Biologie (jaartal onbekend) 1) Bijgevoegde fotografische afbeelding geeft de elektronenmicroscopische opname van een organel (P) van een cel. Wat is de belangrijkste functie van dit organel? A. Het transporteren van eiwitten B. Het vormen van eiwitten uit aminozuren C. Het vormen van ATP met behulp van energie uit zonlicht D. Het vormen van ATP met behulp van energie uit organische stoffen 2) Een autotroof ééncellig organisme leeft tijdelijk in een volledig anaëroob milieu. Welk(e) organel(len) zal (zullen) in een dergelijk organisme niet functioneel zijn? A. Chloroplasten B. Golgi-apparaat C. Lysosomen D. Mitochondriën 3) De haploïde DNA-hoeveelheid in de kern van een zaadcel van een muis bedraagt 2,5.10-12 g Hoeveel DNA bevindt zich in een muis-zygote die zich in de metafase van de eerste klievingsdeling bevindt? A. 2,5.10-12 g B. 5.10-12 g C. 1.10-11 g D. 5.10-12 g
4) Als men een cel observeert die bezig is met een mitose, welk van de volgende aspecten zou dan een aanwijzing zijn dat we te maken hebben met een plantencel en niet met een dierlijke cel? A. Afwezigheid van een spoelfiguur B. Afwezigheid van centriolen C. Replicatie van de chromosomen D. Het verdwijnen van een kernmembraan 5) Volgende schematische tekeningen stellen stadia van mitose en/of meiose (meiose I en/of II) in cellen van een mug voor. Deze stadia kunnen in één en dezelfde mug voorkomen. Welk stadium komt of welke stadia komen bij de meiose in deze mug voor? A. Alleen stadium 1 B. Alleen stadium 2 C. Alleen de stadia 1 en 2 D. De stadia 1, 2 en 3 6) Men heeft 64 spermacellen, ontstaan uit 1 cel. Iedere cel bezit 16 chromosomen. Hoeveel oorspronkelijke delingen zijn hieraan voorafgegaan en hoeveel chromosomen bezit de oorspronkelijke cel? A. 6 delingen uit een cel met 8 chromosomen B. 6 delingen uit een cel met 32 chromosomen C. 5 delingen uit een cel met 8 chromosomen D. 5 delingen uit een cel met 32 chromosomen 7) Het fundamentele verschil tussen de anafase van de eerste en tweede meiotische deling is dat in de eerste meiotische deling A. de chromatiden zich splitsen B. de homologe chromosomen uit elkaar gaan C. de vadelijke en moederlijke chromosomen ieder naar hun respectievelijke pool glijden D. de centromeren zich volledig splitsen
8) Als een vrouw zwanger is blijft de menstruatie uit. Wat is de oorzaak van dit uitblijven? A. Het embryo nestelt zich in het baarmoederslijmvlies in waardoor dit vlies een betere hechting krijgt B. Het embryo sluit met zijn vruchtvliezen de baarmoedermond af C. De stoffen uit losrakende delen van het baarmoederslijmvlies worden als voeding opgenomen D. Er worden stoffen geproduceerd die de instandhouding van het baarmoederslijmvlies bewerkstelligen 9) Het binnendringen van de spermacel in de eicel tijdens de bevruchting bij de mens heeft voor gevolg dat: A. de eicel gestimuleerd wordt tot het voortzetten van de meiotische deling B. de eicel gestimuleerd wordt om verder te splitsen C. het chromosomenaantal van het individu hersteld wordt D. de innesteling van de zygote bevorderd wordt 10) Roodgroenkleurenblindheid is bij de mens een recessief overerfbaar kenmerk dat verbonden blijkt met het vrouwelijk geslachtschromosoom. Bij de kinderen van een kleurenblinde moeder en een kleurenblinde vader zijn: A. Alle dochters en alleen de dochters kleurenblind B. Alle zonen en alleen de zonen kleurenblind C. Sommige zonen en sommige dochters kleurenblind D. Alle zonen en dochters kleurenblind 11) Hoeveel verschillende genotypen kunnen gevormd worden in één generatie vertrekkend van een dihybride kruising van 2 organismen die heterozygoot zijn voor beide kenmerken? A. 4 B. 8 C. 9 D. 16 12) Men kruist een witte ruigharige cavia met een zwarte gladharige. Met betrekking tot deze kenmerken vinden we in de volgende generatie 4 verschillende fenotypen in de verhouding 1:1:1:1 A staat voor het allel voor zwartharig en a voor witharig. B staat voor het allel voor ruigharig en b voor gladharig. A en B zijn dominant. Het genotype voor de ouders moet dan voorgesteld worden door: A. AaBb en AaBb B. Aabb en aabb
C. AaBb en aabb D. Aabb en AaBb 13) In de stamboom is aangegeven of een individu een bepaalde erfelijke afwijking heeft. Is het allel voor deze afwijking dominant of recessief? Is het allel voor deze afwijking X-chromosomaal gebonden? dominant of recessief X-chromosomaal A. dominant ja B. dominant neen C. recessief ja D. recessief neen
14) In zijn evolutietheorie ter verklaring van de enorme soortendiversiteit op aarde ging Darwin ervan uit dat A. evolutie optreedt doordat de individuen in een populatie zich constant aanpassen aan de veranderende milieuomstandigheden en deze nieuwe kenmerken doorgeven aan hun nakomelingen B. evolutie optreedt doordat het veranderende milieu de individuen in een populatie dwingt tot mutaties om te kunnen overleven; deze mutaties worden dan doorgegeven aan hun nakomelingen C. evolutie optreedt doordat in een populatie alleen sterke individuen kunnen overleven en deze dus ook alleen sterke individuen kunnen voortbrengen D. evolutie optreedt doordat in een populatie alleen individuen, aangepast aan de op dat ogenblik geldende milieuvoorwaarde, kunnen overleven en zich voortplanten; niet-aangepaste individuen sterven en kunnen hun kenmerken niet doorgeven aan een volgende generatie. 15) De tot nog toe oudste menselijke resten (Hominiden) werden gevonden in: A. Australië B. Afrika C. Oost-Azië D. Europa