Antwoorden Biologie Deel 2: 10.1 en 10.2 Antwoorden door een scholier 1826 woorden 13 maart 2011 7,2 46 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Nectar 10 Dieren en planten 10.1 Eten 10.1 Paragraaf 2 a planteneters vleeseters b alleseters c vleeseters d alleseters 3 a Door de taaie celwanden die om de plantencellen heen zitten. b richels kauwrichting links naar rechts c hoektanden 4 a 1 prooien doden 2 vlees van de botten van prooien scheuren (prooi verscheuren) b De kiezen uit de bovenkaak vallen langs de kiezen uit de onderkaak. Het vlees ertussen wordt geknipt. Zo werkt een schaar ook. c Doordat er geen celwanden om dierlijke cellen zitten. 5 a Een knobbelkies, het is een brede kies met knobbels. Er zitten geen richels op. De kies heeft ook geen scherpe punten. b wortel glazuur zenuwen en bloedvaten c Door zenuwen en bloedvaten, want door de zenuwen kun je er pijn in voelen en door bloedvaten worden, net als bij ander levend weefsel, stoffen aangevoerd. 6 a glazuur b tandbeen c Hun kiezen slijten continu. 7 a Het verteringsstelsel bij de koe is veel groter/ langer dan van een hond. Dat zit allemaal in de buik. b 1 (kauwen en) speeksel https://www.scholieren.com/verslag/antwoorden-biologie-deel-2-101-en-102 Pagina 1 van 7
2 bacteriën 3 maagsap 4 bacteriën (en darmsap) 8 a,b,c 9 Roy heeft gelijk. Planteneters eten weliswaar langzamer dan vleeseters, maar dat verklaart niet het grote verschil in eettijd. De voedingswaarde van plantaardig voedsel is inderdaad kleiner, dus moet je van planten meer eten dan van vlees. Plantaardig voedsel is inderdaad veel slechter verteerbaar, door de taaie celwanden. De taaie celwanden worden deels niet verteerd en zo uitgepoept. Dat is een groot deel van het plantaardige voedsel. Van vlees is bijna alles verteerbaar. 10 a Het konijn, want zijn voedsel is plantaardig en groeit vlak buiten zijn hol. b De vos, want zijn voedsel zal proberen te vluchten. 11 a Bij evenwicht krijgt een dier evenveel energie binnen als het gebruikt. Die energie is nodig voor beweging (B), handhaven lichaamstemperatuur (T), opbouw en onderhoud van het lichaam (P). Bovendien gaat er energie verloren doordat het dier afvalstoffen uitscheidt (U). b Nee, het dier heeft meer energie nodig voor B ent, dan voor P en U. Dat zie je aan de grootte van de gewichtjes. c E=U+B+T+P d E= 0 T= groter dan 0 U= groter dan 0 P= groter dan 0 B= groter dan 0 e Slaat door naar één kant (met de vier gewichtjes), want de ijsbeer krijgt geen energie binnen, maar verbruikt wel energie. 12 a strandgaper vangen: B De wulp loopt over het strand op zoek nar voedsel en graaft met z n snavel. Dat is dus bewegen. strandgaper eten: E b Om E groot genoeg te laten zijn, moet de wulp veel kleine strandgapers eten. Dat betekent dus veel lopen en veel graven en dat kost veel energie; de energie voor beweging (B) is te groot voor de energie uit voedsel (E) die het oplevert. c De wulp eet geen grote strandgapers, omdat: ze moeilijk uit te graven en open te krijgen zijn: dat kost veel energie, ze dieper zitten (moeilijk te vinden zijn): ook dat kost extra energie. Dus bij grote strandgapers is B ook te groot ten opzichte van E. d Alleen bij middelgrote starndgapers zijn de energiekosten voor het vangen (B) gunstig (klein) genoeg ten opzichte van de energie die het voedsel oplevert (E). B+U+T+P is dan minstens zo groot als E. 13 a-f 14 a koolstofdioxide + water -> glucose en zuurstof b Dat er voor het maken van glucose (en zuurstof) energie uit zonlicht nodig is. c door de huidmondjes https://www.scholieren.com/verslag/antwoorden-biologie-deel-2-101-en-102 Pagina 2 van 7
15 a b planten c planteneters en afvaleters en (via de planeteters) ook de vleeseters d mineralen 16 a b ongeveer 12 muizen Een kerkuil eet 1,5 x zijn gewicht: 1,5 X 350 gram = 525 gram, dat is 525/45 = 11,67 veldmuizen = ongeveer 12. 17 18 a Aantallen muizen nemen toe, want de aantallen uilen nemen ook toe gedurende die jaren. Het aantal kerkuilen kan alleen maar toenemen als het aantal muizen ook toeneemt. b Bij een driejarige cyclus is te verwachten dat het aantal muizen en daarmee ook het aantal kerkuilen het jaar daarna zal afnemen. 19 10 dagen later In dag 1 en 2 verschijnt ei nr 1; in dag 3 en 4 verschijnt ei nr 2; enzovoort tot dag 11 en 12 waarin ei nr 6 verschijnt. De uil begint steeds meteen met broeden; dus deze tussenpozen gelden ook voor het uitkomen van de eieren. b De jongen die het laatst uitkomen. c Als alle jongen tegelijk zouden uitkomen en evenveel voedsel zouden krijgen, dan is er voor elk jong te weinig en zouden ze allemaal doodgaan. 10.1 Test jezelf 1 a 2, 3, 5 b 1, 7, 8 c 4, 6, 9 2 A celwand B is fout, omdat het naar de vacuole wijst en C wijst naar een bladgroenkorrel. 3 D plooikiezen, de richels lopen van links naar rechts. Bij planteneters is de kauwrichting loodrecht op de richels. 4 C Doordat het tweede gaatje dichter bij de zenuw zit dan het eerste gaatje. Dankzij zenuwen voel je pijn. Bij het hebben van een gaatje zoals in de tweede kies, komt de zenuw in contact met de buitenwereld. Alles wat je eet en drinkt zal dan pijn veroorzaken. De antwoorden A, B en D hebben niets met pijn te maken. 5 a balans B b Bij deze balans komt er minder energie binnen dan er verbruikt wordt. Het blokje rechts (de energie die verbruikt wordt) is groter dan het blokje links (de energie die binnenkomt door eten). 6 a koolstofdioxide + water -> glucose en zuurstof b mineralen https://www.scholieren.com/verslag/antwoorden-biologie-deel-2-101-en-102 Pagina 3 van 7
10.2 Ademhalen 10.2 Paragraaf 2 a,b,c d 5 achterlijf wordt groter. 1 spieren in achterlijf trekken samen. 6 lucht stroomt naar binnen. 3 lucht stroomt naar buiten. 2 achterlijf wordt kleiner. 4 spieren in achterlijf ontspannen. e Vliegen kost meer energie dan lopen. De verbranding in de vliegspieren is dus hoger dan in de pootspieren. Voor de hogere verbranding moet meer zuurstof naar de vliegspieren toegevoerd worden, dus meer vertakte tracheeën. Er moeten ook meer energierijke stoffen naar de vliegspieren vervoerd worden, maar dat gaat via het bloed. 3 a Bij mensen is het bloed rood door de rode bloedcellen voor het zuurstoftransport in het bloed. Insecten vervoeren zuurstof via de tracheeën en hebben dan ook geen rode bloedcellen. De rode bloedcellen zorgen voor de rode kleur van (mensen)bloed. b Je ziet alleen rood bloed bij een mug die mensenbloed heeft opgezogen. Dit rode bloed zit dan in het verteringsstelsel van de mug. 4 a,c,d b kieuwboog (met kieuwplaatjes) e De vis doet zijn bek open (mondholte omlaag, kieuwdeksels zijn dicht) de vis sluit zijn bek (mondholte omhoog) de kieuwdeksels gaan open. 5 a,b 6 a hoge lage b hoge concentratie: de waterstroom lage concentratie: het bloed aan het begin van de kieuwlamellen. Zuurstof gaat van het water dat langs de kieuwen stroomt via de kieuwplaatjes naar het vissenbloed. c hoge concentratie: het bloed lage concentratie: de waterstroom Koolstofdioxide gaat van het vissenbloed via de kieuwplaatjes naar het water dat langs de kieuwen stroomt. d Door heel veel lamellen (plooien) op de kieuwplaatjes. In longen door heel veel longblaasjes. 7 a Omhoog, want dan ga je tegen elkaar in en kom je meer mensen tegen. b De waterstroom en de bloedstroom gaan in tegengestelde richting van elkaar, waardoor het bloed zoveel mogelijk water tegenkomt en er dus zo veel mogelijk uitwisseling plaats kan vinden. c tegenstroomprincipe. 8 a Hoe warmer het water is, hoe minder zuurstof er in opgelost kan worden. b 55 % zuurstof c Omdat het water weinig zuurstof bevat, proberen de vissen dat rechtstreeks uit de lucht halen. https://www.scholieren.com/verslag/antwoorden-biologie-deel-2-101-en-102 Pagina 4 van 7
d Twee mogelijke verklaringen zijn: De kieuwlamellen worden van elkaar gehouden in water. Komt er een luchtstroom langs de kieuwen, dan plakken de lamellen aan elkaar. Bovendien zullen de kieuwlamellen dan ook uitdrogen. Kieuwen werken dankzij het op gang brengen van een waterstroom. Het lukt een vis niet een luchtstroom in gang te houden. 9 Bij de fotosynthese komt zuurstof vrij. Planten maken het dus zelf. 10 a koolstofdioxide + water -> glucose + zuurstof b glucose + zuurstof -> koolstofdioxide + water 11 a fout Fotosynthese vindt alleen overdag, in het licht, plaats. b goed c goed d fout Een plant maakt alleen overdag zuurstof, het zuurstofverbruik is overdag en s nachts. 12 B Om aan te geven dat er meer zuurstof naar buiten gaat dan dat de plant gebruikt bij de verbranding. 13 a 1, 2, 3, 4, 5, 6 Alle nummers, want de plant heeft én fotosynthese én verbranding. b 2, 3, 6 Alle nummers die bij verbranding horen. Alle organismen hebben verbranding, maar dat geldt niet voor de fotosynthese. 14 a overdag is de concentratie van: in het blad buiten het blad zuurstof hoog laag koolstofdioxide laag hoog b van in het blad naar buiten het blad koolstofdioxide: van buiten het blad naar in het blad. 15 a cyanobacteriën b C in de oceanen c tegen ultraviolette straling van de zon 16 a Het verloop van de de concentratie koolstofdioxide in de atmosfeer. Het verloop van de concentratie zuurstof in de atmosfeer. Wanneer verschillende groepen organismen ontstonden. De toename van de kracht van de zonnestraling. Hoe oud de aarde is. b https://www.scholieren.com/verslag/antwoorden-biologie-deel-2-101-en-102 Pagina 5 van 7
Je werkt steeds met verschillende schaalverdelingen tussen de jaartallen van bron 8. De getallen in deze tijdlijn zijn een grove benadering. 17 a 46,7 minuten geleden Ontstaan aarde = 4500 miljoen jaar geleden = 1 uur; (3500 (ontstaan cyanobacteriën) : 4500) 60 (minuten) = 46,7 minuten geleden. b 52 seconden geleden c 2 seconden geleden 18 insect ademt door halen zuurstof uit waterkever tracheeën lucht muggenlarve adembuis lucht larf waterjuffer uitwendige kieuwen water b zuurstofrijk, want een larve van een waterjuffer haalt rechtstreeks zuurstof uit het water. 19 C Zij nemen zuurstof op via de huid. 10.2 Test jezelf 1 a tracheeën b kieuwen 2 a 1 stigma 2 trachee b lucht met veel koolstofdioxide Lucht met veel zuurstof gaat juist naar binnen. c lucht Bij pijl B gaat zuurstof vanuit de lucht naar de cellen. 3 a A Het water stroomt in tegengestelde richting langs de lamellen. Zo verloopt de gaswisseling van zuurstof en koolstofdioxide beter. b tegenstroomprincipe 4 a fout Planten maken in het licht zelf zuurstof bij de fotosynthese. Een beetje daarvan gebruiken ze bij de verbranding. b goed https://www.scholieren.com/verslag/antwoorden-biologie-deel-2-101-en-102 Pagina 6 van 7
c goed d fout Cyanobacteriën waren de eerste zuurstofproducerende organismen. e fout Eerst was er zuurstof in de oceanen, want daar leefden de cyanobacteriën, daarna kwam er ook zuurstof in de atmosfeer. 5 a B Stikstof en koolstofdioxide b ozon https://www.scholieren.com/verslag/antwoorden-biologie-deel-2-101-en-102 Pagina 7 van 7