Samenvatting Maatschappijleer Hoofdstuk Massamedia Samenvatting door een scholier 2159 woorden 21 april 2008 4,5 7 keer beoordeeld Vak Maatschappijleer Massamedia 1. Socialisatie en cultuur Cultuur = alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die de leden van een groep of samenleving met elkaar gemeen hebben en dus als vanzelfsprekend beschouwen Natuur = datgene wat aangeboren is Dynamische cultuur = een samenleving verandert voortdurend, waardoor opvatting vaak veranderen Cultuurgroep = mensen die samen een gemeenschappelijke cultuur vormen Dominante cultuur = als een cultuur gedragen wordt door een groep die binnen een samenleving overheersend is Subcultuur = wanneer er binnen een groep waarden, normen en andere cultuurkenmerken op bepaalde onderdelen afwijken van de dominante cultuur Tegencultuur = mensen die zich verzetten tegen de dominante cultuur of daar een bedreiging voor vormen Antiglobalisten = subcultuur waarbij de mensen tegenstanders zijn van dominante normen en waarden zoals het streven naar economische groei en de overheersende rol van de westerse landen in de wereld. Zij willen dat de welvaart beter verdeelt wordt over de wereld. Bedrijfscultuur = alle waarden, normen en gewoonten die er in een bedrijf gelden. Er zijn drie redenen te noemen dat er vooral bij jongeren veel subculturen ontstaan: - Na de Tweede Wereldoorlog nam de welvaart toe. Hierdoor hadden de jongeren meer vrije tijd en geld te besteden. Verschillende groepen konden zich hierdoor duidelijker ontwikkelen - Jongeren willen een eigen leefstijl die anders is dan de leefwijze van hun ouders. Ze willen zelf beslissingen nemen. - Jongeren hebben de behoefte aan de geborgenheid van een groep, ze willen ergens bij horen. Jeugdculturen komen vaak voort uit muziekstromingen. Deze doelgroep is belangrijk voor het bedrijfsleven, sommige hebben daarom trendwatchers in dienst. Een reden waarom jongerenculturen snel veranderen, want ze willen niet dat volwassenen zich met hun bemoeien. Multiculturele samenleving = een maatschappij waar verschillende etnische groepen elk met een eigen cultuur met elkaar samenleven. Integratie = een deel van de dominante cultuur overnemen maar voor een deel ook hun eigen cultuur behouden. Pagina 1 van 6
Gedragsregulerend kader = cultuur geeft een richting aan het denken en doen van mensen, het heeft beperkingen aan het gedrag, maar biedt ook mogelijkheid om met anderen te communiceren. Socialisatie = het proces waarbij iemand de waarden, normen en andere cultuurkenmerken van zijn samenleving of groep aanleert. Socialiserende instituties = instellingen, organisaties en overige collectieve gedragspatronen waarmee de cultuuroverdracht in een samenleving plaatsvindt. Hieronder verstaan we gemeenschappelijke gebeurtenissen zoals Carnaval en kerstmis. We onderscheiden de volgende socialiserende instituties: - Het gezin. - De school. - Het werk - Maatschappelijke groeperingen. Zoals bijvoorbeeld sportclubs en geloofsrichtingen. - De overheid. - De vriendenkring. - De media. Sociale controle = de wijze waarop mensen andere mensen stimuleren of dwingen zich aan de geldende normen te houden. Het wordt formeel genoemd als deze is gebaseerd op geschreven regels. Als het gaat om beleefdheidsvormen en andere ongeschreven regels spreken we van informele sociale controle. Sancties = sociale controle vindt vaak in deze vorm plaats. Mensen zorgen ervoor dat anderen zich gedragen naar de geldende formele en informele normen. Er zijn positieve, zoals beloningen, en negatieve, zoals straffen, karakters. Er zijn vier vormen van deze maatregelen: - Formele positieve sancties, zoals een diploma of een promotie. - Formele negatieve sancties, zoals strafwerk, een boete of gevangenisstraf - Informele positieve sancties, zoals een compliment, een fooi of een applaus. - Informele negatieve sancties, zoals een kind naar zijn kamer sturen of een concert uitfluiten. Internalisatie = als het doel van socialisatie en sociale controle is bereikt. Mensen gaan zich automatisch gedragen zoals de groep dat van hen verwacht. Bijvoorbeeld zindelijkheid. 2. Media en communicatie Communicatie = afgeleid van het Latijnse woord communicatio, dat betekent letterlijk: verbinding hebben met. Of wel, het proces waarbij een zender bedoeld of onbedoeld een bepaalde boodschap overbrengt aan een ontvanger. Medium = het gene waarlangs de boodschap wordt verstuurd. Wanneer de ontvanger reageert ontstaat er feedback of terugkoppeling. Communicatiestoornis = als een zender iets anders bedoelt met een boodschap dan de ontvanger interpreteert. Referentiekader = het geheel van persoonlijke waarden, normen, kennis en ervaring. Informatiemaatschappij = een samenleving waar communicatie en informatieoverdracht de basis van de meeste economische activiteiten vormen. Pagina 2 van 6
Er zijn verschillende soorten communicatie: - Directe en indirecte communicatie. - Eenzijdige (eenrichtingsverkeer) en meerzijdige communicatie. - Verbale en non-verbale communicatie. - Interpersoonlijke en massa communicatie. Bij interpersoonlijke wordt er informatie uitgewisseld tussen een klein aantal personen. Massamedia = de dragers van openbare boodschappen. Een aantal gemeenschappelijke kenmerken: - De informatie is bedoeld voor een groot en anoniem publiek - De informatie is openbaar en voor iedereen toegankelijk - De relatie tussen zender en ontvanger is onpersoonlijk - De communicatie is meestal eenzijdig - De ontvanger kan meestal alleen indirect en achteraf reageren. Er is weinig feedback. De massamedia brengt de volgende groepen boodschappen over: - Amusement - Nieuws - Reclame - Meningsvorming - Kunst - Educatie en onderwijs Het loopt vaak door elkaar. De boodschappen in de massamedia hebben de volgende functies: - Informatief - Sociaal, bij bijvoorbeeld eenzaamheid verdrijven en meepraten met anderen - Recreatief, bij bijvoorbeeld ontspanning en gezelligheid 3. Soorten media De gedrukte media veranderde, in 1900 toen de algemene leerplicht werd ingevoerd, in massamedia. Nieuwe media = zowel gedrukte als audiovisuele media en het vervaagt het onderscheid tussen zender en ontvanger, bijvoorbeeld computers, internet en cd-rom s. Pers = kranten en tijdschriften, deze heeft zich ontwikkeld via het vrijemarktmechanisme, dus volgens de wetten van vraag en aanbod. Er bestaan de volgende soorten gedrukte media: - Kranten - Tijdschriften, deze hebben een doelgroep en brengen verschillende soorten informatie - Huis-aan-huisbladen, deze worden gratis bezorgd en brengen plaatselijk of regionaal nieuws - Boeken Een landelijk dagblad verschijnt in heel Nederland en het bevat vooral binnen- en buitenlands nieuws, bijvoorbeeld de Telegraaf, Algemeen Dagblad, Volkskrant, NRC Handelsblad en Trouw. Regionale dagbladen zijn alleen verkrijgbaar in een bepaalde streek, bijvoorbeeld de Gelderlander, Dagblad van het Noorden en Dagblad de Limburger. Er zijn verschillen in landelijke dagbladen, zoals: - Algemene kranten en richtingskranten Pagina 3 van 6
- Progressieve kranten en conservatieve kranten - Populaire kranten en kwaliteitskranten Bij tijdschriften kan je het onderscheid maken tussen: - Jongerenbladen - Familiebladen, bijvoorbeeld Panorama of Nieuwe Revu - Roddelbladen - Special-interestbladen, zoals auto s of computers - Vakbladen, deze zijn bedoeld voor een bepaalde beroepsgroep - Opiniebladen, deze geven achtergrondinformatie en commentaar bij bepaalde kwesties. - Omroepgidsen, geven informatie over televisie en radio programma s Landelijke publieke omroepen zijn Nederland 1, 2 en 3. De overheid verdeelde vroeger de zendtijd onder de belangrijkste maatschappelijke stromingen, ook wel zuilen. NOS = Nederlandse Omroep Stichting NPS = Nederlandse Programma Stichting De publieke omroepen vallen onder verantwoordelijkheid van de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. In de mediawet staat dat zij een deel van hun zendtijd moeten besteden aan culturele of informatieve programma s. Ideële instellingen = publieke omroepen en die zijn niet bedoeld om winst te maken, zij krijgen geld van de overheid en uit het lidmaatschapsgeld van hun leden, ook krijgen ze een deel van de reclameopbrengsten van de Ster (Stichting Ether reclame). Regionale en lokale omroepen = plaatselijk nieuws. Deze worden gefinancierd uit reclame en subsidies van de gemeente of provincie. Commerciële zenders = vertegenwoordigen geen maatschappelijke groeperingen. Het zijn vrije ondernemingen die sterk marktgericht zijn. Ze krijgen alleen geld uit reclame. Buitenlandse omroepen zijn er ook. 4. Hoe komt het nieuws tot stand? Het begrip Informatie bestaat uit nieuws en kennis. Nieuws = Informatie over recente feiten die nog onbekend zijn bij het grote publiek. Kennis = Informatie die al bekend is. Selectiecriteria om een bericht op te nemen in het nieuws zijn onder andere: - Is het nieuws actueel? - Hoe uitzonderlijk is het bericht? - Is het nieuwsfeit interessant voor grote groepen mensen? - Hoe ingrijpend zijn de gevolgen van de gebeurtenis? - Gaat het nieuwsfeit over belangrijke of beroemde mensen? - Voegt het nieuwsfeit iets toe aan het totaalinzicht in een bepaalde kwestie? (Niet alle dagen in de vredesonderhandelingen tussen oorlogvoerende partijen zijn interessant, maar het geeft wel informatie over het verloop) - Is er beeldmateriaal bij? Hoe meer criteria voor een bericht opgaat, hoe hoger de nieuwswaarde. Selectieve perceptie = de identiteit van een massamedium die journalisten en redacties laten zien door selecteren en de wijze van berichtgeving. Pagina 4 van 6
Er zijn de volgende nieuwsbronnen: - Personen en instellingen die uit eigen initiatief informatie aan journalisten verstrekken. - Nieuwsgaring, eigen gespecialiseerde journalisten gaan zelf op zoek naar het nieuws. - Persbureaus die nieuwsberichten via modem en fax sturen. Persbureaus = commerciele bedrijven die een groot aantal correspondenten in dienst hebben om nieuws te verzamelen. De meeste hebben ook een fotoservice. De belangrijkste zijn: - ANP = Algemeen Nederlands Persbureau - AP = Associated Press uit Amerika - Reuters, uit Engeland - AFP = Agence France Press - DPA = Deutsche Press Agentur De meeste media kiezen een duidelijk herkenbare identiteit door: - De keuze van de onderwerpen - De presentatie van het nieuws - Eigen commentaar en analyses Objectiviteit = een beschrijving van feiten en meningen die in overeenstemming is met de werkelijkheid Om dit of betrouwbaarheid goed te bewaren moeten journalisten: - Scheiding maken tussen feiten en meningen. - Het principe van hoor en wederhoor toepassen. Is verschillende kanten van het verhaal laten horen van betrokkenen. - Gebruikmaken van verschillende nieuwsbronnen en deze bronnen vermelden - Over kennis van zaken beschikken. Journalisten specialiseren zich vaak op een vakgebied. De leiding van een krant is in twee aparte verantwoordelijkheden gescheiden: - De directie is verantwoordelijk voor het zakelijke en financiële management - De redactie heeft de inhoudelijke verantwoordelijkheid Embargo = dat de informatie niet voor een bepaald tijdstip gepubliceerd mag worden. 5. De invloed van de media Een Vooroordeel = een oordeel over iets of iemand dat niet op kennis van zaken berust. Stereotypering = een vaststaand beeld, waarbij we aan een hele groep bepaalde kenmerken toeschrijven De injectienaaldtheorie = als de media het publiek druppeltje voor druppeltje met bepaalde ideeën volspuit Propaganda = dat er uitsluitend eenzijdige informatie wordt gegeven met als doel aanhangers voor een standpunt of zaak te winnen. Meestal is dit in handen van de staat. Indoctrinatie = het systematisch en voortdurend opdringen van bepaalde opvattingen en meningen aan het publiek, waardoor het denkpatroon sterk wordt beïnvloed. Manipulatie = vervormde informatie over een bepaalde kwestie, omdat met opzet feiten worden weggelaten of verdraaid zonder dat de ontvanger dit merkt. Multiple-step-flow-theorie = als de massamedia alleen een indirecte invloed heeft. Deze beinvloeding gaat via mensen in onze naaste omgeving, de opinieleiders. Opinieleiders = mensen die binnen een bepaalde kring (gezin, school, werk of vrienden) veel gezag hebben. Men gaat hierbij uit van twee fases: - De opinieleiders ontwikkelen duidelijk een eigen mening over bepaalde actuele informatie. Pagina 5 van 6
- De mensen om hen heen nemen de mening van hun opinieleider over. Selectieve perceptie = elke informatie wordt altijd zodanig vervormd zodat deze zo veel mogelijk past in ons referentiekader. Informatie neemt men dus niet helemaal objectief waar. Perceptie = waarneming Referentiekader = het geheel van persoonlijke waarden, normen, kennis en ervaring. Het bepaalt de wijze waarop iemand gebeurtenissen bekijkt. Agendatheorie = deze benadrukt dat de media niet bepalen hoe de mensen denken, maar waarover zij denken en met elkaar praten. De informatie die de media aanreikt, zet ons aan het denken. Pas daarna vindt de meningsvorming plaats. De media beïnvloedt ook de politieke agenda. Soms besteden de media zoveel aandacht aan een onderwerp, dat ook politici zich moeten uitspreken. Een onderwerp is dan via de media terechtgekomen op de politieke agenda. 6. De media en de overheid Marktgericht = Behalve publieke omroepen zijn alle media, commerciële producten die sterk afhankelijk zijn van het aantal lezers, kijkers en adverteerders. De overheid treed bij op om het algemeen belang van de media te waarborgen, vanuit de volgende uitgangspunten: - het goed functioneren van de democratie - de vrijheid van meningsuiting - de bescherming van een pluriform aanbod pluriformiteit = dat er vele verschillende soorten in de massamedia zijn, dus bijvoorbeeld veel verschillende kranten Mensen krijgen hierdoor de kans om alle informatie te vergelijken Vrijemarktprincipe = het bestaansrecht van bladen wordt overgelaten aan de vraag of er voldoende behoeft aan is Bescherming van de pluriformiteit = de overheid zorgt ervoor dat er voldoende bladen met een duidelijke verschillende kleur zijn. Gesloten omroepbestel = de media mag geen winst maken, waardoor er zuilen ontstaan. Verzuiling = maatschappelijk leven werd bepaald door geloofs- en levensovertuigingen. Open omroepbestel = meer zendtijd en het toelaten van televisiereclame, hierdoor ontstaan de commerciële omroepen Vertrossing = Moeilijke programma s worden naar late tijdstippen verschoven, terwijl op de prime time veel populaire programma s werden uitgezonden. Duaal omroepbestel = Nederlandse commerciële zenders waren verboden, maar buitenlandse bedrijven kregen vrije toegang tot de kabel (de mediawet) Persconcentraties = bij de gedrukte media gaan steeds minder uitgevers de markt beheersen. Marktsegmentering = bij tijdschriften probeert men een bepaalde doelgroep te bereiken zodat de bedrijven gericht kunnen adverteren Netprofilering = programma s op een publieke zender zijn meer op elkaar afgestemd (verticale profilering) en programma s op de drie publieke zenders houden rekening met elkaar (horizontale profilering) Pagina 6 van 6