Socialisatie en Cultuur

Transcriptie

1 Samenvatting door een scholier 1425 woorden 14 mei ,1 8 keer beoordeeld Vak Maatschappijleer Socialisatie en Cultuur Cultuur: alle waarden, normen en andere aangeleerde kenmerken die de leden van een groep of samenleving met elkaar gemeen hebben en dus als vanzelfsprekend beschouwen. Iedere een groep ontwikkelt een cultuur, of je nou lang of kort met elkaar samenleeft. Mensen zijn van elkaar afhankelijk. Je hebt 4 soorten bindingen: 1. Affectieve bindingen: behoefte aan liefde en vriendschap. (voetbalsupporters) 2. Economische bindingen: alle handelingen die we verrichten om in ons levensonderhoud te voorzien. (collega s) 3. Cognitieve bindingen: overdracht van kennis. (leraren) 4. Politieke bindingen: veel dingen die we zelf niet kunnen regelen. (overheid) Natuur: Datgene wat aangeboren is. Nurture: Gedrag is aangeleerd. Nature-Nurture: Gedrag is aangeboren en aangeleerd. Klanken voortbrengen is natuur, taal is cultuur. Je hebt 3 soorten cultuurkenmerken: Normen: gedragsregels Waarden: principes Andere cultuurkenmerken: rood-wit-blauw, oranje, sinterklaas, dijken bouwen, tolerantie. Verschillen in normen en waarden kunnen leiden tot conflicten. Culturen verschillen per: plaats, tijd en groep. Rolgedrag: manier waarop je je in een bepaalde rol behoort te gedragen. Presentation of the self: de manier waarop wij ons in die rol naar buiten toe laten zien. Je moet je gedragen zoals het hoort, anders wordt je snel als gek gezien. Impression management: de verschillende maskers die we hebben voor de verschillende situaties om geloofwaardig en leuk over te komen. Geldt zowel voor groep als individuen. Rolconflict: iemand wordt met tegenstrijdige verwachtingen geconfronteerd. Docent als hij 1/10 meer moet geven, arts bij euthanasie. Dominante cultuur: de cultuur die gedragen wordt door een groep die binnen een samenleving overheersend is. Subcultuur: een cultuur waarin waarden, normen en andere cultuurkenmerken op bepaalde onderdelen afwijken van de dominantie cultuur. Ontstaat soms vanzelf, soms bewust. Tegencultuur: verzetten zich tegen de dominante cultuur. Pagina 1 van 5

2 Antiglobalisten: een tegencultuur die tegenstander is van dominante normen en waarden zoals het streven naar economische groei en de overheersing van westerse landen. Bedrijfscultuur: alle waarden en normen en gewoonten die er in een bedrijf gelden (kleding, vakjargon, borrel op vrijdagmiddag, logo). 3 Redenen voor subculturen bij jongeren: 1. Welvaart. Meer vrije tijd en geld zorgde ervoor dat je je duidelijker kon ontwikkelen. 2. Eigen leefstijl: Je wil anders zijn dan je ouders. 3. Geborgenheid: Je wil ergens bij horen. Jongerenculturen veranderen snel. Bedrijven spelen hier op in d.m.v. trendwatchers. De eerste groep immigranten kwamen uit de Nederlandse Koloniën, als gastarbeiders. Nu zijn het vooral vluchtelingen op zoek naar veiligheid. Integreren: een deel van de dominante cultuur overnemen maar voor een deel ook je eigen cultuur behouden. (Dominante cultuur neemt vaak ook dingen over van de etnische subculturen). Cultuur is gedragsregulerend: enerzijds een mogelijkheid om te communiceren, anderzijds beperkingen voor het gedrag. Het overdragen van cultuur verloopt via dit proces: 1. Socialisatie Wat? Iemand leert de waarden, normen en andere cultuurkenmerken aan. Waarom? Aanpassing van het individu aan zijn omgeving en instandhouding van de cultuur. De samenleving kan geordend verlopen. Socialisatie draagt bij aan je eigen identiteit. 2. Enculturatie en acculturatie Wat? Cultuuroverdracht. Enculturatie: het aanleren van cultuur van de samenleving waarin men geboren is. Acculturatie: het aanleren van cultuur van de samenleving waar men oorspronkelijk niet toe behoort. Enculturatie is veel effectiever dan acculturatie. 3. Sociale controle Wat? De wijze waarop mensen andere mensen stimuleren of dwingen zich aan geldende normen te houden. Formeel: gebaseerd op geschreven regels. Informeel: gebaseerd op ongeschreven regels of beleefdheid. Vaak in de vorm van sancties. Je hebt 4 vormen van sancties/maatregelen. 1. formele positieve sancties: diploma, salarisverhoging. 2. formele negatieve sancties: boete, gevangenisstraf. 3. informele positieve sancties: compliment, fooi. 4. informele negatieve sancties: naar je kamer moeten, uitfluiten. Waarom? Het zorgt ervoor dat het socialisatieproces goed verloopt. 4. Internalisatie Wat? Het automatisch gaan gedragen zoals de groep dat van hen verwacht. Collectieve gedragspatronen: gemeenschappelijke gebeurtenissen (weekend, carnaval) Socialiserende instituties: instellingen, organisaties en overige collectieve gedragspatronen waarmee de cultuuroverdracht in een samenleving plaatsvindt. Pagina 2 van 5

3 7 Socialiserende instituties 1. Het gezin. Vanaf de geboorte leren kinderen allerlei gedragingen. 2. De school. Kinderen leren hier discipline en samenwerken. 3. Het werk. Hier leer je prestatie leveren. Bepaalt je leefritme. 4. Maatschappelijke groeperingen. Geloofsrichtingen: mensen leren zich gedragen naar de normen en waarden van geloofsrichtingen. Sportclubs: leren om te gaan met anderen en een teamgeest ontwikkelen. 5. De overheid. Maakt regels en wetten en als je die overtreedt krijg je straf. 6. De vriendenkring. Je neemt gedachten en gedragingen van elkaar over. 7. De media. Beïnvloedt het gedrag van mensen en verspreiden de cultuur. Media en Communicatie Communicatie: het proces waarbij een zender bedoeld of onbedoeld een bepaalde boodschap overbrengt aan een ontvanger. Encoderen: De zender verpakt een boodschap in een bepaalde code/vorm. (woordkeus) Decoderen: De ontvanger vertaalt een boodschap. (in zijn eigen denkwereld) Het is onmogelijk om niet te communiceren. Nederland is een informatiemaatschappij: een samenleving waar communicatie en informatieoverdracht de basis van de meeste economische activiteiten vormen. Informatie is een product geworden. Soorten communicatie Direct/Indirect. Direct: face-to-face. Indirect: niet face-to-face. Eenzijdig/Meerzijdig. Eenzijdig: eenrichtingsverkeer. Meerzijdig: je bent zowel zender als ontvanger. Verbaal/Non-verbaal. Verbaal: gesproken of geschreven woord. Non-verbaal: lichaamstaal, symbolen of tekeningen. Interpersoonlijk/Massa. Interpersoonlijk: informatie uitgewisseld tussen klein aantal personen. Massa: informatie voor groot onbekend publiek, geen feedback. Kenmerken massamedia: Bedoeld voor een groot en anoniem publiek. Informatie is openbaar en toegankelijk voor iedereen. Relatie tussen zender en ontvanger is onpersoonlijk. Vaak eenzijdig. Ontvanger kan meestal alleen eenzijdig en achteraf reageren. Weinig feedback. Soorten boodschappen die de massamedia overbrengt: Amusement. Quiz, Donald Duck. Nieuws. Journaal, actualiteitenprogramma. Reclame. Doel: mensen nieuwe producten laten zien en naamsbekendheid vergroten. Meningsvorming. Talkshow, documentaire. Kunst. Toneelstukken, concerten. Educatie en onderwijs. Schooltv, musea. Het kan door elkaar lopen. Kennis en nieuws zijn subjectief. Wat voor de een nieuws is, is voor de ander al bekend en je hebt verschillende visies op alles. Functies van de media Informatieve functie. Helpt je bij meningsvorming en maakt je wijzer. Pagina 3 van 5

4 Sociale functie. Je kunt met anderen meepraten. Je kunt je eenzaamheid verdrijven. Recreatieve functie. Je ontspant of het is gezellig. Maatschappelijke functies van de massamedia Politiek-informatief. Informatie over maatschappelijke problemen. Spreekbuisfunctie. Informatie over kwesties die leven onder de bevolking. Controlefunctie. De media let op of organisaties correct handelen. Commentaarfunctie. Het volk aan het woord. Socialiserende functie. Het overdragen van belangrijke cultuurelementen. De invloed van de media De media geeft geen reeël beeld van de omvang en soorten realiteit door het heel vaak en sensationeel te vermelden. Het gemiddelde beeld wat wij van daders en misdrijven hebben wordt door de media beïnvloed. Door de media is onze angst om slachtoffer te worden vergroot. De invloed van de media op ons beeld van criminaliteit zorgt ervoor dat wij denken dat: Het vooral gaat om zware en agressieve criminaliteit. We de hoeveelheid agressieve criminaliteit veel hoger inschatten. We een stereotype misdadiger hebben. We altijd denken dat misdaad bestreden moet worden met strengere straffen. Vooroordeel: een oordeel over iets of iemand dat niet op kennis van zaken berust. Stereotypering: een vaststaand beeld waarbij we aan een hele groep bepaalde kenmerken toeschrijven. Discriminatie: het anders behandelen van mensen van een andere groep. Begint met vooroordelen. 5 theorieën over hoeveel invloed de massamedia op ons gedrag heeft: 1. De injectienaaldtheorie Hoe? Druppeltje voor druppeltje wordt het publiek met bepaalde ideeën volgespoten. D.m.v. Propaganda: uitsluitend eenzijdige informatie geven. Doctrinatie: systematisch en voortdurend opdringen van bepaalde opvattingen. Manipulatie: vervormde informatie geven. 2. De multi-step-flow-theorie Hoe? De media beïnvloedt opinieleiders, en die beïnvloeden de andere mensen. D.m.v. 2 fases Fase 1: Opinieleiders ontwikkelen een eigen mening over actualiteiten. Fase 2: Mensen nemen de mening van hun opinieleiders over. 3. De theorie van de selectieve perceptie Hoe? Mensen nemen de informatie van de media selectief op, binnen hun eigen referentiekader. D.m.v. Selectief waarnemen bepaalt hij waardoor hij beïnvloed wil worden. Selectieve perceptie: elke informatie wordt zodanig vervorm dat ze zo veel mogelijk past in ons referentiekader. Referentiekader: het geheel van persoonlijke waarden, normen, kennis en ervaring. 4. De cultivatietheorie Hoe? Het verwisselen van fictie met realiteit. D.m.v. Het kijken naar fictieve programma s. 5. De agendatheorie Pagina 4 van 5

5 Hoe? De media bepaalt niet hoe mensen denken, maar waarover ze denken. D.m.v. Dingen veel in het nieuws brengen wordt iets gespreksstof. Je kan dan nog wel je eigen mening vormen. Pagina 5 van 5