsonderzoek Dienst inburgeren ROC Mondriaan

Transcriptie:

Jonge ondernemingen in 2000 Henriëtte Hulshoff Richard Kerste Dick Snel Zoetermeer, februari 2001

ISBN: 90-371-0807-5 Prijs: ƒ 60,- Bestelnummer: A0016 Dit onderzoek maakt deel uit van het Programmaonderzoek MKB en Ondernemerschap, dat wordt gefinancierd door het Ministerie van Economische Zaken. EIM is een onderzoeksbureau met 170 professionals. EIM verschaft beleidsgerichte en praktijkgerichte informatie van sociaal-economische aard voor en over alle sectoren van het bedrijfsleven en voor beleidsinstanties. EIM is gevestigd in Zoetermeer. Behalve op Nederland richt EIM zich ook op de Europese economie en op andere continenten. Voor meer informatie over EIM en wat EIM voor u kan betekenen, kunt u contact met ons opnemen. Adres: Italiëlaan 33 Postadres: Postbus 7001 2701 AA Zoetermeer Telefoon: 079 341 36 34 Fax: 079 341 50 24 Website: www.eim.nl De verantwoordelijkheid voor de inhoud berust bij EIM. Het gebruik van cijfers en/of teksten als toelichting of ondersteuning in artikelen, scripties en boeken is toegestaan mits de bron duidelijk wordt vermeld. Vermenigvuldiging en/of openbaarmaking in welke vorm ook, alsmede opslag in een retrieval system, is uitsluitend toegestaan na schriftelijke toestemming van EIM. EIM aanvaardt geen aansprakelijkheid voor drukfouten en/of andere onvolkomenheden. The responsibility for the contents of this report lies with EIM. Quoting of numbers and/or texts as an explanation or support in papers, essays and books is permitted only when the source is clearly mentioned. No part of this publication may be copied and/or published in any form or by any means, or stored in a retrieval system, without the prior written permission of EIM. EIM does not accept responsibility for printing errors and/or other imperfections.

Inhoud Samenvatting...5 1 Inleiding...7 2 De EIM Jongebedrijvencohort 1994...9 2.1 Inleiding...9 2.2 Ontwikkeling cohort...9 2.3 Stoppers: achtergrond...9 2.4 Belangrijkste uitkomsten...11 3 De blijvers: hoe vergaat het deze ondernemers en hun bedrijven?...13 3.1 Inleiding...13 3.2 Samenstelling EIM Jongebedrijvencohort 1994...13 3.3 Activiteiten van de ondernemers in het bedrijf...13 3.4 Personeelsbestand...18 3.5 Investeringen...20 3.6 Export...21 3.7 Knelpunten in de bedrijfsvoering...22 3.8 Financieel resultaat...23 3.9 Belangrijkste uitkomsten...27 4 Groeien of niet groeien: wat is het doel en wat is er gerealiseerd?...29 4.1 Groeidoelstellingen van ondernemers: de literatuur...29 4.1.1 Factoren die groei bepalen...29 4.1.2 Groeidoelstellingen van pre-starters...30 4.1.3 Groeidoelstellingen en ondernemingsplan...31 4.1.4 Conclusie...32 4.2 Groeidoelstellingen van jonge bedrijven en realisatie...32 4.2.1 Groeidoelstellingen van groepen ondernemers...33

4.2.2 Groeidoelstellingen en personeel...37 4.2.3 Knelpunten bij de realisatie van groeidoelstellingen...38 4.2.4 Toekomstplannen en verwachtingen van ondernemers...40 4.2.5 Conclusie...41 5 Slotbeschouwing...43

Samenvatting Deze publicatie geeft een overzicht van de stand van zaken met betrekking tot de EIM Jongebedrijvencohort 1994 anno 2000. Deze cohort werd in 1994 gevormd als de EIM Starterscohort 1994 en is nu voor de zevende keer geënquêteerd. Daarbij is in het bijzonder aandacht besteed aan de ontwikkeling van de werkgelegenheid bij de deelnemende ondernemingen. Tien procent van de in 1999 nog actieve bedrijven is gestopt in het afgelopen jaar. De meeste stoppers hebben op het moment van stoppen een andere bron van inkomsten. De belangrijkste redenen om de bedrijfsactiviteiten te staken zijn: privéredenen; het zich voordoen van bepaalde kansen, zoals het zich aandienen van een baan in loondienst of de mogelijkheid actief te worden in een ander bedrijf; het niet goed uit de startblokken komen van de onderneming. 40% van de stoppers overweegt in de toekomst ooit nogmaals voor het zelfstandig ondernemerschap te kiezen. In totaal hebben 670 deelnemers uit de cohort die sinds 1994 wordt gevolgd, in 2000 aan de zevende peiling meegedaan. De cohortdeelnemers zijn in het ondernemerschap gegroeid. Er worden steeds minder nevenactiviteiten ontplooid en het grootste deel (bijna driekwart) is nu fulltime in het bedrijf actief. Vrouwelijke ondernemers kiezen vaker voor kleinschalig ondernemerschap. Zij werken gemiddeld minder uren per week in het bedrijf dan de mannelijke ondernemers in de cohort. Vrouwen combineren het ondernemerschap bovendien vaak met andere activiteiten, zoals de verzorging van het gezin en een baan in loondienst, waardoor een groter bedrijf al snel lastiger realiseerbaar is. Het aandeel bedrijven met personeel groeit nog steeds. In de loop der jaren zijn steeds meer ondernemers ertoe overgegaan om personeel aan te nemen. Op dit moment heeft 40% van de bedrijven in de cohort personeel in loondienst. In het startjaar had 16% personeel in loondienst. De kans dat de bedrijven overleven groeit. De ondernemers zijn optimistisch gestemd over de toekomst van hun bedrijf. Dit komt eveneens tot uiting in het investeringsgedrag. Bijna 60% heeft in het afgelopen jaar investeringen gepleegd. De bedrijven met personeel scoren op beide vlakken hoger dan de bedrijven zonder personeel. Het aantrekken van personeel is en blijft een knelpunt, met name voor de bedrijven met personeel. Anno 2000 hebben de bedrijven die personeel in dienst hebben en (verder) willen uitbreiden veel problemen met het aantrekken van nieuw personeel. Ook de arbeidsregelgeving omtrent het aannemen en ontslaan van personeel is een belangrijk knelpunt. Voor alle be- EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid 5

drijven geldt daarnaast dat men te maken heeft met slecht betalingsgedrag van klanten: men moet vaak te lang wachten op de betalingen. Alvorens te kijken naar de groeidoelstellingen en het al dan niet realiseren van groei bij de cohortdeelnemers is een literatuurverkenning uitgevoerd. De mogelijkheden van het bedrijf om te groeien, het vermogen van de ondernemer om te groeien en de noodzaak/behoefte voor groei zijn bepalend voor de uiteindelijke realisatie van de groei van startende ondernemingen. De afweging van 'interne' en 'externe' factoren is van invloed op de keuze ten aanzien van groei. Pre-starters hebben weinig ambitieuze groeidoelstellingen. Het ondernemingsplan biedt de mogelijkheid om groeidoelstellingen expliciet te maken. Vervolgens is nader ingegaan op de aanwezigheid van groeidoelstellingen (in aantal werknemers) van de cohortdeelnemers bij de start van het bedrijf en het al dan niet realiseren van die doelstellingen. De meeste ondernemers die wilden groeien, realiseerden ook groei. De echte strevers naar groei zijn ondernemers die bij de start: veel tijd in het bedrijf steken; geen andere activiteiten naast het bedrijf hebben; als zij ergens anders tijd in steken, dat vooral doen in een andere onderneming; het bedrijf niet combineren met zorgtaken voor het gezin; en dat doen mannen vaker dan vrouwen. Mannen streefden dan ook vaker naar groei dan vrouwen. Een bedrijf beginnen in de overige (voornamelijk consumentgerichte) dienstverlening of in de detailhandel biedt kennelijk de meeste ruimte voor starters met andere ambities, en dus voor vrouwen. Wat het realiseren van gewenste groei betreft is er geen verschil tussen mannen en vrouwen: zowel bij de mannen als bij de vrouwen realiseerden drie op de vier ondernemers die wilden groeien daadwerkelijk groei. Ondernemers die groei realiseerden, begonnen het bedrijf vaker dan ondernemers die geen groei realiseerden, met personeel. Ondernemers die wilden groeien, hebben veel vaker dan ondernemers die niet wilden groeien bij de start van het bedrijf of kort daarna een ondernemingsplan opgesteld. Ondernemers die wilden groeien en groei hebben gerealiseerd, hebben vaker dan ondernemers die wilden groeien maar geen groei hebben gerealiseerd een specifieke groeidoelstelling geformuleerd. Het belangrijkste knelpunt voor ondernemers die wilden groeien, is het aantrekken van gekwalificeerde medewerkers. Voor ondernemers die wilden groeien maar geen groei hebben gerealiseerd, komen daar knelpunten op het financiële vlak bij. Deze ondernemers zijn dan ook vaker somber over de toekomst van hun bedrijf. 6 EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid

1 Inleiding Aanleiding Jonge ondernemingen leveren een belangrijke bijdrage aan de dynamiek van de economie. Zij zijn vaak actief op nieuwe markten, of zorgen met nieuwe producten voor nieuwe verhoudingen in bestaande markten. Zij vervullen ook een belangrijke rol bij het creëren van werkgelegenheid, niet alleen voor zichzelf, maar via groei van hun bedrijf ook voor werknemers. Algemeen wordt erkend dat jonge bedrijven de marktwerking bevorderen, de economische structuur vernieuwen en werkgelegenheid creëren 1. Dit laatste niet alleen bij de start, maar vooral ook in de jaren erna. In de zomer van 1994 is EIM begonnen met het volgen van een cohort van bijna 2.000 ondernemers die in de eerste helft van dat jaar zijn gestart met de onderneming 2. Via cohortonderzoek wordt gepoogd inzicht te verkrijgen in de ontwikkeling van bedrijven sinds de start, en in de eventuele ontwikkelingsbelemmerende en -stimulerende factoren. De starters uit 1994 zijn jaarlijks telefonisch benaderd met de vraag of zij nog actief zijn als ondernemer. De blijvers zijn vervolgens - tot 1999 schriftelijk en in 2000 telefonisch - ondervraagd naar hun wel en wee. Dit jaar is, naast de verzameling van basisdata, een bijzonder onderwerp onder de loep genomen, te weten groeidoelstellingen ten aanzien van personeel van jonge (startende) ondernemers. Doelstelling De doelstelling van het project is tweeledig. Ten eerste is het doel gegevens te verzamelen van een cohort jonge (startende) ondernemingen door hen gedurende een aantal jaren na de start als groep te volgen. Daarnaast is de doelstelling om, middels het bestuderen van een bijzonder onderwerp met betrekking tot de cohort jonge ondernemingen meer inzicht te krijgen in de achtergrond van de ondernemers. Dit jaar is het thema de wensen van de ondernemer ten aanzien van groei van het bedrijf (uitgedrukt in het aantal medewerkers). De concrete doelen van het onderzoek waarover in deze publicatie verslag wordt gedaan, luiden daarom als volgt: 1 2 Zie bijvoorbeeld: Ministerie van Economische Zaken, De ondernemende samenleving; Meer kansen, minder belemmeringen voor ondernemerschap, Den Haag, 1999. Deze aanvankelijke EIM Starterscohort 1994 wordt inmiddels betiteld als EIM Jongebedrijvencohort 1994. EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid 7

1. Het volgen van een cohort bedrijven om kenmerken van ondernemingen en de ondernemers in beeld te brengen. In het bijzonder wordt inzicht verschaft in verschillen in ontwikkeling tussen groepen jonge ondernemingen. 2. Het verschaffen van inzicht in de groeidoelstelling van startende ondernemers ten aanzien van het aantal werknemers en het al dan niet realiseren van die doelstelling. Onderzoeksvragen De onderzoeksvragen die beantwoord worden, zijn: Hoe vergaat het de ondernemers van de cohort 1994 anno 2000 in termen van omzet en werkgelegenheid en wat zijn de verwachtingen ten aanzien van de toekomst? Hoeveel en welke ondernemers hebben bij de start van de onderneming een groeidoelstelling (in termen van aantal werkzame personen) en is deze doelstelling gerealiseerd? Welke belemmeringen hebben de ondernemers ondervonden bij hun streven de groeidoelstelling te realiseren? Onderzoeksaanpak De deelnemers zijn door middel van een telefonische enquête benaderd. In eerste instantie is vastgesteld of de onderneming nog actief is. Vervolgens is aan de zogenoemde blijvers een aantal vragen gesteld over de bedrijfssituatie anno 2000, gevolgd door vragen over het onderwerp groeidoelstellingen van startende ondernemers. Om het beeld van het niet willen groeien versus het wel willen groeien scherper te krijgen, zijn aanvullend zes diepte-interviews gehouden met ondernemers uit de cohort. We danken deze ondernemers hierbij voor hun medewerking. De stoppers hebben in de telefonische enquête een aantal vragen voorgelegd gekregen over de reden van bedrijfsbeëindiging. Opbouw rapport In hoofdstuk 2 staat een overzicht van de stand van zaken met betrekking tot de EIM Jongebedrijvencohort 1994 anno 2000. Hierin worden tevens enkele aspecten belicht van de stoppers. In hoofdstuk 3 wordt een beeld geschetst van hoe het de blijvers na zeven jaar vergaat en in hoofdstuk 4 komt het onderwerp van de groeidoelstellingen aan de orde. De publicatie wordt afgesloten met een slotbeschouwing. 8 EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid

2 De EIM Jongebedrijvencohort 1994 2.1 Inleiding In juni 1994 is EIM begonnen met het volgen van een cohort ondernemers die in de eerste helft van dat jaar hun onderneming hebben gestart. Bij de start van de EIM Starterscohort 1994 hebben 1.938 ondernemers meegedaan aan de enquête. In 2000 hebben 714 deelnemers aan het telefonische onderzoek onder de inmiddels in EIM Jongebedrijvencohort 1994 omgedoopte cohort meegewerkt. De rest is afgevallen vanwege het staken van de activiteiten en het stoppen van deelname aan de cohort. 2.2 Ontwikkeling cohort Tien procent van de in 1994 gestarte ondernemers is in het afgelopen jaar gestopt met zijn bedrijf Van de 714 ondernemers die in de zomer van 2000 geënquêteerd zijn, is 10% tussen de zomer van 1999 en de zomer van 2000 gestopt met de activiteiten van het in 1994 gestarte bedrijf (zie tabel 1). Hiervan is ruim een derde (27) nog als ondernemer actief in een andere onderneming. Deze (nieuwe) onderneming is in een groot aantal gevallen pas in 2000 of 1999 gestart. tabel 1 ontwikkeling EIM Jongebedrijvencohort 1994 in de periode 1999-2000 respondenten totaal actieve ondernemingen totaal aantal percentage aantal percentage actieve ondernemingen in 2000 643 90 643 96 stoppers in 1999 of 2000 71 10 w.v. actief in andere onderneming 27 4 27 4 totaal 714 100 670 100 Bron: EIM Jongebedrijvencohort 1994, meting 2000. 2.3 Stoppers: achtergrond Meeste stoppers hebben een andere bron van inkomsten Van de deelnemers aan de EIM Jongebedrijvencohort 1994 hebben 71 in de peiling van medio 2000 aangegeven met de activiteiten van het in 1994 gestarte bedrijf te zijn gestopt. Hiervan zijn er 27 (38%) nog actief als ondernemer in een andere onderneming, terwijl de overige 44 (62%) geen ondernemer meer is. EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid 9

De meeste gestopte ondernemers zijn gestopt zonder de onderneming te verkopen. Slechts 2 van de 71 ondernemers zijn via wettelijke schuldsanering (faillissement) gedwongen te stoppen. 13 (18%) ondernemers hebben het bedrijf, geheel of gedeeltelijk, verkocht. Zowel onder vrouwen als onder mannen bedraagt het uitvalpercentage 10%. Op het moment van stoppen heeft driekwart zelf een andere bron van inkomsten, los van de inkomsten van bijvoorbeeld de levenspartner. Dit is vooral het geval onder de mannelijke stoppers (ruim 80% ten opzichte van zo n 60% onder de vrouwelijke stoppers). Van de 44 deelnemers die in 2000 geen ondernemer meer zijn, had medio 2000 20% nog geen andere bron van inkomsten, los van eventuele inkomsten van de levenspartner. Tussen bedrijfssectoren is nauwelijks verschil in uitvalpercentage te constateren. Privé-redenen en het aandienen van een baan in loondienst zijn belangrijke redenen om te stoppen Privé-redenen hebben bij ruim een derde van de stoppers een grote rol gespeeld om de activiteiten te staken (zie figuur 1). Ook het zich aandienen van een baan in loondienst of de mogelijkheid actief te worden in een ander bedrijf waren belangrijke overwegingen. Een kwart geeft aan dat het bedrijf eigenlijk nooit goed uit de startblokken is gekomen. Andere redenen die genoemd worden, zijn onder meer de leeftijd van de ondernemer, onvoldoende rendement en het niet verkrijgen van investeringskapitaal. figuur 1 redenen om te stoppen met het in 1994 gestarte bedrijf externe omstandigheden** 17 10 70 3 voordoen van bepaalde kansen* 31 7 61 1 privé-redenen 34 12 51 3 nooit goed uit de startblokken 25 17 55 3 onvoldoende vraag 11 21 65 3 0% 10% 20% 30% 40% 50% 60% 70% 80% 90% 100% percentage ondernemers grote rol niet zo grote rol absoluut geen rol weet niet * Zoals een baan in loondienst of actief zijn in een ander bedrijf. ** Zoals wanprestatie van een leverancier of slecht betaalgedrag van een klant. Bron: EIM Jongebedrijvencohort 1994, meting 2000. 10 EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid

Bijna een kwart van de stoppers (16 van de 71) had op het moment van stoppen werknemers in dienst. In de meeste gevallen betrof dat één tot drie fulltime-arbeidskrachten. Stoppers zien nieuw ondernemersavontuur wel weer zitten De grootste groep stoppers staat nog wel positief tegenover een nieuw ondernemersavontuur: bijna 40% overweegt in de toekomst ooit nogmaals voor het zelfstandig ondernemerschap te kiezen. Van de gestopte vrouwelijke ondernemers zijn de meeste dit echter niet van plan (zie tabel 2). tabel 2 keuze voor herhaald zelfstandig ondernemerschap in de toekomst (in procenten) vrouwen mannen totaal ja 15 48 39 nee 62 26 36 weet niet 23 26 25 totaal 100 100 100 Bron: EIM Jongebedrijvencohort 1994, meting 2000. 2.4 Belangrijkste uitkomsten De belangrijkste uitkomsten worden in deze paragraaf nogmaals puntsgewijs opgesomd: 10% van de in 1999 nog actieve bedrijven is gestopt in het afgelopen jaar. De meeste stoppers hebben op het moment van stoppen een andere bron van inkomsten. De belangrijkste redenen om de bedrijfsactiviteiten te staken zijn: privéredenen; het zich voordoen van bepaalde kansen, zoals het zich aandienen van een baan in loondienst of de mogelijkheid actief te worden in een ander bedrijf; het niet goed uit de startblokken komen van de onderneming. 40% van de stoppers overweegt in de toekomst ooit nogmaals voor het zelfstandig ondernemerschap te kiezen. EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid 11

12 EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid

3 De blijvers: hoe vergaat het deze ondernemers en hun bedrijven? 3.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt aangegeven hoe het de nog actieve ondernemers die in 1994 gestart zijn, op dit moment vergaat 1. Het betreft hier een groep van in totaal 670 ondernemers. In de navolgende paragrafen zal worden ingegaan op de samenstelling van de EIM Jongebedrijvencohort 1994 op dit moment, de kenmerken van de blijvers, de werkgelegenheid die deze ondernemers bieden, de investeringen die de bedrijven plegen, de exportgerichtheid, ondervonden knelpunten in de bedrijfsvoering en het financieel resultaat. 3.2 Samenstelling EIM Jongebedrijvencohort 1994 In totaal hebben 670 ondernemers uit de cohort die sinds 1994 gevolgd wordt, in 2000 aan de zevende peiling meegedaan. Het betreft bedrijven die in 1994 opgericht zijn en anno 2000 zes jaar oud zijn. De samenstelling naar sector van de cohort anno 2000 is weergegeven in tabel 3. tabel 3 cohortsamenstelling anno 2000 naar sector sector in procenten industrie en bouw 17 groothandel 8 detailhandel 19 horeca, reparatie en vervoer 10 zakelijke en financiële dienstverlening 19 overige dienstverlening 27 totaal 100 Bron: EIM Jongebedrijvencohort 1994, meting 2000. 3.3 Activiteiten van de ondernemers in het bedrijf Ondernemers maken meer uren De ondernemers zijn in de loop van de jaren steeds meer uren in het bedrijf gaan werken. Ten opzichte van 1994 is het aantal ondernemers dat minder 20 1 De in het vervolg van het rapport gepresenteerde gegevens hebben betrekking op de op dit moment actieve ondernemers, te weten de ondernemers die nog actief zijn in het in 1994 gestarte bedrijf (643 ondernemers) en de ondernemers die in het afgelopen jaar de in 1994 gestarte bedrijfsactiviteiten hebben beëindigd, maar inmiddels in een andere onderneming als ondernemer actief zijn (27 ondernemers). EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid 13

uur per week in de onderneming werkt, gehalveerd. In vergelijking met 1998 is met name het aandeel ondernemers dat meer dan fulltime in de onderneming werkt gegroeid. Anno 2000 is ruim twee derde van de ondernemers fulltime 1 (of langer) in de onderneming actief. In 1994 werkte nog maar de helft 40 uur of meer per week in het bedrijf (zie tabel 4). Gemiddeld is men nu ongeveer 48 uur per week in het bedrijf actief. tabel 4 aantal uren dat de ondernemer per week in het bedrijf werkzaam is in 1994, 1996, 1998 en 2000 (in procenten) 1994 1996 1998 2000 minder dan 10 uur 11 7 8 5 10 t/m 19 uur 14 10 7 7 20 t/m 29 uur 14 11 13 11 30 t/m 39 uur 11 12 10 9 40 t/m 49 uur 17 16 18 18 50 t/m 59 uur 18 24 23 19 60 uur of meer 15 20 21 31 totaal 100 100 100 100 Bron: EIM Jongebedrijvencohort 1994, metingen 1994, 1996, 1998 en 2000. Mannelijke ondernemers maken gemiddeld meer uren dan vrouwelijke ondernemers Mannelijke ondernemers zijn met gemiddeld 50 uur per week langer in het bedrijf actief dan vrouwelijke ondernemers, die gemiddeld 40 uur per week in het bedrijf actief zijn. In figuur 2 is de verdeling weergegeven van mannelijke en vrouwelijke ondernemers naar het aantal uren dat men in de onderneming actief is. Hiermee komt duidelijk het verschil in aantal gewerkte uren tussen mannelijke en vrouwelijke ondernemers tot uiting. Het verschil hangt voor een belangrijk deel samen met het feit dat vrouwelijke ondernemers naar verhouding vaker het ondernemerschap combineren met andere activiteiten (zie het vervolg in deze paragraaf). 1 Fulltime = 40 uur per week. 14 EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid

figuur 2 verdeling naar aantal uren werkzaam in onderneming, naar geslacht, in procenten minder dan 10 uur 5 8 10 t/m 19 uur 4 12 20 t/m 29 uur 7 18 30 t/m 39 uur 5 17 40 t/m 49 uur 18 18 50 t/m 59 uur 13 23 60 uur of meer 14 38 0 5 10 15 20 25 30 35 40 percentage ondernemers man vrouw Bron: EIM Jongebedrijvencohort 1994, meting 2000 In figuur 3 is de ontwikkeling te zien van het aandeel fulltime werkende vrouwelijke en mannelijke ondernemers. De figuur laat zien dat vooral in de eerste twee jaar veel mannelijke ondernemers fulltime (of langer) in het bedrijf zijn gaan werken. Ondernemers die ouder zijn dan 55 jaar, werken met gemiddeld 38 uur korter in de onderneming dan de overige ondernemers. EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid 15

figuur 3 aandeel fulltime werkende ondernemers naar geslacht in 1994, 1996, 1998 en 2000 percentage fulltime-ondernemers 90 80 78 70 70 72 60 58 50 40 40 30 31 35 37 20 10 0 1994 1996 1998 2000 mannen vrouwen Bron: EIM Jongebedrijvencohort 1994, metingen 1994, 1996, 1998 en 2000. Ondernemers die personeel in loondienst hebben, werken beduidend meer in de onderneming: gemiddeld 55 uur per week, tegenover 43 uur per week onder de ondernemers zonder personeel. In tabel 5 staat de verdeling van de ondernemers naar het aantal uur dat men per week in het bedrijf actief is. De tabel laat de uitsplitsing zien naar ondernemers die in 2000 wel personeel hebben en ondernemers die geen personeel hebben. tabel 5 aantal uren dat de ondernemer in 2000 per week in het bedrijf actief is naar ondernemers zonder en met personeel (in procenten) zonder personeel met personeel minder dan 10 uur 8 1 10 t/m 19 uur 10 2 20 t/m 29 uur 14 3 30 t/m 39 uur 12 3 40 t/m 49 uur 19 17 50 t/m 59 uur 16 27 60 uur of meer 21 47 totaal 100 100 Bron: EIM Jongebedrijvencohort 1994, meting 2000. Combinatie ondernemerschap en andere activiteiten neemt af Nog altijd heeft ruim 20% van de ondernemers in de cohort andere werkzaamheden naast het in 1994 gestarte bedrijf. In vergelijking met de situatie 16 EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid

bij de start van de onderneming in 1994 is het aandeel ondernemers met nevenactiviteiten gehalveerd (zie tabel 6). Vrouwen voeren vaker dan mannen andere activiteiten naast de onderneming uit (18% respectievelijk 33%). tabel 6 aandeel ondernemers van jonge bedrijven met andere activiteiten in 1994 en 2000 (in procenten) andere activiteiten 1994 andere activiteiten 2000 man 35 18 vrouw 55 33 totaal 41 22 Bron: EIM Jongebedrijvencohort 1994, metingen1994 en 2000. In de meeste gevallen heeft de ondernemer die naast de het ondernemerschap andere activiteiten ontplooit, er een baan in loondienst bij (zie tabel 7). Vrouwelijke ondernemers dragen naar verhouding ook vaak de zorg voor het gezin. tabel 7 andere activiteiten naast het ondernemerschap, meerdere antwoorden mogelijk (basis = ondernemers met andere activiteiten in 2000); in procenten* man vrouw totaal ondernemers met andere activiteiten 18 33 22 waarvan: baan in loondienst 57 48 54 ondernemer in ander bedrijf 25 20 23 andere betaalde of freelancewerkzaamheden 10 2 7 verzorging van het gezin 6 17 10 overige activiteiten 10 20 13 * De ondernemers die met de activiteiten van het in 1994 gestarte bedrijf gestopt zijn, maar inmiddels in een andere onderneming als ondernemer actief zijn (zie paragraaf 2.2, aantal van 27 ondernemers), zijn hierbij buiten beschouwing gelaten. Bron: EIM Jongebedrijvencohort 1994, meting 2000. Het in dienst hebben van personeel brengt voor de ondernemer mee dat er meer tijd in het bedrijf wordt gestoken. Van de ondernemers die personeel in dienst hebben, heeft maar 12% nog andere activiteiten naast het bedrijf, tegenover 27% van de ondernemers zonder personeel. Ondernemers die personeel in dienst hebben genomen, bleken ook gemiddeld meer uren in het bedrijf te steken (zie tabel 5). Als je gemiddeld 55 uur in de onderneming werkzaam bent, lijkt het zo goed als onmogelijk om nog andere activiteiten naast het ondernemerschap te verrichten. De ondernemers met personeel die ook nog buiten het bedrijf actief zijn (12%), zijn in de meeste gevallen eveneens als ondernemer in een ander bedrijf actief. EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid 17

Weinig ingrijpende veranderingen in de ondernemingen Afgezien van de 27 ondernemers die hun bedrijfsactiviteiten van het in 1994 gestarte bedrijf in het afgelopen anderhalf jaar hebben beëindigd en die de ondernemingsactiviteiten hebben voortgezet in een andere onderneming, hebben de overige bedrijven nauwelijks een belangrijke verandering ondergaan, zoals bijvoorbeeld overname, fusie of verandering van rechtsvorm. Indien dit wel het geval was, namelijk bij zo n 8% van de bedrijven, ging het in veel gevallen om verandering van rechtsvorm: omzetting van een eenmansbedrijf in een commanditaire vennootschap, een besloten vennootschap of een vennootschap onder firma. 3.4 Personeelsbestand Aantal bedrijven met personeel sinds 1994 meer dan verdubbeld Bijna 40% van de ondernemers heeft in 2000 personeel in dienst. In het startjaar 1994 lag dit percentage nog op 16%. Het aandeel bedrijven dat personeel in dienst heeft, is dus meer dan verdubbeld in zes jaar (zie figuur 4). figuur 4 aandeel jonge ondernemingen met personeel in 1994, 1996, 1998 en 2000 percentage ondernemingen met personeel 40 38 35 30 30 25 24 20 15 16 10 5 0 1994 1996 1998 2000 Bron: EIM Jongebedrijvencohort 1994, metingen 1994, 1996, 1998 en 2000. 60% van de ondernemers in de cohort heeft dus anno 2000 geen personeel in dienst. Dit kan bedoeld (men wil niet groeien) of onbedoeld (men kan niet groeien) zijn. In hoofdstuk 4 wordt uitgebreid ingegaan op dit fenomeen. Aan de orde komen de redenen om (niet) voor het werkgeverschap te kiezen en, indien men wel voor personeel gekozen heeft, de doelstelling ten aanzien van de groei in personeel. 18 EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid

Het hebben van personeel verschilt per sector Vooral in industrie en bouw, detailhandel en de horeca-, reparatie- en vervoersector hebben ondernemingen personeel in dienst (zie tabel 8). In de overige dienstverlening blijft men veelal alleen werken. Dit is niet verrassend. Immers, onder de sector overige dienstverlening vallen veel activiteiten die doorgaans individueel worden verricht, zoals kappers- en schoonheidsverzorgingsdiensten. tabel 8 jonge bedrijven met personeel in 2000 naar sector (in procenten) sector percentage bedrijven met personeel industrie en bouw 43 groothandel 35 detailhandel 49 horeca, reparatie en vervoer 58 zakelijke en financiële dienstverlening 35 overige dienstverlening 26 totaal 38 Bron: EIM Jongebedrijvencohort 1994, meting 2000. De detailhandel kende vanaf de start een naar verhouding sterke stijging van het aantal bedrijven die personeel in dienst namen. In de overige dienstverlening is wel sprake van een toename van bedrijven met personeel, maar deze sector blijft toch sterk achter bij de andere bedrijfssectoren (zie figuur 5). figuur 5 aandeel jonge ondernemingen met personeel in 1994, 1996, 1998 en 2000, naar sector 60 50 53 48 49 55 40 30 38 38 31 24 23 23 28 24 33 33 26 32 39 23 20 10 16 12 10 8 16 12 0 industrie en bouw groothandel detailhandel horeca/reparatie/vervoer zakelijke en financiële dienstverlening overige dienstverlening 1994 1996 1998 2000 Bron: EIM Jongebedrijvencohort 1994, metingen 1994, 1996, 1998 en 2000. EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid 19

3.5 Investeringen Investeringsgeneigdheid is in de loop van de jaren toegenomen Sinds de zomer van 1999 heeft ruim de helft van de ondernemers (57%) investeringen gepleegd. In vergelijking met voorgaande jaren ligt dit percentage in 2000 aanzienlijk hoger: in 1997 was het 37% en in 1999 31%. Dit hangt vermoedelijk samen met het feit dat apparatuur aan vervanging toe is en/of steeds vaker de noodzaak opkomt om de bedrijfsruimte aan te passen of uit te breiden. Met name voor sterkgroeiende bedrijven zal de ruimte die bij de start is betrokken, niet meer voldoen, vooral ook door de toename van het aantal personeelsleden. Het is dan ook niet verwonderlijk dat er naar verhouding meer investerende bedrijven zijn onder de bedrijven met personeel (73%) dan onder de bedrijven zonder personeel (47%). Ook het investeringsbedrag ligt bij de bedrijven met personeel hoger (zie figuur 6). Vrouwelijke ondernemers blijken in het algemeen wat terughoudender te zijn in het doen van investeringen dan hun mannelijke collega s. Zowel de plannen om te investeren als de omvang van de investering liggen op een gemiddeld lager niveau. Dit kan verband houden met enerzijds meer risicomijdend gedrag ten aanzien van het doen van investeringen, en anderzijds een gebrek aan financiering. figuur 6 aandeel investerende jonge ondernemingen naar investeringsbedrag in 2000, naar bedrijven zonder en met personeel meer dan 100.000 8 18 28 50.000 tot 100.000 8 11 14 25.000 tot 50.000 12 15 18 10.000 tot 25.000 24 23 25 minder dan 10.000 17 32 47 0 5 10 15 20 25 30 35 40 45 50 percentage investerende ondernemingen bedrijven zonder personeel bedrijven met personeel totaal Bron: EIM Jongebedrijvencohort 1994, meting 2000. 20 EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid

Het plegen van investeringen hangt voor een deel samen met de realisaties van het bedrijf in het voorafgaande jaar en de verwachtingen. Van de bedrijven die voor 1999 een (sterke) omzetstijging verwachtten, heeft zo n 60% investeringen gepleegd, tegenover 49% bij de bedrijven die een gelijkblijvende of dalende omzet voorzagen. 3.6 Export Nauwelijks groei van exportactiviteiten De in 1994 gestarte ondernemingen opereren voornamelijk op de Nederlandse markt. 15% behaalt in 2000 omzet uit exportactiviteiten (zie figuur 7). Ten opzichte van 1998 is het aandeel met 2% gestegen. Bij de start in 1994 exporteerde minder dan een op de tien bedrijven. Het cijfer van 15% exporterende bedrijven ligt hoger dan op grond van ERBOgegevens 1 voor het totale midden- en kleinbedrijf verwacht mocht worden. Het lijkt dat de bedrijven in de cohort het dus beter doen op dit aspect dan gemiddeld. Jonge (startende) ondernemers zijn wellicht meer exportminded dan ondernemers die al jaren actief zijn en niet de behoefte hebben om over de grens te kijken. Bovendien zullen jonge ondernemers meer gebruikmaken van moderne communicatiemiddelen, zoals internet, waardoor het buitenland gemakkelijker binnen bereik komt. Het gemiddelde aandeel van de omzet dat behaald wordt uit export bedraagt bij de exporterende bedrijven rond de 30%. Bedrijven met personeel lijken meer exportminded te zijn dan bedrijven zonder personeel (19% respectievelijk 9% van de bedrijven exporteert). Het lagere aandeel export onder de bedrijven zonder personeel is voor een belangrijk deel te verklaren door het feit dat een relatief groot aantal van die bedrijven te vinden is in sectoren die niet exportgericht zijn, zoals de persoonlijke dienstverlening. 1 ERBO-cijfers (VVK): 11,4% van het MKB exporteerde in 1999. EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid 21

figuur 7 aandeel exporterende jonge ondernemingen in 1994, 1996, 1998 en 2000 percentage exporterende ondernemingen 16 15 14 12 13 10 11 8 9 6 4 2 0 1994 1996 1998 2000 Bron: EIM Jongebedrijvencohort 1994, metingen 1994, 1996, 1998 en 2000. 3.7 Knelpunten in de bedrijfsvoering Tijdige betaling door klanten is een belangrijk knelpunt; bedrijven met personeel hebben vooral problemen op het personele vlak Een kwart van de bedrijven zegt in het afgelopen jaar géén problemen of knelpunten ondervonden te hebben in de bedrijfsvoering. De overige (73%) hebben echter op een of meer vlakken te maken gehad met knelpunten. De knelpunten verschillen sterk naar bedrijven zonder en naar bedrijven met personeel. Meer dan de helft van de bedrijven met personeel geeft aan problemen te hebben met het aantrekken van gekwalificeerd personeel. Het in dienst hebben van personeel leidt ook op andere terreinen tot knelpunten in de bedrijfsvoering, zoals de arbeidsregelgeving bij het aannemen en/of ontslaan van personeel en het leidinggeven. Ook op andere vlakken ondervinden bedrijven met personeel vaker problemen. De grotere bedrijven hebben te maken met knelpunten rond de groei van de ondernemingen en uitbreiding van het bedrijf. Het gaat dan om bijvoorbeeld problemen met de regelgeving van de gemeente, met het vestigingspunt en met de houding van financiers. Het meest genoemde knelpunt voor de bedrijven zonder personeel is dat klanten niet tijdig betalen. Dit aspect wordt echter ook door een groot aantal bedrijven met personeel aangegeven. Tabel 9 geeft een overzicht van de terreinen waarop de bedrijven knelpunten ervaren. 22 EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid

tabel 9 aandeel jonge bedrijven met knelpunten in 2000, naar bedrijven zonder en met personeel (in procenten) bedrijven zonder personeel bedrijven met personeel totaal het aantrekken van gekwalificeerd personeel 14 59 31 tijdige betaling door klanten 26 27 27 verzorging van de administratie ( administratieve lasten ) 19 19 19 de prijsstelling 17 16 17 regelgeving van de rijksoverheid 12 20 15 de arbeidsregelgeving, het aannemen/ontslaan van personeel 6 28 15 het ontwikkelen van afzetgebieden 17 12 15 de liquiditeitspositie 14 18 15 problemen met het vestigingspunt 10 18 13 regelgeving van de gemeente 9 17 12 de houding van de bank/financiers 10 16 12 omgaan met concurrentie 10 9 10 anders 9 6 8 het leiding geven, personeelsbeleid voeren 1 12 5 geen van deze knelpunten ervaren 30 14 23 Bron: EIM Jongebedrijvencohort 1994, meting 2000. 3.8 Financieel resultaat Ondernemingen met personeel realiseren vaker omzet- en winsttoename Twee derde van de bedrijven heeft in 1999 een omzetstijging gerealiseerd. Een op de tien bedrijven werd daarentegen geconfronteerd met een daling van de omzet. Bedrijven met personeel hebben in 1999 vaker een omzettoename weten te realiseren dan bedrijven zonder personeel, zoals figuur 8 laat zien. Driekwart van de bedrijven met personeel heeft een omzettoename weten te realiseren. Onder de bedrijven zonder personeel was dit iets minder dan 60%. EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid 23

figuur 8 omzetontwikkeling in 1999 naar jonge bedrijven zonder en met personeel 10 totaal 25 65 8 met personeel 16 76 12 zonder personeel 29 59 0 10 20 30 40 50 60 70 80 percentage ondernemingen toegenomen gelijk gebleven afgenomen Bron: EIM Jongebedrijvencohort 1994, meting 2000. Ook export lijkt een omzetbevorderende factor: 78% van de exporterende bedrijven realiseerde in 1999 een omzetstijging versus 63% van de nietexporterende bedrijven. Over de verwachtingen ten aanzien van de ontwikkeling van de omzet in 2000 is men iets gematigder in vergelijking met de gerealiseerde omzetontwikkeling in 1999. 60% van de bedrijven voorziet een toename van de omzet in 2000 tegenover twee derde van de bedrijven die in 1999 een omzetstijging realiseerden. 11% van de bedrijven verwacht in 2000 een omzetdaling (zie figuur 9). 24 EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid

figuur 9 verwachte omzetontwikkeling jonge bedrijven in 2000 naar bedrijven zonder en met personeel toenemen 54 60 71 gelijkblijven 21 28 32 afnemen 8 11 13 weet niet 1 1 0 10 20 30 40 50 60 70 80 percentage ondernemingen zonder personeel met personeel totaal Bron: EIM Jongebedrijvencohort 1994, meting 2000. De bedrijven met personeel zijn beduidend optimistischer over de verwachte omzetontwikkeling in 2000 dan de bedrijven zonder personeel. Ruim 70% van de bedrijven met personeel verwacht in 2000 een hogere omzet te behalen dan in het jaar ervoor. De bedrijven met personeel zijn eveneens optimistischer ten aanzien van het te verwachten bedrijfsresultaat. Voor 2000 denkt een relatief groter deel een positief bedrijfsresultaat te behalen dan de bedrijven zonder personeel. Bijna 90% van de bedrijven met personeel verwacht een nettowinst te realiseren, tegenover 73% van de bedrijven zonder personeel (zie figuur 10). De winstverwachtingen hangen sterk samen met de omzetontwikkeling in 1999. De ondernemers die in 1999 een omzetstijging realiseerden, verwachten vaker een stijging van de winst in 2000. EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid 25

figuur 10 verwachte ontwikkeling van het bedrijfsresultaat van jonge bedrijven in 2000 naar bedrijven zonder en met personeel zonder personeel 1 5 21 73 met personeel 1 3 9 87 totaal 1 4 16 79 0 10 20 30 40 50 60 70 80 90 100 percentage ondernemingen nettowinst quitte nettoverlies weet niet Bron: EIM Jongebedrijvencohort 1994, meting 2000. Merendeel van de ondernemers is positief over de levensvatbaarheid van het bedrijf De starters van 1994 die nu nog actief zijn, zijn inmiddels volwassen te noemen. De cruciale startjaren zijn zo langzamerhand voorbij en de overlevingskansen worden almaar groter. Ook op grond van de visie van de ondernemers op de toekomst van het bedrijf, valt te verwachten dat er de eerstkomende jaren nauwelijks van uitval sprake zal zijn. Het overgrote deel denkt het bedrijf met succes voort te kunnen blijven zetten. Slechts 3% geeft aan dat men de activiteiten definitief zal moeten gaan staken (zie tabel 10). tabel 10 visie van de ondernemer op de toekomst van het bedrijf percentage ondernemingen zeer succesvol 18 met vertrouwen 69 onzeker, maar te handhaven 9 ernstige moeilijkheden, zal stoppen 1 geen toekomst, zal op korte termijn stoppen 2 weet niet 1 totaal 100 Bron: EIM Jongebedrijvencohort 1994, meting 2000. 26 EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid

3.9 Belangrijkste uitkomsten De belangrijkste uitkomsten van dit hoofdstuk worden in deze paragraaf kort samengevat. Concluderend kunnen we de volgende uitspraken doen over de cohortdeelnemers: De cohortdeelnemers zijn in het ondernemerschap gegroeid. Er worden steeds minder nevenactiviteiten ontplooid en het grootste deel (bijna driekwart) is nu fulltime in het bedrijf actief. Vrouwelijke ondernemers kiezen vaker voor kleinschalig ondernemerschap. Zij werken gemiddeld minder uren per week in het bedrijf dan de mannelijke ondernemers in de cohort. Vrouwen combineren het ondernemerschap bovendien vaak met andere activiteiten, zoals de verzorging van het gezin en een baan in loondienst, waardoor een groter bedrijf al snel lastiger realiseerbaar is. Het aandeel bedrijven met personeel groeit nog steeds. In de loop der jaren zijn steeds meer ondernemers ertoe overgegaan om personeel aan te nemen. Op dit moment heeft 40% van de bedrijven in de cohort personeel in loondienst. In het startjaar had 16% personeel in loondienst. De kans dat de bedrijven overleven groeit. De ondernemers zijn optimistisch gestemd over de toekomst van hun bedrijf. Dit komt eveneens tot uiting in het investeringsgedrag. Bijna 60% heeft in het afgelopen jaar investeringen gepleegd. De bedrijven met personeel scoren op beide vlakken hoger dan de bedrijven zonder personeel. Het aantrekken van personeel is en blijft een knelpunt, met name voor de bedrijven met personeel. Anno 2000 hebben de bedrijven die personeel in dienst hebben en (verder) willen uitbreiden veel problemen met het aantrekken van nieuw personeel. Ook de arbeidsregelgeving omtrent het aannemen en ontslaan van personeel is een belangrijk knelpunt. Voor alle bedrijven geldt daarnaast dat men te maken heeft met slecht betalingsgedrag van klanten: men moet vaak te lang wachten op de betalingen. EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid 27

28 EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid

4 Groeien of niet groeien: wat is het doel en wat is er gerealiseerd? De groei van startende ondernemingen wordt doorgaans voorafgegaan door doelstellingen die de startende ondernemer formuleert met betrekking tot de gewenste groei van het bedrijf. De ondernemer bepaalt dan bij de start van de onderneming wat voor soort groei hij/zij voor ogen heeft (waarin moet de onderneming groeien, zoals in personeel en/of omzet en/of afzet) en in welke mate het bedrijf moet groeien (de hoeveelheid groei). In dit hoofdstuk gaan we nader in op het onderwerp groeidoelstellingen en de realisatie van groei; eerst aan de hand van een literatuurverkenning, daarna op basis van empirische uitkomsten. 4.1 Groeidoelstellingen van ondernemers: de literatuur In deze paragraaf geven we een overzicht van wat we in een literatuurverkenning hebben gevonden ten aanzien van groeidoelstellingen van (startende) ondernemers. 4.1.1 Factoren die groei bepalen Uiteenlopende factoren zijn bepalend voor de groei van startende ondernemingen De economische literatuur geeft aan dat veel verschillende factoren van invloed zijn op de groei van kleine ondernemingen. Deze factoren zijn samen te brengen in drie hoofdfactoren die de groei van kleine bedrijven bepalen 1 : De mogelijkheden die zich voordoen voor groei van de onderneming, zijn van belang. Het gaat hier om factoren als structuur en dynamiek van de bedrijfstak, branche of sector waarin het bedrijf actief is, de omvang en de groei van de markt, de aanwezigheid van toetredingsbarrières in de markt en de toegang tot kapitaal, arbeid en andere hulpbronnen. Het vermogen van de ondernemer om te groeien, zoals opleiding, verschillende soorten ervaring en ondernemersvaardigheden, speelt een belangrijke rol. De noodzaak/behoefte voor groei is belangrijk. In dit geval zijn factoren als leeftijd van de ondernemer, en omvang en leeftijd van de onderneming van invloed op de groei van kleine bedrijven. Een oudere ondernemer met een klein bedrijf kan bijvoorbeeld zijn/haar ambities al verwezenlijkt hebben, bijvoorbeeld in een carrière in het bedrijfsleven, en dus minder ge- 1 P. Davidson, Continued entrepreneurship: ability, need, and opportunity as determinants of small firm growth, in: Journal of Business Venturing, 6, 1991, p. 405-429. EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid 29

neigd zijn om nog naar groei te streven. Ook zijn jongere ondernemers vaker voor hun inkomen afhankelijk van de opbrengst van het bedrijf dan oudere ondernemers, waardoor de behoefte om de onderneming te laten groeien groter is. De ondernemer is vrij om wel of niet naar uitbreiding en groei van het bedrijf te streven. De ondernemer zal ervoor kiezen om wel of niet te groeien. Hierdoor zijn tevens de verschillende groeimotieven van ondernemers van invloed op de groei van kleine bedrijven. Deze groeimotieven van ondernemers worden gevormd door de perceptie van de ondernemer ten aanzien van bovengenoemde factoren die van invloed zijn op de groei. De daadwerkelijke groei van een kleine onderneming wordt dan ook niet alleen bepaald door de mogelijkheden, het vermogen en de noodzaak om te groeien, maar ook door de beeldvorming van de ondernemer met betrekking tot deze groeifactoren en de hieruit voortkomende motivatie voor groei van de ondernemer. De afweging van interne en externe factoren is van invloed op de keuze ten aanzien van groei Op basis van verwachtingen en motivatie bepaalt de startende ondernemer de groeidoelstellingen voor het bedrijf. Verwachtingen omtrent (bedrijfs)externe zaken als de toekomstige brancheontwikkelingen, de financiële slagkracht van het bedrijf en de toegang tot benodigde hulpbronnen, spelen een belangrijke rol. Daarnaast zijn ook interne eigenschappen van de ondernemer, zoals zijn/haar zelfvertrouwen en optimisme, van belang. De individuele (startende) ondernemer speelt met zijn/haar verwachtingen, kenmerken en persoonlijke doelen een wezenlijke, en wellicht doorslaggevende, rol bij de te realiseren groei van een kleine onderneming. De optelsom van externe in interne motieven en afwegingen kan dus ook leiden tot de keuze van de ondernemers van startende, kleine bedrijven om de status-quo te willen handhaven. Startende ondernemers zijn dan tevreden met de huidige situatie en streven in principe geen groei na. Deze groep startende ondernemers laat een vrij behoudende ondernemersattitude en vrij behoudend ondernemersgedrag zien 1. Dit houdt uiteraard niet in dat de betreffende ondernemers minder actief of ondernemend zijn; zij willen alleen niet groeien met het bedrijf. 4.1.2 Groeidoelstellingen van pre-starters Pre-starters hebben weinig ambitieuze groeidoelstellingen Hoewel startende ondernemers groeidoelstellingen doorgaans alleen formuleren in termen van financieel-economische groei, zoals omzetgroei, stijgende winst(marges), etc., kan groei ook uitgedrukt worden als de toename van het aantal werkzame personen binnen het bedrijf. In dit verband is van belang of ondernemers bij de start van het bedrijf al dan niet groei van het bedrijf in 1 P. Davidson, op. cit. 30 EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid

personele zin willen nastreven. EIM-onderzoek uit 1999 onder personen die eind 1998 bezig waren met het starten van een bedrijf (pre-starters), laat zien dat men in de voorbereidende fase in het algemeen geen hoge ambities heeft met betrekking tot het gewenste aantal werknemers over vijf jaar 1. Ter illustratie zijn in tabel 11 enkele resultaten van dit onderzoek weergegeven. Hieruit blijkt dat 29% van de pre-starters aangaf over vijf jaar geen personeel in het bedrijf te willen hebben. Nog eens een kwart van de respondenten gaf aan 1 of 2 werknemers in dienst te willen hebben binnen vijf jaar. De overigen (47%) wensten meer werknemers. tabel 11 door pre-starters gewenste aantal medewerkers over vijf jaar (september 1998) gewenste aantal medewerkers percentage pre-starters 0 29 1-2 24 3-6 23 7-25 18 >25 6 totaal 100 Bron: M.W. van Gelderen, Ontluikend ondernemerschap, EIM, 1999, p. 35. 4.1.3 Groeidoelstellingen en ondernemingsplan Het ondernemingsplan biedt de mogelijkheid om groeidoelstellingen expliciet te maken Het vastleggen van ondernemingsdoelstellingen is bij startende ondernemers doorgaans niet aan de orde, in ieder geval niet in expliciete termen. Vaak houden starters er juist meer impliciete doelstellingen op na, zoals werknemers in dienst nemen als de noodzaak zich voordoet of ervan kunnen leven. Voor een startende ondernemer biedt het opstellen van een ondernemingsplan de mogelijkheid om de groeidoelstellingen expliciet te maken. Daarbij is een ondernemingsplan tevens van belang voor het verkrijgen van financiële middelen, bijvoorbeeld via een bank of een participatiemaatschappij. Het plan verschaft duidelijkheid over de doelstellingen en de haalbaarheid van de onderneming, en het functioneert als belangrijke basis en leidraad voor de (dagelijkse) handelingen van de startende ondernemer 2. De ondernemer wordt gedwongen bij elk relevant thema van het bedrijf - van marketing, productie en personeel tot investeringen en financiën - specifieke doelstellingen vast te 1 2 M.W. van Gelderen, Ontluikend ondernemerschap; een studie naar mensen die bezig zijn met het opzetten van een bedrijf (nascent entrepreneurs), EIM, Zoetermeer, 1999. P.S. Zwart, Het ondernemingsplan in het MKB; een hoeksteen van de bedrijfsvoering, Inaugurele rede Rijksuniversiteit Groningen, 1991. EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid 31

stellen. Op deze wijze kan een gedegen ondernemingsplan een belangrijke bijdrage leveren aan succes en groei van de onderneming 1. Toch schrijven maar betrekkelijk weinig startende ondernemers een ondernemingsplan 2. Of deze ondernemers bij de start groeidoelstellingen hebben bepaald is dus zeer de vraag. Wellicht hebben zij wel iets in hun hoofd. Het nietopstellen van een ondernemingsplan is vaak toe te schrijven aan de tijd en moeite die met het schrijven van het plan gepaard gaan. Daarbij wordt door veel startende ondernemers tevens aangegeven dat ze wel zo ongeveer weten wat ze willen, en dat de praktijk zo aan verandering onderhevig is dat als het plan er zou liggen het alweer achterhaald zou zijn 3. 4.1.4 Conclusie De belangrijkste conclusies van de literatuurverkenning zetten we hier nog eens op een rijtje. De mogelijkheden van het bedrijf om te groeien, het vermogen van de ondernemer om te groeien en de noodzaak/behoefte voor groei zijn bepalend voor de uiteindelijke realisatie van de groei van startende ondernemingen. De afweging van 'interne' en 'externe' factoren is van invloed op de keuze ten aanzien van groei. Pre-starters hebben weinig ambitieuze groeidoelstellingen. Het ondernemingsplan biedt de mogelijkheid om groeidoelstellingen expliciet te maken. 4.2 Groeidoelstellingen van jonge bedrijven en realisatie In deze paragraaf wordt aan de hand van de resultaten van de laatste meting van de EIM Jongebedrijvencohort 1994 dieper ingegaan op de aanwezigheid van groeidoelstellingen (in aantal medewerkers) van de ondernemers bij de start van het bedrijf en het al dan niet realiseren van die doelstellingen. De onderzoeksresultaten worden in een aantal kaders geïllustreerd met uitkomsten van aanvullende interviews die hebben plaatsgevonden met zes deelnemers aan de laatste meting van de EIM Jongebedrijvencohort 1994. 1 2 3 Zie ook: F.W. van Uxem en J. Bais, Het starten van een bedrijf; Ervaringen van 2000 starters, EIM, Zoetermeer, 1996. Zie P.S. Zwart, op. cit., en F.W. van Uxem en J. Bais, op. cit. P.S. Zwart, op. cit. 32 EIM Onderzoek voor Bedrijf & Beleid