Advies niet-ambtelijke adviescommissie WOB. '»-GRAVEN HAGE, Nassaulaon JS 's-gravenhage Tel

Vergelijkbare documenten
Advies niet-ambtelijke adviescommissie WOB. Onderwijsraad

ONDERWIJSRAAD WOB. VGRAVENHA G E, 23 APR. 1987

De Voorzitter van de Eerste Kamer der Staten-Generaal Postbus EA DEN HAAG

Advies niet-ambtelijke adviescommissie. Najsaulaan 6. Tel

ONDERWIJSRAAD <,. G RAVENHAGE, 2 2 OKT. 1986

Onderwijsraad. 'SSlftiaftg: Wratollö/SA/T ^^ d.d. 31 maart 1993 vl/ak Onderwerp...,, Studierichting psychologie Rijksuniversiteit Limburg.

Raad voor Cultuur. Telefax

VO/BOB 1998/ juli 1998

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Uw kenmerk VO/A d.d. 27 augustus 1996

Advies niet-ambtelijke adviescommissie WOB. 's-gravenhage, Nassaulaan JS 's-gravenhage Tel

Raad voor Cultuur. Mijnheer de Staatssecretaris,

ONDERWIJSRAAD. - 6 FEB. i985 AAN WOB. Advies niet-arr.bteiijke adviescommissie

Onderwijsraad. Nassaulaan JS 's-gravenhage Telefoon Telefax

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Tweede Kamer der Staten Generaal

MINISTERIE VAN ONDERWIJS, CULTUUR EN WETENSCHAP

Advies niet-ambtelijke adviescommii-,.. WOB.

Reactienota en eindconclusie inzake de visie op de lokaal-bestuurlijke inrichting van Zuidoost-Fryslân en de Friese Waddeneilanden

Advies niet-ambtelijke adviescommissie WOB.

De minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen dr. ir. J.M.M. Ritzen Postbus LZ Zoetermeer. 21 januari 1998.

Advies niet-ambteiijke adviescommissie V/03.

Interventie Syrië. Faculteit der Rechtsgeleerdheid Afdeling Internationaal en Europees recht

Onderwerp ontwerp-selectielijst archiefbescheiden beleidsterrein "Invoerrechten en accijnzen" over de periode

Uw kenmerk WJZ /4611

ONDERWIJSRAAD WC*,. GRAVE NHAGE. 26 SEP. 1986

O 8OKT 2015 Het tentoonstellen van genetisch gemodificeerde organismen

Onderwijsraad. Advies niet-ambtelijke adviescommissie

Onderwijsraad. Aan de minister van onderwijs LZ Zoetermeer. Tel vy/eb d.d. 2k november 1988

Advies niet-ambtelijke adviescommissie ONDERWIJSRAAD WOB.,. eravenhage, t 2 Sfp. 19fl6

LEI Plagiaat ongegrond

Onderwijsraad. 2^ sept imiter OR /3 T WJZ d.d. 2 september 1992

Uw kenmerk BVE/BI d.d. 8 januari 1992

Onderwerp Ontwerp-selectielijst archiefbescheiden zorgdrager minister van BZK, beleidsterrein Nationale Ombudsman over de periode

Raad voor Cultuur. Mijnheer de Staatssecretaris,

ONDERWIJSRAAD. Advies niet-ambtelijke adviescommissie WOB. 's-gravenhage, - 3 JULI W* AAN

EXAMENBESLUIT HAVO/VWO

De Commissie heeft partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling op 5 maart 2012.

In de werkgroep over DIS/TTP heeft het CBP in meerdere instanties nadrukkelijk op deze aandachtspunten gewezen.

5 Op grond van art 23p ROW 1995 overweegt de voorzitter van de Raad het volgende:

Advies wijziging Vb2000 i.v.m. implementatie richtlijn 2001/55/EG

Onderwerp Ontwerp-selectielijst archiefbescheiden beleidsterrein Waarborgen van platina, gouden en zilveren voorwerpen over de periode

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Algemeen Dagblad T.a.v. Postbus TC ROTTERDAM

Advies niet-ambtelijke adviescommissie WOB.

TOETSINGSKADER INNOVATIEPLANNEN LERARENOPLEIDINGEN HB

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Commentaar van de Raad voor het Overheidspersoneelsbeleid inzake leeftijdsgrenzen in wet- en regelgeving

No.W /II 's-gravenhage, 16 juli 2012

Wettelijk kader Uw verzoek valt onder de reikwijdte van de Wob. Voor de relevante Wob-artikelen verwijs ik u naar de bijlage 1.

Wijziging van de Experimentenwet Kiezen op Afstand in verband met de verlenging van de werkingsduur van die wet.

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst

A 2017 N 83 PUBLICATIEBLAD. H e e f t b e s l o t e n: Artikel 1

Tweede Kamer der Staten-Generaal

ONDERWIJSRAAD. VGRAVENHAGE, 1 5 MEI 1987 Nassaulaan JS 'i-gravenhage UI Advies niet-ambtelijke adviescommissie

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Zoetermeer, 24 juni 2015

1. Onderwerp van de klacht schending van wetenschappelijke integriteit bij uitbrengen deskundigenbericht aan rechtbank

ONTWERP-UITVOERINGSBESLUIT INTERIMWET ZIJ-INSTROOM LERAREN PRIMAIR EN VOORTGEZET ONDERWIJS

Advies niet-embtelijke adviescomrrcssfe WOB. 't-gravenhage, Nasiauloan JS 's-g raven h a ge Tel

Burgemeester en wethouders onderscheidenlijk de burgemeester van Hoogeveen;

ECLI:NL:RBARN:2006:AV7682

Datum 5 december 2018 Beantwoording aanvullende vragen voorhang Besluit bekostiging gvo en hvo op openbare scholen

Advies- en Arbitragecommissie Rijksdienst

Öt.% ONDERWIJSRAAD. 30 september Eerste Afdeling O.E. 229 H.O. Bericht op schrijven van 17 augustus 1966, D.G.W. I46776/I

Ontwerp-Experimentenwet onderwijs. Zijne Excellentie de staatssecretaris van onderwijs en wetenschappen, Nieuwe Uitleg 1, 's-gravenhage.

Postbus HM Leeuwarden

De Staatssecretaris van Sociale Zaken en Werkgelegenheid. Postbus LV DEN HAAG. Wetgevingsadvies lagere regelgeving Quotumwet.

De Defensieonderdeel Medezeggenschapscommissie DMO (hierna: de DMC)

»vi^.^4*/ OyCtM^+c **.. 21 oktober 1968

niet-ambtelijke adviescommissie 's-gravenhage, Nassaulaan JS 's-gravenhage Tel

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Aan het college van Burgemeester en Wethouders v/d gemeente

de staatssecretaris van onderwijs en wetenschappen, drs. G. van Leijenhorst, Postbus 25OOO, 27OO LZ Zoetermeer. Formatiebesluit IS0VS0

Eerste Kamer der Staten-Generaal

Rapport. Datum: 18 oktober 2001 Rapportnummer: 2001/325

8. Beleid ten aanzien van kapsalon; wijziging tarieven kapsalon; artikel 3 lid 1 onder l WMCZ. Vervangend instemming LCV artikel 4 WMCZ.

Spreektekst Leraar register

Minister van Justitie. Naar aanleiding van uw verzoek bericht ik u als volgt.

De Minister van Sociale Zaken en Werkgelegenheid Wetgevingsadvies AMvB wijziging Besluit SUWI

ONDERWIJSRAAD 2 J» JAN. TO. Advies niet-ambtelijke adviescommissie WOB. 's-gravenhage, AAN

De voorzitter van de commissie Wolbert. Adjunct-griffier van de commissie Arends

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Het medezeggenschapsreglement mag het aantal aaneengesloten zittingsperiodes in de MR niet beperken. UITSPRAAK

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Vrijheid van onderwijs

31 mei 2012 z

rv 321 RIS 79718_ Initiatief-raadsvoorstel 12 oktober 2000 Verzelfstandiging openbaar onderwijs Inleiding

Beleidsterrein Brandweerzorg, rampenbestrijding en crisisbeheersing, vanaf. vanaf1952 Telefoon Zeer geachte Staatssecretaris,

Tweede Kamer der Staten-Generaal

U I T S P R A A K

Ons kenmerk z Contactpersoon

Tweede Kamer der Staten-Generaal

No.W /III 's-gravenhage, 21 april 2011

Reactie op internetconsultatie: Wijziging Arbobesluit i.v.m. het stellen van regels aan de raadpleging van een andere bedrijfsarts (second opinion)

' Zie de brief van deze organisaties van 2 november 1999 aan de Vaste Tweede Kamercommissie voor Sociale Zaken en Werkgelegenheid.

Bijlage V. Bij het advies van de Commissie NLQF EQF. Tabel vergelijking NLQF-niveaus 5 t/m 8 en Dublin descriptoren.

de minister voor Jeugd en Gezin Ontwerpbesluit verwijsindex risicojongeren

Verordening participatie schoolgaande kinderen Wet werk en bijstand 2012

Transcriptie:

ONDERWIJSRAAD O.R. /430 T Bericht op hat schrijven van 20 maart 1987, DGHW- 805.636-1 Betreffend* i Toekomstschets hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek. Advies niet-ambtelijke adviescommissie WOB. '»-GRAVEN HAGE, Nassaulaon 6 2514 JS 's-gravenhage Tel. 070-6379 55 de minister van onderwijs en wetenschappen, Postbus 25000, 2700 LZ Zoetermeer. 29 ME11167 AAN V/AK/CR/b De Onderwijsraad heeft met belangstelling kennis genomen van de bij bovengenoemd schrijven gevoegde Schets betreffende de toekomst van het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek (verder te noemen: de schets). De Raad begrijpt dat de schets is bedoeld als een discussiebijdrage in het kader van de voorbereiding van het Hoger Onderwijs- en Onderzoekplan (HOOP). Zijn onderstaande reactie moet derhalve in dat licht worden bezien. De Raad beperkt zich dan ook - in afwachting van een advisering over het plan voornoemd - tot het maken van enige kanttekeningen. Daarbij heeft de hij kennis kunnen nemen van de commentaren van de ARHO en van de VSNU, welke eerst recent door hem zijn ontvangen. Inleiding. De Raad ervaart het in beginsel als positief dat gestalte is gegeven aan de tijdens de parlementaire behandeling van de concept-beleidsvoornemens groei en krimp universiteiten en academische ziekenhuizen 1987-1991 toegezegde visie inzake de toekomstige ontwikkeling van het hoger onderwijs. Te meer daar ook de Afdeling tertiair onderwijs (w.o.) van de Raad, in haar advies van 19 december 1986 betreffende de concept-beleidsvoornemens voornoemd (OR 3A/377 T-I), heeft gewezen op het ontbreken van een samenhangend kader met betrekking tot het te voeren beleid ter zake, waaraan zij de suggestie koppelde een dergelijke beleidsvisie in dialoog met de instellingen te ontwikkelen. De Raad kan er begrip voor opbrengen, dat deze filosofie over de toekomst van het hoger onderwijs zich beperkt tot het geven van een schets en dat niet is gekozen voor een blauwdruk of masterplan. Als redenen hiervoor worden genoemd de grote onzekerheid omtrent de toekomstige ontwikkeling van onze samenleving en de rol van de overheid in dezen. In de schets wordt een poging ondernomen binnen het beeld van de (blijkbaar) door de overheid wenselijk geachte ontwikkeling van de samenleving een toekomstbeeld van het hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek te typeren. Daarbij wordt direct geconstateerd dat de contouren van die samenleving "noodzakelijkerwijze tamelijk vaag blijven". Man gollavo bl hot antwoord dagtakonlng n nummer»an dit tthrl v»n t«vormoldon

OR/430 T -2- Voorts wordt opgemerkt, dat in een dialoog over toekomstig beleid het nuttig is de eigen positie helder te markeren. Ook de Raad acht het een eerste vereiste deze positie van de overheid in de zin van opvattingen duidelijk te articuleren, te meer daar anderen in staat moeten worden gesteld "hun beelden en argumentaties" daar tegenover te stellen. Hoewel de onderhavige schets als eerste bijdrage aan deze discussie gezien kan worden, zou toch op een aantal punten een meer heldere visie voor de hand hebben gelegen. De Raad denkt hierbij met name aan het ontbreken van een nauw verband tussen de geschetste ontwikkelingen in de samenleving en de toekomstvisie met betrekking tot het hoger onderwijs en onderzoek. Niet duidelijk is op welke wijze die ontwikkelingen zullen worden vertaald in een hoger onderwijsbeleid. Deze onduidelijkheid wordt mede veroorzaakt door de in naar het oordeel van de Raad te algemene termen omschreven contouren, die eerder constateringen c.q. verwachtingen bevatten dan wenselijkheden. Overigens is het hem niet duidelijk of hierbij sprake is van verwachtingen tot standgekomen op basis van autonome ontwikkelingen of van een vanwege de overheid gestuurd beleid. Naar de Raad heeft begrepen zal het HOOP onder meer bevatten gedocumenteerde analyses, onderbouwde uitspraken en beredeneerde wilsuitingen. Hij is van oordeel dat deze kenmerken ook tot uitdrukking moeten komen in de schets als voorbereidend document voor het vorenbedoeld plan. De Raad heeft de indruk dat deze in dat opzicht niet geheel aan de verwachtingen voldoet. De rol van de overheid. Voor wat betreft de sturende rol van de overheid kan de Raad instemmen - voor zover het gaat om het hoger onderwijs - met de in de schets verwoorde planningsconcept van afstandelijk bestuur. In dat kader heeft de Raad met belangstelling kennis genomen van de - zij het globale - beschouwing over de tot op heden gevoerde discussie inzake de toekomstige ontwikkelingsrichting van de verzorgingsmaatschappij. Hoewel bij de Raad twijfel bestond over de uitwerking van die opvatting in de HOAK-nota heeft hij in zijn laatste advies inzake deze nota van 31 juli 1985 (OR/264 T) het streven naar vermindering van overheidsbemoeiing niet negatief beoordeeld. Daarbij heeft hij gewezen op de noodzaak van wetgeving, die het kader dient aan te geven waarbinnen de autonomie van de instellingen c.q. de afstandelijke besturing kan worden gegarandeerd. Tevens dient bedoelde wet de noodzakelijke randvoorwaarden vast te stellen, welke een passende uitvoering van de eigen taak kunnen waarborgen. De Raad begrijpt dat ook u van mening bent dat de overheid duidelijkheid moet scheppen ter zake van haar eigen verantwoordelijkheid en over de relevante randvoorwaarden waar-

OR/430 T -3- binnen de instellingen hun autonomie kunnen waar maken. Niet wordt aangegeven op welke wijze die duidelijkheid gestalte zal krijgen. Hij verwacht dat bij de voorbereiding in de aangekondigde integrale wetgeving voor het hoger onderwijs aan zijn ook in eerdere adviezen gemaakte opmerkingen aandacht zal worden besteed. De dialoog over inhoudelijke beleidsdoelen. De Raad kan zich vinden in een planningsopvatting, waarin planning wordt gezien als een wilsvorming door middel van een dialoog met de relevante actoren. Zoals in het voornoemde advies inzake de concept-voornemens groei en krimp is aangegeven, dient deze dialoog een zodanig karakter te hebben dat zij acceptatie van het toekomstig beleid bevordert. Hoewel als vertrekpunt van bedoelde dialoog worden genomen de in het HOOP neergelegde Initiatieven en wensen van de overheid ter zake, is het de Raad niet duidelijk in hoeverre de bij het veld levende opvattingen en verwachtingen in dezen de inspirerende factoren zullen zijn. De Raad merkt op dat deze dialoog, evenals die over de onderhavige schets, wederzijds een louterend karakter dient te dragen. Verder heeft de Raad begrepen, dat naast de minister van onderwijs en wetenschappen en de instellingen van hoger onderwijs en wetenschappelijk onderzoek ook andere actoren bij de beleidsvorming zullen worden betrokken. De Raad vraagt zich af op welke basis en op welke wijze deze verbreding van de deelname aan de dialoog zal plaatsvinden. Ook op dit punt ontbreekt het de schets aan helderheid. Wellicht ten overvloede wijst hij er op dat het bedoeld overleg in den brede zal moeten worden gevoerd, waarbij het begrip "andere maatschappelijke instanties" een ruime invulling dient te verkrijgen. De wenselijke samenleving. De schets bevat enige contouren van de wenselijke - de inhoudsopgave spreekt in dit kader over menselijke - samenleving, die zoals gezegd naar het de Raad voorkomt slechts constateringen c.q. verwachtingen over de toekomstige maatschappelijke ontwikkelingen inhouden. Noch afgezien van de algemene strekking daarvan, wordt niet aangegeven welke bronnen ten grondslag liggen aan deze contouren. De Raad ziet gegeven de ongewisheid van het een en ander geen reden om hierop nader inhoudelijk in te gaan. Wel roepen deze contouren enige vragen bij hem op. Allereerst wordt geconstateerd, dat de nationale overheid het grootste deel van de kosten van het onderwijssysteem zal dragen en dat "overigens" de financiering zal berusten op het marktbeginsel. De Raad vraagt zich in dit verband af welke de relatie tussen beide is en in hoeverre het laatste zich verdraagt met het streven naar een operationalisering van het evenwicht tussen gelijkheid van kansen en het recht op maximale individuele ontplooiing.

OR/430 T -4- Voorts ziet de Raad niet in waarop de stelling berust dat instellingen (en organisaties) geleidelijk zullen winnen aan democratisch gehalte, welke aspecten van democratie daarbij in het geding zijn en welke instrumenten in het bijzonder daartoe zullen worden gehanteerd. In dit verband is de Raad opgevallen dat in de paragraaf betreffende de toekomstige ontwikkeling van het management wordt geconstateerd dat het intern-democratische besluitvormingsstelsel van de universiteiten niet steeds voldoende mogelijkheden voor een flexibele adaptatie aan onderwijsvraag en maatschappelijke vraag naar afgestudeerden biedt. Als oorzaken hiervoor worden onder meer genoemd de autonomie van faculteiten alsmede de verregaande professionele autonomie van vakgroepen en docenten. De oplossing moet dan ook worden gezocht in een versterking van het professionele management. De vraag laat zich stellen hoe bedoelde professionalisering zich verhoudt tot vorengenoemde stelling. Toekomstige ontwikkelingen hoger onderwijs. De Raad kan in grote lijnen de geschetste toekomstige ontwikkeling van het hoger onderwijs onderschrijven. Ook hij is van mening dat het toekomstig hoger onderwijsbestel zich zo zal moeten inrichten, dat het zich kan aanpassen aan veranderende maatschappelijke behoeften die meer omvatten dan die van de arbeidsmarkt. Wel plaatst hij bij de stelling, dat in de toekomst levenslang wederkerend voortgezet onderwijs regel zal zijn een vraagteken. Het aan deze stelling voorafgaande rechtvaardigt naar zijn oordeel geenszins zulk een stellige constatering. Overigens merkt de Raad hierbij op, dat juist daar waar het gaat om wederkerend onderwijs - mede gezien de culturele funktie van het hoger onderwijs - geen aandacht wordt besteed aan de Open Universiteit. Vervolgens merkt de Raad op in te kunnen stemmen met uw opvatting dat de met het verwachte, in velerlei opzicht gedifferentieerde, hoger onderwijssysteem samenhangende en onlosmakelijk verbonden verschillen in prijs en kwaliteit niet zal mogen leiden tot aantasting van het fundamentele recht van burgers op gelijke ontplooiingskansen. Het daaraan gekoppelde bekostigingsmodel, waarvan een voucher-systeem als voorbeeld wordt genoemd, is in dit stadium - noodgedwongen - nog zo globaal van karakter, dat de Raad zich op dit moment van commentaar onthoudt. Hij neemt aan dat een nadere uitwerking daarvan zal worden opgenomen in het HOOP. Wellicht is dan meer duidelijk wat wordt bedoeld met het herstel van de consumenten-souvereiniteit in relatie tot bekostiging van het onderwijs. Daarbij dient dan tevens te worden betrokken de verantwoordelijkheid van de overheid. De schets verwacht dat het bezit van een herkenbaar profiel en identiteit de instelling - gegeven de sterk gedifferentieerde markt van de onderwijsvraag - ten goede zal komen. Ook in de paragraaf betreffende het wetenschappelijk onderzoek

OR/430 T -5- wordt ervan gewag gemaakt dat onderzoeksinstellingen (waaronder de universiteiten) zich zullen bezinnen op hun identiteit en profiel, hun "missie". De Raad signaleert dat het identiteitsbegrip tot nu toe steeds een andere betekenis heeft gehad dan daarmee thans in de schets schijnt te worden bedoeld. Wordt met voldoende zorgvuldigheid aangegeven wat begripsmatig deze andere vulling inhoudt? De Raad acht een voorzichtige hantering van dit begrip gewenst. Toekomstige ontwikkelingen wetenschappelijk onderzoek. Voor wat betreft de toekomstige ontwikkelingen van het wetenschappelijk onderzoek wordt in de schets opgemerkt dat het proces van kennisvorming is te beschouwen als een keten, beginnend bij fundamenteel onderzoek en via strategisch en toegepast onderzoek eindigend bij ontwikkelingsonderzoek, waarbinnen elk type instelling zijn eigen plaats kan kiezen. De Raad vraagt zich af, of een dergelijke compartimentering van het wetenschappelijk onderzoek past In het streven naar de nuancering van een institutionele tweedeling tussen het wetenschappelijk onderwijs en het hoger beroepsonderwijs, waarvan in paragraaf 7 gewag wordt gemaakt. De Raad vraagt zich daarbij tevens af, of bedoelde nuancering ook niet moet gelden voor het (wetenschappelijk) onderzoek. Hoewel de schets enerzijds verwacht dat in de toekomst van een institutionele loskoppeling van wetenschappelijk onderzoek en onderwijs sprake zal zijn, wordt anderzijds opgemerkt dat deze loskoppeling tussen beide geen inhoudelijke scheiding impliceert. Interactie kan blijvend en in de juiste mate worden gerealiseerd door nevenbenoemingen van onderzoekers als docenten. De Raad stelt voorop dat hij hecht aan een inhoudelijke koppeling van onderwijs en onderzoek. De wijze waarop deze tot stand komt, is zijns Inziens een kwestie van organisatie en afhankelijk van de aard van het onderzoek. Tenslotte mag naar het oordeel van de Raad niet uit het oog worden verloren dat bij verschillende vormen van onderzoek het wetenschappelijk onderwijs een voorsprong heeft op het hoger beroepsonderwijs. Bij de verdere ontwikkelingen ter zake van het onderzoek zal dit punt alsnog aandacht behoeven. De Raad meent, gezien de aard en de funktie van de schets met vorenstaande kanttekeningen te moeten volstaan.hij benadrukt nogmaals dat deze beschouwing niet moet worden gezien als een advies, maar als een bijdrage aan de discussie in het kader van de voorbereiding van het Hoger Onderwijs- en Onderzoek-

OR/430 T -6- plan, welk plan overigens op zijn eigen merites zal moeten worden beoordeeld. Namens de (prof.dr. A.M.P. Knoers, voorzitter), (mr.drs. H.J.M. Hoefnagel, algemeen secretaris)