Samenvatting Biologie Thema 5 + 6

Vergelijkbare documenten
Biologie Thema 5 Ecologie

Begrippenlijst Biologie Ecologie

Abiotische factoren: alle invloeden uit de levenloze natuur (temperatuur, wind, licht)

Samenvatting Biologie Thema 2 ecologie

6,1. Samenvatting door een scholier 1823 woorden 7 juni keer beoordeeld. Biologie voor jou. Ecologie

1. Biotische factoren (zijn afkomstig van andere organismen) - voedsel - soortgenoten - ziekteverwekkers - vijanden

In de ecologie bestudeert men de relatie tussen de organismen en het milieu waar ze voorkomen.

Samenvatting Biologie Ecologie Thema 3

Invloeden uit milieu. In ecologie bestuderen we alle relaties tussen organismen en hun milieu (leefomgeving)

B1 Wat is stofwisseling?** Stofwisseling is het totaal van alle chemische processen in de cellen van een individu.

Samenvatting Biologie Thema 3 Ecologie

Samenvatting Biologie Hoofstuk 6: Ecologie

Ecosysteem voedselrelaties

In planten vindt fotosynthese plaats:

E C O L O G I E Ecologie Factoren die invloed hebben op het milieu: Niveaus van de ecologie:

LEVENSGEMEEN SCHAPPEN

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 9 en 10

Examen Voorbereiding Ecologie

Aerobe dissimilatie = de afbraak van glucose (maar ook vetzuren en aminozuren) met behulp van zuurstof, waardoor energie vrijkomt om ATP te maken.

verwerking : wat is een bos?

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 9, 'Fast Food Island' en Hoofdstuk 10, 'Ecologie'

Ecologie Vragenlijst Onderstaande vragen dienen om je blik te verbreden en meer na te denken over de gebezigde begrippen en concepten.

Ecologie is de wetenschap die relaties tussen organismen en hun omgeving bestudeert

Voedselweb en voedselketen

V6 Begrippenlijst Ecologie/ Mens en Milieu

Bijlage VMBO-KB. biologie CSE KB. tijdvak 2. Deze bijlage bevat informatie.

1 Stoffen worden omgezet. Stofwisseling is het vormen van nieuwe stoffen en het vrijmaken van energie. Kortom alle processen in organismen.

Verrijkingsstof. Populatiedichtheid bepalen. opdracht 1

6,2. Samenvatting door Jasmijn 2123 woorden 22 juni keer beoordeeld. Biologie samenvatting Hoofdstuk 8 Ecosystemen en evenwicht.

Bijlage VMBO-GL en TL

Organismen die organisch en anorganische moleculen kunnen maken of nodig hebben zijn heterotroof

Winterstagnatie: ijsvorming vindt plaats aan het oppervlak, dit vormt voor het leven in het water een goede bescherming tegen bevriezing.

Opdracht 7.2 Energie een heel lastig onderwerp

Inleiding Indeling van het plantenrijk Indeling van het dierenrijk Andere manieren van ordenen Ecologie...

Aantekeningen Hoofdstuk 2: Planten, dieren, mensen BBL. 2.1 Namen 1 Hoe komen planten en dieren aan hun naam? De naam van een plant of een dier kan: *

Voedselweb en -keten vmbo-kgt12. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Kwaliteit van de natuur. Hoe spoor je aantastingen op?

Hieronder staan een aantal voorbeelden van ecosystemen.

Voedselweb en -keten vmbo-b12. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Samenvatting Biologie voor Jou VMBO 4a Ecologie. = studie over alle relaties tussen organismen en hun milieu

Thema 2 Planten en dieren

Bijlage VMBO-GL en TL-COMPEX 2006

Ecosysteem havo/vwo 3-4

Deel 3: het belang van koraal(riffen)

Bijlage VMBO-KB 2006 BIOLOGIE CSE KB. tijdvak 1. Deze bijlage bevat informatie b

Biodiversiteit in de hoogstamboomgaard

Voorbereidende opgaven Kerstvakantiecursus

Project Planten ABC. Week 1ABC: Algemeen

Samenvattingen. Samenvatting Thema 1: Stofwisseling. Basisstof 1. Organische stoffen:

Ecologie. Cursus Natuurgids

4 VWO. biologie voor jou uitwerkingenboek. BIOLOGIE VOOR DE BOVENBOUW vwo

Biologie. Hoofdstuk 3 Ecologie

Planten. over bloemetjes en bijtjes Knollen en citroenen

Eindexamen biologie pilot havo I

VASTE PLANTEN toepassen

BOSSEN. Dwaal door onze groene wereld. Christiane Dorion

Inhoud 4 e druk Natuuronderwijs inzichtelijk

vwo energie en materie 2010

Cellen aan de basis.

Chemisch wateronderzoek 1. klimaatstad. water leeft 2. Abio. klimaatstad

Bijlage VMBO-KB. biologie CSE KB. tijdvak 2. Deze bijlage bevat informatie.

WAT MAAKT EEN BOS TOT EEN BOS?

ECOLOGIE DE PRAKTIJK

Bijlage VMBO-GL en TL


6+ 10 WAT MAAKT EEN BOS TOT EEN BOS? Opdracht EDUKIT 3

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 1 en 2

Schimmels.

BIOLOGIE Energie & Stofwisseling HAVO Henry N. Hassankhan Scholengemeenschap Lelydorp [HHS-SGL]

LESPAKKET ECOLOGIE. Naam. Dierenrijk is onderdeel van

Aardoliealarm in het bos

LEVENSGEMEEN- SCHAPPEN

JAARPLAN NATUURWETENSCHAPPEN tweede jaar

anorganische stoffen = stoffen die voorkomen in organismen en in de levenloze natuur verschillende atomen

BIOLOGIE Thema: Stofwisseling Havo

Biologie voor jouw Havo 5 Hoofdstuk 3: Mens en milieu

Doel: Na deze opdracht weet je wat een voedselkringloop is en hoe het leven van planten en dieren met elkaar samenhangt.

7,5. Samenvatting door Anne 867 woorden 12 april keer beoordeeld. Aardrijkskunde. paragraaf 2. klimaten wereldwijd.

Duurzaam werken op zee

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 1 Stofwisseling

LESBRIEF ONDERBOUW VOORTGEZET ONDERWIJS - HAVO - BIOLOGIE OPDRACHTEN OPDRACHT 1 - MAASVLAKTE 2

PACCO-PARAMETERS DO - DOSSOLVED OXYGEN EC- DE ELEKTRISCHE CONDUCTIVITEIT ORP- DE REDOXPOTENTIAAL T - DE TEMPERATUUR. PaccoParameters

BIOBOER. Maar vandaag is het aardoliealarm. Kijk op je aardoliekaart of er voor jou een probleem is.

Celmembraan (duh! dat maakt het een cel) Celwand Ribosomen (voor eiwitsynthese) Soms: uitsteeksels zoals flagel (zweepstaart)

Aantekeningen Hoofdstuk 2: Planten, dieren, mensen KGT

Planten en hun omgeving. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Lesbrief. biologie NATUUR EN MILIEU OPDRACHT 1 - MAASVLAKTE 2

Onderzoeksopdracht. Bodem en grondstaal

BIOTOOPSTUDIE HET BOS

De wei een ecosysteem? Plant en dierinteracties in een ecosysteem

Natuuronderwijs. Vraag 1 van 12. Indeling dierenrijk. Welk van deze dieren is een insect? dier A dier B dier C dier D

Samenvatting Aardrijkskunde Hoofdstuk en

Organisch (rest)materiaal als Bodemverbeteraar

LESPAKKET ECOLOGIE. Naam. Dierenrijk is onderdeel van

Bilthoven aan Zee Bilthoven aan Zee

Samenvatting Biologie Samenvatting hoofdstuk 1 bvj

Trosbosbes Effecten op het ecosysteem en mogelijkheden voor bestrijding

Tournesol - Zonnebloem zelf! Centre Régional d'initiation à l'écologie Ferme d'uccle

Ecologie: uitleg begrippen

Transcriptie:

Samenvatting Biologie Thema 5 + 6 Samenvatting door een scholier 1582 woorden 30 november 2009 6,9 38 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou 1. Biotische factoren = de invloeden die een organisme beïnvloeden die afkomstig zijn van de levende natuur (bv: predatoren, concurrentie, etc). Abiotische factoren = de invoeden die een organisme beïnvloeden die niet afkomstig zijn van de levende natuur (bv: wind, neerslag, etc). Biosfeer = gedeelte van de aarde en de dampkring dat door organismen wordt bewoond. Bioom = bv: woestijn, regenwoud, toendra. Ecosysteem = bv: bos, duingebied, polder, meer (gebied in een bioom). Levensgemeenschap = alle organismen in het ecosysteem. Deze organismen beïnvloeden de biotische factoren in het ecosysteem. Verschillende populaties bevinden zich in éen gemeenschap. Biotoop = het geheel aan abiotische factoren in een ecosysteem. 2. Tolerantie = het vermogen van de organismen om schommelingen in een abiotische factor te kunnen verlagen. Verspreidingsgebied = gebied waar de soort voorkomt = areaal. Als zaadjes van een plant buiten dat gebied terecht komen, kan het niet groeien, want de tolerantiegrens is bereikt door bv een abiotische factor. Deze abiotische factor is dan de beperkende factor. = optimumkromme. Klimaat = combinatie van verschillende abiotische factoren: licht, lucht, temperatuur, wind, water Macroklimaat = groot gebied met hetzelfde klimaat. Microklimaat = als de omstandigheden op kleine schaal anders zijn dan je van het klimaat zou verwachten (wikipedia). Temperatuur: Poikilotherm = koudbloedig Homoiotherm = warmbloedig (kan eigen lichaamswarmte produceren) De enzymen activiteit is afhankelijk van de temperatuur. Poikilotherme dieren moeten op warme plekken leven, gezien ze zelf geen warmte produceren. Licht: Zonplanten = hebben veel zon nodig https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-biologie-thema-5-6 Pagina 1 van 5

Schaduwplanten = kunnen niet goed tegen de zon grotere bladeren met meer chlorofyl: net zo veel fotosyntese als zonplanten De daglengte heeft ook invloed op planten/dieren: bv vogels, die bij bepaalde daglengte geslachtsrijp worden. Lucht: De invloed van wind: * Zorgt voor bestuiving (bij windbloemen). * Water verdampt sneller uit bladeren veel wind? Planten hebben zich aangepast tegen uitdroging. De samenstelling van lucht is ook belangrijk. Water: Abiotische factoren in zee zijn vrij constant. Sterke schommelingen in temperatuur & water samenstelling in oppervlaktewateren. Waterplanten = weinig stevige delen (wortelstelsel is klein, of afwezig, waterlelies hebben grote slappe bladeren met huidmondjes aan de bovenkant van de bladeren, in stengels bevinden zich luchtkanalen). Landplanten = huidmondjes aan onderkant van bladeren + cuticula. Landplanten in vochtig milieu = veel huidmondjes + dunne cuticula + minder ontwikkelde wortelstelsels. Bodemgesteldheid: Zand heeft grotere deeltjes dan klei. Klei heeft minder holtes tussen bodemdeeltjes kan goed water en zouten vasthouden: vruchtbaarder. Maar het is moeilijker voor de wortels van planten om erin door te dringen (bodemdeeltjes dicht op elkaar). Humus = dode plantenlaag op de grond. van belang omdat: * Veel voedingszouten * Verbetering van structuur van grond (meer humus in zand zand beter water vasthouden & meer humus in klei klei beter doordringbaar voor wortels) Uitspoeling = wanneer regenwater de voedingsstoffen wegspoelt uit de bodem, omdat er geen humus ligt om het water vast te houden. Grondwaterstand is door landbouw veel lager geworden. ph is ook van invloed. De mens (zure regen) beïnvloedt ph. 3. Competitie = om beschikbaar voedsel, voorplanting, ruimte, hoeveelheid licht. Natuurlijke selectie = meest aangepaste soorten hebben meeste overlevingskans. Coöperatie = wanneer dieren samenwerken. Dieren kunnen leven in groepen (kuddes, scholen, zwermen), of in staten zoals bij insecten (sterke taakverdeling bij insecten). Populatiedichtheid: Populatiedichtheid = grootte van populatie (gem. aantal individuen per oppervlakte-eenheid land). Maar individuen kunnen binnen een populatie een verschillend verspreidingspatroon vertonen: willekeurig regelmatig gegroepeerd etc. elke soort heeft zijn eigen habitat = leefplek binnen een ecosysteem. Het bepalen van de populatiedichtheid, door: * Kwadrant methode https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-biologie-thema-5-6 Pagina 2 van 5

* Lijntransect methode * Merken en terugvangen (zie hieronder..) 1-1e vangst meet aantal gevangen dieren 2-2e vangst bereken percentage gemerkte dieren in 2e vangst 3- Dat berekende percentage is gelijk aan het percentage gemerkte dieren in de gehele populatie 4- Bereken gehele populatie Veranderingen in populatiedichtheid: * Dichtheidsafhankelijke factoren = zie schema hiernaast, dat leidt naar biologisch evenwicht. * Dichtheidsonafhankelijke factoren = vaak door klimaat. Bv: strenge winter, gunstige verandering in klimaat sprinkhanen plaag. Veranderingen kunnen worden gemeten in parameters = geboortecijfer, sterftecijfer, immigratie, emigratie. Populatiegroei: J-vormige groeicurve = wanneer de hulpbronnen onbeperkt zijn, bv: sprinkhanen plaag. S-vormige groeicurve = wanneer een soort met een laag geboortecijfer zich in een nieuw ecosysteem vestigt. Je kan zeggen dat normale groei in s-vormige groeicurven voorkomt, terwijl plagen etc. voorkomen in j-vormige groeicurven. 4. Voedselketen = reeks soorten, waarin elke soort een voedselbron is voor de volgende soort. Voedselweb/voedselnet = het geheel van voedselrelaties in een levensgemeenschap. Trofisch niveau = elke schakel in een voedselketen. Het eerste trofische niveau in een voedselketen, is autotroof, en heeft geen ander trofisch niveau als voedselketen. (autotroof = producent) Consumenten = in de andere schakels van de voedselketens. Detrivoren = eten de dode resten van organismen (afvaleters). Reducenten = breken de dode resten af tot anorganische stoffen (proces = mineralisatie). De vrijgekomen anorganische stoffen worden opgenomen door producenten. kringloop van stoffen. Competitie tussen soorten: Er vindt competitie plaats tussen soorten, maar te sterke competitie wordt tegengegaan door soorten specialisatie. Torenvalken jagen bv overdag, en steenuilen s nachts, en allebei op veldmuizen. En dan komt dat gezeur over zeepokken en afb. 26, en daar snap ik geen kont van dus succes ermee. Symbiose: Symbiose = langdurig samenleven van individuen van verschillende soorten. Mutualisme = beiden soorten hebben profijt van de samenleving. Commensalisme = maar éen invidu heeft profijt van de samenleving, de ander maakt het niet uit. Parasitisme = het éne individu heeft profijt van de samenleving, door voedsel van het andere individu te ontrekken. Sommigen parasieten zijn soortspecifiek, dus leven ze slechts op die éne soort. 5. https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-biologie-thema-5-6 Pagina 3 van 5

Nis/niche = de rol die een soort speelt in het gehele ecosysteem. Bv: voedselbron, nestgelegenheid, beschutting, etc. Ecologische piramides: Piramide van aantallen = de aantallen per trofisch niveau worden weergeven in deze piramide. Biomassa = totale gewicht van alle organische stoffen. Piramide van biomassa = de biomassa per trofisch niveau wordt weergeven in deze piramide. De piramide van biomassa heeft vrijwel altijd een piramide-vorm, ook als de piramide van aantallen een afwijkende vorm heeft (zie afb: links = aantallen, rechts = biomassa). Piramide van energie = geeft weer hoeveel energie er per trofisch niveau is vastgelegd in moleculen in organische stoffen (energie inhoud). Energiestroom = omdat sommige van de energie-inhoud van het ene trofische niveau, naar het andere wordt doorgegeven, ontstaat er een energiestroom. Bruto primaire productie = alle energie die in een ecosysteem door producenten wordt vastgelegd. Netto primaire productie = alle energie, min de energie die wordt verbruikt bij dissimilatie. Dit netto aantal wordt door producten benut bij de vorming van nieuwe weefsels. Productiviteit = de hoeveelheid energie die wordt vastgelegd in organische stoffen. Voor uitleg over de piramide van energie moet je maar even op pagina 173 + 174 kijken. Succesie: Op een rotsblok: 1. Eerst levert de wind fijne bodemdeeltjes, waardoor de ondergrond geschikt raakt voor korstmossen. Tussen de korstmossen gaan diertjes leven, pionierecosysteem. 2. Dode korstmossen humus, dus bodemvorming heeft opgetreden. Nu kunnen andere planten op het rotsblok leven verdringen de korstmossen diertjes komen ook leven op het rotsblok. 3. De wortels van de planten zorgen voor verwering van het rotsblok, en er ontstaat meer humus. 4. Abiotische factoren worden gematigder: in de schaduw van de planten wordt het minder heet, en s nachts houden de planten warmte vast. 5. Successie = soortensamenstelling verandert geleidelijk. Tijdens sucessie is er meer netto primaire productie dan dissimilatie, dus neemt de biomassa toeneemt. De diversiteit neemt toe, en de vegetatie gaat gelaagdheid vertonen. 6. Eindstadium van succesie als: afbraak van weefsels en netto primaire productie = gelijk & abiotische factoren en soortensamenstelling = constant. gesloten kringloop van stoffen. Climaxecosysteem = wanneer er een gesloten kringloop van stoffen is (bv: tropische regenwouden, koraalriffen, en Nederlandse loofbossen). Secundaire successie = als een stuk bos wordt gekapt (niet van een climaxecosysteem), groeit er snel weer iets op, omdat de successie niet van voor af aan hoeft te beginnen. Deze tweede successie wordt sec. successie genoemt. open kringloop van stoffen: gemakkelijk immigraties van nieuwe populaties & afvoer van bodem. Diversiteit neemt toe als: * Veel water & zon aanwezig * Veel predatoren * Hevige voedselcompetitie Climaxecosystemen zijn kwetsbaar voor veranderingen. Omdat de bodem weinig humus bevat (want dat https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-biologie-thema-5-6 Pagina 4 van 5

wordt gelijk weer opgenomen door de vegetatie). Dus groeien er geen planten erosie. Na erosie is de humuslaag weg, dus moet de successie overnieuw beginnen. Duinen: Duinen = zandheuvels die door de wind zijn aangewaaid. Het is moeilijk om te leven bij de ruige wind, omdat de humuslaag weg wordt gewaaid, dus leven er meer soorten landinwaarts. Loofbos: Verschillende lagen in een loofbos: 1. Strooisel = afgevallen takjes & bladeren. 2. Moslaag = mossen & paddestoelen. 3. Kruidlaag = varens, bosbes & kruidachtige planten. 4. Struiklaag 5. Boomlaag Er is competitie om zo veel mogelijk zonlicht, en voorplantingsmogelijkheden in de grond. Naaldbos: Niet natuurlijk in Nederland. Naaldbomen groeien sneller dan loofbomen. Minder diversiteit. Heide: Er vindt veel competitie plaats op de plek waar heide grenst aan het bos. Bosplanten werden echter een lange tijd verdrongen door schapen, die de bomen opaten. Heide was hiertegen bestand. Tegenwoordig zijn er geen schapen, maar runderen. Plassen: Verlanding = dat de plas langzaam land wordt. Dit gebeurd als de mens niet ingrijpt. https://www.scholieren.com/verslag/samenvatting-biologie-thema-5-6 Pagina 5 van 5