2 Inventariseren 2.1 Inleiding Alvorens begonnen kan worden met het uitvoeren van een RI&E dienen een aantal zaken in kaart gebracht te worden. Zo is het onder andere van belang een methode te kiezen die gehanteerd zal worden, zal men moeten bepalen door wie en hoe de RI&E uitgevoerd zal worden, moet duidelijk zijn op welke terreinen een aanvullende RI&E uitgevoerd moet worden en hoe dat zal gebeuren en zal duidelijk moeten worden op welke wijze de ondernemingsraad bij dit proces betrokken wordt e.d. 2.2 Zelf doen of uitbesteden? Een eerste belangrijke vraag die aan de orde moet komen is of het bedrijf de RI&E in het geheel in eigen beheer uitvoert, het laat uitvoeren door deskundigen of kiest voor een combinatie van beide. Als men overweegt om de RI&E geheel in eigen beheer uit te voeren, dient men er zich van bewust te zijn dat daarvoor wel de benodigde kennis in huis aanwezig moet zijn. In veel organisaties, zeker de kleinere bedrijven zal dat niet of slechts in beperkte mate het geval zijn. De gemiddelde preventiemedewerker beschikt over een algemene eerstelijns kennis, maar mist vaak de kennis om zich een oordeel te kunnen vormen over veel van de voorkomende gevaren. In dat soort situaties ontkomt men vaak niet aan het inschakelen van één of meerdere deskundigen. Dit wil overigens niet zeggen dat men zelf helemaal niets kan doen. Het is zelfs van grote waarde als er een grote betrokkenheid is van mensen uit het bedrijf zelf. Zij kennen immers het bedrijf en de werkzaamheden die daar verricht worden als geen ander. Een externe deskundige maakt vaak een momentopname en weet geen inschatting te maken van wisselende omstandigheden. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het klimaat in een bedrijfshal. In de winter kan dat voldoen aan de eisen, maar in de zomer kan het veel te warm zijn. Als een externe deskundige op dit soort verschillen niet alert is, ontbreekt er een belangrijk gevaar in de RI&E. Mensen in de organisatie zullen veel sneller aanslaan op dit soort verschillen, waardoor het gevaar wel zichtbaar wordt. 23
de preventiemedewerker aan het werk Er is dus veel voor te zeggen om de RI&E uit te laten voeren door een deskundige in nauwe samenwerking met medewerkers uit het bedrijf. Het nadeel van een samenwerkingsverband is wel dat het meer gaat kosten en langere tijd in beslag zal nemen. Men betaalt niet alleen de deskundige, maar men heeft ook de kosten van het eigen personeel. Daarnaast betekent samenwerking meer afstemming en overleg, waardoor de tijd die met de RI&E gepaard gaat langer zal zijn dan wanneer één persoon het uitvoert. Als men echter de kwaliteit belangrijk vindt, dan ontkomt men eigenlijk niet aan een samenwerkingsverband. Het metaalbedrijf Bij een groot metaalverwerkend bedrijf staat men voor de keuze met betrekking tot de uitvoering van de RI&E. De directie wil het uit laten voeren door de arbodienst. Dat is het snelst en zij zijn deskundig, is de opvatting van de directie. De ondernemingsraad is het daar niet mee eens. Zij hebben met collega s van andere bedrijven gesproken en willen dat ook de medewerkers intensief betrokken worden bij de uitvoering van de RI&E. Uiteindelijk gaat de directie overstag. Er wordt besloten dat er door de arbodienst per afdeling een vragenlijst ontwikkeld wordt, waarmee de werknemers van die afdeling zelf aan de slag gaan. Door de medewerkers wordt dit enthousiast opgepakt. In het werkoverleg worden de bevindingen regelmatig met elkaar en met de deskundigen van de arbodienst besproken. Uiteindelijk komt er een eindproduct. Hierin zijn alle gevaren geïnventariseerd en geëvalueerd en zijn er voorstellen voor een plan van aanpak opgenomen. Op de lange termijn blijkt dat deze methode een positief neveneffect heeft. De medewerkers zijn door het uitvoeren van de RI&E heel erg bewust geworden van de gevaren in hun werkomgeving. Op het moment dat er iets niet helemaal in orde is, signaleren ze dat en komen vaak zelf al met verbetervoorstellen. In die zin is de cultuur in het bedrijf helemaal veranderd. Heerste er vroeger een gelaten sfeer met betrekking tot dit onderwerp, nu is dat volledig omgeslagen en is iedereen er actief en bewust mee bezig. 2.3 Onderwerp of procesinventarisatie Een RI&E kan men op verschillende manieren uitvoeren. De meeste methodieken gaan uit van een inventarisatie op onderwerp, zoals gevaarlijke stoffen, arbeidsmiddelen, werkplek, psychische belasting e.d. Per onderwerp brengt men de gevaren in kaart. Een andere methode is het proces als uitgangspunt nemen. Per proces in de organisatie wordt nagegaan welke gevaren zich op welk moment in het proces kunnen aandienen. Dat kunnen gevaren zijn die met de verschillende onderwerpen te maken hebben. Het voordeel van deze methode is dat men de gevaren meer in onderling verband, in onderlinge samenhang beziet. Sommige gevaren beïnvloeden weer andere potentiële gevaren. Men stelt dus de vraag wat er bij elke stap in het 24
inventariseren proces fout kan gaan en welke invloed dat kan hebben verderop in het proces. Belangrijk bij deze methode is dat men de verschillende processen goed benoemt. Het is eveneens een methode die veel meer vanuit scenario s werkt. Daarnaast kan men verschillende processen met elkaar in verband brengen. Als er in een bepaald proces iets fout gaat kan dat leiden tot een calamiteit en dat heeft weer effect op het proces van de bedrijfshulpverlening. Het is een uitstekende methode, maar erg gecompliceerd. Daarmee is het meer geschikt voor grotere bedrijven dan voor kleinere bedrijven. 2.4 De beschikbare instrumenten Er zijn heel veel instrumenten op de markt om een RI&E uit te voeren. Hierbij gaat het om algemeen inzetbare instrumenten en instrumenten die toegesneden zijn op een bepaalde branche. Een voorbeeld van een algemene RI&E is de Inspectiemethode Arbeidsomstandigheden (IMA). In deze methode komen alle relevante arbo-onderwerpen via vragenlijsten aan bod. Het voordeel van deze algemene instrumenten is dat alle relevante onderwerpen in ieder geval aan bod komen. Nadeel is dat ze te weinig specifiek kunnen zijn. Speciale situaties die in een bepaalde branche voorkomen worden niet behandeld en kunnen slechts via een aantal algemene vragen inzichtelijk gemaakt worden. Daarnaast is er een grote verscheidenheid aan branchespecifieke instrumenten. Deze zijn te vinden op www.rie.nl. Het voordeel van deze instrumenten is dat ze heel specifiek toegeschreven zijn op de gevaren die in de branche voorkomen. Nadeel is dat bedrijven binnen een branche toch ook soms weer grote verschillen vertonen, waardoor het risico bestaat dat er bepaalde aspecten niet of onvoldoende belicht worden. Een overzicht van de beschikbare branche-instrumenten vindt u in bijlage 6. Bij de keuze van het instrument en de mate van deskundige ondersteuning bij de uitvoering van de RI&E moet men met deze verschillen rekening houden. Daarnaast kan het geen kwaad om naast de branchespecifieke RI&E toch een algemeen instrument te gebruiken, om zo alle aspecten die van belang zijn in kaart te brengen. Dit laatste kan men ook doen door bijvoorbeeld eerst een quick scan uit te voeren. Ook daarvoor zijn verschillende instrumenten beschikbaar. Het bovenstaande is van belang, omdat één van de eisen voor het uitvoeren van een goede RI&E is dat alle gevaren die in een bedrijf voorkomen in kaart gebracht worden. Met andere woorden: de RI&E dient volledig te zijn. Zonder volledig te kunnen zijn, dienen in een RI&E, in ieder geval de volgende onderwerpen aan bod te komen. 25
de preventiemedewerker aan het werk Onderwerpen in de RI&E Arbozorg en organisatie van de arbeid Verzuimbeleid Plan van Aanpak en rapportage over de uitvoering Voorlichting en onderricht Toezicht door leidinggevenden Gedrag van werknemers Arbeidsongevallen Bijzondere categorieën werknemers (zoals uitzendkrachten, stagiaires, jeugdigen, zwangeren en thuiswerkers) Bedrijfshulpverlening BHV-organisatie Noodplan, ontruiming en oefening Inrichting arbeidsplaatsen Onderhoud, controle en keuring Voorzieningen in noodsituaties Werken op hoogte Pauzeruimten Gevaarlijke stoffen en biologische agentia Beoordeling en beperking blootstelling Opslag Fysieke belasting Tillen, duwen, trekken, enz. Werkhouding Beeldschermwerk Fysische factoren Klimaat Verlichting Geluid Arbeidsmiddelen Beveiligingen/veiligheidsvoorzieningen Onderhoud en keuring arbeidsmiddelen Hijs- en hefwerktuigen Transportmiddelen Persoonlijke beschermingsmiddelen (PBM) Noodzaak, keuze, beschikbaarheid en gebruik Functie-inhoud en werkdruk Informatievoorziening over de werkzaamheden Werktempo Agressie en geweld, en seksuele intimidatie Werk- en rusttijden Ploegendienst Nachtarbeid Werknemers die (specifieke) risico's kunnen lopen Productiepersoneel Flexibele arbeidskrachten, uitzendkrachten enz. (Onder)aannemers Zelfstandigen Studenten, vrijwilligers en stagiairs Bezoekers Jonge werknemers Gehandicapten Zwangeren 26
inventariseren 2.5 Het kiezen van een instrument Uit de verschillende instrumenten dient een keuze gemaakt te worden. Hiervoor zijn reeds de voor- en nadelen van de verschillende instrumenten benoemd. Het meest voor de hand liggend, zeker als men de RI&E geheel zelf wil uitvoeren, is het kiezen voor een branche-instrument, omdat dat de werkelijkheid van het eigen bedrijf het dichtst zal benaderen. Wel zal men dit instrument mogelijk moeten uitbreiden met onderwerpen die wel in het eigen bedrijf, maar niet in het branche-instrument voorkomen. Dat kan men doen door ook een algemeen instrument te gebruiken. Voor het midden- en kleinbedrijf kan dat bijvoorbeeld heel goed met de algemene RI&E voor het MKB. Grotere bedrijven kunnen de IMA als leidraad ernaast gebruiken. Het is van belang altijd overleg te voeren met de deskundige die de RI&E uiteindelijk moet toetsen. Deze dient aan te geven dat met het gekozen instrument de RI&E goed en volledig uitgevoerd kan worden. Indien men het uitvoeren van de RI&E overlaat aan een deskundige, zal deze deskundige over het algemeen een instrument gebruiken die hij of zij het meest toepasselijk acht. De wijze van uitvoering van de RI&E en daarmee ook de keuze voor een instrument is instemmingsplichtig op grond van de Wet op de ondernemingsraden. Met de ondernemingsraad zal dus overeenstemming bereikt moeten worden alvorens men kan beginnen. Dit betekent dat men de ondernemingsraad in deze keuzefase op de één of andere manier bij moet betrekken en aan het einde van deze fase zijn instemming moet hebben. 2.6 Aanvullende inventarisaties Op een aantal terreinen moet mogelijk nader onderzoek plaatsvinden. Wanneer daarvan sprake is, is enerzijds geregeld in de Arbowet en volgt anderzijds uit de eis dat men op basis van de inventarisatie een plan van aanpak moet kunnen maken. In het Arbobesluit worden voor verschillende onderwerpen nadere inventarisaties voorgeschreven. Dit is gebeurd voor: Jeugdigen: in de RI&E moet aandacht besteed worden aan de specifieke gevaren op de werkplek in verband met het ontbreken van werkervaring, het niet goed kunnen inschatten van gevaren en het nog niet voltooid zijn van de lichamelijke en geestelijke ontwikkeling van de jeugdige. Tevens dient nagegaan te worden wat dit betekent voor de voorlichting en instructie aan de jeugdige werknemers. Deze bepaling is ook van belang voor bedrijven die normaliter geen jeugdigen in dienst hebben, maar die wel gebruik maken van jeugdige vakantiewerkers. Ook dan moet 27
de preventiemedewerker aan het werk de nadere inventarisatie uitgevoerd zijn. Dit is vastgelegd in artikel 1.36 van het Arbobesluit. Zwangere werknemers en werknemers tijdens de lactatie: hierbij dient met name aandacht besteed te worden aan het werken met biologische agentia, gevaarlijke stoffen en fysieke belasting, zoals vastgelegd in artikel 1.41 van het Arbobesluit. Bedrijven die werken met grote hoeveelheden gevaarlijke stoffen of die grote hoeveelheden van deze stoffen in opslag hebben: deze dienen te beschikken over een aanvullende RI&E als bedoeld in artikelen 2.5a en 2.5b van het Arbobesluit. Bedrijven waar explosieve atmosferen aanwezig zijn: deze bedrijven dienen een nadere inventarisatie uit te voeren, zoals vastgelegd in artikel 3.5c van het Arbobesluit. Bedrijven waar gewerkt wordt met gevaarlijke stoffen: indien werknemers blootgesteld kunnen worden aan gevaarlijke stoffen dient overeenkomstig artikelen 4.2 en 4.2a van het Arbobesluit een nadere inventarisatie te worden uitgevoerd. Bepalend is niet of men daadwerkelijk werkt met gevaarlijke stoffen, maar of men op enig moment daaraan blootgesteld kan worden. Bij de inventarisatie moet in ieder geval vastgesteld worden aan welke stoffen men mogelijk blootgesteld kan worden, wat de gevaren van die stoffen kunnen zijn en wanneer blootstelling kan plaatsvinden. Voor het doeltreffend vaststellen van het blootstellingniveau wordt gebruikgemaakt van geschikte, genormaliseerde meetmethodes, dan wel andere voor het doel geschikte meetmethodes of kwantitatieve evaluatiemethodes. Het werken met kankerverwekkende stoffen: in alle gevallen waarin arbeid wordt verricht waarbij werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan kankerverwekkende of mutagene stoffen of aan stoffen die vrijkomen bij kankerverwekkende processen, worden, met betrekking tot deze stoffen of processen in de risicoinventarisatie en -evaluatie, overeenkomstig artikel 4.13 van het Arbobesluit in ieder geval de volgende gegevens opgenomen: De reden waarom het gebruik van een kankerverwekkende stof of het toepassen van een kankerverwekkend proces voor het verrichten van de arbeid strikt noodzakelijk is en vervanging technisch niet uitvoerbaar is. De hoeveelheid van de kankerverwekkende of mutagene stof die per jaar pleegt te worden vervaardigd of gebruikt dan wel aanwezig pleegt te zijn in verband met de opslag respectievelijk de frequentie waarmee een proces per jaar pleegt te worden toegepast. De soort arbeid die met de kankerverwekkende of mutagene stof pleegt te worden verricht of waarbij het kankerverwekkende proces pleegt te worden toegepast. Het aantal werknemers dat aan een kankerverwekkende of mutagene stof of een kankerverwekkend proces pleegt te worden blootgesteld of kan worden blootgesteld. 28
inventariseren De preventieve maatregelen die zijn genomen om de blootstelling van werknemers aan kankerverwekkende of mutagene stoffen of aan stoffen die vrijkomen bij kankerverwekkende processen te voorkomen of te minimaliseren. De persoonlijke beschermingsmiddelen die worden gebruikt bij arbeid waarbij werknemers worden of kunnen worden blootgesteld aan kankerverwekkende of mutagene stoffen of aan stoffen die vrijkomen bij kankerverwekkende processen. De gevallen waarin kankerverwekkende of mutagene stoffen of kankerverwekkende processen worden vervangen door stoffen of processen waarbij de werknemers niet of minder aan gevaar voor hun veiligheid of gezondheid worden blootgesteld. Het werken met asbest: de concentratie van asbeststof in de lucht waaraan de werknemers in verband met de arbeid worden blootgesteld wordt, in het kader van de risico-inventarisatie en -evaluatie, bedoeld in artikel 5 van de wet, ten minste eenmaal in de drie maanden door middel van het nemen van monsters gemeten en voorts telkens wanneer zich een verandering in de werkmethoden en de omstandigheden van de blootstelling voordoet. Deze frequentie mag worden teruggebracht tot eenmaal per jaar, indien er geen verandering in de werkmethoden en de omstandigheden van de blootstelling heeft plaatsgevonden en uit de twee opeenvolgende voorafgaande metingen is gebleken dat de concentratie van asbeststof in de lucht niet meer bedroeg dan de helft van de in artikel 4.46 van het Arbobesluit genoemde grenswaarde. Deze inventarisatieverplichting is opgenomen in artikel 4.50 van het Arbobesluit. Het werken met biologische agentia: indien een werknemer wordt of kan worden blootgesteld aan één of meer, specifiek bij zijn arbeid voorkomende of naar verwachting voorkomende, biologische agentia, wordt, in het kader van de RI&E, de aard, de mate en de duur van de blootstelling beoordeeld teneinde het gevaar voor de werknemer te bepalen. Indien sprake is van verschillende biologische agentia, wordt de beoordeling gebaseerd op het risico dat die biologische agentia in combinatie opleveren. Deze beoordeling geschiedt met inachtneming van met name: de categorie of categorieën, waarin de biologische agentia waaraan werknemers kunnen worden blootgesteld, zijn ingedeeld; informatie over ziekten die werknemers kunnen oplopen of al hebben opgelopen als gevolg van blootstelling aan biologische agentia; mogelijke allergische of vergiftigingseffecten die de werknemers als gevolg van blootstelling aan biologische agentia ondervinden of kunnen ondervinden; de resultaten van de arbeidsgezondheidskundige onderzoeken, bedoeld in artikel 4.91 van het Arbobesluit, alsmede de ziekten waarvan bekend is dat een werknemer hieraan lijdt en de medicijnen waarvan bekend is dat die door een werknemer worden gebruikt, één en ander in statistische, niet tot individuen herleidbare vorm; 29