Technologie Ontwikkelingsdoelen en eindtermen
Schematisch OD Ontwikkelingsdoelen kleuteronderwijs ET Eindtermen basisonderwijs 2.1 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8 De kleuters: KERNCOMPONENTEN VAN TECHNIEK - kunnen van technische systemen die ze zelf vaak gebruiken, aangeven of ze gemaakt zijn van metaal, steen, hout, glas, papier, textiel of kunststof. TECHNIEK ALS MENSELIJKE ACTIVITEIT - kunnen in een eenvoudige situatie nagaan welk technisch systeem best tegemoet komt aan een behoefte. - kunnen ideeën bedenken voor een eenvoudig technisch systeem. - kunnen geschikt materiaal en gereedschap kiezen voor het realiseren van een eenvoudig technisch systeem. - kunnen een eenvoudig technisch systeem maken, al dan niet aan de hand van een stappenplan. - kunnen nagaan of het doel werd bereikt met een zelfgemaakt technisch systeem. - zijn bereid hygiënisch, veilig en zorgzaam te werken. 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 De leerlingen kunnen: - van technische systemen uit hun omgeving zeggen uit welke materialen of grondstoffen ze gemaakt zijn. - specifieke functies van onderdelen bij eenvoudige technische systemen onderzoeken door middel van hanteren, monteren of demonteren. - onderzoeken hoe het komt dat een zelf gebruikt technisch systeem niet of slecht functioneert. - illustreren dat sommige technische systemen moeten worden onderhouden. - illustreren dat technische systemen evolueren en verbeteren. - illustreren hoe technische systemen onder meer gebaseerd zijn op kennis over eigenschappen van materialen of over natuurlijke verschijnselen. - in concrete ervaringen stappen van het technisch proces herkennen (het probleem stellen, oplossingen ontwikkelen, maken, in gebruik nemen, evalueren) 2.9 - tonen een experimentele en explorerende aanpak om meer te weten over techniek. 2.8 - technische systemen, het technisch proces, hulpmiddelen en keuzen herkennen binnen verschillende toepassingsgebieden van techniek. 2.10 TECHNIEK EN SAMENLEVING - kunnen aangeven dat een technisch systeem dat ze gebruiken nuttig, gevaarlijk en/of schadelijk kan zijn.
c) Doelstellingen Doelstellingen leerplan p. 95-102 Hoofd- en nevendoelen MATERIALEN 1.1 Kinderen zien in dat courante producten gemaakt zijn uit welbepaalde materialen en/of grondstoffen. - van voorwerpen uit hun omgeving kunnen aangeven dat ze gemaakt zijn van metaal, steen, hout, glas, papier, textiel, kunststof, - ervaren en uiten uit welke materialen en/of grondstoffen allerlei voorwerpen gemaakt zijn. - ervaren en uiten op welke wijze een aantal grondstoffen worden verwerkt tot materialen en/of producten (bv. meel tot brood, klei tot bakstenen). ENERGIE 1.2 Kinderen kennen verschillende energiebronnen - vaststellen en uiten dat spierkracht, wind, water, zon, bronnen zijn van energie die in overvloed aanwezig zijn. - vaststellen en uiten dat hout, steenkool, aardgas, aardolie, brandstoffen zijn die omgezet kunnen worden in energie. - vaststellen en uiten welke energiebron(nen) wordt (worden) gebruikt bij het maken van producten, bij het vervoeren van goederen, bij het aanbrengen van verbindingen, bij het communiceren, - vaststellen en uiten welke energiebron(nen) niet-levende systemen gebruiken. 1.3 Kinderen zien in dat energie noodzakelijk is voor het functioneren van niet-levende systemen. - ervaren en uiten dat energie nodig is om materialen en grondstoffen te vervormen, te veranderen, te bewegen, te verbinden, - vaststellen en uiten dat energie nodig is voor het functioneren van niet-levende systemen. OD ET OD 2.1 ET 2.1 ET 1.16 ET 1.16 ET 1.16
INSTRUMENTEN 1.4 Kinderen zien in dat veel voorwerpen in hun omgeving een aanvulling of verbetering zijn van menselijke functies en maken er functioneel gebruik van. - ervaren en uiten dat zien, horen, dragen, optillen, meten, kan worden verbeterd of aangevuld door middel van een instrument. - gebruik kunnen maken van instrumenten zoals een loep, een liniaal, een weegschaal, een maatglas, een hefboom, een katrol, tandwielen, scharnieren, een fiets, om de eigen functies te verbeteren en/of aan te vullen. - vaststellen en uiten waarvoor bepaalde instrumenten worden gebruikt. - vaststellen en uiten welke voorwerpen toepassingen zijn van hefbomen, katrollen, lenzen, kogellagers, bewegingsoverbrenging via tandwielen, ET 2.5 ET 2.6 1.5 Kinderen zien in dat instrumenten evolueren en dat ze bij hun eigen lichaam ontstaan zijn. - ervaren en kunnen illustreren dat technische vaardigheden van het lichaam aan de basis liggen van ny gekende instrumenten (bv een vuist als hamer, de handpalm als een drinkbeker) - kunnen uiten hoe de mens zijn lichaam als instrument verbeterde door (gevonden) voorwerpen uit zijn omgeving te gebruiken (bv een steen in de vuist, een schelp om te drinken). - in de evolutie een vervolg relatie zien van gevonden naar uitgevonden of gemaakt, van eenvoudig naar complex, van traag naar snel, van ruw tot precies afgewerkt, ET 2.5 ET 2.5
PRODUCTEN 1.6 Kinderen zien in dat producten worden gemaakt volgens bepaalde technische principes. - ervaren en uiten dat een constructie (toren, huis, puzzel, ) of bereiding wordt gemaakt met behulp van verschillende onderdelen of ingrediënten en in relatie staan tot elkaar in functie van een vooropgesteld doel. - kunnen bij eenvoudige voorwerpen uit hun omgeving de meest courante verbindingen en hechtingswijzen herkennen. - kunnen aantonen dat een product uit verschillende onderdelen of ingrediënten bestaat of kan bestaan. - na hanteren of (de)monteren kunnen aantonen wat de functie is van een onderdeel van een product. - ontdekken hoe veel voorkomende verbindingen, hechtingen en bereidingen worden gemaakt. - ontdekken dat de aard en de kwaliteit van verbindingen en hechtingen in een constructie de stevigheid en de bruikbaarheid ervan bepalen. - ontdekken dat ze voor het maken van een bruikbare bereiding dienen te beschikken over de juiste (hoeveelheid) ingrediënten. OD 2.2 ET 2.2 SYSTEMEN 1.7 Kinderen kunnen op hun niveau uitleggen hoe een aantal distributiesystemen in hun omgeving zorgen voor aanvoer van water, energie, - op hun niveau uitleggen hoe systemen voor watertoevoer, waterafvoer, riolering, gasdistributie, elektriciteitsdistributie, verwarming werken. - kunnen illustreren dat systemen voor transport van water, energie, verschillen van plaats tot plaats. 1.8 Kinderen zien in dat in hun omgeving verschillende informatieverwerkende toestellen voorkomen, waarvan ze er zelf enkele kunnen instellen en/of bedienen. - diverse voorbeelden kunnen geven van informatieverwerkende toestellen zoals een alarmsignaal, systemen of machines die automatisch in werking treden, pc s, zakrekenmachines, gsm, een thermostaat, allerlei schakelborden, videorecorder, cd-speler. - een cd-speler, een videorecorder, een zakrekenmachine, een pc, een cassetterecorder, een dvd-speler, een mp3-speler, zelf kunnen bedienen. ET 2.8 ET 2.15 ET 2.15
1.9 Kinderen weten dat mensen steeds nieuwe systemen, instrumenten en producten hebben uitgevonden en zullen uitvinden om hun werk aangenamer, beter, vaardiger, sneller, mooier, preciezer, te maken. - vaststellen dat sommige mensen met (nieuwe) uitvindingen: - toch kunnen werken (bv een blinde met een braillecomputer). - toch kunnen leven (bv een nierpatiënt) - toch veel dingen kunnen doen (bv iemand met een kunstbeen of in een rolstoel). - vaststellen dat vele uitvindingen het leven van mensen ingrijpend hebben gewijzigd (bv. het wiel, de stoommachine, de gloeilamp). - waardering opbrengen voor de positieve resultaten van technologische ontwikkeling. 1.10 Kinderen zijn zich bewust van de relatieve waarde van technische systemen. - ontdekken dat ze techniek en het massale audiovisuele aanbod zelf kunnen beheersen (bv de afstandsbediening gebruiken om de tv uit te zetten). - inzien dat veel technieken tal van risico s insluiten (verkeer, milieu, ongevallen, ) - ervaren, vaststellen en uiten dat door allerlei systemen het comfort van mensen vaak sterk verhoogt. - vaststellen dat door die systemen mensen afhankelijk kunnen zijn van techniek. - ervaren dat er ook systemen zijn die niet noodzakelijk het leven aangenamer maken, maar enkel op consumptie of verkoop zijn gericht. - inzien dat techniek niet alles kan oplossen. TECHNISCH DENKPROCES 1.11 Kinderen kunnen zeggen aan welke eisen een bestaande constructie en een constructie die ze zelf willen maken of gebruiken, moet voldoen. - kunnen formuleren dat een deur open en dicht moet kunnen gaan, een stoel het gewicht van een volwassene moet kunnen dragen, een auto moet kunnen rijden, OD 2.10 OD 2.10 OD 2.3 ET 2.7 ET 2.9 ET 2.10
1.12 Kinderen kunnen hun materialenkennis en hun kennis van constructie-,, bereidings-,, en bewegingsprincipes gebruiken bij het ontwerpen van een constructie of bereiding. - ideeën bedenken voor een eenvoudige technische realisatie. - ideeën genereren voor een ontwerp van een technische realisatie. - bij het ontwerp van een bewegende constructie rekening houden met de grootte en de werking van tandwielen, - bij het ontwerp van een constructie er rekening mee houden of het gebruikte materiaal kan worden geschroefd, genageld of gelijmd, - bij het voornemen om hapjes te bereiden, er rekening mee houden dat sommige voedingsstoffen bij warmte vlug verzuren, 1.13 Kinderen kunnen een constructieactiviteit of een bereiding correct uitvoeren. - een eenvoudig visueel voorgesteld plan zelfstandig uitvoeren. - zich bereid tonen om veilig om te gaan met materialen en gereedschap van de klas. - aan de hand van een al dan niet zelfgemaakte, eenvoudige werktekening of handleiding het geschikte materiaal en gereedschap kiezen en daarmee de constructieactiviteit of de bereiding stap voor stap juist en veilig uitvoeren. 1.14 Kinderen kunnen gebruik maken van hun kennis over en vaardigheid in techniek om een bereiding te maken en een constructie uit elkaar te halen of in elkaar te zetten. - geschikt materiaal, geschikte hechtingswijzen en geschikt gereedschap kiezen. - kunnen plooien, bevestigen, verdelen, samenvoegen, snijden, kneden, schillen, roeren, schudden, en afwerken. - een eigen strategie kunnen ontwikkelen om dingen uit elkaar te halen en weer te assembleren. - hun materialenkennis en hun kennis van constructie- en bewegingsprincipes functioneel kunnen toepassen. - zich bereid tonen nauwkeurig, veilig, zorgzaam en hygiënisch, te werken. OD 2.4 OD 2.6 OD 5.4 OD 2.8 OD 2.5 OD 2.6 OD 2.8 OD 2.5 OD 2.8 ET 2.11 ET 2.13 ET 2.12 ET 2.13 ET 2.12 ET 2.16
1.15 Kinderen kijken kritisch naar een zelfgemaakt product of bereiding. - controleren of een zelfgemaakt product voldoet aan de zelf vooropgestelde eisen. - verbeteringen kunnen aanbrengen aan een product na evaluatie. - ervaren dat een product degelijk is als het voldoet aan een aantal cultuur- en tijdgebonden criteria (bv duurzaamheid, gebruiksvriendelijkheid, milieuvriendelijkheid, vormgeving, doelgerichtheid, veiligheid) - werkwijzen en technische systemen vergelijken en over beiden een oordeel formuleren aan de hand van criteria. 1.16 Kinderen kunnen in concrete ervaringen stappen van het technisch proces herkennen (het probleem stellen, oplossingen ontwikkelen, maken, in gebruik nemen, evalueren) 1.17 Kinderen kunnen illustreren dat technische realisaties moeten worden onderhouden. 1.18 Kinderen kunnen met techniek omgaan in verschillende toepassingsgebieden. - technische realisaties uit verschillende toepassingsgebieden van techniek kunnen gebruiken. - technische realisaties uit verschillende toepassingsgebieden van techniek kunnen - construeren. - onderzoeken om na te gaan hoe het komt dat ze niet of slecht functioneren. - bij technische realisaties binnen verschillende toepassingsgebieden van techniek technische systemen, het technisch proces, hulpmiddelen en keuzen kunnen herkennen. - bij technische realisaties uit verschillende toepassingsgebieden van techniek kunnen aangeven dat ze nuttig, gevaarlijk en/of schadelijk kunnen zijn - voor jezelf. - voor anderen. - voor natuur en milieu. OD 2.7 OD 2.10 ET 2.14 ET 2.7 ET 2.4 ET 2.15 ET 2.15 ET 2.3 ET 2.8 ET 2.18 ET 2.18 ET 2.18