ONDERWIJSRAAD O.R. /1150 S Bericht op hat ichrijven van 't-gravenhage, Naisaulaan 6 2514 JS '»-Graven ha ge UI. 070-63 79 55 17 1987 r etr**fende i toepassing artikel 26 Wet op het voortgezet onderwijs t.a.v. scholengemeenschappen a.v.o.- l.b.o. de staatssecretaris van onderwijs en wetenschappen, mevr. drs. N.J. Ginjaar-Maas, Postbus 2 5000, 2700 LZ Zoetermeer.- AAN vdw/cr/b Inleiding. In een gesprek met de heer drs. W.J.J. van Velzen van de Directie Algemeen voortgezet en lager beroepsonderwijs van uw ministerie op 28 augustus jl. vernam een delegatie van de Onderwijsraad dat de toenemende toepassing van artikel 26 van de Wet op het voortgezet onderwijs ten aanzien van scholengemeenschappen a.v.o.-l.b.o. een zware werklast ten departemente veroorzaakt. Mede gezien de zogenoemde D.A.P.-operatie op uw ministerie is ten uwent nagegaan, of het mogelijk is wat de toepassing van dit artikel betreft tot een minimumtabel te komen, waarin enige ruimte zit, zodat met het hanteren daarvan enerzijds een bepaalde vermindering van de werkdruk kan worden bereikt, anderzijds de scholen een zekere flexibiliteit wordt gegund en zij bij kleine wijzigingen van de lessentabellen niet (telkens opnieuw) de gehele procedure ex artikel 26 der wet behoeven te doorlopen. De Onderwijsraad heeft in enkele vergaderingen aandacht aan deze kwestie besteed. De Raad gaat in dit schrijven nader in op de principiële zijde verbonden aan het hanteren van minimumtabellen bij de toepassing van artikel 26 der wet. Hij was bij zijn besprekingen in het bezit van de "concept-minimumtabellen" voor scholengemeenschappen a.v.o.-l.b.o. met een éénrespectievelijk tweejarige brugperiode, die u hem hebt toegezonden. Vervolgens doet hij een poging de procedure van behandeling van voornoemde verzoeken ex artikel 26 der wet te stroomlijnen, althans voor zover dat van hem afhangt. Minimumtabellen. De vraag die het eerst opkomt en beantwoord dient te worden is of het bij de toepassing van artikel 26 der wet geoorloofd is een minimumtabel te hanteren op zodanige wijze dat een verzoek om toepassing van dit artikel - als het ware - binnen een bepaald, van te voren vastgesteld, stramien wordt geplaatst, op basis waarvan min of meer automatisch Koninklijke goedkeuring wordt verleend zonder dat de Onderwijsraad wordt gehoord. M»n g«ll«y» bl h«t ontwoord dogl.k.nlng -»n numrntr van dl» Khrl v«n» v»rm«ld»n
OR/1150 S -2- De Raad is van mening dat een individuele beoordeling op de eigen merites van elk verzoek inhaerent is aan de toepassing van artikel 26. In het verleden heeft de Raad dan ook in vele gevallen bij voorbeeld ook de opbouw van de niet-heterogeen ingerichte delen (van de bovenbouw) van de scholengemeenschap bij zijn advies betrokken en niet alleen gelet op de inrichting van de onderbouw. Verder wijst de Raad erop dat een van overheidswege aangeleverde minimumtabel belemmerend kan werken op de ontwikkeling van de nieuwe identiteit van een pas gevormde scholengemeenschap met haar eigen specifieke onderwijskundige kenmerken. Ook heeft het de schijn dat zo'n tabel vooruitloopt op beleidsvoornemens of ontwikkelingen in het beleid met betrekking tot de eerste fase die nog (lang) niet zijn uitgekristalliseerd. Elke scholengemeenschap behoudt ondanks een minimumtabel de vrijheid een lessentabel aan te vragen die afwijkt van de minimumtabel. Uiteraard blijft zij ook bevoegd toestemming voor structuurdoorbrekend experimenten te verzoeken op basis van de Experimentenwet onderwijs. Voor het overige past hierbij de kanttekening dat u bij het gebruik van minimumtabellen, waarmee u uw vrije bevoegdheid tot het geven van beschikkingen als het ware inperkt, daaraan tegenover het veld ook gebonden bent. Uw beleid kan wat dit aangaat dan ook niet flexibel worden aangepast, want het veld veronderstelt dat het "vaststaand" beleid betreft, waaraan het u kan houden. De Raad herinnert zich hoe moeizaam het beleid ter zake van de gemengde examens m.a.v.o.-l.b.o. ex artikel 29, zevende lid, der wet veranderd kon worden, nu daaromtrent een "standaardmodel" de ronde deed. Indien het hanteren van minimumtabellen ertoe zou leiden dat scholen in hun verzoeken om toepassing van artikel 26 zouden kunnen volstaan met het overleggen van de door hen voorgestane minimumtabellen, dan wijst de Raad erop dat het systeem der wet en van de daarop gebaseerde besluiten ervan uitgaat dat in ieder geval in de brugklas geen sprake is van minimumtabellen, maar dat de scholen verplicht zijn de door hen gewenste tabellen ter beoordeling voor te leggen. Uit het vorengaande volgt voor de Raad dat het hanteren van minimumtabellen bij de toepassing van artikel 26 der wet in principe onjuist en in feite ongewenst is. Hijzelf zal daartoe dan ook niet overgaan. Aangezien kennelijk op uw ministerie de behoefte daaraan wel bestaat bespreekt de Raad thans enkele min of meer algemene criteria die voor hem bij de beoordeling van de verzoeken om toepassing van artikel 26 der wet een rol spelen en die bij u wellicht bekend zijn, daar zij in de loop der jaren bij zijn advisering tot uiting zijn gekomen. Daarbij maakt de Raad op de hem toegezonden concept-minimumtabellen ook enkele bemerkingen.
OR/1150 S -3- De invoering van een eenjarige of tweejarige heterogene brugperiode op scholengemeenschappen a.v.o.-l.b.o. heeft blijkens de verzoeken om toepassing van artikel 26 van de wet in grote lijnen tot doel de aansluiting basisonderwijs - voortgezet onderwijs te verbeteren, uitstel van de keuze van studie of beroep te bewerkstelligen en het zitten blijven tegen te gaan. Dit poogt een scholengemeenschap veelal te bereiken door een breder vormingsaanbod en minder accent op de cognitieve vorming. Verder spelen motieven van schoolorganisatorische aard en op het terrein van sociale integratie een rol. De problemen die bij het beoordelen van een lessentabel ontstaan betreffen voor de Raad vooral de "a.v.o.-ïsering" van de brugperiode, waardoor de l.b.o.-achtige leerlingen In het algemeen niet tot hun recht komen, het doorbreken van de heterogeniteit en voor wat betreft de potentiële a.v.o.-leerlingen het oplopen van een zekere achterstand die later moet worden ingehaald. Het uitgangspunt dient volgens de Raad telkens te zijn dat er sprake is van een zo evenwichtig mogelijke verdeling over het a.v.o.- en het 1.b.o.-aanbod. Overaccentuering van de cognitieve hetzij de niet-cognitieve vakken dient te worden vermeden. Evenwichtig opgebouwde tabellen doen alle leerlingen meer recht dan te eenzijdige nadruk op één van de samenstellende delen. De door u voorgestelde concept-minimumtabellen nog eens langslopend stuit de Raad allereerst op het aanbod van een tweede moderne vreemde taal in het eerste heterogene leerjaar. Het grootste nadeel hiervan acht de Raad dat dit vak als selectiemiddel in de brugklas gaat fungeren,hetgeen strijdig is met de zo juist geformuleerde doelstellingen. Voor potentiële m.a.v.o.-leerlingen is het volgen van dit vak ook niet noodzakelijk, daar het geen voorwaarde is voor toelating tot de tweede klas van een school voor m.a.v.o. Voor vele aanstaande l.b.o.'- ers is het vak een (te) zware belasting, zeker zolang een verbeterde methodiek voor het onderwijs in met name het Frans - na gedegen onderzoek - nog niet ontwikkeld is. Ook de Wetenschappelijke Raad voor het Regeringsbeleid wenst in zijn advies over de basisvorming (blz. 120/121) de pogingen het onderwijs in het Duits en het Frans met behulp van experimenten toegankelijk te maken voor 1.b.o.-leerlingen voort te zetten. De Raad zou in afwachting van de resultaten daarvan niet met behulp van een minimumbasistabel dwingend willen voorschrijven dat op scholengemeenschappen (m)a.v.o.-l.b.o. een van deze talen in de brugklas wordt aangeboden. Een leerjaar wordt nu reeds als "heterogeen" aangemerkt indien er voor de leerlingen een keuzemogelijkheid bestaat tussen twee vakken. (Een dergelijke formulering komt bij voorbeeld voor in de circulaire over de bekostiging van scholengemeenschappen a.v.o.-beroepsonderwijs van 27 april 1982). In uw minimumtabel wordt dan ook de keuze tussen een moderne vreemde taal (bij voorbeeld Frans) en handvaardigheid mogelijk gemaakt. Voor zijn herhaald geuite bezwaren hiertegen ondervindt de Raad
OR/1150 S -4- steun in de volgende passage uit het W.R.R.-werkdocument WBG (blz. 38) d.d. december 1985: "Door in de eerste klas reeds een keuzemogelijkheid te leggen bij het vak Frans of Duits en een ander vak (bijvoorbeeld handvaardigheid) wordt een van de centrale beleidsdoelstellingen van de laatste jaren bij de vernieuwing van de eerste fase van het voortgezet onderwijs namelijk het voorkomen van een negatieve selectie en het verminderen van verdere onderwijsmogelijkheden ernstig geweld aangedaan. Deze keuze zal in bijna alle gevallen ook de definitieve keuze moeten zijn. Daarmee zal de geboden keuzemogelijkheid reeds in de brugklas selectief werken." Ook al bestaat bij sommige vormen van l.b.o. het vak kennis der natuur vooral uit "biologie", de Raad acht het gewenst in de brugperiode het vak kennis der natuur te geven, omdat de inhoud daarvan In het algemeen dichter bij de trits "biologie, natuurkunde, scheikunde" staat dan "biologie". Zoals blijkt uit zijn constante advisering acht de Raad het verder gewenst dat zowel het vak techniek als het vak verzorging in gelijke mate tot ontwikkeling wordt gebracht. Ten aanzien van tekenen en handvaardigheid staat de Raad een ruimere toedeling van uren voor. Ook studielessen moeten niet facultatief worden gegeven. Ten aanzien van één-uursvakken, zoals geschiedenis en aardrijkskunde, moge de Raad verwijzen naar zijn zo juist uitgebrachte advies van 15 oktober jl., OR/SG/1123 en 1125 t/m 1145 S inzake de verzoeken om toepassing van artikel 26 van een groot aantal scholengemeenschappen. Indien de Raad zijn oordeel over de concept-minimumlessentabellen kort zou moeten samenvatten dan zou hij met inachtneming van vorengenoemde algemene uitgangspunten de volgende kanttekeningen maken: - Franse of Duitse taal: nulvak in eerste leerjaar - meer uren Franse of Duitse taal in tweede leerjaar - in plaats van biologie of kennis der natuur alleen kennis der natuur - verzorging niet als nulvak - meer uren handvaardigheid verplicht - studielessen niet facultatief - zo min mogelijk één-uursvakken. De Raad komt tot de conclusie dat hij principieel noch inhoudelijk met vorenbedoelde concepten van minimumtabellen kan instemmen. Daaraan voegt hij nog toe, dat in het concept-model van uw ministerie geen ruimte is ingebouwd voor leerlingen met een anders gerichte belangstelling, zoals de I.b.o.-leerlingen. De Raad zou zich kunnen voorstellen dat in een dergelijke tabel wordt aangegeven in welke vakken en uren i.b.o.-leerlingen meer of minder lessen zouden moeten kunnen volgen. Daarmee zou de stigmatisering van de i-leerlingen dank zij het instandhouden
van een i-afdeling als zelfstandige afdeling, afzonderlijk van de rest van de scholengemeenschap, kunnen worden teruggedrongen. Stroomlijning van de behandeling van aanvragen. Behalve voor uw ministerie betekent ook voor de Raad de advisering over de verzoeken ex artikel 26 der wet een behoorlijke werklast. De Raad is daarom bereid mee te werken aan de stroomlijning van zijn advisering over dergelijke verzoeken zonder dat dit te kort doet aan genoemde zijns inziens principiële uitgangspunten. De Raad is van oordeel dat niet kan worden volstaan alleen aan hem toe te zenden de verzoeken om toepassing die niet onder de genoemde minimumtabellen vallen. Hij wil conform de wet alle verzoeken om advies blijven ontvangen, maar hij is bereid daarbij de volgende procedure met u af te spreken: 1. Van elk verzoek om toepassing inclusief het inspectie-advies worden de Raad telkens 5 exemplaren toegezonden. 2. De Raad zal u binnen een nader overeen te komen termijn (bijv. twee weken) een kort standaardadvies sturen, waarin hij - of verklaart te adviseren overeenkomstig dit advies van 13 november 1987 - of u mededeelt dat hij op uw verzoek op korte termijn nader zal ingaan. 3. Van elk Koninklijk besluit of van elke reactie van uw ministerie naar de desbetreffende school (bij voorbeeld in afwijzende zin) wordt de Raad in 30-voud een afschrift toegezonden. 4. De af te spreken procedure geldt voor de periode van één jaar, waarna de Raad aan de hand van de dan opgedane ervaringen zal bezien of zij bijstelling behoeft. Dit geldt ook voor de algemene opmerkingen van de Raad over de opbouw van de basistabellen. Bijstelling zal eerder kunnen plaatsvinden, indien de Raad dit noodzakelijk acht c.q. bij u daaraan behoefte bestaat. "Artikel 26 vervalt". Uit het hem onlangs om advies toegezonden Voorstel van wet tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs in verband met het voorbereidend beroepsonderwijs maakt de Raad uit Artikel I onder J op, dat artikel 26 der wet vervalt en dat scholengemeenschappen a.v.o.-l.b.o. voortaan onder de werking van artikel 25 der wet zullen vallen. Afgezien van de eventuele opmerkingen die de Raad te dien aanzien in het desbetreffende advies zal maken wijst hij nu reeds erop, dat, voor zover de Raad thans kan overzien, deze wijziging niets toe of af doet aan het advies dat hij thans uitbrengt.
OR/1150 S -6- De Raad wacht uw reactie op dit advies af. Namens de Onderwijsraad, a (prof. dr. A.M.P. voorzitter), Knoers, Q^J^l (mr. W.J.E. van de Water, coördinerend secretaris)