Lezing Dorpsmarketing congres, 12 september 2013, Ottersum, georganiseerd door Imagro mmv de provincie Limburg.



Vergelijkbare documenten
Brabantse Dorpen. Frans Thissen. en de veranderingen van binding en identiteit UNIVERSITEIT VAN AMSTERDAM

De leefbaarheid van het moderne platteland

Dorpen in verandering de veranderende positie van lokale voorzieningen

Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies Wat houdt een dorp leefbaar en vitaal?

Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies Ontwikkelingen op het platteland en de leefbaarheid en vitaliteit van dorpen

De sociale draagkracht van de dorpen in Borsele

1 Dorpen in verandering; over veranderende binding en identiteit

Leefbaar platteland. Frans Thissen Afdeling Geografie, Planologie en Internationale Ontwikkelingsstudies

TOT IN DE KERN MET BEWONERS

Krimp in Fryslân. Inwonertal

Leefbaarheid is mensenwerk. Leeuwarden, 21 maart 2013 Roosje van Leer, STAMM

Groningers zetten zich in voor leefbaarheid in dorp of wijk

Bevolkingskrimp & leefbaarheid

De Dorpenmonitor Ontwikkelingen in de leefsituatie van dorpsbewoners

Samenvatting Geschiedenis Module 3, Welvaart in Amerika en Nederland

Reacties op bevolkingsdaling

Wim Derks Kenniscentrum voor Bevolkingsdaling en Beleid, Universiteit Maastricht en Etil

Sociale samenhang in Groningen

Trots op Groningen. Voelen Groningers zich verbonden met de provincie?

De groei voorbij. Jaap van Duijn september 2007

narratieve zorg Elder empowering the elderly

Beter leven voor minder mensen

MIDDEN TUSSEN DE MENSEN SPORT EN RECREATIE MOBILITEIT EN BEREIKBAARHEID.

Van autonoom dorp naar woondorp

De achterkant van de stad

Nieuwsbrief Amigos. maart 2014 DE SAN JUAN DE FLORES

Stellingen Provinciale Staten

NO Brabant: leefbaarheid Ben van Essen Strateeg provincie Limburg

Uit huis gaan van jongeren

Bevolkingsspreiding. Waar zit iedereen? Juist of onjuist: China is het grootste land ter wereld. A. Juist. B. Onjuist

Bijlagen. Bijlage C Selectiecriteria bij de werving van de gespreksdeelnemers... 2 Bijlage E Draaiboek focusgroepen senioren... 4

Op Pad! Reflexen doorbreken om in te kunnen spelen op de demografische veranderingen in Zeeland

Op Pad! Reflexen doorbreken om in te kunnen spelen op de demografische veranderingen in Zeeland

Vergrijzen in het groen: oud worden op het platteland

Tradities en gebruiken in de Groningse cultuur

Trots op Groningen Hoe beleven Groningers het wonen en recreëren in de provincie?

Verhaal van verandering

Verhuisplannen en woonvoorkeuren

BLIJVEN OF VERTREKKEN MET EEN HOGERE OPLEIDING. TEKST: Wilma de Vries en Arjen Brander JONG!

Beter leven voor minder mensen

Samenvatting Aardrijkskunde H1 paragraaf 2 t/m 8

Ik ben de Klomp. Europees landbouwbeleid groep 5-6. De Klomp is een boer. Wel een hele aardige boer. Maar wel met een boer n accent.

Vervoer in het dagelijks leven

Van baan naar eigen baas

Gedurende onze jarenlange ervaringen met verkoop hebben wij een sterke evolutie meegemaakt in het aankoopgedrag van onze consumenten.

Wie was Schafrat(h)? En wat was de relatie met Van Gogh?

Bijeenkomst voor Tweede Kamerleden over bevolkingskrimp. Den Haag -14 oktober 2010

U schrijft ook dat wij Belgen bang zijn voor elkaar. Hoezo?

Het is de familieblues. Je kent dat gevoel vast wel. Je zit aan je familie vast. Voor altijd ben je verbonden met je ouders, je broers, je zussen.

De tijd die ik nooit meer

Het dorp van de toekomst. Het dorp van de toekomst

Naam: Mariska v/d Boomen. Klas: TG2C. Datum: 25 Juni. Docent: Van Rijt. Schrijfverslag.

F r a n c i s c u s. v a n. Leven met aandacht. w e g D e. Erfgoed Congregatie Zusters Franciscanessen van Oirschot

WoON-themarapport. Woningbouwplanningen van kwantiteit naar kwaliteit

Samenvatting Aardrijkskunde Leefbaarheid en zorg in stedelijke en landelijke gebieden

Examenopgaven VMBO-KB 2004

Jeroen Geerdink, Stimuland Okkenbroek, 13 januari 2015

Met NLP de kredietcrisis te lijf Duurzaam winst behalen door compassie

Ontwikkelprogramma Demografische ontwikkelingen

BEVOLKING & DEMOGRAFISCHE ONTWIKKELINGEN IN HET NEDERLANDSE WADDENGEBIED

Enquête Nieuwe Dorpsvisie Bantega

Dorpsportret Beuningen Dorpsplan Beuningen 2025 gemeente Losser

Speech van commissaris van de koningin Max van den Berg, Symposium LifeLines, Groningen (UMCG), 1 oktober 2012

Aan de Schrans in Leeuwarden is één van de meest opvallende orthodontiepraktijken. van Noord-Nederland gevestigd. Daarin werkt

Naam: VAN WILLIBRORD tot Statenbijbel

Dit ben ik Naam: juf Alma van den Bergh School: o.b.s. de Torenuil Groep: 7a Datum: juni 2015

Kinderen in Nederland hebben het goed. Maar.., dat geldt nog niet voor alle kinderen.

SOCIAAL PERSPECTIEF. sociale structuurvisie Zaanstad

Enkele lessen van krimpprofessor Derks:

GEBIEDEN. 4 havo 3 Stedelijke gebieden 4-5

1-WAT IS PLANOLOGIE? PLANOLOGIE VAN STAD & LAND. Wie ben ik? Wat gaan we doen? BNB Huub Hooiveld Eikelhof, 2018 PLANNEN MAKEN IN NEDERLAND

Janusz Korczak. door Renée van Eeken

John Dagevos (Telos/UvT) Tilburg, 27 november Heilige huisjes in de knel

2513AA22XA. De Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal Binnenhof 1 A 2513 AA S GRAVENHAGE

Dorpen in verandering

Een gemeentelijk dorpenbeleid. Plattelandsacademie Leuven, 28 april

Ten slotte wens ik je veel plezier bij het lezen. Hopelijk geeft het de kennis en de inspiratie om ook zelf met je kinderen aan de slag te gaan!

Een nieuw boek van Ter Palen!

Procesverslag project Blok 1. Luc Kersbergen

Onderzoeksflits. Planbureau voor de Leefomgeving De stad: magneet, roltrap en spons. IB Onderzoek, 22 mei Utrecht.

Veenkoloniën in perspectief

Regionale woonvisie Alblasserwaard - Vijfheerenlanden

De VrijBaan Vragenlijst (specifiek voor iemand die geen werk heeft)

Documentaire ruilverkaveling en streekverbetering groot succes

Noot 12 Voorbeeldselectie van thema s en vragen voor zeven groepsgesprekken

Nederlandse economie. Welvaart onder druk

Groningers positief over sociale contacten in de woonbuurt

Sociaal Rapport en de Jeugdmonitor Provincie Groningen

Jonge Stedenbouwkundigen

Ervaringen van mensen met verstandelijke beperkingen of psychiatrische problemen met zelfstandig wonen en deelname aan de samenleving

Leefbaarheid en bevolkingskrimp: Groningers waarderen leefbaarheid positief, al zien ze wel achteruitgang

Boek en workshop over het verlies van een broer of zus. Een broertje dood. Door Corine van Zuthem

Nederlands-Duitse grensstreek Sociaal-economische foto

De feiten: arbeidsmigratie door de jaren heen

Fries burgerpanel Fryslân inzicht

Engelen. Wijk- en buurtmonitor 2018

Eindexamen geschiedenis vwo II

De drijfveren zijn ontwikkeld en aangeleverd door Coert-Jan Tomassen van CJT for Sales: Coert-Jan Tomassen

Werken met streekagenda s. Een regionaal loket en aanspreekpunt

Lokale binding in de provincie Groningen. Een vergelijking tussen stad en platteland

Transcriptie:

De geschiedenis van dorpen: omgaan met verandering Lezing Dorpsmarketing congres, 12 september 2013, Ottersum, georganiseerd door Imagro mmv de provincie Limburg. De geschiedenis van dorpen is in de eerste plaats een geschiedenis van dorpsbewoners en dan vooral hoe dorpsbewoners zijn omgegaan met verandering. Het gaat dus niet alleen om de geschiedenis van een dorp als een fysieke plek met mogelijkheden om te wonen, te werken en vrije tijd te besteden. Nee, het gaat vooral om de persoonlijke verhalen van de dorpsbewoners. En als je in die persoonlijke verhalen van dorpsbewoners duikt dan gaat het niet in de eerste plaats over hoe ze het wonen in hun dorp hebben ervaren of beoordeeld. Nee, het gaat er vooral om hoe ze, in hun dorp, met veranderingen zijn omgegaan. De geschiedenis van uw dorp bestaat dus in de eerste plaats uit uw eigen levensgeschiedenis en daarin is de rode draad toch vooral hoe u als dorpsbewoner met veranderingen bent omgegaan. Die verhalen, die persoonlijke verhalen over omgaan met verandering, geven ons zicht op de geschiedenis van dorpen. En ze geven ons zicht op onze mogelijke bijdrage aan de toekomst van het dorp. Of sterker, die persoonlijke verhalen over omgaan met verandering, hebben we broodnodig om met elke verandering, steeds weer opnieuw, een perspectief te vinden voor het dorp als leefbare en sociaal vitale woonplaats. En in het vertellen van persoonlijke verhalen moet je, zoals bij alle belangrijke zaken in het leven, oefenen. U moet mijn bijdrage aan deze dag dan ook vooral zien als een eerste oefening in het vertellen van verhalen over veranderingen in dorpen. En ook de rest van het programma van vandaag moet - naar mijn mening - er vooral toe leiden dat u aan het eind van deze dag zelf uw verhaal als bewoner van uw dorp kan vertellen. Dat is natuurlijk wel een erg brede en ambitieuze doelstelling. Ik zal me moeten beperken. Uiteraard gaat het mij vooral om verhalen over de relatie die dorpsbewoners hebben met hun leefomgeving: het dorp en de streek waarin zij wonen en ik heb het dan natuurlijk vooral over een dorpse leefomgeving in de context van een sterk verstedelijkt Nederland. Die relatie, tussen dorpsbewoner en dorpsomgeving, zie ik als tweezijdig: natuurlijk de mens ervaart zijn omgeving en die omgeving heeft een zekere betekenis voor het dagelijks handelen van bewoners. Maar bewoners zijn niet alleen consumenten of slachtoffers van hun omgeving. Onze dagelijkse omgeving is ook een door ons gecreëerde omgeving. De bewoner handelt voortdurend, meer of minder actief, binnen zijn of haar omgeving: Woningen worden gebouwd en aangepast, er worden initiatieven genomen die de woonkwaliteit verder verbeteren, bedrijven en overheden worden actief gevolgd als het gaat om zaken die de kwaliteit van onze woonomgeving direct aangaan, en zo nodig wordt actie ondernomen. Alleen daarom al schiet het veel gebruikte begrip leefbaarheid tekort. Natuurlijk, het is van belang dat de eigen omgeving door bewoners als passend wordt ervaren en dat overlast in de eigen omgeving beperkt is. Tot zover is het begrip leefbaarheid van belang. Maar ik stel in mijn onderzoek in dorpen daarbij eigenlijk altijd de vraag welke bijdrage bewoners daar nu zelf aan leveren. En dan blijkt dat in veel dorpen betrokken en enthousiaste mensen wonen die trots zijn op hun dorp en er zelf ook verantwoordelijkheid voor willen en kunnen nemen. Het gaat dus niet alleen om ervaren leefbaarheid in dorpen maar ook om de sociale vitaliteit, om het vermogen om daadwerkelijk zelf bij te dragen aan de kwaliteit van de leefomgeving. Het is goed om daarbij nog een onderscheid te maken tussen traditionele vormen van sociale vitaliteit en vernieuwende vormen van sociale 1

vitaliteit. Niet alle inzet van bewoners voor de kwaliteit van de leefomgeving van hun dorp is op verandering gericht. De meeste vormen van sociale vitaliteit in dorpen hebben betrekking op meedoen, meedoen aan het verenigingsleven en aan dorpsactiviteiten en aan het organiseren van het verenigingsleven en de dorpsactiviteiten door de trekkers in het dorp. In zijn algemeenheid blijken die vormen van sociale vitaliteit tot de sterke punten van de Nederlandse dorpen te behoren. Dat kunnen we bij dorpsmarketing in elk geval noteren als een duidelijk pluspunt van dorpen. Minder duidelijk is de positie van dorpen als het gaat om sociale vitaliteit die op vernieuwing en verandering is gericht. Er wordt vaak hoog opgegeven van het aanpassingsvermogen en de ondernemingszin van dorpsbewoners, maar we kennen ook verhalen over dorpen waar men bij elke verandering in een kramp schiet en slechts het dorp van mijn jeugd als toekomstperspectief wordt bepleit. Achteruitkijkspiegel politiek noem ik dat: je richting naar voren zoeken in wat achter je ligt. Dat is weinig realistisch en biedt geen echt perspectief. Zo n reactie is overigens wel begrijpelijk, want zoals Geert Mak aan het eind van zijn boek over het Friese dorp Jorwerd verzucht: hoe langer ik in het dorp verbleef, des te meer besefte ik dat het eigenlijk allemaal nog moest beginnen. Alleen: niemand wist wát moest beginnen, en waarheen het ging. Verandering zorgt voor onzekerheid en veel veranderingen lijken voor bewoners een verlies en moeilijk te beïnvloeden. Zo is het ook nu weer: ontgroening en vergrijzing, bevolkingsdaling, arbeidsmigratie, individualisering, stagnatie in de welvaartsgroei, de onstuimige groei van internet, voortgaande schaalvergroting in voorzieningen en lokaal bestuur. We voelen op onze klompen aan dat het ons leven als dorpsbewoners zal beïnvloeden. Maar hoe? En wat zijn realistische en perspectiefvolle reacties vanuit de dorpssamenleving? Bij veel veranderingen in dorpen gaat het uiteindelijke debat vaak om voorzieningen en daarbij lijkt het steeds maar weer te gaan om verlies; het verlies van de laatste winkel, de bibliotheek of bibliobus, de basisschool, een bankvestiging, een zwembad, een brievenbus, een kerk. Wat betekent het voor ons? Dat is een terechte en voor de hand liggende vraag. Maar je moet ook de vraag stellen: Welke rol spelen we er eigenlijk zelf in? En hoe gaan we op een realistische en perspectiefvolle manier met veranderingen om? Maar alvorens daar verder op in te gaan wil ik nu al stellen dat voorzieningen een deel zijn van de sociale infrastructuur van het dorp. Ook verenigingen en voor het dorp georganiseerde activiteiten behoren daartoe. En de sociale infrastructuur van het dorp, inclusief de voorzieningen, zijn altijd én voorwaarde voor menselijk handelen én resultaat van menselijk handelen. De titel van mijn laatste rapport, over dorpshuizen in de provincie Friesland, droeg dan ook als titel: Het dorpshuis; van bewoners en voor bewoners. Je kan het dorpshuis zien als een belangrijke voorwaarde voor de leefbaarheid ter plaatse, maar uit alles blijkt dat je het vooral moet zien als het resultaat van een positief ervaren leefbaarheid in het dorp. Op de vraag Heeft een dorp een dorpshuis nodig om leefbaar te zijn? reageer ik dan ook vaak met de stelling: Een leefbaar dorp heeft een dorpshuis, daar zorgen de bewoners immers zelf voor! Ik heb u beloofd met verhalen te komen, persoonlijke verhalen die gaan over verandering, verandering in de relatie tussen bewoners en hun omgeving. Ik wil die verhalen voor een deel zoeken in de geschiedenis van deze streek, Noord-Limburg. Allereerst omdat ik erg geïnteresseerd ben in de rol die een nabijgelegen landsgrens speelt voor de ontwikkeling van dorpen. In de tweede plaats omdat in Noord-Limburg mijn roots liggen: mijn vader en zijn 2

familie komen hier vandaan en ik ben hier in 1947 aan de Zandstraat in Gennep geboren, hemelsbreed nog geen halve kilometer van hier. Figuur 1 Jacobus Thissen en Anna Gertruda Jansen Rond 1914 kocht mijn opa, Jacobus Thissen, een stukje weiland onder Ottersum, genaamd de Büsche pas en 75 are groot, van een zekere Bouwman uit Calbeck. Daarmee breidde hij de kleine keuterij waarop zijn vrouw Anna Gertruda Jansen, afkomstig uit Afferden, en de oudste zoon Hen werkzaam waren verder uit. Het gemengd bedrijf dat Hen na het vroeg overlijden van beide ouders, samen met zijn vrouw Traut Schoofs, afkomstig uit Figuur 2 De boerderij (Steendalerstraat 110, Gennep) 3

Siebengewald, voortzette bestond uiteindelijk uit een groot aantal kleine perceeltjes die her en der in Gennep, Ottersum en de Looi waren gekocht of gepacht. Na enkele omzwervingen werd een boerderij gebouwd aan de Steendalerstraat 110. Naast geiten en varkens bestond de levende have in 1914 uit één koe die op stal stond. Dagelijks moest het gras voor de koe met een kruiwagen van het weiland in Ottersum worden gehaald, wat gezien de afstand en de onverharde zandwegen een tijdrovende en vermoeiende klus was. Figuur 3 Tracé van het zgn. Duits lijntje Figuur 4 Locomotief in gebruik bij de NBDS Opa zelf was als machinist werkzaam bij de de Noord-Brabantsch-Duitsche Spoorweg- Maatschappij, de N.B.D.S., maar verdiende te weinig om het grote gezin te onderhouden. De N.B.D.S. exploiteerde het zgn. Duitse lijntje van Boxtel naar Wesel, een lijn die enige tijd een onderdeel was van de snelle en comfortabele verbinding tussen London, Berlijn en Sint Petersburg. De maatschappij had uiteindelijk zijn hoofdvestiging en centrale werkplaats in Gennep. Gennep was bovendien het grensstation. De Eerste Wereldoorlog maakte echter een einde aan de bloeitijd van de N.B.D.S. In 1925 ging het bedrijf failliet, waarna het werd genationaliseerd. Opa ging twee jaar later, in 1927, vervroegd met pensioen. Hij was toen 55 jaar. De bevolkingsteruggang van Gennep in de jaren twintig heeft ongetwijfeld te maken met deze ontwikkeling. Figuur 5 Het gezin Thissen. Van links naar rechts: Marie, Gerrit, Thei, Hen, Piet, Nel en Ben. Daarvoor naast moeder Frans en tussen beide ouders Jan. 4

De verhalen van de kinderen in het gezin Thissen gaan vooral over het opbouwen van een bestaan. Vooral de jongste drie broers, waaronder mijn vader Frans Thissen, hadden grote moeite betaald werk te vinden en het lijkt erop dat zij in elk geval weinig voelde voor geregelde arbeid bij een bedrijf. In de jaren dertig zijn zij veelal werkloos geweest, al worden diverse initiatieven gemeld die wat mijn vader betreft vooral met handel te maken hadden. Opvallend is dat de jongste van de negen kinderen, Jan Thissen, zijn opleiding pas na de Tweede Wereldoorlog heeft afgerond. Hij ging naar de kweekschool, werd onderwijzer en speelde een belangrijke rol in het katholieke onderwijs in Gennep. De geschiedenis van de negen kinderen Thissen vertelt ons hoe het er rond de tweede wereldoorlog in dit deel van Nederland aan toe ging. Nog afgezien van de effecten van de crisis was sprake van aanzienlijke structurele werkloosheid en werd na de Tweede Wereldoorlog duidelijk dat zowel het kleine gemengde bedrijf als de kleine detailhandel weinig perspectief boden op een aanvaardbaar inkomen. Vanwege het ontbreken van nieuwe arbeidsplaatsen in de industrie en het ontbreken van de verzorgingsstaat namen veel mensen echter toch hun toevlucht tot het kleine gemengde bedrijf en de straathandel of een winkeltje. Het aantal personen werkzaam in de landbouw nam in Nederland tot 1947 nog steeds toe, terwijl het aandeel personen werkzaam in de landbouw al voor de Tweede Wereldoorlog begon af te nemen. Het aantal winkels in dorpen was midden jaren vijftig dan ook bijzonder groot. In het Zeeuwse dorp Nisse, waarover ik afgelopen jaar een korte film mocht maken, waren midden jaren vijftig drie bakkers voor vijfhonderd bewoners aanwezig. Het is natuurlijk geen toeval dat Hen, de oudste in het gezin Thissen, het gemengd bedrijf van de ouders overnam en dat Jan, de jongste, onderwijzer werd. Nederland heeft zich van een agrarische samenleving ontwikkeld tot een postindustriële samenleving. Zoals gebruikelijk trokken de meisjes Thissen zonder voortgezette opleiding uit hun geboorteplaats weg. De broodwinning van hun man achterna. Op het Nederlandse platteland zagen vrouwen vaak veel meer van de wereld dan mannen. En nog steeds blijven op het Nederlandse platteland mannen vaker in het dorp van hun jeugd wonen en trekken vrouwen vaker weg. Figuur 6 Ligging van de woningen van de zes broers die direct na de oorlog in Gennep woonden 5

De broers Thissen woonden zelfs binnen Gennep nog op een kluitje. De broers zagen elkaar tot na de oorlog vrijwel dagelijks. Toen ik pas een wandeling maakte door Gennep had ik geen enkele moeite om hun woningen terug te vinden. Alleen de boerderij van oom Hen aan de Steendalerstraat kwam in een uitbreidingswijk te liggen en is afgebroken. Alleen een paar acaciabomen ter hoogte van Eksterstraat nummer tien herinneren aan het erf voor de boerderij. Aan de andere woningen kan ik nog steeds zien dat Piet een kruidenierszaak en een handel in kippenvoer had, Gerrit een schildersbedrijf en mijn vader handelde in zoetwaren. Maar het is de vraag of de huidige bewoners dat weten. Alleen in het pand waar mijn vader woonde is ook nu nog een bedrijf gevestigd. Het illustreert hoe de fysieke infrastructuur die ons omringt vaak maar weinig verandert: het zijn vooral de bewoners die veranderen! Voor de naoorlogse periode lijken mij tenminste drie zaken voor de dorpen in Noord- Limburg van belang. Aan het eind van de oorlog kreeg het gebied te maken met een evacuatie en ontstond grote oorlogsschade. In de tweede plaats werd niet alleen deze streek maar ook het gebied aan de andere kant van de Maas tot het midden van de jaren vijftig tot de zgn. ontwikkelingsgebieden binnen Nederland gerekend. Tenslotte was na de oorlog in alle opzichten sprake van groei; allereerst van de bevolking, maar vanaf de tweede helft van de jaren vijftig, ook van de materiële welvaart. Figuur 7 Beelden van de evacuatie in het najaar van 1944 (beelden uit filmmateriaal gemaakt door de familie Jetten) Begin oktober 1944 deelde deken Krijelmans vanaf de kansel van de St Martinuskerk mee dat heel Gennep moest evacueren. In verschillende fasen trok heel Gennep met zoveel mogelijk zaken die men dacht te kunnen gebruiken in noordelijke richting. De familie Thissen kwam op zeer verschillende plekken terecht. Samen met enkele broers vond mijn vader een 6

plek in het Gooi, een van hen trok met zijn gezin van daaruit door naar Friesland. De oudste broer bleef zolang als mogelijk op de boerderij, maar moest uiteindelijk ook vertrekken en maakte met zijn gezin omzwervingen door het grensgebied van Duitsland en Nederland en kwam uiteindelijk in Hoogeveen terecht. De broers vertelden vaak hoe ze zaken van waarde voor vertrek in hun woningen of elders hadden verstopt. Figuur 8 Beelden van de schade in Gennep na de Tweede Wereldoorlog en de brief die mijn vader na terugkeer van de evacuatie aan mijn moeder stuurde Maar veel bleek bij terugkeer alsnog verdwenen of vernield. In elk geval bleek de schade bij terugkeer in Gennep zeer groot. Mijn vader had op de terugweg vanuit het Gooi naar Gennep bij het oversteken van de Rijn/Lek in Wijk bij Duurstede mijn moeder ontmoet en met haar een relatie gekregen. Teruggekeerd in Gennep stuurde mijn vader haar een brief dat zij hem maar moest vergeten. Hij had haar niets te bieden. Figuur 9 Beelden van de wederopbouw in Gennep Mijn moeder liet haar lief echter niet schieten. Zij trouwden in 1946 in Wijk bij Duurstede en vestigden zich in Gennep. Ondanks de wederopbouwhulp vanuit de rest van Nederland en de bouwactiviteiten van de CAGO - de Combinatie Aannemers Gennep en Omstreken - waren vele jaren nodig om de woningvoorraad in Gennep weer enigszins op niveau te brengen. De ervaringen in andere grensgebieden met oorlogsschade - en die zijn er nogal 7

wat - tonen dat zowel de schade zelf als het herstel daarna belangrijke consequenties blijven houden voor de kwaliteit van de woningvoorraad in grensgebieden. Figuur 10 Ontwikkelingsgebieden in Nederland begin jaren vijftig 20 e eeuw (Bron: De Nederlandse Ontwikkelingsgebieden; schets van de sociale problematiek, 1960) Noord-Limburg en Noord-Oost Noord-Brabant werden in 1951 tot Ontwikkelingsgebied verklaart. Er was niet alleen sprake van armoede en structurele werkloosheid maar ook van sociale achterstand. Een perfecte voedingsbodem voor sociaal zwakke milieus. Daarvan was ook in Gennep en een aantal omringende dorpen sprake. Smokkel, zwarte handel, spelen om geld, problemen met jongeren, het was er allemaal. In het grensmilieu van Noord-Limburg was smokkel een belangrijke en sociaal min of meer geaccepteerde manier om wat bij te verdienen. Ook in onze familie. Dat ging echter wel eens mis. Mijn opa werd voor smokkel veroordeeld en kreeg enige tijd een gebiedsverbod voor het gebied ten Oosten van de Maas en een van mijn ooms werd naar Veenhuizen gestuurd. Het dorp Siebengewald bleef tot heel recent een plek waar de regels van de Nederlandse staat op gespannen voet stonden met wat men in het dorp zelf toelaatbaar achtte of waar men in elk geval over wenste te zwijgen. Armoede, werkloosheid, sociale achterstand: in het naoorlogse Nederland met een steeds belangrijker wordende staat als economische motor en sociaal vangnet, waren dergelijke problemen aanleiding voor krachtdadige initiatieven van de nationale overheid: nieuwe industriële werkgelegenheid werd gestimuleerd; sociale achterstanden trachtten men met maatschappelijk werk en onderwijs weg te werken. Bij dat maatschappelijk werk, ging het er vooral om dat de bevolking in deze streek kon omgaan met de noodzakelijke veranderingen van na de oorlog. Hoewel de situatie van plaats tot plaats verschilt was in zijn algemeenheid op het platteland en vooral in de ontwikkelingsgebieden sprake van een sterk autochtoon karakter dat ervoor zorgde dat men voor alle problemen in het leven de oplossingen dicht bij huis zocht. Dat strookte niet met de toenmalige opvattingen dat het Nederlandse platteland in feite economisch opzicht overbevolkt was. Er waren steeds meer bewoners ten opzichte van de beschikbare werkgelegenheid. De oplossingen moesten niet in de eigen omgeving 8

maar elders en in de stad worden gevonden. De sterke bevolkingsgroei en de uitstoot van arbeid uit de landbouw zouden met een visie die zich tot het eigen dorp beperkt tot omvangrijke problemen leiden. Pendel naar werk in grote steden, migratie naar het Westen van Nederland en emigratie naar Canada en Australië werden door de bevolking in de ontwikkelingsgebieden echter minder snel als een oplossing gezien. De sterke gerichtheid op de eigen omgeving vormde in de ontwikkelingsgebieden een belemmering om tot echte oplossingen te komen. In dit verband spreken de rapporten in de jaren vijftig en zestig van de vorige eeuw over dorpscentrisme en over rivaliteit tussen centrumdorpen en buitendorpen, en tussen oude stadjes, zoals Gennep, en het omringende platteland. Kenmerkend voor de rivaliteit van vroeger waren de stereotype en in het algemeen afwijzende beelden die dorpen over elkaar hadden. Zo werd vanuit Ottersum veel wat vanuit Gennep kwam als Gennepse hovaardij beoordeeld en werden de bewoners van het dorpje Siebengewald steevast als bessembinders weggezet. Mijn oom Hen beoordeelde op zijn beurt alles wat van over de Niers kwam, of het nu de noordenwind of de bewoners van Ottersum waren, bij voorbaat negatief. Tegelijkertijd keek hij met een mengeling van jaloezie en bewondering naar de grotere boeren in Ottersum. Zo was hij vol lof over de ruilverkaveling die daar begin jaren vijftig werd uitgevoerd. Daarna was het in zijn ogen, voor een boer, een juweel van een dorp. Maar hij bleef zijn bedenkingen houden over de bewoners van Ottersum. Figuur 11 Groei: de demografische ontwikkeling (Bron: Wim Derks, Kenniscentrum voor Bevolkingsdaling en Beleid) Vanaf het midden jaren vijftig ontwikkelde dit deel van Nederland zich snel: de werkloosheid daalde, de uitstroom van bevolking naar het Westen van Nederland nam af. Er was sprake van sterke bevolkingsgroei. Voor een goed begrip van de huidige discussie over krimp is het goed te beseffen hoe uitzonderlijk die naoorlogse bevolkingsgroei is geweest. Vooral de naoorlogse babyboom en de daarop volgende daling van geboortecijfers waren zeer bijzonder en in feite zijn de ontgroening en vergrijzing die we de komende jaren gaan meemaken het logische sluitstuk van een algemene bevolkingsontwikkeling die zich in heel Europa voordoet. Voor de draagkracht van onze planeet is het te hopen dat we aan het eind van dit proces in een meer stabiele situatie terechtkomen. Maar eerst moeten we door een periode heen waarin vooral het aandeel oudste ouderen spectaculair zal toenemen. Het is de belangrijkste uitdaging waar we de komende jaren voor staan. 9

Figuur 12 Groei: de ontwikkeling van de welvaart (Bron: CBS, Wim Derks, Kenniscentrum voor Bevolkingsdaling en Beleid Gelukkig was ook de groei van de materiële welvaart vanaf het midden van de jaren vijftig spectaculair. Naast industriële werkgelegenheid in de grotere centra, zoals Boxmeer, was sprake van een daarmee samenhangende intensivering in de agrarische sector. Kippen, varkens, rozen, asperges, teveel om op te noemen. De groeiende welvaart was vooral gebaseerd op een alsmaar toenemende arbeidsproductiviteit: tussen 1948 en 2008 verzesvoudigde de productiviteit in Nederland. Het is duidelijk dat de aanwezige arbeid in combinatie met deze snel toenemende productiviteit een belangrijke basis vormde voor de welvaartsontwikkeling in deze streek. Nu de demografische situatie verandert zal ook de economie zich daaraan moeten aanpassen. Figuur 13 Frans Thissen sr (1911-1980) in de Tweede Wereldoorlog (links) en met collega s van de Schade Enquête Commissie in Gennep Vanaf 15 september 1945: werkzaam bij de Schade Enquête Commissie, als enquêteur Vanaf 1 oktober 1947: idem als controleur Vanaf 1 maart 1948: werkzaam bij de Directe Belastingen als buitengewoon kommies 1949: Overgeplaatst naar Heemstede Ook in de pogingen van mijn vader om voor de oorlog een bestaan op te bouwen speelden komkommers, kunstmest, kippen en rozen een rol. Uiteindelijk heeft hij de streek na de oorlog verlaten. Het lukte hem niet om met zijn grossierderij in zoetwaren, waarmee hij in de oorlog was begonnen, een jong en groeiend gezin te onderhouden. Gelukkig vond hij na 10

de oorlog werk bij de Schade enquête commissie en zo werd hij rijksambtenaar. Hij ging alsnog in de avonduren studeren en werd in 1949 als belastingambtenaar overgeplaatst naar Heemstede. Hij kwam daar op een klein kantoor te werken met collega s die op vergelijkbare wijze naar het Westen waren getrokken. Figuur 14 Omslag van het boek van Chris van Esterik over zijn geboortedorp Ingen (Betuwe) De wederopbouw en de groei van welvaart en mobiliteit in de jaren die daarop volgden, creëerden in feite een tegenstrijdige situatie in de Nederlandse dorpen. Chris van Esterik beschrijft dat prachtig in zijn boek over zijn geboortedorp Ingen in de Betuwe. Het Ingen uit zijn kinderjaren was een autochtoon dorp: het was een dorp waarbinnen voor de meeste bewoners het leven van alle dag en een groot deel van de levensloop plaats vonden. Opvallend is dat in de periode 1950-1970 het dorp in die vorm tot een ongekende bloei kwam: de nieuw verworven welvaart van de wederopbouw werd in de eerste plaats in het dorp zelf geïnvesteerd of op zijn minst daar consumptief uitgegeven. De basis daarvoor was de genoemde toename van de productiviteit en een op dat moment nog beperkte mobiliteit. In veel dorpen nam het aantal verenigingen toe, plaatselijke voorzieningen floreerden, in het lokale culturele leven werden alle dorpsverhalen nog eens uitbundig herbeleefd. De direct daarop volgende schaalvergroting van het leven door een sterk toenemende automobiliteit betekende echter het feitelijke einde van Ingen als autochtoon dorp, het begin van het fenomeen van de verplaatste consumptie en de opkomst van het woondorp : het verdiende geld werd niet alleen meer in het plaatselijke café of bij de lokale vereniging uitgegeven, maar steeds vaker ook in de stad of elders in een ver land op vakantie. Daarnaast werd door de TV en de welvaart de eigen woning steeds belangrijker. Daardoor nam de betrokkenheid van bewoners met de eigen woning en de directe woonomgeving, het woondomein, toe. Ook dat droeg bij tot de ontwikkeling van autochtone of autonome dorpen tot woondorpen. Het platteland ontwikkelt zich, nog steeds, van een oude verscheidenheid van min of meer autonome dorpen, naar een nieuwe verscheidenheid van woondorpen. In autonome dorpen zijn de meeste bewoners van het dorp en doen ze veel zaken op het dorp. In woondorpen zijn een groot deel van de bewoners er in een bepaalde levensfase om woonredenen neergestreken en is men voor werk, voorzieningen en sociale contacten niet alleen op het dorp aangewezen. Maar in veel dorpen wonen nog steeds mensen die van het dorp zijn en 11

hun zaken op het dorp doen. Bovendien wordt er bij ingrijpende veranderingen, het sluiten van de dorpsschool, het omleiden van doorgaand verkeer via een rondweg, dreigende bevolkingsdaling, vaak teruggegrepen op de situatie van het autonome dorp. Het autonome dorp fungeert dan als een machtig beeld. Vooral als het om de beoordeling van de leefbaarheid gaat. Leefbaarheid wordt als een probleem ervaren waar zaken die belangrijk worden gevonden negatief worden beoordeeld of worden bedreigd. Een discussie die hierbij steeds weer opduikt is de betekenis van de lokale infrastructuur - vooral de voorzieningen, maar ook de verenigingen en activiteiten - voor de leefbaarheid. Dan blijkt dat dorpen in feite met twee werkelijkheden te maken hebben en met twee daarop gebaseerde referentiekaders van bewoners: het autonome dorp en het woondorp. Dat blijkt ook uit de manier waarop verschillende groepen bewoners de leefbaarheid van hun dorp beoordelen. Naast bewoners die zich daarbij vooral baseren op de in het dorp aanwezige voorzieningen, zijn er steeds meer bewoners die daarbij allereerst kijken naar de woning en de directe woonomgeving. Figuur 15 Leefbaarheid in het autonome dorp Met het referentiekader van het autonome dorp worden in feite oorzakelijke relaties gelegd tussen de ontwikkeling van het aantal inwoners, de ontwikkeling van het aantal voorzieningen en de ontwikkeling van de leefbaarheid. Maar verlies van voorzieningen zoals zich die in veel dorpen al langere tijd voordoet is vooral het resultaat van structurele schaalvergroting en van het regionaliserend gedrag van bewoners zelf - zij gaan steeds vaker aan de voorzieningen in het eigen dorp voorbij!-. En bevolkingdaling in dorpen is nog steeds allereerst het resultaat van veranderingen in de bevolking die leiden tot een dalende woningbezetting. Als men dan ook nog de lokale aanwezigheid van voorzieningen als basis ziet voor de ervaren leefbaarheid dan heeft dit referentiekader geen ander perspectief dan een afnemende leefbaarheid, een spiraal omlaag : bevolkingsafname en afname van het aantal plaatselijke voorzieningen kan dan tot niets anders leiden dan een afnemende leefbaarheid. Het uitdragen van dit beeld door bewoners, maar soms ook door ambtenaren en bestuurders, geeft het dorp - ten onrechte - een zielig imago gegeven. Een imago dat voor dorpsmarketing weinig bruikbaar is. 12

Figuur 16 Leefbaarheid in het woondorp Er is ook een andere, een meer realistische en meer perspectiefvolle, visie op de ontwikkeling van leefbaarheid van dorpen mogelijk en wel vanuit het referentiekader van het woondorp. Daarbij wordt de ontwikkeling van de woonfunctie van dorpen binnen een regionale woningmarkt als de basis gezien voor de ontwikkelingen in het dorp. De ontwikkeling van de woonfunctie vormt dan de belangrijkste achtergrond voor de ontwikkeling van de leefbaarheid ter plaatse, terwijl deze ontwikkeling weer de voedingsbodem kan vormen voor de ontwikkeling van diverse gemeenschapsinitiatieven, initiatieven die een bijdrage leveren aan de sociale infrastructuur van het dorp. Daarbij moet u denken aan zaken als een plaatselijke bibliotheek georganiseerd door vrijwilligers, een dorpskrant, gezamenlijk autovervoer van kinderen van en naar school, een internetsite over het dorp. En soms ook nieuwe voorzieningen - en daarmee verbonden werkgelegenheid - op het gebied van zorg, een functie die we langzaam terug zien keren in de sfeer van het wonen. En deze initiatieven dragen op hun beurt weer bij aan de verdere ontwikkeling van de woonfunctie van het dorp. Opvallend is dat de ontwikkeling van het aantal inwoners in dit referentiekader geen rol speelt. Bevolkingsdaling is pas van invloed op de leefbaarheid als de woonfunctie wordt aangetast. Niet bevolkingsdaling maar eventuele omvangrijke leegstand en verloedering van de gebouwde omgeving vormen een concreet gevaar voor de door bewoners ervaren leefbaarheid. Opvallend is ook dat de sociale infrastructuur van dorpen in het schema van positie is veranderd. Was de ontwikkeling van de voorzieningen in het autonome dorp nog een voorwaarde voor de ontwikkeling van de leefbaarheid; in het woondorp is de ontwikkeling van de sociale infrastructuur door gemeenschapsinitiatieven een resultaat van de ontwikkeling van de leefbaarheid. De relatie tussen mens en omgeving wordt hier dus van de andere kant benaderd. Een visie die reëler is en meer perspectief biedt: een spiraal omhoog en een visie die goed past bij het idee van dorpsmarketing. Let wel: nog steeds zijn bevolkingsontwikkelingen en de ontwikkeling van werkgelegenheid en voorzieningen van belang voor de leefsituatie van dorpsbewoners. Maar, dat zijn vooral zaken die regionaal moeten worden aangepakt. Dorpen kunnen voor deze regionale functies overigens wel een specifieke rol vervullen. Maar het zoeken van oplossingen op het gebied van werk en voorzieningen binnen de grenzen van het eigen dorp past steeds minder bij de manier waarop we ons eigen leven inrichten. Er zijn echter succesvolle en minder succesvolle woondorpen: Het zijn vooral de dorpen die wij als mooi beoordelen die succesvol zijn, het zijn de dorpen waar men voor kiest. Maar er zijn ook minder succesvolle woondorpen, dorpen waar je terecht komt. 13

Elke verandering kent naast winnaars overigens ook verliezers. Dat zijn in dit geval vooral de minder mobielen. Die vragen om een eigen beleid, want het is steeds duidelijker dat deze groepen niet geholpen zijn met algemene dorpsvoorzieningen. Het debat in het dorp gaat het dan ook steeds vaker om de woonkwaliteit, om zaken die direct met het wonen verbonden zijn: de kwaliteit van woningen, de aantrekkelijkheid van de woonomgeving, het al dan niet voorkomen van overlast, de verkeersveiligheid, het gevoel van veiligheid en niet in het minst het gevoel dat je je in je dorp thuis voelt. Dorpen onderscheiden zich wat betreft de woonkwaliteit dan ook ten opzichte van de stad. Dat blijkt iedere keer weer uit onderzoek: Zeker voor bepaalde groepen bewoners is het dorp een gezochte plek vanwege de soort woning die je er kan vinden, vanwege landschap en natuur en in grensgebieden vaak ook vanwege rust en ruimte. Uit het onderzoek De sociale staat van het platteland van het SCP blijkt bovendien dat in dorpen sprake is van een grotere lokale betrokkenheid dan in de stad en - dat zal u wellicht verbazen - bewoners van dorpen door hun mobiliteit vaak beter in staat zijn voorzieningen en werk te bereiken dan stedelingen. Die hebben ook te maken met grote afstanden, hebben minder vaak de beschikking over een auto en staan vaker in de file of hebben parkeerproblemen. Met welke veranderingen hebben dorpen op dit moment en in de nabije toekomst te maken en hoe kunnen bestuurders en bewoners daarmee omgaan? Een belangrijke actuele ontwikkeling is de bevolkingsverandering, die vooral vergrijzing en op een zeker moment voor veel dorpen ook bevolkingsdaling met zich meebrengt. De uitdaging van de vergrijzing zal echter groter blijken dan de uitdaging van de bevolkingsdaling. Bevolkingsdaling zal vooral daar tot problemen leiden waar sprake is van vraaguitval op de woningmarkt. En dat zal van dorp tot dorp verschillend zijn. Bevolkingsverandering geeft bovendien opnieuw aanleiding tot een verdere schaalvergroting van het leven, hoewel daarvoor ook andere ontwikkelingen verantwoordelijk zijn. Vooral het verlies van dorpsscholen zorgt lokaal voor nieuwe debatten waarbij het machtige beeld van het autonome dorp vaak opduikt. Schaalvergroting levert overigens niet alleen verlies op voor dorpen maar kan ook winst betekenen: binnen een ruimere regio weten steeds meer bewoners in de streek de weg naar voorzieningen in dorpen te vinden. De voortgaande schaalvergroting van het leven maakt uiteindelijk de kleine relatief afgelegen dorpen, dorpen waar momenteel 1.9 miljoen Nederlanders wonen, minder passend als woonplaats voor minder mobiele bewoners. Daarbij kan voor een deel nog worden teruggevallen op de sociale steunnetwerken van deze vervoersafhankelijke bewoners en op slimme oplossingen op maat. Toch doet zich hier de principiële discussie voor of het wonen in deze dorpen een recht is of een voorrecht. Het leven in een klein en afgelegen dorp kan onbetaalbaar worden, zeker als corporaties en gemeenten zich terugtrekken. Hoe ver overheden moeten gaan in het garanderen van een leefbare woonomgeving in kleine dorpen is dan ook een politieke keuze. De Vlaamse minister voor Ruimtelijke Ordening Philippe Muyters opperde recent dat plattelandsbewoners in Vlaanderen maar meer belasting zouden moeten betalen: de luxe van het afgelegen wonen van enkelen zou niet voor rekening van de belastingbetaler moeten komen. Hij heeft die uitspraak snel moeten intrekken. Een belangrijke verandering voor grensgebieden is dat na een periode waarin Nederland zich ontwikkelde tot een sterke nationale eenheid, zich een nieuwe fase van schaalvergroting vooral in de economie voordoet: Europeanisering en globalisering geven landsgrenzen een nieuwe betekenis. In de jaren zestig was de eenwording van Nederland zo sterk dat de nationale grenzen voor bewoners van grensgebieden in feite harder werden. 14

Voor de Tweede wereldoorlog speelde ook in Noord-Limburg de grens een relatief open rol: er waren veel familierelaties over en weer, men verstond elkaars dialect, er werd vaak enige tijd in Duitsland gewerkt, voor bepaalde zaken bezocht men eerder een marktstadje aan de andere kant van de grens dan een stedelijk centrum in Nederland en men maakte handig gebruik van de grens als het om smokkelen ging. Voor de familie Thissen speelden voor de oorlog het plaatsje Goch een belangrijk rol: men had er familie wonen, men ging er een deel van zijn leven werken en men ging er naar de jaarlijkse kermis. Door de eenwording van Nederland veranderde dat: grensoverschrijdende relaties werden voor veel bewoners minder belangrijk en men oriënteerde zich steeds meer op Nederland. De binnengrenzen van Europa zijn sinds Schengen echter steeds meer open en het Europa waar we mee te maken hebben wordt bovendien steeds groter. De binnengrenzen van Europa zullen opnieuw een andere, meer open, betekenis krijgen. Opvallend is dat we binnen Nederland tegelijkertijd te maken hebben met decentralisatie. Landelijke standaards worden vervangen door regionale en lokale afwegingen en oplossingen, door maatwerk is de gedachte. En daarbij wordt veel van de burger zelf verwacht, vooral als het om wonen, zorg en welzijn gaat. Zoals het nu ligt kan je van dorpsbewoners wat dat betreft ook veel verwachten. En de overheid maakt daar steeds vaker met enthousiasme gebruik van: de overheid trekt zich terug en de dorpsbewoners bedenken een plan, dat is het idee. Toch zijn er vraagtekens te zetten bij dit enthousiasme. Hebben de nieuwe dorpsbewoners hiervoor voldoende tijd? Hebben ze het benodigde sociaal kapitaal in de vorm van relaties en kennis over wetgeving en financiering? En hoe moet het als de huidige generatie van actieve senioren niet meer inzetbaar is? Het is de vraag of dorpsbewoners altijd aan de hooggespannen verwachtingen kunnen voldoen en het gevaar bestaat dat nieuwe vormen van ongelijkheid zullen optreden. Ongelijkheid tussen de mooie succesvolle woondorpen, vaak dorpen met veel sociaal kapitaal en de minder succesvolle dorpen waar het vaker aan het sociaal kapitaal ontbreekt. Ik besluit met het noemen van vier voorwaarden voor een leefbaar en sociaal vitaal dorp. Een belangrijke voorwaarde is de woonkwaliteit van dorpen: de kwaliteit van woningen en de woonomgeving. Het moet er goed, aangenaam en veilig wonen zijn, vrij van overlast in een mooie en aantrekkelijke omgeving met identiteit. Dat is de basis. En voor sociale vitaliteit is de mogelijkheid tot ontmoeting een belangrijke voorwaarde: een plek binnen en een plek buiten. En zulke plekken moeten open zijn naar alle bewoners. In het algemeen creëren bewoners zulke plekken zelf en hoeft dat niet perse een dorpshuis te zijn. Veel is daarbij afhankelijk van het sociaal kapitaal in het dorp. Zijn er voldoende sociale verbanden in het dorp die kunnen verbinden maar ook bruggen kunnen bouwen tussen verschillende groepen en naar de wereld buiten het dorp. Het lijkt vooral te gaan om bewoners met een groot sociaal netwerk. Dat kunnen nieuwkomers zijn en vaak spelen zij in dorpen een belangrijke rol. Tenslotte, en dat was de belangrijkste boodschap van mijn inleiding, moeten dorpsbewoners zich actief kunnen oriënteren op hun toekomst. Het vertellen van verhalen - over wat verloren ging, wat behouden bleef en zich heeft ontwikkeld en welke nieuwe mogelijkheden er voor het dorp zijn als plek en lokale samenleving - is nodig om je actief te oriënteren op je eigen toekomst. Het zijn vooral lokale culturele producties - toneelvoorstellingen, films, musicals, koorprojecten en andere community art projecten - die precies deze rol spelen. Ze zijn van onschatbare waarde in het licht van de veranderingen die er aan staan te komen. 15

Het verhaal van de familie Thissen, dat ik vandaag gebruikte als rode draad, is nog niet af. Het verhaal loopt door naar volgende generaties. Ze illustreren de schaalvergroting van het dagelijks leven en ze laten soms ook zien dat onze wereld klein is en dat tijd een begrip is dat we beter met een cirkel dan met een rechte lijn kunnen beschrijven. Peter, onze oudste zoon, werd in 1974 geboren in Amsterdam en groeide op in Haarlem. Na een MBO opleiding in Boskoop en een jaar aansluitend HBO in Delft, ging hij internationale bedrijfskunde studeren in Maastricht. Na het afstuderen ging hij werken in deze streek: bij Intervet in Boxmeer. Hij werkte enkele jaren voor dit bedrijf in het Middenoosten vanuit Cyprus. Twee jaar geleden is hij overgestapt naar Nutreco, ook in Boxmeer, en houdt hij zich vooral bezig met voeding voor varkens. Hij woont in Utrecht, een van de meest gezochte plekken voor hoger opgeleide jongeren in Nederland. Ik denk dat mijn opa en mijn vader trots op hem zouden zijn. Frans Thissen (Frans@Thissen.net) Ottersum, 12 september 2013 Verantwoording Voor deze lezing heb ik gebruik gemaakt van een groot aantal bronnen die niet overal in de tekst en bij de figuren zijn vermeld. Voor de geschiedenis van de familie Thissen, mijn vader Frans Thissen Sr. en de andere broers die na de oorlog in Gennep bleven wonen, maakte ik gebruik van de Memoires en levensbeschrijving van en opgetekend door Thissen, Theodorus Hendrikus (de oudste in het gezin, Hen. In de familie Thissen werd de roepnaam regelmatig afgeleid van de tweede doopnaam) dat ik kreeg van zijn zoon Ton Thissen en een gesprek dat ik op 27 augustus 2013 had met Ton, Lenie Westgeest (schoondochter van Hen) en Iet Cöp-Thissen (dochter van Piet). Over de situatie in de jaren vijftig in de ontwikkelingsgebieden in Nederland en met name Noord-Limburg bleek de studie van Van Doorn (1960) een belangrijke en interessante bron. Inzicht in de demografie, met name de migratie, in die periode is te vinden in de omvangrijke studie van H. Ter Heide (1965) Binnenlandse migratie in Nederland. Aardige en meer actuele anekdotes over grensdorpen, waaronder Siebengewalt, ontleende ik aan het boek van Enno de Witt (2013) De Grens; Langs de randen van Nederland. Een beeld van de situatie in Gennep in en direct na de oorlog (vooral de evacuatie en de wederopbouw) vond ik op de website www.gennepnu.nl (met veel foto s en filmfragmenten). Opmerkingen over de actuele situatie in Nederlandse dorpen zijn in belangrijke mate gebaseerd op onderzoek dat ik de afgelopen jaren heb uitgevoerd op het Nederlandse platteland, recent samengevat in een artikel verschenen in Rooilijn (Dorpen in verandering, Frans Thissen en Maarten Loopmans, Rooilijn 2013, Nr 2) en het onderzoeksproject van het Sociaal en Cultureel Planbureau de Sociale Staat van het Platteland (http://www.scp.nl/publicaties/terugkerende_monitors_en_reeksen/de_sociale_staat_van_ het_platteland). Vooral het laatste rapport De dorpenmonitor; ontwikkelingen in de leefsituatie van dorpsbewoners (2013) onder redactie van Anja Steenbekkers en Lotte Vermeij) en met name het slothoofdstuk van Lotte Vermeij (H 11. Slotbeschouwing: maatwerk in de dorpen) vormde een belangrijke inspiratiebron. 16