Aanwijzen van prioritaire soorten voor het natuurbeleid in de provincie Limburg



Vergelijkbare documenten
Biodiversiteit in Vlaanderen: de cijfers

Bureauonderzoek natuurwaarden wijzigingsplan Boekenrode

1 NATUUR. 1.1 Natuurwetgeving & Planologie

Europees beschermde natuur

Hoofdlijnen Natuurrapport 2007

Vlinders van de Habitatrichtlijn,

Advies bij de herziening van bijlage 1 van het Soortenbesluit

Ecologische Atlas van paddenstoelen in Drenthe

Fiche Natuurbehoudswaarde van de plantendiversiteit in de. in de provinciedomeinen en provinciale aandachtsgebieden

Het wettelijke statuut van de meeuw. Michiel Vandegehuchte

Vrij vertrouwd. Redelijk vertrouwd

Natura zonder centen?

Wat is biodiversiteit? Hoeveel biodiversiteit is er (wereldwijd en

Ruimtelijke analyse van gebieden met hoge natuurwaarde

Steenuil en ontheffingsaanvragen van de Flora- en faunawet. Martijn van Opijnen (Dienst Regelingen) Wouter van Heusden (Dienst Landelijk Gebied)

Toekomst voor eeuwenoud bos Samenvatting van het beheerplan Norgerholt Concept

Ongewervelden. Locaties. Methode BIODIVERSITEIT 2010 ONGEWERVELDE SOORTEN GEKEND IN 2010

NATUURBELEID EN RUIMTELIJKE ORDENING

BOS IN SINT-TRUIDEN Nota

Typische diersoorten van de Habitatrichtlijn,

De das in de nieuwe wet natuurbescherming. Beleven, benutten en beschermen

verwachting zullen de aanwijzingsbesluiten vóór oktober 2010 definitief worden. Voorlopig wordt daarom getoetst aan de bestaande gebiedsdocumenten.

Wet natuurbescherming. Niels Jeurink

Quickscan natuur Besto terrein Zwartsluis

QUICKSCAN FLORA EN FAUNA

NATURA 2000 IN NIEUWKOOP

BIODIVERSITEIT. RECHTSTREEKSE BEDREIGING DOOR DE MENS VERsnippering, VER. ONRECHTSTREEKSE BEDREIGING DOOR DE MENS Klimaatsverandering

MINISTERIE VAN SOCIALE ZAKEN, VOLKSGEZONDHEID EN LEEFMILIEU

Hierbij treft u aan de antwoorden op de vragen van het lid Dijkgraaf (SGP) over de monitoring in het kader van Natura 2000 (ingezonden 7 juni 2013).

Kwantificeren van recente veranderingen in status van amfibieën en hun biotopen in het landelijk gebied

Brakelbos (Brakel) Yves Adams

Omschrijving beleidsruimte

Quickscan natuuronderzoek bouwblok Kolenbranderweg Haaksbergen

Openbare raadpleging in het kader van de "fitness check" van de EU-natuurwetgeving (vogel- en habitatrichtlijn)

Ruimtelijke ontwikkelingen en de Flora- en faunawet

Omschrijving beleidsruimte

Habitatrichtlijn. Wat wil ze bereiken?

Paddenstoelen, waarzeggers van het bos. Informatie over: Functies van paddenstoelen:

Vleermuisonderzoek De Waterwijzer Lelystad

Juridische reis door de Nederlandse natuurbescherming

(98/C 364/02) Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 130 S, lid 1,

Paddenstoelen, waarzeggers van het bos

Rapportage meldingen everzwijn Limburg Thomas Scheppers & Jim Casaer

Inhaalslag Verspreidingsonderzoek. De mossen van de Habitatrichtlijn: Geel schorpioenmos & Tonghaarmuts. BLWG Rapport

1. Status. Groenknolorchis (Liparis loeselii) H Kenschets. 3. Ecologische vereisten. 4. Huidig voorkomen

Onderzoek flora en fauna

Bijlage 3: Natuurtoets Westhavendijk (KuiperCompagnons)

NOTA VAN DE COMMISSIE OVER DE VASTSTELLING VAN INSTANDHOUDINGSDOELSTELLINGEN VOOR NATURA 2000-GEBIEDEN

NATURA 2000 in Vlaanderen. Filiep CARDOEN Afdelingsverantwoordelijke NATUUR

d rm Neder wa e landopg

Notitie flora en fauna

Belgisch Biodiversiteits Platforum

Informatie aan de Europese Commissie inzake plan/project in Natura 2000 vogelrichtlijngebieden (SBZ-V) en habitatrichtlijngebieden (SBZ-H)

natuurbeheer Jens Verwaerde Natuurpunt CVN

Biodiversiteit in 2010

MIRA 2012 Milieu & natuur

Art. 14. Art. 15. Art. 16.

'H &RPPLVVLH WUHHGW RS WHJHQ WLHQ OLGVWDWHQ GLH GH ULFKWOLMQHQ RYHU GH YRJHOVWDQG HQ KDELWDWV QLHW WHQ XLWYRHUKHEEHQJHOHJG

Bijlage 1 Wettelijk kader

Quick scan Ecologie Tunnel Leijenseweg Gemeente De Bilt

Quick scan ecologie. Mientweg 5 & 29 te Lutjewinkel

Meetnetten Vlaams-Brabant

Quick scan ecologie Beatrixstraat te Halfweg

Bestemmingsplan buitengebied Wageningen

... Graydon studie. Faillissementen. November 2017

Voorstel voor een BESLUIT VAN DE RAAD

Eindhoven, 16/03/2017. Frank Van de Meutter

Vraag nr. 351 van 26 februari 2013 van PAUL DELVA

VERGELIJKENDE STUDIE VAN ALTERNATIEVE ONTWERPWAARDE SCHATTINGEN VAN SIGNIFICANTE GOLFHOOGTE

ONTWERPBESLUIT NATUURBESCHERMINGSWET 1998 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Quickscan samenvatting natuurtoets Sint Nicolaasdijk 153, Kampen

Quickscan Flora- en Faunawet Nieuwbouw Doorninkweg 6. Verkennend onderzoek naar beschermde natuurwaarden ten behoeve van ruimtelijke ontwikkelingen

Noordse woelmuis, 2010

Ruimtelijke onderbouwing Flora en fauna De Monarch I, II, III en IV

Verdere evolutie van de geharmoniseerde werkloosheid in ruime zin

5 Relatie tussen het voorkomen van de bosmuis en de rosse woelmuis en de structuur en breedte van de verbinding

Onderzoek-natuur. natuurdoeltypen

Opvallend in deze figuur is het grote aantal bedrijven met een vergunning voor exact 340 stuks melkvee (200 melkkoeien en 140 stuks jongvee).

STUDIE Faillissementen 1 december Maand november sluit af met stijging van 3,69% In Brussel een stijging van 25,17%.

NOTARISBAROMETER S LANDBOUWGRONDEN LANDBOUWGRONDEN GEMIDDELDE PRIJZEN EN OPPERVLAKTE N 2

Bijlage 3 Bodemonderzoek

Natura essentietabellen Leeswijzer

P a r a g r a a f e c o l o g i e N i e u w b o u w w o n i n g S c h a p e n d r i f t t e N o r g

Quickscan natuuronderzoek en aanvullende rapportage verbouwing monumentaalpand Lammerinkweg 102 Enschede

Deze wet beschermt van ongeveer 500 van de dier- en plantensoorten die in Nederland

Quickscan natuur Mauritslaan Werkhoven

Een vegetatieopname maken 6 Een flora-inventarisatie uitvoeren 9 Een natuurtoets uitvoeren 11

Het verlies van biodiversiteit in de stad: oorzaken, gevolgen en oplossingen

Alfabetische lijst van beschermde vogels 2012

PADDESTOELEN in het ZWINBOSJES-complex

De vroedmeesterpad in Vlaanderen. 28 november 2018 Dries Desloover Agentschap voor Natur en Bos

Stichting RAVON R. van Westrienen Postbus BK NIJMEGEN. Datum 17 november 2014 Betreft Beslissing aanvraag Art. 75 Flora- en faunawet

Globaal rapport verspreiding beschermde en bedreigde soorten

Samenvatting quickscan natuurtoets

Nota. Betreft : Samenvatting statistische analyse waterkwaliteit. Inhoudstafel. Datum: 19/12/17 0. INLEIDING STATISTISCHE ANALYSE...

Indeling lezing. Herstel van leefgebieden voor de gladde slang. Ringslang. Gladde slang. Adder

Quickscan natuuronderzoek Dwarsdijk

Resultaten Quickscan, vissen en vleermuisonderzoek met betrekking tot de Flora- en Faunawet.

Transcriptie:

Instituut voor Natuurbehoud Aanwijzen van prioritaire soorten voor het natuurbeleid in de provincie Limburg Sandra Colazzo Dirk Bauwens Verslag van het Instituut voor Natuurbehoud 2003.5 studie uitgevoerd in samenwerking met de Provincie Limburg in het kader van LIKONA (Limburgse Koepel voor Natuurstudie)

Inhoud INHOUD 1. INLEIDING...7 1.1. Het soortgerichte natuurbeleid...7 1.2. Uitgangspunten: Natuurbeleid en prioritaire soorten...8 1.3. Natuurbeleid en prioritaire soorten in de provincie Limburg...9 2. METHODEN...10 2.1. Schatting van het relatieve belang van populaties in Limburg...10 2.2. Aanvullende motieven voor het relatieve belang van populaties in Limburg...12 2.3. Toepassingen van de procedure...13 2.4. Aanvullende informatie...13 3. PADDESTOELEN...14 3.1. Gegevens...14 3.2. Beperkingen bij onderzoek paddestoelen...15 3.3. Prioritaire paddestoelen...16 3.4. Bedreigingen en bescherming...21 4. HOGERE PLANTEN...26 4.1. Gegevens...26 4.2. Prioritaire soorten...26 4.3. De prioritaire soorten per socio-ecologische groep...31 4.4. Trends bij de prioritaire soorten...38 4.5. Bedreigingen en Bescherming...40 5. MIEREN...48 5.1. Gegevens...48 5.2. Prioritaire soorten...49 5.3. Verspreiding van prioritaire soorten...51 5.4. Bedreiging en bescherming...61 5.5. Belang van de provincie Limburg voor mieren...63 5.6. Algemene nabeschouwing...65 6. SPRINKHANEN EN KREKELS...68 6.1. Gegevens...68 6.2. Prioritaire soorten...69 6.3. Soortbespreking...72 6.4. Biotopen, Bedreigingen en Bescherming...79 7. LIBELLEN...84 7.1. Gegevens...84 7.2. Prioritaire soorten...85 7.3. Soortbesprekingen...88 7.4. Bescherming...103 1

Inhoud 8. DAGVLINDERS...106 8.1. Gegevens...106 8.2. Prioritaire soorten...107 8.3. Soortbesprekingen...109 8.4. Bescherming...126 9. AMFIBIEËN EN REPTIELEN...129 9.1. Gegevens...129 9.2. Prioritaire soorten...129 9.3. Soortbesprekingen...131 9.4. Bescherming...139 10. VISSEN VAN BEKEN EN RIVIEREN...142 10.1. Gegevens...142 10.2. Prioritaire soorten...142 10.3. Soortbesprekingen...144 10.4. Bescherming...155 11. BROEDVOGELS...161 11.1. Gegevens...161 11.2. Prioritaire soorten...163 11.3. Recente trends bij de prioritaire soorten...167 12. ZOOGDIEREN...175 12.1. Gegevens...175 12.2. Prioritaire soorten...177 12.3. Soortbesprekingen...180 12.4. Bescherming...189 13. CONTACTPERSONEN...195 2

Dankwoord DANKWOORD Onze hartelijke dank gaat naar Dr. Jan Stevens en Luc Crevecoeur (LIKONA) die het initiatief namen voor de uitvoering van deze opdracht en die samen met de leden van de stuurgroep tarlijke constructieve opmerkingen formuleerden. Onmisbaar was de hulp van alle onderzoekers die ons voorzagen van de nodige gegevens, zij het originele datasets of afgeleiden daarvan, en die ook opbouwende commentaren leverden op de teksten: Luc Crevecoeur, Wouter Van Landuyt, Wouter Dekoninck, Kris Decleer, Sophie Vanroose, Geert De Knijf, Anny Anselin, Dirk Maes, Johan Coeck en Glenn Vermeersch. 3

Samenvatting SAMENVATTING Uitgangspunten Verschillende beleidsinstanties (regionaal, nationaal, internationaal) en NGO s beschouwen het behoud van de bestaande biodiversiteit (i.e., de verscheidenheid aan levende organismen) als de meest actuele en expliciete doelstelling voor het natuurbehoud. Dat impliceert dat, naast het behoud van natuurgebieden, ook het behoud van individuele soorten als een uitgesproken doel voor het natuurbehoud wordt beschouwd. Een voor de hand liggende vraag luidt dan: aan welke soorten dient het natuurbehoud prioritair aandacht te besteden? In deze studie, die werd uitgevoerd in opdracht van de bestendige deputatie van de provincie Limburg, hebben we aan de hand van wetenschappelijke gegevens en voor meerdere taxonomische groepen planten en dieren, lijsten opgesteld met soorten waaraan het natuurbeleid in de provincie Limburg prioritaire aandacht dient te besteden. Onze studie maakt gebruik van wetenschappelijke gegevens en van kwantitatieve procedures. Anderzijds steunt ze op een aantal welomschreven uitgangspunten, die niet strikt wetenschappelijk onderbouwd kunnen worden, maar eerder gebaseerd zijn op maatschappelijke en sociaal-politieke omstandigheden. Deze uitgangspunten zijn dus geen absolute waarheden, eerder een keuze uit vele mogelijke. Het gebruik van andere uitgangspunten zal (mogelijk) leiden tot een verschillende keuze van prioritaire soorten. De voorgestelde set van prioritaire soorten mag dus niet als onvoorwaardelijk beschouwd worden, maar is afhankelijk van de geografische context en het tijdskader waarin deze studie werd verricht. Een eerste uitgangspunt is dat het provinciale natuurbeleid dient te kaderen in de bredere context van het natuurbeleid in Vlaanderen en de Europese Unie. Soorten die als prioritair beschouwd worden voor het natuurbeleid in Vlaanderen en Europa verdienen bijzondere aandacht op een provinciale schaal. De belangrijkste instrumenten voor het natuurbeleid door de Europese Unie zijn de Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992. Beide richtlijnen bevatten lijsten van soorten waaraan bijzondere aandacht dient besteed te worden om de duurzame overleving van hun populaties te bewerkstelligen. Het belangrijkste instrument voor het natuurbeleid in Vlaanderen is het Decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu van 21/07/1997 of kortweg het Natuurdecreet. Hierin wordt o.a. gesteld dat het beleid gericht is op het behoud van de bestaande soortendiversiteit, waarbij speciale maatregelen in het vooruitzicht worden gesteld voor de bescherming van internationaal, nationaal of regionaal bedreigde, kwetsbare en/of zeldzame soorten. Voor het Vlaamse natuurbeleid verdienen soorten, die aan deze criteria tegemoet komen, dus prioritaire aandacht. De status van soorten in Vlaanderen, i.e. hun mate van bedreiging, kwetsbaarheid en/of zeldzaamheid, wordt weergegeven in de Rode lijsten die recent voor een toenemend aantal taxonomische groepen werden opgesteld. 4

Samenvatting Een tweede uitgangspunt bestaat uit het bepalen van het belang van de bescherming van de Limburgse populaties voor het behoud van een soort in Vlaanderen. Hiertoe maken we een schatting van het aantal Limburgse populaties van elke soort, en vergelijken dit met het geschatte totale aantal populaties in Vlaanderen. Het belang van de bescherming in Limburg voor het behoud van een soort in Vlaanderen beschouwen we als hoog wanneer het merendeel van de Vlaamse vindplaatsen in Limburg gelegen is. Het verdwijnen van de Limburgse populaties zou dan immers impliceren dat de soort sterk achteruitgaat niet alleen in Limburg, maar noodzakelijkerwijs ook in gans Vlaanderen. Voor dergelijke soorten is het behoud van de Limburgse populaties dus van belang niet alleen voor het natuurbeleid in Limburg, maar tevens voor het Vlaamse natuurbehoud. Methoden We gebruikten verspreidingsgegevens geregistreerd op basis van standaard rastersystemen (UTM of IFB). Voor enkele groepen planten en dieren zijn die beschikbaar voor (vrijwel) het volledige Vlaamse grondgebied. De hier gebruikte procedure bestaat uit het tellen van het aantal uurhokken waarin een gegeven soort werd aangetroffen in Limburg én in gans Vlaanderen. Deze waarden laten toe het percentage van de bezette verspreidingshokken gelegen in Limburg te berekenen. Wanneer voor een gegeven soort het percentage van bezette hokken gelegen in Limburg (%S Lim ) hoger is dan 18%, kan gesteld worden dat een relatief groot aantal van de Vlaamse vindplaatsen in Limburg gelegen is. Hoe hoger de waarde van %S Lim, hoe groter het belang van de Limburgse populaties voor het behoud van de soort in Vlaanderen. In dit werk wordt de arbitraire waarde van 33% gehanteerd. We beschouwen een soort dus als belangrijk voor Limburg indien minstens één derde van de bezette hokken in Vlaanderen gelegen zijn in de provincie Limburg. Een alternatieve methode om te bepalen of een soort meer dan verwacht voorkomt in Limburg dan in de rest van Vlaanderen, bestaat uit het formeel statistisch toetsen (Chi²-toets) van het percentage van bezette hokken gelegen in Limburg. Een soort die aan één van beide criteria voldeed, beschouwden we als duidelijk meer voorkomend in Limburg dan in de overige delen van Vlaanderen en werd weerhouden als mogelijk prioritaire soort voor het Limburgse natuurbeleid. Voor deze selectie van soorten werd dan hun Rode Lijststatus nagegaan is. Alle soorten met status Met uitsterven bedreigd, Bedreigd en Kwetsbaar werden opgenomen in de lijst van prioritaire soorten. Bijkomend criterium voor het bepalen van prioritaire soorten was hun eventuele vermelding in de Annexen van de Vogel- of Habitatrichtlijn. Indien andere (internationale) lijsten werden opgesteld die de bedreigingstatus van de soorten weergeven, werden deze mee in aanmerking genomen als selectiecriterium. 5

Samenvatting Behandelde groepen planten en dieren Er werden lijsten met prioritaire soorten opgesteld voor volgende groepen planten en dieren: paddestoelen, hogere planten, mieren, sprinkhanen en krekels, libellen, dagvlinders, vissen, amfibieën en reptielen, broedvogels en zoogdieren. Hierbij werd de hiervoor beschreven procedure zo strikt mogelijk gevolgd. Afwijkingen hierop waren noodzakelijk indien de onvoldoende gegevens beschikbaar waren; dit wordt in de tekst duidelijk aangegeven. We herhalen dat de resulterende lijst met prioritaire soorten mede afhankelijk is van de gebruikte criteria, die voor een deel gebaseerd zijn op uitgangspunten, die niet strikt wetenschappelijk onderbouwd kunnen worden. De voorgestelde lijsten van prioritaire soorten mogen dus niet als onvoorwaardelijk beschouwd worden; de eindgebruiker is vanzelfsprekend vrij om deze lijsten op een specifieke manier te interpreteren, volgens de noden en middelen die op een gegeven plaats en tijdstip beschikbaar zijn. Voor alle behandelde groepen planten en dieren werd vastgesteld dat een belangrijk aantal soorten beduidend meer werd aangetroffen in de provincie Limburg dan in de rest van Vlaanderen, en bovendien dat een belangrijk aantal van deze soorten bovendien vermeld werd op de Rode Lijst voor Vlaanderen en/of internationale richtlijnen. Voor een belangrijk aantal soorten geldt dus dat hun bescherming in Limburg essentieel is voor hun behoud in Vlaanderen. 6

1. Inleiding 1. INLEIDING 1.1. Het soortgerichte natuurbeleid De bescherming van individuele soorten ligt historisch aan de basis van het natuurbehoud. Hierbij was het behoud van één of enkele, meestal opvallende en charismatische soorten (vb. ooievaar) de uiteindelijke doelstelling van specifieke beschermingsacties. Gaandeweg verschoof de aandacht evenwel van soortbescherming naar het behoud van natuurgebieden, met alle daarin aanwezige elementen van fauna en flora, maar ook van de abiotische omgeving. Hierbij werden individuele soorten nog vaak naar voor geschoven, maar dan als symbolen voor het behoud van een bepaald gebied, eerder dan als het enige doel van de beschermingsacties. Tijdens de laatste jaren is, naast de blijvende inspanningen voor het behoud van natuurgebieden, de aandacht voor soortbescherming evenwel opnieuw toegenomen. Momenteel fungeren soorten als symbolen én als doelen voor het natuurbehoud. Vooral de rol van soorten als uitgesproken doelen voor het natuurbehoud wordt daarbij meer naar voor geschoven. Dat is o.a. een gevolg van het formuleren van het behoud van de bestaande biodiversiteit (i.e., de verscheidenheid aan levende organismen) als expliciete doelstelling voor het natuurbehoud door allerlei beleidsinstanties. Tevens is gebleken dat een uitsluitend gebiedsgerichte benadering geen garanties geeft voor het behoud van alle erin voorkomende soorten. Sommige soorten stellen immers zulke specifieke eisen aan hun leefomgeving en/of zijn ondertussen zo zeldzaam geworden, dat gerichte maatregelen noodzakelijk zijn opdat ze zouden overleven. Bovendien is er een ganse reeks soorten die ook, of zelfs vooral, voorkomen buiten de natuurreservaten of beschermde natuurgebieden. Aan welke soorten dient het natuurbehoud prioritair aandacht te besteden? Dit is een voor de hand liggende vraag, waar echter moeilijk een éénduidig en eenvoudig antwoord kan op gegeven worden. Het is immers afhankelijk van de expliciete doelstellingen van het natuurbehoudbeleid en acties. Deze (kunnen) verschillen naargelang de context en de schaal van het betrokken land of streek, en van het tijdskader. In opdracht van de bestendige deputatie van de provincie Limburg werd een eenvoudige wetenschappelijk procedure opgesteld voor het bepalen van prioritaire soorten voor het natuurbeleid in de provincie Limburg. Deze procedure steunt op een aantal uitgangspunten, die we hieronder verduidelijken. Deze uitgangspunten zijn geen absolute waarheden, eerder een keuze uit vele mogelijke. Het gebruik van andere basisprincipes zal (vermoedelijk) leiden tot andere procedures, en uiteindelijk tot een verschillende keuze van prioritaire soorten. De voorgestelde set van prioritaire soorten mag dus niet als onvoorwaardelijk beschouwd worden. 7

1. Inleiding 1.2. Uitgangspunten: Natuurbeleid en prioritaire soorten Een eerste uitgangspunt is dat het provinciale natuurbeleid dient te kaderen in de bredere context van het natuurbeleid in Vlaanderen en de Europese Unie. De Vogelrichtlijn van 1979 en de Habitatrichtlijn van 1992 vormen de basis van het Europees natuurbeleid. Deze twee richtlijnen beogen de instandhouding van de natuurlijke leefmilieus en de wilde flora en fauna, voornamelijk via de totstandbrenging van een Europees ecologisch netwerk van beschermde gebieden. De Habitatrichtlijngebieden zullen samen met de Vogelrichtlijngebieden deel uitmaken van het Natura 2000 -netwerk. De Vogelrichtlijn heeft de bescherming op langere termijn en het beheer van alle op het communautaire grondgebied in het wild levende vogels en hun habitats ten doel. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor de instandhouding van al deze vogelsoorten en in het bijzonder de trekvogels. Zij moeten de verschillende natuurlijke habitats instandhouden die het leefmilieu van de wilde vogels vormen. Voor 181 soorten en ondersoorten werden, vanwege hun geringe populatie en/of hun beperkt verspreidingsgebied, specifieke beschermingsmaatregelen genomen. De lidstaten moeten de hiertoe meest geschikte gebieden als speciale beschermingszones aanwijzen. De Habitatrichtlijn is het voornaamste stuk wetgeving van de Gemeenschap ter bevordering van de biologische verscheidenheid (en heeft verregaande implicaties voor de beleidsvoering in Vlaanderen). Ze houdt de verplichting in om van communautair belang geachte habitats en soorten in stand te houden. Iedere lidstaat moet op eigen grondgebied de gebieden identificeren die voor het behoud van de onder de richtlijn vallende habitats en soorten het belangrijkst zijn en deze gebieden vervolgens aanwijzen als speciale beschermingszones. Met betrekking tot deze zones worden dan juridische of contractuele maatregelen genomen of worden eventueel beheersplannen opgesteld om deze zones op langere termijn te behouden, waarbij menselijke activiteiten geïntegreerd worden vanuit een optiek van duurzame ontwikkeling. De implementatie in Vlaanderen van internationale overeenkomsten en verdragen betreffende het natuurbehoud moet worden verzekerd door het Decreet betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu van 21/07/1997 of kortweg het Natuurdecreet. Hierin wordt expliciet gesteld dat het beleid gericht is op de bescherming, de ontwikkeling, het beheer en het herstel van de natuur en het natuurlijk milieu (Art 6). Het decreet hanteert het stand-still-beginsel betreffende zowel de kwaliteit als de kwantiteit van de natuur (Art 8). Toegepast op het domein van soortenbescherming, betekent dit dat het beleid gericht is op het behoud van de bestaande soortendiversiteit (Memorie van toelichting [MVT] bij Art. 11). Hierbij worden speciale maatregelen in het vooruitzicht gesteld voor de bescherming van internationaal, nationaal of regionaal bedreigde, kwetsbare en/of zeldzame soorten (MVT Art. 11). Voor het Vlaamse natuurbeleid verdienen soorten, die aan deze criteria tegemoet komen, dus prioritaire aandacht. Deze doelstellingen impliceren dat gegevens over de actuele status van natuurelementen kunnen gebruikt worden als normen waartegen hun evolutie in de toekomst kan afgemeten worden. Het beleidsvoornemen om de natuur in zijn huidige toestand te behouden (i.e., het stand-still-beginsel ) 8

1. Inleiding impliceert dat de huidige toestand als streefdoel dient aangewend te worden. De status van soorten, i.e. hun mate van bedreiging, kwetsbaarheid en/of zeldzaamheid in Vlaanderen, wordt weergegeven in de Rode lijsten (Maes et al., 1995). Deze werden recent voor een toenemend aantal taxonomische groepen opgesteld (o.a., Desender et al., 1995; Bauwens & Claus, 1996; De Knijf & Anselin, 1996; Maelfait et al. 1998; Maes & Van Dijck, 1999; Pollet, 2000). Nadat België door de Europese Commissie per brief van 1 juli 1999 in gebreke werd gesteld voor de onvolledige omzetting van de Habitatrichtlijn, werden de tekortkomingen in de interne (gewestelijke) wetgeving herzien. Op 9 juli 2002 bracht het Vlaams parlement ingrijpende wijzigingen aan in het Natuurdecreet met als expliciet doel de Vlaamse regelgeving in overeenstemming te brengen met de Vogel- en Habitatrichtlijn. Anderzijds werden de bepalingen met betrekking tot het VEN (Vlaams Ecologisch Netwerk) nader omschreven. 1.3. Natuurbeleid en prioritaire soorten in de provincie Limburg Aan welke soorten dient bijzondere aandacht besteed te worden in Limburg, een deelgebied van Vlaanderen? Hier zouden we twee mogelijke opties kunnen volgen. Een eerste zou bestaan uit het bepalen van de mate van bedreiging, kwetsbaarheid en/of zeldzaamheid binnen de provincie Limburg van de daar voorkomende soorten. Hierbij zouden we geen rekening houden met de status van verschillende soorten in een ruimer geografisch gebied, wat in wezen neerkomt op het isoleren van de soortbescherming in Limburg uit een bredere geografische en natuurbeleidcontext. In extreme gevallen zou dat kunnen impliceren dat bijzondere aandacht besteed wordt aan soorten die in Limburg zeldzaam zijn, maar elders in Vlaanderen algemeen voorkomen. Een tweede optie, die we hier zullen volgen als tweede uitgangspunt, bestaat uit het bepalen van het belang van de bescherming van de Limburgse populaties voor het behoud van een soort in Vlaanderen. Hiertoe maken we een schatting van het aantal Limburgse populaties van elke soort, en vergelijken dit met het geschatte totale aantal populaties in Vlaanderen. Het belang van de bescherming in Limburg voor het behoud van een soort in Vlaanderen beschouwen we als hoog wanneer het merendeel van de Vlaamse vindplaatsen in Limburg gelegen is. Het verdwijnen van de Limburgse populaties zou dan immers impliceren dat de soort sterk achteruitgaat niet alleen in Limburg, maar noodzakelijkerwijs ook in gans Vlaanderen. Voor dergelijke soorten is het behoud van de Limburgse populaties dus van belang niet alleen voor het natuurbeleid in Limburg, maar tevens voor het Vlaamse natuurbehoud. We streven ernaar de ontwikkelde wetenschappelijke procedure toe te passen op zoveel mogelijk groepen organismen. Hierin zijn we echter beperkt tot die groepen waarvoor voldoende informatie beschikbaar is over hun verspreiding, status en algemene ecologie. Onze werkwijze kan uiteraard ook toegepast worden op andere groepen dieren en planten, althans wanneer de vereiste informatie beschikbaar is, én op andere deelgebieden van Vlaanderen. 9

2. Methoden 2. METHODEN 2.1. Schatting van het relatieve belang van populaties in Limburg Ideaal zou zijn om het belang van het behoud van Limburgse populaties voor het Vlaamse natuurbeleid te bepalen a.d.h.v. gegevens betreffende het aantal en de omvang van aanwezige populaties, zowel in Limburg als in de rest van Vlaanderen. Gegevens over het aantal populaties zijn evenwel slechts voorhanden voor enkele soorten, terwijl informatie over de grootte van populaties erg fragmentarisch is of volledig ontbreekt. We dienen dus gebruik te maken van andere gegevens, die beschikbaar zijn voor het volledige Vlaamse grondgebied én die een (ruwe) schatting geven van het aantal aanwezige populaties. Verspreidingsgegevens die geregistreerd worden op basis van standaard rastersystemen (UTM of IFB) komen hiervoor in aanmerking, althans indien de beschikbare informatie voldoende gebiedsdekkend is voor gans Vlaanderen. Het aantal aanwezige populaties van een soort kan geschat worden door telling van het aantal karteringshokken waarin ze wordt aangetroffen. Hierbij dienen we te beseffen dat het aantal karteringshokken veelal het aantal aanwezige populaties zal onderschatten, aangezien in één hok meerdere populaties kunnen voorkomen. De mate waarin het aantal karteringshokken een onderschatting is voor het aantal populaties, is in de eerste plaats afhankelijk van de grootte van de hokken. Hoe kleiner de oppervlakte van de verspreidingshokken, hoe beter het aantal hokken het werkelijke aantal populaties zal benaderen. Het lijkt daarom beter om kilometerhokken (1 x 1 km) te gebruiken, eerder dan de zogenaamde uurhokken (UTM: 5 x 5 km; IFB: 4 x 4 km). Voorwaarde hierbij is wel dat de spreiding van de waarnemingen voldoende dicht is om te beschikken over gebiedsdekkende informatie op kilometerhokniveau. Aangezien dit niet het geval is voor gans Vlaanderen en de hier behandelde diergroepen, hanteren we verspreidingsgegevens op het niveau van uurhokken. Hierbij dienen we tevens aan te stippen dat het volstaat aan te nemen dat het aantal hokken een relatieve, eerder dan een absolute maat is voor het aantal aanwezige populaties. Dus, indien twee soorten in respectievelijk 10 en 100 hokken werden waargenomen, veronderstellen we niet dat deze aantallen overeenstemmen met het werkelijke aantal populaties. Een karteringshok kan immers meer dan één populatie huisvesten. Wel nemen we aan dat de tweede soort ongeveer 10 maal meer populaties heeft dan de eerste. Dezelfde veronderstelling geldt voor de aanwezigheid van populaties in verschillende deelgebieden van Vlaanderen. Indien een soort voorkomt in 20 hokken in Limburg en in 40 hokken in de rest van Vlaanderen, dan veronderstellen we niet dat deze aantallen gelijk zijn aan het aantal aanwezige populaties. Wel dat er in de rest van Vlaanderen ongeveer dubbel zoveel populaties zijn als in Limburg. 10

2. Methoden De hier gebruikte procedure bestaat in essentie uit het tellen van het aantal uurhokken waarin een gegeven soort werd aangetroffen in Limburg én in gans Vlaanderen. Deze waarden laten toe het percentage van de bezette verspreidingshokken gelegen in Limburg te berekenen: %S Lim = S Lim x 100 / S Vl Met: %S Lim = percentage van hokken bezet door gegeven soort gelegen in Limburg S Lim = aantal hokken in Limburg bezet door gegeven soort S Vl = aantal hokken in gans Vlaanderen bezet door gegeven soort Hoge waarden worden verkregen wanneer een relatief groot aantal van de Vlaamse vindplaatsen in Limburg gelegen is. Om te kunnen beoordelen in welke mate we een gegeven waarde als relatief hoog kunnen beschouwen, is een vergelijkingsbasis nodig. De eenvoudigste norm is het percentage van het totaal aantal uurhokken dat gelegen is in de provincie Limburg: %N Lim = N Lim x 100 / N Vl Met: %N Lim = percentage uurhokken gelegen in Limburg N Lim = aantal uurhokken gelegen in Limburg N Vl = aantal hokken in gans Vlaanderen In de praktijk hanteerden we het aantal uurhokken die voor minstens de helft van hun oppervlakte in Limburg liggen. Voor de IFB-uurhokken bekomen we als waarden: N Lim = 185, N Vl = 983, %N Lim = 18.8. De waarden voor de UTM-uurhokken zijn: N Lim = 119, N Vl = 644, %N Lim = 18.5. [Een betere werkwijze gaat uit van het aantal geïnventariseerde hokken (i.e., hokken waarin minstens één soort werd aangetroffen) in Limburg en gans Vlaanderen. Hierdoor wordt rekening gehouden met eventuele geografische verschillen in inventarisatie-intensiteit. We vermelden verder expliciet wanneer deze werkwijze werd toegepast.] Wanneer voor een gegeven soort het percentage van bezette hokken gelegen in Limburg (%S Lim ) hoger is dan 18%, kunnen we stellen dat een relatief groot aantal van de Vlaamse vindplaatsen in Limburg gelegen is. Hoe hoger de waarde van %S Lim, hoe groter het belang van de Limburgse populaties voor het behoud van de soort in Vlaanderen. De keuze van de grenswaarde die men kan hanteren om een soort als écht belangrijk voor Limburg te beschouwen is puur arbitrair (bv. 25%) en kan verschillen tussen groepen organismen en volgens de gestelde doelstellingen. Hieronder zullen we arbitraire waarde van 33% hanteren. We beschouwen een soort dus als belangrijk voor Limburg indien minstens één derde van de bezette hokken in Vlaanderen gelegen zijn in de provincie Limburg. 11

2. Methoden Een alternatieve methode om uit te maken wanneer een soort als bijzonder belangrijk voor Limburg kan beschouwd worden, bestaat uit het formeel statistisch toetsen van het percentage van bezette hokken gelegen in Limburg. Hiertoe vergelijkt men voor elke soort het waargenomen aantal bezette verspreidingshokken met het verwachte aantal. Hierbij wordt volgende formule gebruikt: Chi² = [(S Lim E Lim )² / E Lim ] + [(S R E R )² / E R ] Met:: S Lim = aantal hokken in Limburg bezet door gegeven soort E Lim = verwacht aantal hokken in Limburg bezet door gegeven soort E Lim = S Vl * %N Lim S R = aantal hokken in rest van Vlaanderen bezet door gegeven soort S R = S Vl - S Lim E R = verwacht aantal hokken in rest van Vlaanderen bezet door gegeven soort E R = S Vl * (100 - %N Lim ) De resulterende waarde volgt een Chi² verdeling met één vrijheidsgraad. Indien de waarschijnlijkheid, geassocieerd met de bekomen waarde, kleiner is dan een gegeven drempelwaarde (bv. de standaardwaarde α = 0.05) dan mag men stellen dat de betrokken soort in Limburg in significant meer hokken werd waargenomen dan in de rest van Vlaanderen. Hoewel deze procedure objectiever lijkt dan het hanteren van een arbitraire grenswaarde voor %S Lim, moet opgemerkt worden dat de drempelwaarde gebruikt om het resultaat als significant te beschouwen (bv. α = 0.05), in essentie ook een arbitrair criterium is. 2.2. Aanvullende motieven voor het relatieve belang van populaties in Limburg Additionele redenen kunnen opgesomd worden om een soort als relatief belangrijk voor het provinciale natuurbehoud te beschouwen. In de eerste plaats denken we hierbij aan de status van de soorten op de Rode lijsten voor Vlaanderen, België en Europa. Het hoeft geen betoog dat een soort die als Zeldzaam of Bedreigd beschouwd wordt in een ruimer geografisch gebied, én waarvan het merendeel van de Vlaamse populaties in Limburg worden aangetroffen, prioritaire aandacht verdient. Op analoge wijze verdienen soorten die zijn opgenomen in de annexen van internationale conventies en/of richtlijnen bijzondere aandacht. Van bijzonder belang voor het soortgerichte natuurbehoud zijn (bijzonder) grote populaties van belangrijke soorten. Soorten die als kensoort of indicator voor een levensgemeenschap of biotooptype beschouwd worden verdienen eveneens speciale aandacht. Acties ten behoeve van hun behoud zullen immers ten goede komen van een ganse reeks andere organismen. 12

2. Methoden Ook meer gevoelsmatige argumenten, zoals de herkenbaarheid, aaibaarheid of locale populariteit van een soort kunnen gehanteerd worden. 2.3. Toepassingen van de procedure Hieronder tonen we de resultaten van de procedure toegepast op die taxonomische groepen organismen waarvoor de vereiste gegevens beschikbaar waren. De tabellen tonen de Nederlandse en wetenschappelijke soortnamen, het aantal bezette uurhokken gelegen in Limburg (S Lim ) en gans Vlaanderen (S Vl ), het procentueel aantal bezette karteringshokken gelegen in Limburg (%S Lim ), het resultaat van de Chi²-test en geassocieerde significantie (*: P < 0.05; **: P < 0.01; ***: P < 0.001) en de status van de soort op de Rode Lijst voor Vlaanderen (RL Vl) en, indien beschikbaar, voor Europa (RL Eur) (U: Uitgestorven; MUB: Met uitsterven bedreigd; MUB (U): Met uitsterven bedreigd, maar ondertussen uitgestorven; B: Bedreigd; K: Kwetsbaar; Z: Zeldzaam; OG: Onvoldoende gekend; MNB: Momenteel niet bedreigd). Waar mogelijk, is vermeld welke soorten opgenomen zijn in de Annexen 2 en 4 van de Habitatrichtlijn (richtlijn 92/43/EEG). Voor de selectie van prioritaire soorten baseerden we ons op een combinatie van de hierboven beschreven criteria. In de eerste plaats beschouwen we enkel de soorten die beduidend meer verspreid zijn in Limburg dan in de rest van Vlaanderen. De gehanteerde criteria hierbij zijn: %S Lim 33% of Sign < 0.05 (tenzij anders vermeld). Voor deze selectie van soorten werd dan nagegaan welke hun Rode Lijst status is. Alle soorten met status Met uitsterven bedreigd, Bedreigd en Kwetsbaar werden opgenomen in de lijst van prioritaire soorten.bijkomend criterium voor het bepalen van prioritaire soorten is hun eventuele vermelding in Annex 2 of 4 van de Habitatrichtlijn. Indien andere (internationale) lijsten werden opgesteld die de bedreigingstatus van de soorten weergeven, kunnen deze mee in aanmerking worden genomen als selectiecriterium. Dit wordt bij de soortengroep duidelijk vermeld. In de tabellen worden de Nederlandse namen van de prioritaire soorten in vetjes gedrukt. 2.4. Aanvullende informatie Per behandelde taxonomische groep worden de prioritaire soorten meer gedetailleerd besproken. Biotoopgebruik en de verspreiding in Vlaanderen (en Europa, indien beschikbaar) wordt per soort beknopt behandeld, al dan niet geïllustreerd met verspreidingskaarten. Tevens wordt een overzicht gegeven van de beschikbare informatie over de besproken soorten (soortbeschrijving, levenswijze, ). 13

3. Paddestoelen 3. PADDESTOELEN 3.1. Gegevens Voor de meest recente gegevens konden we beschikken over de Likona Databank, waarin gegevens verwerkt waren t.e.m. 2002. Bovendien verscheen in 1999 een Rode Lijst van enkele groepen van paddestoelen van Vlaanderen (WALLEYN & VERBEKEN, 1999). Beide datasets overlappen elkaar ten dele, vermits voor beide geldt dat in de ene gegevensset soorten worden behandeld die niet in de andere gegevensset voorkomen. Voor de verwerking van de gegevens baseerden we ons op de digitale databank van Likona, terwijl aanvullende informatie (Rode Lijstcategorieën, bespreking van soorten e.d.) afkomstig is uit de Rode Lijstpublicatie. We konden evenwel niet beschikken over de dataset waarop de Rode Lijst gebaseerd was. Hierdoor is het niet mogelijk om de grootte van het Vlaamse verspreidingsgebied van de verschillende soorten te berekenen. Bovendien dienen we op te merken dat, hoewel voor de Rode Lijst zoveel mogelijk gebruik werd gemaakt van gegevens uit heel Vlaanderen, de provincie Limburg in vergelijking met de andere Vlaamse provincies (en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest) duidelijk beter en systematischer werd bemonsterd (Figuur 3.1). Deze ongelijke verdeling is in belangrijke mate te wijten aan de voorbereiding van een atlas van de paddestoelen in de provincie Limburg (Paddestoelenwerkgroep Mycolim), waarvan de uitgave binnenkort wordt voorzien. Anderzijds betekent dit dat het bijzonder moeilijk wordt om dezelfde analyses uit te voeren zoals die in Hoofdstuk 2 werden besproken. Niet enkel zou het belang van (een aantal) Limburgse populaties overschat worden, zelfs indien de inventarisatiegraad van bemonsterde uurhokken mee zou worden verrekend, dan nog blijft het gissen naar het belang van de niet bemonsterde uurhokken voor de paddestoelenpopulaties in Vlaanderen. Figuur 3.1 Uurhokken waarvoor verspreidingsgegevens van paddestoelen bekend zijn. Grijze vierkantjes: tot 1986; zwarte bolletjes: sinds 1986 (naar WALLEYN & VERBEKEN, 1999). Van Oost naar West neemt de intensiteit van bemonstering duidelijk af. 14

3. Paddestoelen In dit hoofdstuk moeten we ons noodgedwongen beperken tot het overlopen van de lijst paddestoelsoorten waaraan een Rode Lijstcategorie werd toebedeeld. Voor elke Rode Lijstsoort gingen we na in hoeveel uurhokken binnen Limburg ze was waargenomen. Dit geeft een indicatie van de relatieve grootte van het Limburgse verspreidingsgebied voor elke soort. We merken op dat een heleboel soorten niet behandeld werden in de Rode Lijstpublicatie en dat wij hierover bijgevolg geen enkele uitspraak kunnen doen. De gegevens per kwartierhok werden voor de uniformiteit omgezet naar waarnemingen per uurhok (IFBL 4x4km). 3.2. Beperkingen bij onderzoek paddestoelen Dat er relatief weinig (historische) gegevens over paddestoelen gekend zijn, heeft een heleboel redenen. WALLEYN & VERBEKEN (1999) behandelen deze oorzaken uitgebreid: wij vatten ze hier kort samen. De waarnemingsperiode van paddestoelen is voor de meeste soorten zeer kort. De vruchtlichamen (het bovengronds gedeelte van de paddestoel dat voor determinatie bestudeerd wordt) kennen bij vele soorten een levensduur van slechts 14 dagen. Bovendien zijn andere soorten zo klein of kennen ze een dermate verborgen levenswijze, dat ze niet gevonden worden tenzij gericht gezocht (door specialisten ter zake). De vruchtvorming van een heleboel soorten is sterk weers- en seizoensgebonden. Een aantal soorten zal hierdoor zelfs niet alle jaren verschijnen. De paddestoelen vormen een bijzonder soortenrijke groep waarvan de taxonomische studie nog volop in ontwikkeling is. Het totaal aantal soorten in Vlaanderen is nog niet gekend en jaarlijks komen er nieuw beschreven soorten bij. Tegenover het groot aantal soorten staat een relatief klein aantal waarnemers. Oude gegevens, die vaak schaars gedocumenteerd waren (taxonomische en systematische problemen), werden zelden verkregen via gerichte inventarisaties en kartering. Meestal ging het om accidentele vondsten, waardoor deze gegevens slechts zeer moeilijk gebruikt kunnen worden als vergelijkingsmateriaal in recente studies. De gegevens zijn ook onevenwichtig te noemen, omwille van het vaak accidentele karakter van de waarnemingen, de herkenning van soorten op basis van individuele specialisatie en het voornamelijk noteren van opvallende of zeldzame soorten. De inventarisatiegraad van de uurhokken in Vlaanderen is sterk verschillend. Sommige terreinen worden intensief bezocht, terwijl andere niet tot zelden bezocht worden (zie ook Figuur 2.1) Vermits het in kaart brengen van waarnemingen met behulp van karteringshokken (IFBL) in het verleden zelden werd toegepast, zijn de oude gegevens vaak moeilijk vergelijkbaar met de recente. De ecologische kennis van paddestoelen in Vlaanderen is nog onvolledig. 15

3. Paddestoelen De beschikbaarheid van de gegevens is niet altijd even evident, vermits zij niet steeds een (de?) centrale gegevensbank bereiken. Organisatie en centralisatie van de gegevens op Vlaams niveau dringen zich op. Mycologische flora s (en/of determinatiewerken) voor België of Vlaanderen zijn zeer schaars, hetgeen de inventarisatie van paddestoelen bemoeilijkt. Zelfs anderstalige naslagwerken blijken aan herziening toe te zijn. Voor het opstellen van de Rode Lijst van paddestoelen werd ervoor geopteerd gegevens te verzamelen van een beperkt aantal soorten (ca. 20% van het totaal aantal soorten). De soorten werden gekozen op grond van een aantal eenvoudige criteria. beschikbaarheid van bestaande gegevens opvallendheid op het terrein herkenbaarheid, ook door niet-specialisten bio-indicatorwaarde of relevantie m.b.t. natuurbehoud (vb. aanwezigheid op buitenlandse Rode Lijsten). 3.3. Prioritaire paddestoelen In de Likona databank werden gegevens verzameld van 1645 soorten in Vlaanderen. Naar analogie met WALLEYN & VERBEKEN (1999), beschouwen we uitsluitend de waarnemingen verricht na 1986 (in de hierna volgende bespreking wordt met de term Limburg steeds gedoeld op de provincie Limburg na 1986). Tijdens die periode werden er in de provincie Limburg nog 1500 soorten waargenomen. Van deze 1500 soorten werden er 311 ingedeeld in een Rode Lijstcategorie (Tabel 3.1). Beperken we ons tot de 4 meest kwetsbare categorieën, dan houden we voor Limburg na 1986 nog 113 soorten over die Kwetsbaar tot Uitgestorven zijn. De soorten uit deze categorieën worden getoond in tabellen 3.2 en 3.3. Tabel 3.1 Aantal paddestoelsoorten per Rode Lijstcategorie voor de provincie Limburg na 1986 RL categorie Limburg na 1986 Uitgestorven 1 Met Uitsterven Bedreigd 17 Bedreigd 41 Kwetsbaar 54 Zeldzaam 14 Waarschijnlijk Bedreigd 9 Achteruitgaand 6 Momenteel Niet Bedreigd 162 Onvoldoende Gekend 7 Totaal 311 16

3. Paddestoelen Tabel 3.2 Lijst van 59 paddestoelsoorten met Rode Lijstcategorie U, MUB of B in de provincie Limburg, met vermelding van aantal uurhokken in Limburg waarin iedere soort werd waargenomen (alfabetisch volgens wetenschappelijke naam). Nederlandse naam Wetenschappelijke naam # Uurhokken Limburg RL Vlaanderen Trechtercantarel Cantharellus tubaeformis 2 B Koperrode spijkerzwam Chroogomphus rutilus 3 B Rossige collybia Collybia distorta 2 B Hoorn van overvloed Craterellus cornucopioides 2 B Grote aderbekerzwam Disciotis venosa 6 B Brandplekribbelzwam Faerberia carbonaria 2 B Geoglossum difforme 1 B Fijngeschubde aardtong Geoglossum fallax 1 B Kleverige aardtong Geoglossum glutinosum 1 MUB Slanke aardtong Geoglossum umbratile 3 B Slijmige spijkerzwam Gomphidius glutinosus 1 MUB Roze spijkerzwam Gomphidius roseus 12 B Voorjaarskluifzwam Gyromitra esculenta 9 B Kaneelboleet Gyroporus castaneus 4 B Indigoboleet Gyroporus cyanescens 8 B Fluwelige stekelzwam Hydnellum spongiosipes 3 B Hygrocybe calyptriformis 1 B Gele wasplaat Hygrocybe chlorophana 4 MUB Scharlaken wasplaat Hygrocybe coccinea 4 MUB Veenmosvuurzwammetje Hygrocybe coccineocrenata 3 B Geelvoetwasplaat Hygrocybe flavipes 1 MUB Slijmwasplaat Hygrocybe laeta 2 MUB Wantsenwasplaat Hygrocybe obrussea 1 MUB Bleke weidewasplaat Hygrocybe pratensis var. pallida 1 U Bruingestreepte wasplaat Hygrocybe radiata 1 B Lorkenslijmkop Hygrophorus lucorum 1 B Gekroesde melkzwam Lactarius acerrimus 2 MUB Pelargoniummelkzwam Lactarius decipiens 5 B Donkere kokosmelkzwam Lactarius mammosus 8 B Gepeperde melkzwam Lactarius piperatus 4 MUB Forse melkzwam Lactarius trivialis 1 B Lactarius zonarius 1 B Haagbeukboleet Leccinum carpini 2 B Harde populierboleet Leccinum duriusculum 3 B Schubbige taaiplaat; Dwarsliggerzwam Lentinus lepideus 2 B Sparrenstinktaailing Micromphale perforans 1 MUB Beekmijtertje Mitrula paludosa 6 B Echt varkensoor Otidea leporina 2 B Tengere stekelzwam Phellodon melaleucus 5 B Verfstuifzwam Pisolithus arhizus 3 B Grote speldeprikzwam Poronia punctata 1 B Rookrussula Russula adusta 4 MUB Zwartwitte russula Russula albonigra 4 B Appelrussula Russula paludosa 6 B Jodoformrussula Russula turci 5 B Geschubde stekelzwam Sarcodon imbricatus 4 B Avondroodstekelzwam Sarcodon joeides 1 MUB Fraaie stekelzwam Sarcodon lepidus 1 B Sarcodon scabrosus 6 MUB Melkboleet Suillus granulatus 1 B Grauwe ringboleet Suillus laricinus 1 MUB Krulzoomridderzwam Tricholoma acerbum 1 MUB Witbruine ridderzwam Tricholoma albobrunneum 2 B Gele ridderzwam Tricholoma equestre 10 B Druppelvlekridderzwam Tricholoma pessundatum 3 MUB Glanzende ridderzwam Tricholoma portentosum 8 B Zeepzwam Tricholoma saponaceum 4 B Scherpe ridderzwam Tricholoma virgatum 1 MUB Vingerhoedje Verpa conica 1 B 17

3. Paddestoelen Tabel 3.3 Lijst van 54 paddestoelsoorten met Rode Lijstcategorie K in de provincie Limburg, met vermelding van aantal uurhokken in Limburg waarin iedere soort werd waargenomen (alfabetisch volgens wetenschappelijke naam). Nederlandse naam Wetenschappelijke naam # Uurhokken Limburg RL Vlaanderen Narcisamaniet Amanita gemmata 5 K Porfieramaniet Amanita porphyria 7 K Kleverige knolamaniet Amanita virosa 2 K Weerhuisje Astraeus hygrometricus 2 K Holsteelboleet Boletinus cavipes 1 K Geelnetboleet Boletus appendiculatus 1 K Vroeg eekhoorntjesbrood Boletus reticulatus 4 K Kleine bovist Bovista dermoxantha 1 K Ruitjesbovist Calvatia utriformis 9 K Hanekam (Cantharel) Cantharellus cibarius 38 K Traliestinkzwam Clathrus ruber 1 K Purperknolcollybia Collybia tuberosa 8 K Piekhaarzwammetje Crinipellis scabellus 4 K Gewimperde aardster Geastrum fimbriatum 6 K Grote vierslippige aardster Geastrum fornicatum 1 K Schotelkluifzwam Helvella macropus 7 K Gezoneerde stekelzwam Hydnellum concrescens 9 K Gele stekelzwam Hydnum repandum 6 K Ridderwasplaat Hygrocybe fornicata 1 K Hygrocybe irrigata 1 K Beemdwasplaat Hygrocybe marchii 1 K Bruinrode wasplaat Hygrocybe perplexa 1 K Papegaaizwammetje Hygrocybe psittaccina 6 K Honingwasplaat Hygrocybe reidii 1 K Geurende wasplaat Hygrocybe russocoriacea 1 K Grauwe wasplaat Hygrocybe unguinosa 3 K Violetvlekkende moerasmelkzwam Lactarius aspideus 1 K Peenrode melkzwam Lactarius fulvissimus 2 K Vleugelspoormelkzwam Lactarius pterosporus 1 K Vaaloranje melkzwam Lactarius quieticolor 7 K Oranje berkenboleet Leccinum versipelle 14 K Trechtertaaiplaat Lentinus conchatus 5 K Roze ruitertje Marasmiellus rosellus 2 K Kale knoflooktaailing Marasmius scorodonius 6 K Gewone morielje Morchella esculenta 3 K Kapjesmorielje Morchella semilibera 7 K Gewoon varkensoor Otidea onotica 6 K Zwartvoetkrulzoom Paxillus atrotomentosus 13 K Schubbige oesterzwam Pleurotus dryinus 10 K Kleine trompetzwam Pseudocraterellus undulatus 1 K Oliebolzwam Rhizina undulata 6 K Haagbeukrussula Russula carpini 1 K Braakrussula Russula emetica 69 K Honingrussula Russula melliolens 1 K Geurige russula Russula odorata 3 K Bittere kamrussula Russula pectinata 32 K Kleibosrussula Russula pseudointegra 1 K Purperrode russula Russula queletii 2 K Krulhaarkelkzwam Sarcoscypha austriaca 2 K Rode kelkzwam Sarcoscypha coccinea 1 K Fijnschubbige boleet Suillus variegatus 12 K Witte ridderzwam Tricholoma album 5 K Witte duifridderzwam Tricholoma columbetta 9 K Fijnschubbige ridderzwam Tricholoma imbricatum 7 K 18

3. Paddestoelen We kunnen geen uitspraken doen over de procentuele verdeling van Rode Lijstsoorten in Limburg t.o.v. de rest van Vlaanderen. Wel konden we nagaan hoeveel soorten paddestoelen per uurhok werden aangetroffen in de Provincie Limburg. Figuur 3.2 toont hoeveel soorten per uurhok werden opgetekend voor alle in Limburg waargenomen soorten. 1-50 51-100 101-150 151-250 251-500 Figuur 3.2 Verdeling per uurhok van alle in Limburg geïnventariseerde paddestoelensoorten. Getallen naast de kleurenlegende geven telkens klassen van het absoluut aantal soorten per uurhok. De soortenrijkste uurhokken concentreren zich in de eerste plaats rond het Vijvergebied van Midden- Limburg en in mindere mate in het Noorden van de Limburgse Kempen (t.h.v. resp. Hechtel-Eksel en Bocholt en Hamont-Achel). Een gelijkaardig patroon tekent zich af wanneer we enkel de soorten beschouwen met Rode Lijstcategorie Kwetsbaar tot en met Uitgestorven (Figuur 3.3). Deze concentratie in de spreiding van de meest bedreigde paddestoelsoorten rond het Limburgs vijvergebied werd ook vastgesteld door WALLEYN & VERBEKEN (1999). Over de provincie Limburg stelden deze auteurs vast dat: door de inventarisatie van het volledige Limburgs grondgebied deze concentratie niet te wijten was aan het toevallig intensiever bestuderen van bepaalde soortenrijke gebieden; het belang van het Vijvergebied in Midden-Limburg voor paddestoelen gelijke tred houdt met het belang van deze streek voor andere soortengroepen; geen enkele regio in Limburg behoorde tot de hot spots met meer dan 20 Rode Lijstsoorten (zie ook figuur 3.3); de Kempen m.b.t. Rode Lijstsoorten vooral belangrijk zijn voor acidofiele paddestoelen en soorten van schraal naaldbos. 19

3. Paddestoelen 1-3 4-6 7-10 11-14 15-19 Figuur 3.3 Verdeling per uurhok van alle in Limburg geïnventariseerde paddestoelensoorten, die werden onderverdeeld in de Rode Lijstcategorieën Kwetsbaar tot en met Uitgestorven. Getallen naast de kleurenlegende geven telkens klassen van het absoluut aantal soorten per uurhok. Verder werd ook een vergelijking gemaakt tussen de verschillende ecologisch functionele groepen (saprofyten, parasieten, mycorrhizavormers). Voor iedere functionele groep werd de procentuele verdeling van het aantal bestudeerde paddestoelen over de verschillende Rode Lijstcategorieën (alle behalve onvoldoende gekend ) bekeken. Hieruit bleek dat mycorrhizavormende soorten (Ridderzwammen) duidelijk sterker bedreigd waren dan saprofytische soorten (Taailingen, Ruitertjes en Collybia s). 20

3. Paddestoelen 3.4. Bedreigingen en bescherming 3.4.1. Oorzaken van achteruitgang We nemen bondig de bevindingen van WALLEYN & VERBEKEN (1999) over. Meer gedetailleerde besprekingen zijn terug te vinden in het rapport. Natuurlijke oorzaken Zoals alle soorten, zijn ook paddestoelen onderhevig aan natuurlijke successie. Vermits een groot aantal soorten echter sterk afhankelijk is van een waardplant, zal het verdwijnen van de waardplant hetzij door natuurlijke successie hetzij door andere oorzaken (vb. Iepenziekte) resulteren in de achteruitgang of het verdwijnen van de ermee geassocieerde mycoflora. Antropogene oorzaken Vermesting De depositie van stikstof is de belangrijkste oorzaak van achteruitgang van alle mycorrhizavormende paddestoelen in alle bostypen, inclusief parken en lanen. Daarnaast blijken ook heel wat saprofyten, die aan stikstofarme milieus (zoals heiden) gebonden zijn, nadeel te ondervinden van vermesting. Verzuring Vooral in slecht gebufferde, zwak zure tot basische bodems is het effect van verzuring duidelijk merkbaar. Mycorrhizavormende paddestoelen blijken minder gevoelig te zijn voor verzuring in tegenstelling tot bepaalde strooiselsaprofyten, die de verzuring van hun substraat minder goed tolereren. De Vlaamse naaldbossen hebben duidelijk te lijden onder vermesting en verzuring. In deze eertijds vrij goed ontwikkelde mycofloragebieden, overleven nu nog enkele weinig gevoelige saprofyten. Verdroging en watervervuiling Het onttrekken van water aan de bodem, met een daling van de grondwatertafel tot gevolg, is de oorzaak van de sterke achteruitgang van tientallen soorten paddestoelen die aan vochtige tot natte biotopen gebonden zijn. Aan oligotroof en zuiver water gebonden soorten of soorten die voorkomen in periodiek overstromende vloedbosjes, zijn door sterk vervuild en geëutrofieerd water zeer zeldzaam geworden. Verdwijnen van biotopen Rode Lijstsoorten worden vaak voor een belangrijk deel aangetroffen in zeldzame of bedreigde biotopen zoals heiden en vennen, moerassen, duinen enz. WALLEYN & VERBEKEN (1999) halen in het bijzonder Wasplaatgraslanden aan, waar zeer rijke fragiele paddestoelenassociaties voorkomen. Lichte bemesting, overbetreding en grondbewerking zijn nefast voor deze gemeenschappen. De wasplaatgraslanden in Vlaanderen blijken niet alleen bijzonder weinig voor te komen, ze zijn kwalitatief ook ver onder het peil van voorbeelden uit buurlanden. Een aangepaste status m.b.t. bescherming en behoud van deze biotopen dringt zich op. 21

3. Paddestoelen Bodemverdichting en erosie Bodemverdichting en/of erosie door overbetreding en intensieve recreatie (paardensport, gemotoriseerde voertuigen, mountainbikes) of het inzetten van zware machines worden als schadelijk ervaren voor de vruchtvorming van paddestoelen. Hieromtrent werd onderzoek verricht in het Zoniënwoud (VANHOLEN & DE KESEL, 1999, 2000; VANHOLEN, 2001; VANHOLEN et al., 2001). Moderne bosexploitatie Strooiselroof (het afvoeren van bladeren, naalden of delen van de humuslaag) in bossen wordt niet meer toegepast in Vlaanderen met als gevolg dat de strooisellaag toeneemt in dikte en de afbraak vertraagd wordt. Dit heeft een negatief effect op mycorrhizavormende paddestoelen. Onderzoek heeft uitgewezen dat het verwijderen van de strooisellaag (reeds door eenmalig plaggen) een gunstig effect had op de vruchtvorming van een heleboel soorten (BAAR & KUYPER, 1993; DE VRIES et al., 1993; KEIZER, 1992). Chemische verontreiniging Hoewel paddestoelen een heleboel scheikundige stoffen accumuleren, is het effect van deze vorm van verontreiniging op de achteruitgang van paddestoelen beperkt. Versnippering Doordat de sporen van paddestoelen zich over zeer grote afstanden kunnen verspreiden, wordt gesteld dat versnippering de verspreiding van paddestoelen in principe niet verhindert. Plukken Het verzamelen van (eetbare) paddestoelen blijkt op korte of middellange termijn geen invloed te hebben op de vruchtvorming van de mycelia. Het is echter niet uitgesloten dat massale pluk van traag sporenvormende soorten (vb. Cantharellen) de verspreiding van sporen verhindert en aldus de achteruitgang van de soort in de hand werkt. Elke vorm van commerciële of excessieve pluk zou nadrukkelijk verboden moeten worden. 3.4.2. Internationale bescherming Een Europese Rode Lijst (ING, 1993) werd opgesteld op basis van destijds bekende nationale of regionale Rode Lijsten. Deze lijst heeft evenwel een voorlopig karakter en is niet verbonden aan een officiële tekst, richtlijn of wet. 3.4.3. Vlaamse wetgeving In Vlaanderen is geen enkele paddestoelsoort feitelijk beschermd. Wel is het plukken van paddestoelen in gebieden die vallen onder het bosdecreet en in de meeste natuurreservaten, niet toegelaten. Een ontwerpregeling omtrent het plukken van paddestoelen zou worden voorbereid voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. 22

3. Paddestoelen 3.4.4. Beschermingsmaatregelen Naast de klassieke beschermingsmaatregelen (controle grondwatertafel, bescherming van zeldzame biotopen, tegengaan vermesting en verzuring.), kunnen enkele voor paddestoelen specifieke maatregelen aangehaald worden (KUYPER, 1994) Natuurbeheer, gericht op verschraling van de bodem, heeft vooral op mycorrhizavormende paddestoelen een gunstig effect. In permanente graslanden kan door volgehouden maaien en afvoeren zich een rijke graslandflora ontwikkelen. Door extensieve begrazing in schrale biotopen kan ook de oorspronkelijk rijke mestflora terugkeren. Het natuurlijk laten afsterven en laten liggen van bomen is belangrijk voor het behoud van heel wat saprofyten. Door terug lokaal kapresten te verbranden in bossen kan de achteruitgang van brandplekpaddestoelen worden tegengegaan. Het aanplanten van inheemse ectomycorrhizavormende boomsoorten in bossen, lanen en parken verdient voorrang op de aanplant van exoten. 23