Het Belgisch publiek pensioenstelsel: Evaluatie van voorstel tot hervorming



Vergelijkbare documenten
Uw pensioen Onze zorg Over de toekomst van uw pensioen. Een initiatief van sp.a Zandhoven 7 mei 2014 Greet van Gool

STATISTISCHE STUDIES

De budgettaire kosten van de vergrijzing

plan.be Federaal Planbureau Economische analyses en vooruitzichten

Krachtlijnen van het achtste Jaarverslag van de Studiecommissie voor de Vergrijzing

STATISTISCHE STUDIES

STATISTISCHE STUDIES

Regeerakkoord DI RUPO I:Wat met de pensioenen?

Uitdagingen voor de sociale zekerheid vanuit een macro-economisch perspectief

Pensioenen lokale besturen: gisteren, vandaag en morgen.

VGE-Congres Duurzaamheid van de zorguitgaven Tilburg, 11 oktober 2012

Model 74(93) - Verklaring over de beroepsactiviteit en de sociale uitkeringen

Regeerakkoord DI RUPO I:Wat met de pensioenen?

STATISTISCHE STUDIES

De houdbaarheid van de overheidsfinanciën in het licht van de vergrijzing

Een handleiding voor de pensioenwetgeving

3 Werknemerspensioenen

Aanbevelingen die volledig ingewilligd zijn

Model 74(93) - Verklaring over de beroepsactiviteit en de sociale uitkeringen

Hoe heeft de sociale zekerheid de crisis doorstaan?

Overzicht van de nieuwe pensioenmaatregelen in de overheidssector. 2. De verhoging van de leeftijd en loopbaanvoorwaarde voor vervroegd

Loopbaanvoorwaarde. Minimunleeftijd. Uitzonderingen lange loopbanen

Voor welke uitdagingen plaatst de vergrijzing ons?

INTERPRETATIE VAN HET BEGRIP EFFECTIEF ACTIEF

Nieuw rapport Europese Commissie: onze pensioenen zijn wél betaalbaar

INTERPRETATIE VAN HET BEGRIP EFFECTIEF ACTIEF

Wijzigingen in het wettelijke pensioen van de zelfstandige

Infonamiddag Alles wat je moet weten over je pensioen en de pensioenhervorming. ABVV Senioren regio Antwerpen 7 mei 2013 Greet van Gool

De pensioenhervorming uitgeklaard

Pensioenkloof tussen België en haar buurlanden loopt op tot 48 procent

PENSIOENREGELING voor ZELFSTANDIGEN. 65, en wat nu? Studiedienst Zenito sociaal verzekeringsfonds

Titel VII. Enkele statistische en financiële gegevens

BEDRAG VAN HET PENSIOEN

Studiecommissie voor de vergrijzing

Agenda. 2011, een bewogen jaar Waarheen met onze pensioenen? Besluit Questions & Answers

4. Kan ik een overlevingspensioen samen met een rustpensioen ontvangen?

Vragen over uw pensioen en dat van uw werknemer beantwoord

Pensioenen na de financiële crisis Zijn ze adequaat? Blijft de vergrijzing betaalbaar?

STATISTISCHE STUDIES

Welk stelsel? Wanneer met pensioen gaan?

Verhoging van de Inkomensgarantie voor Ouderen op 1 juli 2008

Pensioen: de basisprincipes

Wettelijk rustpensioen zelfstandigen. Liantis studiedienst

Federale Pensioendienst ~

Afschaffing van de pensioenbonus: tot twee keer meer pensioenen onder de armoedegrens

FOCUS "Senioren en het OCMW"

Wijzigingen in de pensioenwetgeving

Wat zijn de gevolgen van de pensioenhervormingen voor de personeelsleden van de UGent?

!ALGEMEEN ~EHEERS~OMITE VOOR HET SOCIAAL STATU UT DER ZELFSTANDIGEN

Hoeveel bedraagt de bonus? Welke diensten geven recht op een bonus? Telt de pensioenbonus mee voor het pensioen?... 6

Voor elke categorie (zie algemene methodenota) van pensioengerechtigden wordt een verdeling opgemaakt.

INHOUDSTAFEL HOOFDSTUK 1: INLEIDING 9 HOOFDSTUK 2: PENSIOENSTELSEL IN DE REGELING VOOR WERKNEMERS 11

Wet van 28 december 2011 houdende diverse bepalingen 1. TITEL 8. - Pensioenen. HOOFDSTUK 1. - Pensioenen van de overheidssector

Sociale houdbaarheid wettelijke pensioenen

EEN STERK EN BETROUWBAAR SOCIAAL CONTRACT Commissie Pensioenhervorming

Vervroegd en wettelijk pensioen

Verdere evolutie van de geharmoniseerde werkloosheid in ruime zin

RAADGEVEND COMITÉ VOOR DE PENSIOENSECTOR

Geen discriminatie van vrouwen en gepensioneerden!

Vergrijzingskosten indijken: een pleidooi voor structurele aanpassingen van de arbeidsmarkt

BELGIË 1 HET PENSIOENSTELSEL IN HOOFDLIJNEN

PROGRAMMAWET (I) VAN 27 DECEMBER (B.S. 28 december 2006, 3e editie) Uittreksels

LSLGEMEEN E3EHEERSCOMITE VOOR HET SOCIAAL STATUUT DER ZELFSTANDIGEN

DE PERFECTE STORM. Hoe de economische crisis de wereld overviel en vooral: hoe we eruit geraken. Gert Peersman & Koen Schoors.

Een terugblik op vijf decennia

Krachtlijnen van het negende Jaarverslag van de Studiecommissie voor de Vergrijzing

De evolutie van de sociale situatie en de sociale bescherming in België Samenvatting en kernboodschappen

Maandelijkse statistiek van de sociale uitkeringen. April Federale Pensioendienst ~

Naar een gelijkwaardige sociale bescherming voor zelfstandigen

Twee tot vijf jaar langer werken voor 83,2 tot 298,4 euro minder pensioen per maand

U EN UW PENSIOEN. Gevolgen van de pensioenhervorming van 2016 voor de artsen

Samenvatting van de IMA-studie. Sociaaleconomisch profiel en zorgconsumptie van personen in primaire arbeidsongeschiktheid

Evaluatie van de pensioenbonus

ONDERWERP : PENSIOENHERVORMING VOOR DE MANDATARISSEN

De pensioenkloof tussen België en haar buurlanden

Alles wat je moet weten over je pensioen en de pensioenhervorming

Gelet op de wet van 15 januari 1990 houdende oprichting en organisatie van een Kruispuntbank van de Sociale Zekerheid, inzonderheid op artikel 5;

Studiedag over pensioenen

Pensioenen Stand van zaken op 20 januari 2012

Allemaal twee tot vijf jaar langer werken voor 83,2 tot 298,4 euro minder pensioen per maand

STATISTISCHE STUDIES

De jonge uitkeringstrekkers ten laste van de RVA

DPP Workshop Pensioen

Jaarlijkse statistiek. Rijksdienst voor Pensioenen ~ Jaarlijkse statistiek van de uitkeringsgerechtigden

Directie Human Resources

Onze pensioenen onder vuur

Intergenerationele rechtvaardigheid en pensioenen. Erik Schokkaert

De loonkloof tussen vrouwen en mannen in België. Samenvatting rapport 2011

III. Het stelsel voor zelfstandigen C. Statistieken 4. Pensioenen (RVP)

Overlevingspensioenen van de overheidssector

Als zelfstandige arbeid je belangrijkste (of enige) beroepsactiviteit is, dan ben je zelfstandige in hoofdberoep.

A D V I E S Nr Zitting van dinsdag 2 mei

Pensioenkloof met buurlanden loopt op tot 49 procent

RAADGEVEND COMITE VOOR DE PENSIOENSECTOR

Pensioenen Geïntegreerde Politie. Jan Adam Secretaris ACV 2012

Pensioenkloof tussen België en zijn buurlanden loopt op tot 48 procent

FOD Sociale Zekerheid DG Zelfstandigen

Jaarlijks verslag - Synthese

Vrouw en pensioen. Jean MOUREAUX. Rijksdienst voor Pensioenen Financiële studies

Belg wil stoppen met werken op 62 jaar

Transcriptie:

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2012 2013 Het Belgisch publiek pensioenstelsel: Evaluatie van voorstel tot hervorming Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master of Science in de Economische Wetenschappen Vienna Deschrijver onder leiding van Prof. Freddy Heylen

UNIVERSITEIT GENT FACULTEIT ECONOMIE EN BEDRIJFSKUNDE ACADEMIEJAAR 2012 2013 Het Belgisch publiek pensioenstelsel: Evaluatie van voorstel tot hervorming Masterproef voorgedragen tot het bekomen van de graad van Master of Science in de Economische Wetenschappen Vienna Deschrijver onder leiding van Prof. Freddy Heylen

PERMISSION Ondergetekende verklaart dat de inhoud van deze masterproef mag geraadpleegd en/of gereproduceerd worden, mits bronvermelding. Vienna Deschrijver

Woord vooraf Het schrijven van deze scriptie was voor mij een stresserende en moeizame maar vooral interessante en leerrijke ervaring. Zonder de steun van de mensen rondom mij zou het echter nooit geworden zijn wat het nu is. Langs deze weg neem ik dan ook even de tijd om iedereen te bedanken. In de eerste plaats wil ik mijn promotor Freddy Heylen bedanken om mij de kans te geven dit pittige onderwerp onder handen te nemen en om mij telkens terug op het goede spoor te zetten wanneer ik de weg even kwijt was in de overvloed aan literatuur. Ook wil ik Tim Buyse bedanken om altijd met veel plezier tijd vrij te maken om mijn vragen te beantwoorden. Verder wil ik mijn ouders bedanken voor de financiële en mentale ondersteuning doorheen mijn studies. Eveneens een oprechte bedanking aan mijn broer die altijd in mij blijft geloven, no matter what. Tot slot ook een laatste dankwoord aan al mijn vrienden en vriendinnen die ervoor zorgden dat ik tussen het schrijven door toch de nodige ontspanning had. Ze stonden altijd klaar om een lach op mijn gezicht te toveren als ik het even moeilijk had. In het bijzonder wil ik Jasmina en Annelies bedanken voor hun luisterend oor en de vele aanmoedigende woorden. i

Inhoudsopgave Woord vooraf... i Inhoudsopgave...ii Lijst met tabellen... v Lijst met figuren... vi Inleiding... 1 1. De Belgische eerste pijlerpensioenen in een notendop... 3 1.1 Rustpensioenen... 4 1.1.1 Voorwaarden... 4 1.1.2 Uitkering... 5 1.1.2.1 Berekening pensioen... 5 1.1.2.2 Minimumpensioen... 8 1.1.3 Financiering... 9 1.2 Overlevingspensioen... 9 1.2.1 Voorwaarden... 9 1.2.2 Uitkering... 10 1.3 IGO... 10 2. Probleemstelling... 11 2.1 Het probleem van de vergrijzing... 11 2.1.1 De vergrijzing van de bevolking... 11 2.1.1.1 Definitie en oorzaken van vergrijzing... 11 2.1.1.2 Het meten van vergrijzing... 15 a. Nominale afhankelijkheidsgraad van... 15 2.1.2 Financiële houdbaarheid... 17 2.1.2.1 Wat is het probleem?... 17 2.1.2.2 Waarom is er een probleem?... 21 2.2 Sociale houdbaarheid... 22 ii

2.2.1.1 Minimumbescherming: armoederisico... 23 2.2.1.2 Levensstandaardbeveiliging: vervangingsratio... 28 3. Evaluatie oplossingsmogelijkheden... 30 3.1 Parametrische hervormingen... 30 3.2 Het belang van groei en werkgelegenheid... 32 3.2.1 Groei stimuleren... 32 3.2.1.1 Productiviteit... 32 3.2.1.2 Werkgelegenheid... 33 3.2.2 Groei en (parametrische) hervormingen: indirecte effecten... 37 3.2.1 Automatische oplossing... 38 3.3 Structurele hervormingen: een fully funded publiek pensioenstelsel... 39 3.3.1 Funded versus PAYG... 39 3.3.2 Waarom en waarom niet... 40 4. Het regeerakkoord van 2011... 41 4.1 De doorgevoerde maatregelen... 42 4.1.1 Parametrische hervormingen pensioenstelsel... 42 4.1.1.1 Het vervroegd pensioen... 42 4.1.1.2 De gelijkgestelde perioden bij werknemers... 42 4.1.1.3 De berekening van de ambtenarenpensioenen... 43 4.1.2 Maatregelen ter bevordering van de werkgelegenheid... 43 4.1.2.1 Het brugpensioen... 43 4.1.2.2 Het stelsel van de werkloosheidsverzekering... 44 4.1.2.3 De systemen van tijdskrediet en loopbaanonderbreking... 44 4.2 Impact van de maatregelen... 44 4.2.1 De budgettaire kost... 44 4.2.2 Arbeidsmarkt en economische groei... 45 4.3 De pensioenwerven... 46 5. Algemeen besluit... 48 iii

6. Bibliografie... 51 Bijlage 1: De hypothesen van het scenario/de vooruitzichten van de Studiecommissie voor de Vergrijzing... 55 Bijlage 2 : Armoederisico in % voor allerhande categorieën (2011)... 57 iv

Lijst met tabellen Tabel 1: Bruto maandbedragen gewaarborgd minimumpensioen voor een volledige loopbaan, uitgedrukt in euro (meest recente bedragen)... 9 Tabel 2: Afhankelijkheidsratio van ouderen, uitgedrukt als aantal 65-plussers per 100 inwoners in de leeftijdscategorie 15-64 (schattingen, 1950-2010)... 15 Tabel 3: Afhankelijkheidsratio van ouderen in België, uitgedrukt als aantal 65-plussers per 100 inwoners in de leeftijdscategorie 15-64 (projecties, 2015-2050 (a) )... 16 Tabel 4: Reële afhankelijkheidsgraad van ouderen in België (1970-2050 (a) )... 17 Tabel 5: Evolutie van het aantal inactieven in België, uitgedrukt in % en in duizendtallen (2000-2050 (a) )... 19 Tabel 6: Evolutie niet-werkenden relatief t.o.v. werkenden in België, uitgedrukt in duizendtallen (2010-2050)... 19 Tabel 7: De toename van de budgettaire kosten van de vergrijzing volgens het referentiescenario van de Studiecommissie voor de Vergrijzing, uitgedrukt in % van het BBP... 20 Tabel 8: Tekort (primaire balans - interest) en schuld van de overheid in België, uitgedrukt in % van BBP (1995-2012)... 22 Tabel 9: De relatieve mediaan armoederisicokloof (a) in België en de Eurozone, uitgedrukt in % van armoededrempel (2011)... 27 Tabel 10: Bruto vervangingsratio van het wettelijk pensioen voor fictief persoon, uitgedrukt in % (2006, 2010 & projectie 2050)... 29 Tabel 11: Situatie op de arbeidsmarkt: impact van alle structurele hervormingen, uitgedrukt als verschil in projectie met hervormingen en projectie zonder hervorming in %-punt... 46 v

Lijst met figuren Figuur 1: Mediaan leeftijd, uitgedrukt in jaren (schattingen, 1950-2010 (a) )... 11 Figuur 2: Levensverwachting bij de geboorte, uitgedrukt in jaren (schattingen, 1950-2010 (a) )... 12 Figuur 3: Geboortecijfer (a), uitgedrukt in aantal geboorten/1000 inwoners (schattingen, 1950-2010 (b) )... 14 Figuur 4: Evolutie werkenden en niet-werkenden in België, uitgedrukt in duizendtallen (2000-2050)18 Figuur 5: Armoederisico op basis van armoededrempel (a) per leeftijdscategorie, uitgedrukt in % (2011)... 25 Figuur 6: Armoederisico op basis van de armoededrempel (a) per activiteitstatuut voor alle 16- plussers, uitgedrukt in % (2011)... 25 Figuur 7: Evolutie armoederisico op basis van de armoededrempel (a) van mannelijke en vrouwelijke 65-plussers, uitgedrukt in % (1995-2011 (b) )... 26 Figuur 8: Minimumpensioenen, minimumrechten en IGO voor een volledige loopbaan, uitgedrukt als % van de armoededrempel (2011) (a)... 28 Figuur 9: Vergelijking netto en bruto vervangingsratio s van som wettelijk en aanvullend (tweede pijler) pensioen, uitgedrukt in % (2010) (a)... 30 Figuur 10: Projecties van de jaarlijkse reële groeivoeten van het BBP volgens het referentiescenario van oktober 2012, uitgedrukt in % (2011-2030)... 39 Figuur 11: Het aandeel gelijkgestelde periodes in de totale loopbaan, uitgedrukt in % (2008)... 43 vi

Inleiding Het is algemeen geweten dat het relatieve aandeel ouderen in de samenleving steeds toeneemt. Deze demografische ontwikkeling legt heel wat druk op de sociale zekerheid. Vooral voor het publieke pensioenstelsel betekent de vergrijzing een grote uitdaging: er moeten steeds meer pensioenen worden uitgekeerd en deze liggen dan best ook nog hoger om de sociale houdbaarheid te garanderen. Gevolg? Er is dringend nood aan een grondige hervorming van het publieke pensioenstelsel. Het dringende en actuele karakter van de pensioenproblematiek is precies de reden waarom ik dit onderwerp heb gekozen. Het doel van deze scriptie is tweeledig. In de eerste plaats wil ik de vergrijzingsproblematiek op een heldere manier omschrijven om zo eventuele onduidelijkheden weg te werken. Ten tweede wil ik duidelijkheid scheppen in het uitgebreide aanbod aan hervormingsmogelijkheden voor het publieke pensioensysteem. Het is overigens de bedoeling om deze hervormingen op een beknopte manier te evalueren en na te gaan in hoeverre ze erin slagen om de financiële houdbaarheid van de publieke pensioenen te garanderen. In het eerste hoofdstuk wordt eerst en vooral het Belgische publieke pensioensysteem wat nader toegelicht. Zowel het rustpensioen, het overlevingspensioen als de IGO (Inkomensgarantie voor Ouderen) worden in dit hoofdstuk uitgebreid behandeld. Aan welke voorwaarden moet men voldoen om een uitkering te ontvangen? Hoe wordt de uitkering precies berekend? Welke factoren zijn hierbij belangrijk? Hoe worden de uitkeringen gefinancierd? Dit zijn vragen die in het eerste hoofdstuk worden beantwoord. Het onderscheid tussen het werknemers-, zelfstandigen- en ambtenarenstelsel komt hierbij uitvoerig aan bod. De vergrijzing en de ermee gepaard gaande uitdagingen worden in het tweede hoofdstuk behandeld. Allereerst wordt het concept vergrijzing daar wat nader toegelicht. Vervolgens wordt uiteengezet hoe de vergrijzing zorgt voor een beduidende financiële druk op het bestaande publieke pensioenstelsel. Tot slot wordt de sociale houdbaarheid van de Belgische pensioenen besproken. Zowel het armoederisico als de levensstandaardbeveiliging komen aan bod. Het derde hoofdstuk gaat dieper in op voorgestelde hervormingen. In een eerste deel worden de zogenaamde parametrische hervormingen voorgesteld. Deze hervormingen hebben een directe impact op het overheidsbudget. Het belang van groei en werkgelegenheid wordt in het tweede deel benadrukt. Tot slot gaan we kort even na of een overgang naar een funded systeem realistisch is of niet. 1

In het 4 de hoofdstuk richten we ons op het Regeerakkoord van 2011. In het kader van dit akkoord werden reeds een aantal belangrijke maatregelen uitgevoerd en werden bovendien een aantal pensioenwerven aangevoerd waar in de toekomst nog aan gewerkt kan worden. Voorts gaan we na in welke mate de uitgevoerde hervormingen de geprojecteerde meerkost voor de sociale overheid heeft beïnvloed. Ten slotte worden in de conclusie naast een korte samenvatting van de belangrijkste bevindingen ook een aantal aanvullende inzichten aangebracht. 2

1. De Belgische eerste pijlerpensioenen in een notendop In België is het pensioensysteem, zoals in vele andere landen, opgebouwd uit drie pijlers. De eerste pijler omvat de wettelijke, door de overheid georganiseerde, verplichte pensioenregelingen. De tweede pijlerpensioenen worden daarentegen georganiseerd op niveau van de onderneming, sector of beroepsorganisatie. Toetreding tot deze pijler kan gebeuren op vrijwillige basis maar wordt ook soms verplicht. De derde pijler behelst de individuele, facultatieve pensioenplannen zoals het pensioensparen of de individuele levensverzekering. In deze scriptie staat voornamelijk de eerste pijler centraal. De overige pijlers worden grotendeels buiten beschouwing gelaten. (Berghman, et al., 2010) In navolging van Berghman, et al. (2010) wordt binnen de eerste pijler het onderscheid gemaakt tussen het rustpensioen, het overlevingspensioen en de inkomensgarantie voor ouderen (IGO). In wat volgt wordt elk type pensioenvoorziening nader toegelicht. (Berghman, et al., 2010, pp. 22-23) Wat betreft het rust- en overlevingspensioen bestaan er afzonderlijke stelsels voor werknemers, zelfstandigen en ambtenaren. Tot het stelsel van werknemers 1 behoren zowel bedienden en arbeiders die in de privésector tewerkgesteld zijn als niet vast-benoemde contractuele ambtenaren bij de overheid. Het stelsel voor zelfstandigen omvat dan weer alle mensen die werken voor eigen rekening of de helpers van deze mensen. Onder het ambtenarenstelsel ten slotte, vallen enkel de vast-benoemde ambtenaren bij de overheid. (De Vil, 2010) Ten slotte zijn een tweetal opmerkingen hier aan de orde. Ten eerste zullen de wettelijke pensioenstelsels worden besproken zoals ze eruit zagen vóór de structurele hervormingen die werden genomen via het regeerakkoord van 2011. Vermits de meeste wijzigingen werden aangebracht in het kader van de vergrijzingsproblematiek worden deze later nog afzonderlijk behandeld. (cf. infra) Ten tweede is het publieke pensioensysteem in België erg complex met veel uitzonderingen en bijzonder gevallen. Ook al is de omschrijving in deze scriptie reeds behoorlijk gedetailleerd, toch zijn er nog talrijke elementen die niet of slechts vaag aan bod komen. 1 Binnen het werknemersstelsel is er nog een verdere opdeling waar te nemen vermits voor bepaalde beroepscategorieën zoals mijnwerker, zeevarend, etc. afwijkende regels van toepassing zijn. Deze uitzonderingen worden voor de eenvoud echter buiten beschouwing gelaten. 3

1.1 Rustpensioenen Het wettelijk rustpensioen is de vergoeding dat ouderen ontvangen mits ze voldoen aan de noodzakelijke vereisten. In dit deel wordt uiteengezet wanneer een individu recht heeft op een rustpensioen, hoe dit rustpensioen concreet wordt berekend en tot slot op welke manier dit rustpensioen wordt gefinancierd. 1.1.1 Voorwaarden Om recht te hebben op een wettelijk rustpensioen moet je aan een tweetal voorwaarden voldoen. Deze voorwaarden zijn grotendeels gelijk voor zowel werknemers, zelfstandigen als ambtenaren. (Gieselink, Peeters, Van Gestel, Jos, & Van Buggenhout, 2001) Ten eerste is er een leeftijdsvoorwaarde. In België bedraagt de standaard pensioengerechtigde leeftijd momenteel 65 jaar voor zowel mannen als vrouwen. Niettemin is het voor werknemers mogelijk om reeds op 60-jarige leeftijd op pensioen te gaan wanneer men minstens een loopbaan van 35 jaar achter de rug heeft. (De Rijksdienst voor Pensioenen, 2013a) Dit recht op vervroegd pensioen moet onderscheiden worden van het voltijds brugpensioen 2. Deze laatstgenoemde regeling voorziet namelijk niet in een pensioen, zoals de naam doet vermoeden, maar in een aanvullende vergoeding voor bepaalde oudere werknemers in geval van ontslag. (Rijksdienst voor Arbeidsvoorziening, 2013) Ook zelfstandigen kunnen vervroegd op pensioen gaan vanaf hun 60 ste. Wanneer ze een loopbaan van minder dan 43 jaar hebben, brengt een dergelijke vervroegde aftreding echter een aanzienlijke daling in het pensioenbedrag teweeg. Deze pensioenvermindering kan oplopen tot 25% bij vervroegde pensionering op 60-jarige leeftijd. Ten slotte is voor ambtenaren vervroegd pensioen vanaf 60 jaar mogelijk wanneer ze minstens 5 jaar dienst hebben (De Vil, 2010; Berghman, et al., 2010) Ten tweede mag er geen beroepsactiviteit meer worden uitgeoefend, tenzij dit gebeurd binnen de grenzen van de wettelijk opgelegde regels. Zo moet de beroepsactiviteit worden aangegeven en mogen de inkomsten die eraan verbonden zijn de opgelegde grenzen niet overschrijden. Deze grenzen zijn afhankelijk van het statuut van de gerechtigde. (Rijksdienst voor Pensioenen, 2013b; Berghman, et al., 2010) 2 Vanaf 1 januari 2012 spreekt men van het stelsel van werkloosheid met bedrijfstoeslag. (cf. infra) 4

1.1.2 Uitkering 1.1.2.1 Berekening pensioen In tegenstelling tot de toelatingsvoorwaarden is de berekeningswijze van het pensioen wel afhankelijk van het statuut van de gerechtigde. In wat volgt wordt voor elk van de stelsels de specifieke berekening kort toegelicht. a. Werknemers Algemeen Bij werknemers is de berekening van pensioenen afhankelijk van een drietal factoren. Een eerste factor betreft het geherwaardeerde bruto loon. Algemeen kan worden gesteld dat hogere bruto lonen gedurende de loopbaan leiden tot meer pensioen. Dit is echter enkel het geval zolang de in aanmerking genomen lonen minder bedragen dan het wettelijke grensbedrag. Dit loonplafond bedroeg in 2012 51.092,44 euro per jaar. Merk op dat de bruto lonen bij de berekening van het pensioen worden geherwaardeerd om ze aan te passen aan de kosten voor levensonderhoud op het moment van uittreding. Op die manier wordt het effect van inflatie geneutraliseerd. (De Rijksdienst voor Pensioenen, 2013c; Berghman, et al., 2010) Een tweede factor waar rekening mee wordt gehouden is de loopbaan(duur). Algemeen wordt gesteld dat een volledige loopbaan 45 jaar duurt. Bijgevolg neemt men per loopbaanjaar 1/45 van het brutoloon ter berekening van het totaal pensioen. Op die manier heeft elk loopbaanjaar eenzelfde gewicht in het pensioen. (Gieselink, Peeters, Van Gestel, Jos, & Van Buggenhout, 2001) Ten slotte is het pensioenbedrag van een werknemer in België ook afhankelijk van de gezinstoestand. Concreet gebruikt men bij de berekening ofwel de gezinscoëfficiënt van 75% wanneer de gepensioneerde gehuwd is met een individu die beschikt over geen of een beperkt inkomen, ofwel de alleenstaandencoëfficiënt van 60% voor elke andere gepensioneerde. Een man die gehuwd is met een niet-werkende vrouw zal ceteris paribus dus een hoger pensioen ontvangen dan een alleenstaande man. (Berghman, et al., 2010) Bijzonderheden In bepaalde omstandigheden wordt echter afgeweken van de bovenstaande standaard berekening van het werknemerspensioen. De meest opvallende afwijkingen worden hier besproken. Ten eerste houdt men bij de berekening van het wettelijk pensioen voor werknemers naast het effectief verdiende loon ook rekening met een loon dat fictief wordt toegekend voor periodes waarin men arbeidsongeschikt, onvrijwillig werkloos, bruggepensioneerd, etc. was. Dit zijn de zogenaamde 5

gelijkgestelde periodes. Ook al wordt er gedurende dergelijke periodes eigenlijk geen beroepsinkomen verworven, toch worden pensioenrechten opgebouwd. Verder wordt ook afstand genomen van de standaard berekening wanneer het loon lager blijkt te liggen dan een bepaald gewaarborgd minimumloon of minimumrecht. Het werknemerspensioen voor het betreffende jaar zal dan worden berekend op basis van dat gewaarborgd minimumloon in plaats van het daadwerkelijk verkregen brutoloon. Hiervoor dient de gerechtigde werknemer evenwel minstens 15 jaar te hebben gewerkt met een minimum van 1/3 van een volledige loopbaan. Bovendien mag het pensioenbedrag na toepassing van het minimumrecht niet meer bedragen dan een bepaald plafond. In december 2012 bedroeg dit plafond 17 866,12 euro voor een gezin en 14 292,89 euro voor een alleenstaande. Het daadwerkelijke minimumrecht bedroeg op dat moment 22 189,36 euro per kalenderjaar (312 dagen). Vooraleer enige vergelijking kan worden doorgevoerd moet dit bedrag enerzijds worden teruggebracht op het niveau van het desbetreffende jaar door te delen door de herwaarderingscoëfficiënt, en anderzijds worden aangepast aan de intensiteit van tewerkstelling, gedefinieerd als het aantal gewerkte dagen ten opzichte van het aantal dagen in een kalenderjaar. (De Rijksdienst voor Pensioenen, 2013c; De Vil, 2010) Ten slotte is er ook nog de pensioenbonus. De pensioenbonus werd in 2007 in de context van het Generatiepact ingevoerd met als doel het langer werken aan te moedigen. Voor al wie na de leeftijd van 62 of na een loopbaan van reeds 44 jaar nog steeds aan het werk is wordt een extra beloning uitgekeerd. Sinds 1 december 2012 bedraagt de pensioenbonus bruto 2,2524 euro per dag van effectieve tewerkstelling. (De Rijksdienst voor Pensioenen, 2013d) Formule Op basis van bovenstaande informatie kan de jaarlijkse berekening die wordt doorgevoerd ter bepaling van het wettelijke werknemerspensioen op een vereenvoudigde manier worden voorgesteld door de onderstaande formule. Met : - - - Mits een bijkomende indexering en herwaardering om het resultaat aan te passen aan respectievelijk de evolutie van de levensduurte, weergegeven door de index van consumptieprijzen, en aan de 6

stijgingen in het algemene welvaartspeil kan het uiteindelijke pensioenbedrag worden berekend. Op die manier zijn de pensioenen zowel koopkracht- als welvaartsvast. (Berghman, et al., 2010) b. Zelfstandigen De berekeningswijze van de pensioenen voor zelfstandigen is gelijkaardig aan deze voor werknemers. De drie factoren op basis waarvan het pensioen voor werknemers wordt berekend zijn namelijk ook bepalend voor het zelfstandigenpensioen 3. Daarenboven dient men bij zelfstandigen nog rekening te houden met een bijkomende factor: de harmonisatiecoëfficiënt. Deze coëfficiënt kan worden gedefinieerd als de verhouding tussen de bijdragen die door zelfstandigen voor hun pensioen worden betaald en de bijdragen die door werknemers voor hun pensioen worden betaald. Het doel van de coëfficiënt is de verhouding bijdragen/pensioen bij zelfstandigen meer in overeenstemming brengen met de corresponderende verhouding bij werknemers. Deze aanpassing is noodzakelijk vermits werknemers veel meer bijdragen leveren dan zelfstandigen. Uitgaande van de vereiste dat eenzelfde bijdrage tot eenzelfde pensioen moet leiden in het werknemers- en zelfstandigenstelsel zou het pensioen voor een zelfstandige, berekend zonder harmonisatiecoëfficiënt, erg laag uitvallen. (Gieselink, Peeters, Van Gestel, Jos, & Van Buggenhout, 2001) Verder wordt in het zelfstandigenstelsel ook gebruik gemaakt van gelijkgestelde periodes en pensioenbonussen. Er is daarentegen geen minimumrecht voorzien zoals bij werknemers. (Gieselink, Peeters, Van Gestel, Jos, & Van Buggenhout, 2001) c. Ambtenaren Algemeen Wat betreft ambtenaren wijkt de berekeningswijze voor het rustpensioen sterk af van dat van werknemers en zelfstandigen. Nochtans zijn ook hier het loon en de duur van de loopbaan bepalend voor het pensioen. Deze factoren worden echter op een totaal verschillende manier verwerkt in de berekening. Zo is het ambtenarenpensioen niet afhankelijk van het totale loon over de volledige loopbaan zoals bij de voorgaande statuten, maar wel van een refertewedde. Dit refertewedde komt overeen met het gemiddelde van de bezoldiging van de laatste vijf jaar van de loopbaan. Vermits de lonen in België sterk steunen op het principe van anciënniteit zorgt deze methode ervoor dat ambtenaren over het algemeen een beduidend hoger pensioen ontvangen dan werknemers en zelfstandigen. Wat betreft de lengte van de loopbaan kent men bij de berekening aan elk jaar 1/60 4 van het refertewedde toe. Wanneer men dan een volledige loopbaan heeft bedraagt het pensioen 3 Er is hier geen sprake van lonen maar van beroepsinkomsten. (Berghman, et al., 2010) 4 Deze breuk of tantième kan ook andere waarden aannemen, afhankelijk van de beroepscategorie van de pensioengerechtigde in kwestie. Voor politieagenten gebruikt men bijvoorbeeld 1/50. Dit impliceert dat een kortere loopbaan volstaat om het maximumpensioen te verkrijgen. (De Vil, 2010) 7

45/60 of 75% van het refertewedde. Dit is tevens het maximum dat een ambtenaar aan pensioen kan ontvangen. Tot slot merken we op dat de gezinssituatie niet van belang lijkt te zijn voor het ambtenarenpensioen. Dit komt doordat het ambtenarenpensioen gewoonlijk aanzien wordt als een individueel recht. (De Vil, 2010; Berghman, et al., 2010) Bijzonderheden Net als bij de twee voorgaande pensioenstelsels zijn ook bij het stelsel voor de ambtenaren een aantal bijzonderheden terug te vinden. In beperkte mate vergelijkbaar met de pensioenbonus bij zelfstandigen en werknemers is er bijvoorbeeld het rustpensioencomplement voor ambtenaren. Deze bonus beloont ambtenaren die na hun 60 ste nog tewerkgesteld zijn. (De Vil, 2010) Verder is er het zogenaamde perequatie systeem. Dit systeem zorgt ervoor dat een stijging van de wedden van de nog werkende ambtenaren leidt tot een verhoging van de rustpensioenen van de reeds gepensioneerde ambtenaren. Dit systeem maakt de ambtenarenpensioenen verhoudingsgewijs nóg gunstiger. Door de toepassing van het refertewedde enerzijds (cf. supra) en het systeem van perequatie anderzijds, zal de overgang van loon naar pensioen dan ook veel minder bruusk zijn bij ambtenaren. (Berghman, et al., 2010) Formule Samengevat kan de berekening van het ambtenarenpensioen worden voorgesteld door de onderstaande formule: 1.1.2.2 Minimumpensioen Wanneer het op basis van de voorgaande berekeningen gebaseerde pensioen onvoldoende blijkt te zijn kan het bedrag onder bepaalde voorwaarden worden opgetrokken tot een bepaald minimumpensioen. Zowel werknemers, zelfstandigen als ambtenaren kunnen beroep doen op een dergelijk minimumpensioen. Werknemers en zelfstandigen moeten hiervoor minstens 2/3 van een volledige loopbaan gewerkt hebben, bij ambtenaren is 20 jaren dienst vereist. (De Vil, 2010) De concrete waarde van het minimumpensioen is afhankelijk van de gezinstoestand en de duur en intensiteit van tewerkstelling. In tabel 1 worden de maximum bedragen voor beide gezinssituaties en voor elk van de statuten weergegeven. 8

Tabel 1: Bruto maandbedragen gewaarborgd minimumpensioen voor een volledige loopbaan, uitgedrukt in euro (meest recente bedragen) Rustpensioen gezinsbedrag Rustpensioen alleenstaande Werknemers 1386,33 1109,41 Zelfstandigen 1386,4 1047,84 Ambtenaren (a) 1546,13 1236,93 (a) Bij ambtenaren verschillen de minimumpensioenen naargelang de reden voor oppensioenstelling. Hier worden de waarden weergegeven voor de personen die op pensioen gaan wegens leeftijd of anciënniteit. Er gelden echter andere waarden wanneer de reden voor pensionering lichamelijke ongeschiktheid is. Bron: Rijksdienst voor Pensioenen (RVP), Rijksdienst voor de Sociale Verzekeringen der Zelfstandigen (RSVZ) & Pensioendienst voor de Overheidssector (PDOS) 1.1.3 Financiering De financiering van de rustpensioenen gebeurt in België op basis van het principe van repartitie. Hierbij wordt sterk gesteund op intergenerationele solidariteit aangezien de huidige pensioenen worden betaald aan de hand van de huidige bijdragen van de actieve bevolking. Tegenover repartitie staat kapitalisatie. Wanneer een pensioenstelsel functioneert volgens het kapitalisatieprincipe dan worden gedurende de loopbaan bijdragen gestort op een individuele rekening die vervolgens worden belegd in pensioenfondsen. Eens op pensioen wordt het opgespaarde geld inclusief renteopbrengsten uitgekeerd. De twee overige pijlers binnen het publieke pensioensysteem zijn in tegenstelling tot de eerste pijler gebaseerd op het kapitalisatiebeginsel. (Pacolet & Strengs, 2010) 1.2 Overlevingspensioen 1.2.1 Voorwaarden Het overlevingspensioen is een uitkering dat de echtgenoot of echtgenote van een werknemer, zelfstandige of ambtenaar kan verkrijgen bij diens overlijden. Vermits de gerechtigde nog steeds een rustpensioen kan ontvangen gaat het hier om een aanvullend pensioen. Om recht te hebben op dit aanvullend pensioen dient men aan twee algemene voorwaarden te voldoen. Ten eerste is er net zoals bij de rustpensioenen een leeftijdsvoorwaarde. Een overlevingspensioen wordt in principe pas uitgekeerd wanneer de langstlevende minstens 45 jaar oud is. Gedurende één jaar zorgt het tijdelijk overlevingspensioen er evenwel voor dat mensen die niet voldoen aan de leeftijdsvoorwaarde toch wat financiële steun krijgen. Ten tweede moeten de overledene en diens echtgenoot of echtgenote op het moment van overlijden minstens één jaar gehuwd geweest zijn. Zijn de personen in kwestie 9

minder dan één jaar gehuwd, dan kan de uitkering toch nog worden toegekend wanneer ze voorafgaand aan het huwelijk wettelijk samenwoonden en de som van de perioden van wettelijk samenwonen en het daaropvolgend huwelijk bovendien minstens één jaar bedraagt. (Rijksdienst voor Pensioenen, 2013e; Berghman, et al., 2010) In heel wat situaties wordt echter van deze algemene voorwaarden afgeweken. Vermits deze afwijkingen echter weinig tot niet relevant zijn voor deze scriptie, wordt hier niet verder op ingegaan. 1.2.2 Uitkering Het bedrag van het overlevingspensioen wordt berekend op basis van het rustpensioen van de overleden 5 echtgenoot of echtgenote. Wanneer dit rustpensioen werd berekend aan de hand van de gezinscoëfficiënt, dan zal het overlevingspensioen 80% van dit rustpensioen bedragen. Werd het rustpensioen van de overledene daarentegen berekend op basis van de alleenstaandencoëfficiënt, dan kent het overlevingspensioen dezelfde omvang als dit rustpensioen. Merk op dat er net als bij het rustpensioen ook bij het overlevingspensioen een gewaarborgd minimum voorzien is. (Rijksdienst voor Pensioenen, 2013e) Het is echter mogelijk dat de overledene de pensioengerechtigde leeftijd nog niet bereikt had. In dat geval zal men een fictief rustpensioen gebruiken om het overlevingspensioen te berekenen. (Berghman, et al., 2010) 1.3 IGO De het laatste type pensioenvoorziening binnen de eerste pijler is de Inkomen Garantie voor Ouderen (IGO). De IGO is een bijstandsuitkering voor ouderen die over onvoldoende financiële middelen beschikken. Het is in principe het laatste vangnet voor gepensioneerden. De IGO kan worden beschouwd als de wettelijke armoededrempel. (Rijksdienst voor Pensioenen, 2013f; De Vil, 2010) Elke EU-burger, staatloze of erkende vluchteling die de pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar heeft bereikt en bovendien zijn hoofdverblijfplaats in België kan beroep doen op de IGO. Wanneer iemand aan dit profiel voldoet zal vervolgens een grondig onderzoek worden gevoerd naar de bestaansmiddelen en eventuele pensioenrechten. Hierbij wordt niet enkel rekening gehouden met 5 Dit moet worden genuanceerd vermits ook aan gescheiden partners en wezen een overlevingspensioen kan worden toegekend. Wat betreft gescheiden partners is dit mogelijk voor zowel werknemers als ambtenaren, het overlevingspensioen voor wezen kan echter enkel worden verkregen in het ambtenarenstelsel. (Berghman, et al., 2010) 10

1950 1955 1960 1965 1970 1975 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2010 de middelen van de gerechtigde zelf maar ook met de middelen van de personen waarmee de gerechtigde de hoofdverblijfplaats deelt. Hoe hoger de bestaansmiddelen en pensioenen zijn, hoe lager de uiteindelijke uitkering zal zijn. (Rijksdienst voor Pensioenen, 2013f; Berghman, et al., 2010) 2. Probleemstelling 2.1 Het probleem van de vergrijzing 2.1.1 De vergrijzing van de bevolking 2.1.1.1 Definitie en oorzaken van vergrijzing Het concept vergrijzing duidt op een groeiend aandeel ouderen 6 in de totale bevolking van een land, met een forse toename van de mediaan-leeftijd als gevolg. Zoals in figuur 1 kan worden waargenomen is een dergelijke bevolkingsveroudering een wereldwijd fenomeen. In de literatuur worden doorgaans drie factoren verantwoordelijk geacht voor deze demografische ontwikkeling. (Bloom, Boersch-Supan, McGee, & Seike, 2011) Figuur 1: Mediaan leeftijd, uitgedrukt in jaren (schattingen, 1950-2010 (a) ) 42,0 40,0 38,0 36,0 34,0 32,0 30,0 28,0 26,0 24,0 22,0 20,0 18,0 Totaal Meer ontwikkelde regio's Minder ontwikkelde regio's (incl. China) Europa België (a) De categorie meer ontwikkelde regio s omvat Europa, Noord-Amerika, Australië/Nieuw-Zeeland en Japan. Tot de minder ontwikkelde regio s behoren alle regio s in Afrika, Azië (excl. Japan), Latijns-Amerika en de Caraïben en ook nog Melanesië, Micronesië en Polynesië. 6 Met ouderen wordt doorgaans de 65-plussers bedoeld. 11

1950-1955 1955-1960 1960-1965 1965-1970 1970-1975 1975-1980 1980-1985 1985-1990 1990-1995 1995-2000 2000-2005 2005-2010 Bron: United Nations Population Division, Department of Economic and Social Affairs (World Population Prospects: The 2010 Revision) a. Stijgende levensverwachting Een eerste oorzaak van de steeds ouder wordende bevolking is de aanhoudende stijging van de levensverwachting 7 bij de geboorte, zoals weergegeven in figuur 2. Een Belg die werd geboren tussen 1950 en 1955 wordt verwacht gemiddeld 68,4 jaar te leven. Voor een Belg die werd geboren tussen 2005 en 2010 mag daar maar liefst ruim 10 jaar worden bijgeteld. Dit betekent dat de levensverwachting de voorbije 55 jaar per jaar met bijna 2,5 maanden is gestegen. De achterliggende redenen voor deze significante toename zijn talrijk: een sterk verbeterde hygiëne, een daling van de kindersterfte, een zeer sterke vooruitgang in de medische wetenschap, een grotere variatie in voeding, etc.. Figuur 2: Levensverwachting bij de geboorte, uitgedrukt in jaren (schattingen, 1950-2010 (a) ) 80 75 70 65 60 55 50 45 40 Totaal Meer ontwikkelde regio's Minder ontwikkelde regio's (incl. China) Europa België (a) De categorie meer ontwikkelde regio s omvat Europa, Noord-Amerika, Australië/Nieuw-Zeeland en Japan. Tot de minder ontwikkelde regio s behoren alle regio s in Afrika, Azië (excl. Japan), Latijns-Amerika en de Caraïben en ook nog Melanesië, Micronesië en Polynesië. Bron: United Nations Population Division, Department of Economic and Social Affairs (World Population Prospects: The 2010 Revision) 7 Merk op dat sommige auteurs het begrip vergrijzing enkel gebruiken wanneer het gaat om veroudering ten gevolge van een stijgende levensverwachting. In deze scriptie definiëren we het concept echter ruimer en verwijst vergrijzing naar de veroudering in het algemeen, rekening houdend met alle mogelijke oorzaken. 12

b. Ontgroening Een tweede demografisch fenomeen die aan de oorsprong ligt van de vergrijzing is het dalende geboortecijfer en de ermee gepaard gaande ontgroening. Met ontgroening wordt de afname van het aandeel jongeren in de totale bevolking bedoeld. Zoals in figuur 3 kan worden waargenomen is het totaal aantal geboorten per 1000 inwoners over de voorbije 60 jaar nagenoeg gehalveerd. Deze trend kan opnieuw worden toegeschreven aan een tal van factoren, waarvan een aantal nader worden toegelicht. Een eerste verklaring is de mentaliteitswijziging inzake de omvang van het gezin. Een groot gezin wordt vandaag de dag niet langer als optimaal beschouwd. Door de invoering van allerhande sociale wetten zijn het niet meer de kinderen die moeten instaan voor de inkomenszekerheid, met een daling van de optimale gezinsgrootte als gevolg. De nadruk ligt niet meer op de kwantiteit maar wel op de kwaliteit van kinderen. Als vanzelfsprekend is ook het verdwijnen van de taboes rond anticonceptiva en abortus een belangrijke factor ter verklaring van de dalende trend in het geboortecijfer. Andere factoren die van belang zijn, zijn bijvoorbeeld het verminderd aantal huwelijken, het hogere gemiddeld scholingsniveau van vrouwen en de toename van de arbeidsmarktmogelijkheden voor vrouwen. Merk op dat er zich ook een roltrapmechanisme voordoet: Als de vrouwen op vruchtbare leeftijd, om welke reden dan ook, beslissen om minder kinderen te produceren, dan zal de bevolking 15 jaar later logischerwijs minder vrouwen op vruchtbare leeftijd tellen. (Bloom, Canning, & Fink, 2009, p. 5) 13

1950-1955 1955-1960 1960-1965 1965-1970 1970-1975 1975-1980 1980-1985 1985-1990 1990-1995 1995-2000 2000-2005 2005-2010 Figuur 3: Geboortecijfer (a), uitgedrukt in aantal geboorten/1000 inwoners (schattingen, 1950-2010 (b) ) 44 42 40 38 36 34 32 30 28 26 24 22 20 18 16 14 12 10 8 Totaal Meer ontwikkelde regio's Minder ontwikkelde regio's (incl. China) Europa België (a) De grootheid die hier wordt gebruikt is de crude birth rate(cdr). Deze variabele geeft het geboortecijfer over een specifieke periode in een bepaalde regio per 1000 inwoners weer. (b) De categorie meer ontwikkelde regio s omvat Europa, Noord-Amerika, Australië/Nieuw-Zeeland en Japan. Tot de minder ontwikkelde regio s behoren alle regio s in Afrika, Azië (excl. Japan), Latijns-Amerika en de Caraïben en ook nog Melanesië, Micronesië en Polynesië. Bron: United Nations Population Division, Department of Economic and Social Affairs (World Population Prospects: The 2010 Revision) c. Pappie- en mammieboom Ten slotte is ook de naoorlogse babyboomgeneratie medeverantwoordelijk voor de vergrijzing van de samenleving. Ruim gedefinieerd omvat de babyboomgeneratie alle mensen geboren in de periode 1945-1965. Deze omvangrijke bevolkingsgroep bereikt geleidelijk aan de pensioenleeftijd waardoor het relatieve aandeel ouderen in de populatie sterk toeneemt. (Bloom, Boersch-Supan, McGee, & Seike, 2011, p. 1) 14

2.1.1.2 Het meten van vergrijzing a. Nominale afhankelijkheidsgraad van ouderen Aan de hand van afhankelijkheidsratio s is het mogelijk om een concreet cijfer te plakken op de vergrijzing. De algemene demografische afhankelijkheidsgraad van ouderen wordt gedefinieerd als de verhouding tussen het totaal aantal leden van de bevolking met een leeftijd hoger dan 65 en de bevolking op beroepsactieve leeftijd, zijnde de mensen behorende tot de groep 15- tot 64-jarigen. (Hindriks & Van de Cloot, 2011) Hoe hoger de afhankelijkheidsratio, hoe meer ouderen per lid van de potentiële beroepsbevolking. Tabel 1 geeft voor een aantal Europese landen deze ratio weer voor de periode 1950-2010. Met uitzondering van Ierland kan in al deze landen een stijgende trend worden waargenomen. In tabel 2 worden de vooruitzichten van de afhankelijkheidsratio van ouderen tot 2010 voorgesteld. Uit deze gegevens kan worden afgeleid dat de groei van deze ratio duidelijk blijft aanhouden in alle landen, zelfs in Ierland. (United Nations, 2011) Tabel 2: Afhankelijkheidsratio van ouderen, uitgedrukt als aantal 65-plussers per 100 inwoners in de leeftijdscategorie 15-64 (schattingen, 1950-2010) 1950 1955 1960 1965 1970 1975 1980 1985 1990 1995 2000 2005 2010 België 16,2 17,2 18,6 19,9 21,2 21,8 22,1 20,6 22,3 24,0 25,7 26,2 26,5 Frankrijk 17,3 18,1 18,8 19,4 20,6 21,5 21,9 19,6 21,3 23,2 24,7 25,2 25,9 Duitsland 14,5 15,7 17,1 19,4 21,7 23,3 23,7 21,0 21,5 22,6 24,0 28,6 30,8 Nederland 12,2 13,5 14,6 15,3 16,2 16,9 17,4 17,5 18,5 19,3 20,0 20,8 22,9 Spanje 10,9 11,8 12,7 13,8 15,5 16,6 17,8 18,6 20,6 22,6 24,7 24,4 24,9 Italië 12,4 13,3 14,5 15,5 17,2 19,2 20,7 19,5 21,8 24,4 27,1 29,6 31,0 Zweden 15,5 16,7 18,1 19,1 20,9 23,5 25,4 26,7 27,7 27,4 26,7 26,4 28,0 VK 16,2 17,2 18,1 18,9 20,7 22,4 23,3 23,0 24,1 24,5 24,3 24,2 25,1 Ierland 18,2 18,4 19,4 19,5 19,4 18,6 18,4 18,2 18,5 17,8 16,7 16,2 17,4 Finland 10,5 11,0 11,5 12,1 13,8 15,8 17,7 18,3 19,9 21,3 22,2 23,9 26,0 VS 12,8 14,3 15,3 15,8 15,9 16,3 17,1 17,9 19,0 19,2 18,7 18,4 19,5 Bron: United Nations Population Division, Department of Economic and Social Affairs (World Population Prospects: The 2010 Revision) 15

Tabel 3: Afhankelijkheidsratio van ouderen in België, uitgedrukt als aantal 65-plussers per 100 inwoners in de leeftijdscategorie 15-64 (projecties, 2015-2050 (a) ) 2015 2020 2025 2030 2035 2040 2045 2050 België 29,0 31,7 35,0 38,8 41,9 43,7 44,2 44,2 Frankrijk 29,6 32,9 35,8 38,9 41,3 43,1 43,1 43,4 Duitsland 32,8 36,0 40,8 48,2 55,1 56,1 56,3 56,5 Nederland 27,3 31,1 35,4 40,7 45,5 48,0 47,3 46,0 Spanje 27,1 29,0 32,1 36,7 42,7 49,9 57,9 61,9 Italië 33,9 36,0 38,8 43,8 50,4 57,1 61,2 61,7 Zweden 31,9 34,1 35,7 37,9 40,0 41,3 41,8 42,3 VK 27,8 29,4 31,4 34,4 37,3 38,5 38,8 39,9 Ierland 20,0 22,5 24,9 27,5 30,3 33,8 37,6 40,6 Finland 32,2 37,0 40,6 43,5 44,7 43,8 44,1 44,8 VS 22,2 25,3 29,2 32,7 34,0 34,7 34,6 35,4 (a) Bij de bepaling van de vooruitzichten wordt uitgegaan van een gemiddelde vruchtbaarheidsgraad. Bron: United Nations Population Division, Department of Economic and Social Affairs (World Population Prospects: The 2010 Revision) a. Reële afhankelijkheidsgraad van ouderen Zich baseren op de afhankelijkheid van 65-plussers ter bepaling van de mate van vergrijzing kan echter leiden tot een niet volledig waarheidsgetrouwe weergave van de mate van vergrijzing. Er wordt namelijk geen rekening gehouden met de toename in de levensverwachting van ouderen, terwijl dit wordt aanzien als een belangrijke oorzaak van de vergrijzing. (cf. supra) Een 65-jarige in 1950 wordt losweg gelijkgesteld aan een 65-jarige in 2010. Aangezien daarnet werd vastgesteld dat de levensverwachting echter sterk is toegenomen, is dit niet noodzakelijk correct. Beter dan het berekenen van deze nominale afhankelijkheidsgraad voor de bepaling van de vergrijzing is dan ook een reëel alternatief waarin wel rekening wordt gehouden met het feit dat we steeds langer leven. Bij een dergelijk alternatief wordt de leeftijdsdrempel in de formule geleidelijk opgetrokken in functie van de toegenomen levensverwachting op 65 jaar. (Hindriks & Van de Cloot, 2011) In tabel 2 vertrekken we van een leeftijdsdrempel van 60 jaar in 1970. De levensverwachting op 65 jaar is tussen 1970 en 2010 met ruim 5 jaar toegenomen 8, met als gevolg dat de drempel bij de berekening van de afhankelijkheidsgraad in 2010 ook met 5 jaar werd verhoogd. Op een gelijkaardige manier werd ook de drempel van de geprojecteerde ratio in 2050 opnieuw verhoogd. 8 Een toename van 13,91 jaar tot 19,6 jaar (Eurostat). 16

Tabel 4: Reële afhankelijkheidsgraad van ouderen in België (1970-2050 (a) ) 1970 2010 2050 (60+)/(15-59) 32,99 - - (65+)/(15-64) - 26,53 - (70+)/(15-69) - - 31,53 (a) Bij de bepaling van de vooruitzichten wordt uitgegaan van een gemiddelde vruchtbaarheidsgraad. Bron: Eigen berekeningen a.d.h.v. gegevens van de United Nations Population Division, Department of Economic and Social Affairs (World Population Prospects: The 2010 Revision) Wanneer we de resultaten in tabel 2 vergelijken met de waarden uit figuur 5 en tabel 1 kunnen opmerkelijke verschillen worden vastgesteld. Zo bedroeg de nominale afhankelijkheidsgraad in 1970 slechts 21,2 terwijl het reële alternatief 32,99 bedroeg. Nog opvallender is het verschil in de evolutie van de afhankelijkheidsgraad van ouderen. De nominale versie van de ratio kende tussen 1970 en 2010 een lichte daling en wordt verwacht toe te nemen tot maar liefst 44,2 in 2050. De reële afhankelijkheidsgraad van ouderen daarentegen lag in 2010 onder deze van 1970. De ratio wordt wel verwacht te stijgen, maar het geprojecteerde niveau in 2050 ligt nog steeds onder het niveau van 1970. 2.1.2 Financiële houdbaarheid 2.1.2.1 Wat is het probleem? Uit het voorgaande weten we dit: de vergrijzing zorgt voor een sterke wijziging van de samenstelling van de bevolking naar leeftijd. Deze verschuiving in de leeftijdsstructuur zorgt op zijn beurt voor een gewijzigde beroepsbevolking. Een potentieel probleem dringt zich hier op vermits deze wijziging tot een toename van de uitgaven van de sociale zekerheid kan leiden. (De Swert, 2011) Op figuur 4 wordt concreet voor België de (verwachte) evolutie van het aantal effectief werkenden en het aantal niet-werkenden grafisch weergegeven. In tegenstelling tot wat in de vergrijzingscontext vaak wordt beweerd 9 kent de curve voor de werkenden een onafgebroken stijgend verloop over de geobserveerde periode. Kortom: gedurende de voorbije jaren nam het aantal werkenden toe en ook voor de komende decennia verwacht men dat er steeds meer werkenden zullen bijkomen. Op figuur 9 In de literatuur omtrent de budgettaire gevolgen van de vergrijzing maakt men vaak de fout door niet het hele verhaal te vertellen. Vaak wordt er namelijk enkel gesproken over de toename van de pensioenuitkeringen. Wat men dan vergeet is dat andere uitgavenposten van de sociale zekerheid ook kunnen wijzigen. Bovendien stelt men het probleem vaak voor op basis van de bevolking op beroepsactieve leeftijd. Vermits enkel de effectief werkenden bijdragen leveren, leidt dit uiteraard tot een vertekend beeld de problematiek. 17

4 kan verder ook de evolutie van het aantal niet-werkenden worden waargenomen. Dit aantal neemt insgelijks toe in absolute zin tussen 2000 en 2050. Aangezien het de werkenden zijn die bijdragen leveren aan de sociale zekerheid terwijl de nietwerkenden uitkeringen ontvangen zou er een budgettair probleem zijn wanneer het aantal nietwerkenden een sterkere toename kent dan het aantal werkenden. In tabel 6 wordt dan ook het verloop van het aantal niet-werkenden relatief ten opzichte van het aantal werkenden weergegeven. De betreffende ratio kent een licht stijgend verloop maar deze toename is geenszins onrustwekkend. Merk op dat de geprojecteerde waarde van de ratio in 2050 zelfs minder bedraagt dan in 2000 het geval was. Figuur 4: Evolutie werkenden en niet-werkenden in België, uitgedrukt in duizendtallen (2000-2050) 7500 7000 6500 6000 5500 5000 Werkenden Niet-werkenden 4500 4000 Bron: Jaarlijks verslag 2012 van de Studiecommissie voor de Vergrijzing, referentiescenario van oktober 2012 (werkenden) en eigen berekeningen a.d.h.v. gegevens United Nations Population Division, Department of Economic and Social Affairs (World Population Prospects: The 2010 Revision) en Jaarlijks verslag 2012 van de Studiecommissie voor de Vergrijzing, referentiescenario van oktober 2012 (niet-werkenden) 18

Tabel 5: Evolutie van het aantal inactieven in België, uitgedrukt in % en in duizendtallen (2000-2050 (a) ) 2000 2010 2020 2030 2040 2050 In duizendtallen -15j (a) 1739,31 1806,75 1875,09 1883,04 1925,76 2007,08 15-64 jaar (niet-werkenden) 2546,30 2609,10 2486,50 2387,70 2370,60 2410,60 65+ (a) 1724,28 1867,46 2195,66 2615,13 2892,05 2935,37 Totaal 6009,89 6283,31 6557,25 6885,87 7188,41 7353,05 In procent -15j (a) 28,94 28,75 28,60 27,35 26,79 27,30 15-64 jaar (niet-werkenden) 42,37 41,52 37,92 34,68 32,98 32,78 65+ (a) 28,69 29,72 33,48 37,98 40,23 39,92 Totaal 100,00 100,00 100,00 100,00 100,00 100,00 (a) Projecties uitgaande van een gemiddelde vruchtbaarheid Bron: Eigen berekeningen a.d.h.v. gegevens United Nations Population Division, Department of Economic and Social Affairs (World Population Prospects: The 2010 Revision) en Jaarlijks verslag 2012 van de Studiecommissie voor de Vergrijzing (referentiescenario van oktober 2012) Tabel 6: Evolutie niet-werkenden relatief t.o.v. werkenden in België, uitgedrukt in duizendtallen (2010-2050) 2000 2010 2020 2030 2040 2050 Werkenden 4177,6 4570,6 4950,1 5066,6 6141,9 5256 Niet-werkenden 6009,89 6283,31 6557,25 6885,87 7188,41 7353,05 Aantal niet-werkenden (per 100 werkenden) 143,86 137,47 132,47 135,91 139,8 139,9 Bron: Eigen berekeningen a.d.h.v. gegevens United Nations Population Division, Department of Economic and Social Affairs (World Population Prospects: The 2010 Revision) en Jaarlijks verslag 2012 van de Studiecommissie voor de Vergrijzing (referentiescenario van oktober 2012) De nagenoeg evenredige evolutie van de werkenden en niet-werkenden is evenwel niet voldoende om eventuele budgettaire gevolgen van de vergrijzing uit te sluiten. Van groot belang is immers ook de samenstelling van de groep niet-werkenden. Uit tabel 4 wordt onmiddellijk duidelijk dat hier wel grote verschuivingen plaatsvinden. Het aantal jongere niet-werkenden kent een absolute stijging maar blijft relatief gezien constant over de aanschouwde periode. Bij het aantal niet-werkenden op arbeidsleeftijd kan het omgekeerde worden vastgesteld: het absolute aantal blijft constant maar relatief ten opzichte van de andere categorieën neemt deze groep sterk af. Het aantal 65-plussers stijgt dan weer zowel in absolute als relatieve zin. Waarom vormt deze gewijzigde samenstelling van de niet-werkenden een probleem? Omdat ouderen meer kosten dan andere niet-werkenden, met een toename van de uitgaven van de sociale zekerheid als gevolg. (De Swert, 2011, p. 19) 19

Hoeveel bedraagt de budgettaire meerkost nu precies? Het antwoord op deze vraag wordt weergegeven in tabel 6. In België zal de totale budgettaire kost tussen 2011 en 2060 met maar liefst 6,1%-punt van het BBP toenemen, van 25,3% van het BBP in 2011 tot 31,4% van het BBP in 2060. Het grootste deel van deze stijging kan worden toegeschreven aan de pensioenuitgaven. Deze uitgaven worden verwacht met maar liefst 4,6% van het BBP te stijgen. (Studiecommissie voor de vergrijzing, 2012) Deze prognoses van de vergrijzingskost moeten evenwel met een korreltje zout genomen worden. Ze zijn namelijk gebaseerd op een aantal hypothesen 10 die door velen als erg rooskleurig worden bestempeld. Zo gaan de prognoses bijvoorbeeld uit van een positief migratiesaldo, en een productiviteitsgroei in het referentiescenario van maar liefst 1,5% op lange termijn. Om dit cijfer even in perspectief te plaatsen: gedurende de 10 jaar die aan de meest recente crisis vooraf ging bedroeg de groei gemiddeld slechts 1,06%. Bovendien zitten ook alle hervormingen van het Regeringsakkoord 2011 reeds vervat in de vooruitzichten in tabel 7. (Peersman & Schoors, 2012; Studiecommissie voor de vergrijzing, 2012) Tabel 7: De toename van de budgettaire kosten van de vergrijzing volgens het referentiescenario van de Studiecommissie voor de Vergrijzing, uitgedrukt in % van het BBP 2011-2017 2017-2060 2011-2060 Pensioenen 0,9 3,7 4,6 Werknemersregeling 0,6 1,9 2,5 Zelfstandigenregeling 0 0,2 0,3 Overheidssector (a) 0,2 1,6 1,8 Gezondheidszorg (b) 0,6 2,3 3 Arbeidsongeschiktheid 0,1-0,2-0,1 Werkloosheid (c) -0,2-0,7-0,9 Werkloosheid bedrijfstoeslag met -0,1-0,1-0,2 Kinderbijslag 0-0,2-0,2 Overige sociale uitgaven (d) 0,1-0,2-0,1 TOTAAL 1,4 4,7 6,1 p.m. lonen van het onderwijzend personeel -0,1 0,2 0,1 (a) Inclusief de pensioenen van de overheidsbedrijven ten laste van de staat en de IGO. 10 Een gedetailleerd overzicht van deze hypothesen kan worden teruggevonden in bijlage 1. 20

(b) Overheidsuitgaven voor gezondheidszorg: sociale zekerheidsuitgaven, federale overheid, gewesten (hulp aan gehandicapten) en lagere overheid (medische prestaties van de OCMW s aan personen in moeilijkheden). (c) Inclusief tijdskrediet en loopbaanonderbreking (d) Vooral de uitgaven voor arbeidsongevallen, beroepsziekten, Fonds voor bestaanszekerheid, tegemoetkomingen aan personen met een handicap en leefloon. Bron: Jaarlijks verslag 2012 van de Studiecommissie voor de Vergrijzing (referentiescenario van oktober 2012) 2.1.2.2 Waarom is er een probleem? Indien er voldoende financiële middelen beschikbaar zouden zijn hoeft de vergrijzingskost niet noodzakelijk een probleem te zijn voor het budget van de overheid. Uit tabel 8 blijkt echter dat de overheid momenteel te kampen heeft met een aanzienlijk tekort en een overheidsschuld die haast 100% van het BBP bedraagt. Deze precaire budgettaire situatie verklaart het problematische karakter van de vergrijzingskost. Desalniettemin had men deze moeilijkheden moeiteloos kunnen vermijden. Aangezien men al langer dan vandaag op de hoogte is van de vergrijzing en de ermee gepaard gaande gevolgen voor de pensioenen, had de overheid op voorhand de overheidsschuld kunnen afbouwen en een financiële buffer kunnen aanleggen. Dit gebeurde echter niet, integendeel. Een combinatie van saneringen 11 en een omgekeerde rentesneeuwbal 12 zorgden er nochtans voor dat de omstandigheden eind de jaren 90 ideaal waren om pensioenreserves op te bouwen. Bij een rente van gemiddeld 4% over de periode 2000-2015 kon er volgens het Planbureau maar liefst 5,2% van het BBP worden bespaard, wat meer is dan de meerkost voor pensioenen van 4,6%. Maar in plaats van de vrijgekomen begrotingsruimte aan te wenden voor de aanleg van dergelijke reserves, deed men eerder het tegenovergestelde en ging het geld de deur uit in de vorm van belastingverminderingen, sociale bijdrageverlagingen, gezondheidsuitgaven, etc.. De oprichting van het Zilverfonds, een federaal overheidsfonds om de meerkost van de vergrijzing te helpen dragen, toont aan dat men nochtans wel de intentie had om middelen opzij te zetten. Niettemin bleven daadwerkelijke inspanningen uit en bleef het fonds bijgevolg vrijwel leeg. (De Swert, 2011, pp. 26,172; Peersman & Schoors, 2012, p. 183) De voornaamste oorzaak van de budgettaire moeilijkheden is dus het gebrek aan discipline om reserves op te bouwen en niet de recente economische crisis zoals sommigen beweren. Zoals door Hindriks & Van de Cloot (2011) werd opgemerkt: Ook al heeft deze crisis zeker tot bijkomende 11 Om te kunnen toetreden tot de EMU moesten de potentieel deelnemende landen voldoen aan de welbekende criteria van Maastricht. Voor België betekende dit het saneren van de overheidsschuld. 12 De verwachte invoering van de euro zorgde er voor dat de rentevoet daalde tot op het Duitse niveau. 21