Theorie hoofdstuk 1 geschiedenis

Vergelijkbare documenten
Samenvatting Geschiedenis Staatsinrichting van Nederland

Samenvatting Geschiedenis Staatsinrichting Begrippen

Samenvatting Geschiedenis Module 2: Staatsinrichting van Nederland

Samenvatting Geschiedenis 51 een nieuw koninkrijk - 52 liberale revolutie gelijkheid voor iedereen

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 1

Werkstuk Geschiedenis Nederland in de 19e eeuw

In 1813 werden de Fransen verjaagd en de zoon van de laatste stadhouder werd koning

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 2

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 6

Samenvatting Geschiedenis Samenvatting Staatsinrichting hoofdstuk 1 VMBO

Tijd van burgers en stoommachines Emancipatie en democratisering. Onderzoeksvraag: Hoe werd de politiek gedemocratiseerd?

Tijd van burgers en stoommachines Emancipatie en democratisering. Onderzoeksvraag: Hoe werd de politiek gedemocratiseerd?

Samenvatting Geschiedenis Module 5

Samenvatting Geschiedenis Staatsinrichting in Nederland

DE DEMOCRATIE-INDEX GROEP 1: Hebben alle partijen min of meer gelijke kansen in de campagneperiode?

Hoofdstuk 1 Democratisering van Nederland

Toetsvragen geschiedenis toelating Pabo. Tijdvak 8 Toetsvragen

2,1: Nederlands-Indië, 19 e eeuw

Eindexamen geschiedenis en staatsinrichting vmbo gl/tl I

A. Kuyper

Puzzel Historische ontwikkelingen parlementair stelsel

Begrippenlijst Module 2

Samenvatting Maatschappijleer Politiek - Democratie en rechtstaat

Eindexamen geschiedenis en staatsinrichting vmbo gl/tl I

GESCHIEDENIS EN STAATSINRICHTING CSE KB

GESCHIEDENIS LES 2 STAP VOOR STAP VOORUIT

5,9. Samenvatting door een scholier 1292 woorden 15 februari keer beoordeeld. Maatschappijleer

Eindexamen geschiedenis en staatsinrichting vmbo gl/tl II

Deelvraag: Hoe had de parlementaire democratie zich in Nederland ontwikkeld?

Samenvatting Maatschappijleer Politiek

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 7

Aantekening Geschiedenis Hoofdstuk 6: Staatsinrichting

GESCHIEDENIS EN STAATSINRICHTING CSE KB

Eindexamen vmbo gl/tl geschiedenis en staatsinrichting II

Samenvatting Geschiedenis H5

Tijd van burgers en stoommachines De sociale kwestie.

Samenvatting Maatschappijleer 1 Politiek

geschiedenis en staatsinrichting CSE KB

Eureka 2M volledig herziene 5 e druk,

Burgers en Stoommachines. Tot 1:20

Examen VMBO-GL en TL 2006

Antwoorden Maatschappijleer Hoofdstuk 2

Tijdvak van burgers en stoommachines ( ) / 19 e eeuw

geschiedenis en staatsinrichting CSE KB

Antwoordkernen bij Eureka 4HAVO Staatsinrichting H. 9 t/m 14

Samenvatting Geschiedenis Staatsinrichting H3+4

Samenvatting Maatschappijleer Politieke besluitvorming

Begrippenlijst Geschiedenis Politiek en staatsinrichitn in Nederland en Europa (H1-H3)

Politieke stromingen hv123. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

Werk in de eerste fabrieken In de nieuwe fabrieken moesten de arbeiders onder moeilijke omstandigheden werken:

GESCHIEDENIS SO3 TV

Samenvatting Geschiedenis Rechtstaat en Democratie

Samenvatting Maatschappijleer Hoofdstuk 2 (Politieke Besluitvorming)

Samenvatting Maatschappijleer Hoofdstuk 3

5.9. Boekverslag door E woorden 23 oktober keer beoordeeld. Maatschappijleer Thema's maatschappijleer

1 keer beoordeeld 31 oktober 2015

geschiedenis en staatsinrichting CSE KB

geschiedenis en staatsinrichting CSE KB

Politieke stromingen hv123. CC Naamsvermelding-GelijkDelen 3.0 Nederland licentie.

Samenvatting Maatschappijleer Maatschappijleer voor jou Hoofdstuk 3 Politiek

Maatschappijleer par. 1!

QUIZ: DE PIENTERSTE MENSCH GESCHIEDENIS VAN DE PARLEMENTAIRE DEMOCRATIE IN NEDERLAND

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 2

Koning Willem III. Wilhelmina Drucker

GESCHIEDENIS VOOR VMBO BOVENBOUW 3 VMBO KGT-EDITIE WERKBOEK

3,2. Verslag door Lotte 1992 woorden 19 juni keer beoordeeld. Geschiedenis. Tijdvak: Tijd van burgers en stoommachines. Periode:

geschiedenis en staatsinrichting CSE KB

Instructie Machtenscheidingsquiz

5.4. Boekverslag door B woorden 2 juni keer beoordeeld. Maatschappijleer. Inhoudsopgave

2 keer beoordeeld 20 februari 2016

geschiedenis en staatsinrichting CSE GL en TL

3,6. Antwoorden door een scholier 3031 woorden 2 november keer beoordeeld. Geschiedenis. Paragraaf 1

Samenvatting Maatschappijleer Hoofdstuk 1 t/m 4

geschiedenis en staatsinrichting CSE KB

Examen VMBO-GL en TL 2006

Samenvatting Maatschappijleer Hoofdstuk 3

geschiedenis en staatsinrichting CSE KB

geschiedenis en staatsinrichting CSE KB

geschiedenis en staatsinrichting CSE GL en TL

geschiedenis en staatsinrichting CSE GL en TL

Samenvatting door een scholier 2007 woorden 29 januari keer beoordeeld. Geschiedenis Sprekend verleden

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 8: Tijd van burgers en stoommachines

Er zijn tal van landen waar burgers nauwelijks rechten hebben, of waar die rechten door machtshebbers worden genegeerd.

Een democratie is een staatsvorm waarbij de bevolking direct of indirect invloed uitoefent op de politieke besluitvorming.

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 3.1 t/m

5,8. Par 1: Staat! Par 2: Rechtstaat! Stelling door een scholier 1818 woorden 3 november keer beoordeeld.

Samenvatting Maatschappijleer Hoofdstuk 2

Samenvatting door M woorden 15 januari keer beoordeeld. Thema's maatschappijleer. Hoofdstuk 1. Algemeen belang:

Module 7 Staatsinrichting en rechtsstaat

Samenvatting Maatschappijleer Politieke besluitvorming, paragraaf 1 t/m 6

Samenvatting Maatschappijleer politiek module 1

AAN DE SLAG MET DE RECHTSSTAAT

7,4. Samenvatting door een scholier 2092 woorden 2 april keer beoordeeld. Maatschappijleer. Toets politieke besluitvorming H2

1Nederland als democratie

geschiedenis en staatsinrichting CSE KB

GROTE-LIJN-OVERZICHT VAN TIJDVAKKEN BEHANDELD IN LEERJAAR 1

Samenvatting Maatschappijleer Politieke beluistvorming

Samenvatting Geschiedenis Hoofdstuk 1 de industri?le samenleving

GESCHIEDENIS EN STAATSINRICHTING CSE KB

Instructie: Landenspel light

Transcriptie:

Theorie hoofdstuk 1 geschiedenis Koning en parlement 1813-> Willem 1 kwam aan op het strand in Scheveningen, hij werd begroet door een enthousiaste menigte. Deze mensen hoopten dat Willem 1 rust en vrede zou brengen in de periode van de oorlog. Dit wou hij ook. 200 jaar geleden was Nederland een republiek (land zonder koning). 1813-> Nederland werd een monarchie (land met koning). 1815-> Nederland, België en Luxemburg werden door Willem 1 samengevoegd, het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Het koninkrijk kreeg een grondwet (document waarin de grondrechten van alle burgers en de regels over het besturen van het land staan). Door deze grondwet werd Nederland een constitutionele monarchie (de macht van de koning is vastgelegd). Die grondwet van 1815 gaf de koning veel macht: Ministers waren dienaren van de koning, de koning moest hun voorstellen goedkeuren. Het parlement (1 ste en 2 e kamer) had weinig te zeggen. Zij vertegenwoordigen het volk. De koning benoemde de leden van de 1 ste kamer, Willem 1 benoemde vooral vrienden. Mensen in de provinciale staten kozen de leden van de 2 e kamer, zij bestuurde tevens de provincies en waren bevriend met de koning. 1839-> Belgen kwamen in opstand tegen Willem 1, na korte oorlog werden ze een zelfstandig land met koning. Om België terug te krijgen hield Willem 1 bijna 10 jaar een leger op de been, tevens zonder resultaat. Het leger kostte Nl veel geld, enkele parlementsleden wilden daarom een verandering in de grondwet. Hiermee wilden ze de macht van de koning verkleinen en de uitgaven beperken. Nl dreigde namelijk failliet te gaan. De koning wou geen verandering en er kwam steeds meer spanning tussen de koning en het parlement. De liberaal (mensen die opkomen voor de vrijheid van burgers en vinden dat de regering zo weinig mogelijk regels moet maken) Thorbecke was een van de parlementsleden die de grondwet wilden veranderen. Thorbecke wilde dat het parlement meer te zeggen kreeg, kreeg steun van andere liberalen. 1848-> Thorbecke en zijn groep liberalen kregen de kans de grondwet te veranderen. In dat jaar braken namelijk verschillende Europese revoluties uit. In Berlijn en Parijs gingen mensen de straat op om vrijheid en democratie te eisen, ook in Amsterdam was onrust. 1840-> Willem 2 was zijn vader opgevolgd, hij schrok erg van de buitenlandse revoluties en was bang dat het ook in Nl zou gebeuren en dat hij zijn troon zou verliezen. 1848-> de koning gaf Thorbecke de opdracht om meer democratische grondwetten te maken om het bovenstaande te voorkomen. In deze nieuwe grondwet stonden allerlei dingen die de liberalen wilden: Iedereen dezelfde grondrechten (basisrechten, vrijheid van mening, godsdienst en onderwijs). Koning werd onschendbaar (de koning is niet zelf meer verantwoordelijk voor wat hij deed, dat waren de ministers), kamerleden konden de koning dus niet meer de schuld geven. De ministers hadden voortaan ministeriele verantwoordelijkheid (elke minister moet aan het parlement uitleggen hoe hij zijn werk doet en hoe hij zijn geld besteedt. Elke 4 jaar kwamen er rechtstreeks verkiezingen voor de 2 e kamer, rechtstreeks door burgers gekozen. 1 e kamer werd nu indirect gekozen, burgers stemmen op de provinciale staten en die weer op de 1 e kamer. De koning verloor dus bijna al zijn macht 1848-> de grondwet maakte Nl een parlementaire democratie (manier van kiezen waarbij burgers het parlement kiezen). Het parlement vertegenwoordigt het volk, ze hebben nu veel invloed op bestuur van het land. Het parlement kon door de ministeriële verantwoordelijkheid de regering (koning en de ministers) controleren. Omdat de koning onschendbaar is controleren de 2 e kamer vooral de minister door kritische vragen te stellen. Daarna controleert de eerste kamer de regering. 1849-> Willem 3 volgt zijn vader op, het zou nog even duren voordat hij accepteerde dat het parlement de baas was. Dat gebeurde pas door de Luxemburgse kwestie 1866-1867 (ruzie tussen koning en parlement over Luxemburg. Het begon toen Willem 3 achter de rug van het parlement Lux wou verkopen. De ministers waren boos, maar omdat hij onschendbaar was konden ze hem niet de schuld geven. Door de ministeriële verantwoordelijkheid konden ze wel de ministers aanpakken, de kamerleden eisten dan ook dat de ministers zouden opstappen. De ministers weigerde en de koning steun hun, hij stuurde het parlement naar huis. Er kwam een nieuw parlement maar die ware ook tegen. Toen stapten de ministers wel op en moest de koning accepteren dat het parlement de baas was).

Ongelijkheid en emancipatie 1848-> de grondwet had van Nl een parlementaire democratie gemaakt. Toch was Nl in de 19 e eeuw nog geen echte democratie. In Nl bestond namelijk nog lange tijd het censuskiesrecht [dat betekent dat alleen mensen die een bepaald bedrag aan belasting betalen, mogen stemmen]. Dit betekend in praktijk dat alleen rijke mannen mochten stemmen. Dit was ongeveer 11% van de volwassen mannelijke bevolking. Deze stemden vooral op de liberalen. Die groep was het grootste en zo hadden ze de macht in NL. Voor de liberalen was vrijheid van de burgers heel belangrijk. Ze waren dan ook heel blij met de vrijheden die in de grondwet van 1848 stonden. Ze vonden ook dat de overheid zich zo min mogelijk met de samenleving moest bemoeien. De overheid moest zorgen voor orde en veiligheid, maar moest niet ingrijpen in de economie. Iedereen die zijn best deed zou het vanzelf beter krijgen. Nl had in de 19 e eeuw ook een districtenstelsel [in dit systeem kan ieder gebied/district zijn eigen vertegenwoordiger voor het parlement kiezen. 1918-> tot deze tijd was Nl in honderd districten verdeeld, net zoveel als het aantal tweede kamer zetels. In elk district werd dus een kamerlid gekozen, dat was degen die in zijn district de meeste stemmen kreeg. Deze persoon kwam in de tweede kamer. Tussen 1850 en 1900 zaten er vooral liberalen in het parlement. Maar er waren nog twee politieke groepen: De socialisten [mensen die vinden dat iedereen in de samenleving gelijk zijn en dat de regering door wetgeving de leef- en werkomstandigheden van arbeiders moet verbeteren. De confessionelen [mensen die vinden dat geloof/confessie belangrijk is bij het besturen van het land], deze groep bestond in Nl uit twee groepen. De protestanten en de katholieken. Om op te komen voor hun belangen richtten ze allemaal hun eigen politieke partijen op. Politieke partij: Groep: Belangrijk persoon: Doel: Antirevolutionaire Partij [ARP] Protestanten Kuyper Aanhang voor boeren, arbeiders en kleine winkeliers. Ze wilde kiesrecht voor het mannelijke hoofd van het gezin. Liberale Unie Liberalen - Aanhang voor advocaten, dokters en rijke handelaren. SociaalDemocratische Sociaaldemocraten/ Troelstra ArbeidersPartij [SDAP] socialisten Rooms-Katholieke Staatspartij [RKSP] Stroming binnen de socialisten. Ze wilden kiesrecht voor arbeiders. Ze hoopte verbetering voor arbeiders te kunnen doorvoeren. Katholieken Schaepman Ontstaan katholieke beweging en kwam in het parlement. Aanhang in Noord-Brabant en Limburg. Jaar van oprichting: 1879 1887-> het censuskiesrecht werd vervangen door een grondwetsartikel. Het gaf kiesrecht aan alle mannen met kentekenen van geschiktheid en maatschappelijke welstand. Wat de kentekenen precies waren stond nergens beschreven, zo kregen langzaam steeds meer mensen kiesrecht. De eisen aan het kiesrecht werden als ware uitgerekt, net als rubber. Het nieuw grondwetsartikel kreeg de bijnaam caoutchoucartikel [caoutchouc is een Frans woord voor rubber. Hoe meer eisen werden uitgerekt, hoe meer mensen konden stemmen. Zo groeide het aantal kiesgerechtigde mannen tot 1913 naar 65% van de volwassen mannelijke bevolking. Dit alles zonder de grondwet opnieuw te hoefden wijzigen. In de tweede helft van de 19 e eeuw voelden veel arbeiders, protestanten en katholieken zich achtergesteld. Ze wilden dezelfde rechten, zoals kiesrecht, als andere burgers. Ze gingen strijden voor gelijke rechten. Dit heet emancipatie, het betekent dus strijden voor gelijke rechten of het krijgen van gelijke rechten. Arbeiders, protestanten en katholieken voelden zich alleen thuis bij hun eigen groep of mensen met hetzelfde beroep. Sommige arbeiders kozen ervoor om aan te sluiten bij een protestantse of katholieke groep. Deze mensen vinden het geloof belangrijker dan het werk dat ze doen. Vanuit hun eigen groep begonnen ze op te komen voor hun belangen. Om dit zo goed mogelijk te doen richtte ze niet alleen een eigen politieke partij op maar ook een eigen vakbond, krant en vereniging. De samenleving raakt zo steeds meer in groepen verdeeld, dit noem je verzuiling. In Nl waren er dus vier zuilen, een protestantse, een katholieke, een socialistische en een liberale. 1879 1894 1926

De vier zuilen dachten over veel onderwerpen verschillend. Dit zorgde voor conflicten, een belangrijk conflict ging over het onderwijs. Je had openbaar en bijzonder onderwijs, met bijzonder onderwijs bedoelen we protestantse en katholieke scholen. Op die scholen kregen kinderen onderwijs volgens de regels van hun eigen godsdienst. De staat betaalde echter alleen het openbare onderwijs. Confessionelen vonden dat de overheid beide moest betalen, liberalen waren hierop tegen. De ruzie over de vraag wie het bijzonder onderwijs moest betalen, noemen we de schoolstrijd. Confessionelen Liberalen Socialisten Kwamen op voor de katholieken en protestanten. Kwamen op voor de rijken. Kwamen op voor de arbeiders. Vonden dat iedereen voor zichzelf moest zorgen. Vonden dat zwakkeren beschermd moesten worden. Vonden dat de overheid bijzonder onderwijs moest betalen. > is hierop tegen. Het volk krijgt de macht In de tweede helft van de 19 e eeuw kreeg Nl te maken met de gevolgen van de industriële revolutie [een grote verandering van de manier van produceren en van de samenleving door de komst van fabrieken en nieuwe vervoermiddelen]. Dit maakte Nl een industriële samenleving, eerst waren er alleen kleine fabrieken. Maar sinds 1890 ontstonden er ook steeds grotere bedrijven. Nl had ook sinds 1839 spoorwegen en er waren nieuwe kanalen gegraven. De industrialisatie had een aantal belangrijke gevolgen voor NL: Bevolkingsgroei, in 1850 3 miljoen inwoners -> 1920 7 miljoen inwoners. Door deze toename groeiden de steden ook snel. 1920-> ¼ van Nederlands bevolking woonde in de stad, de rest op het platteland. Economische groei en daardoor meer welvaart. Deze welvaart was echter ongelijk verdeeld. Vooral de hoger en middelste lagen van de bevolking profiteerden van de nieuwe rijkdom. Verslechtering van de leef- en werkomstandigheden van de onderste bevolkingslaag. Arbeiders verdiende te weinig om hun gezin te kunnen voeden. Vrouwen en kinderen moesten hierdoor ook werken. Die kregen zeer laag inkomen. Helaas hadden ze ook nog last van massale werkloosheid. Dit alles werd de sociale kwestie genoemd. Socialisten wouden dat de overheid de situatie van de arbeiders zou verbeteren door de wetgeving, de liberalen waren hier eerst op tegen. Ze vonden dat de overheid zich zo min mogelijk met de economie moest bemoeien. Omdat de liberalen de macht hadden, waren de arme mensen afhankelijk van liefdadigheid. 1873-> er brak een economische crisis uit, het aantal arme mensen nam zo snel toe. Sommige liberalen snapte nu dat de meeste werkloosheid niet de schud was van de arbeiders zelf. Ook zagen ze dat de arbeiders in de fabrieken werden uitgebuit. Ze maakte daarom toch wetten om arbeider, armen en kinderen te beschermen, deze wetten noemen we sociale wetgeving. De eerst belangrijke sociale wet was het Kinderwetje van Van Houten [kinderen onder de 12 jaar mochten niet in fabrieken werken] uit 1874. Naast het werk van arme vrouwen moesten ze ook voor het gezin zorgen. Rijke vrouwen hoefden niet te werken, maar ze moesten wel voor het gezin zorgen. Veel mensen vonden zorg voor het gezin namelijk de belangrijkste taak van vrouwen. Vrouwen hadden ook minder rechten dan mannen. Mannen mochten bijvoorbeeld stemmen, vrouwen niet. De ongelijke positie van de vrouw zorgde voor de opkomst van het feminisme [dit zijn vrouwen die strijden voor gelijke rechten en kansen voor vrouwen en daarmee emancipatie voor vrouwen]. De twee belangrijkste feministes waren Wilhelmina Drucker enaletta Jacobs. Drucker en Jacobs hoorden bij de eerste feministische golf [dit was een beweging eind 19 e eeuw, begin 20 ste eeuw die opkwam voor de rechten en belangen van vrouwen]. 1889-> Drucker richtte de Vrije Vrouwen Vereeniging [VVV] op. Ze vonden dat vrouwen en mannen gelijk moesten worden behandeld en wilde dat deze gelijkheid in de wet kwam te staan. 5 jaar later richtte Drucker samen met Jacobs de Vereeniging voor Vrouwenkiesrecht [KvVK] op. De VvVK voerde acties voor het vrouwenkiesrecht [het recht van vrouwen om te stemmen en gekozen te worden]. De meningen over het vrouwenkiesrecht verschilden: Socialisten wilden dat het loon van arbeiders omhoogging, zo hoefden vrouwen niet te werken. Ze steunden het vrouwenkiesrecht, maar vonden het algemeen kiesrecht voor mannen veel belangrijker. Het belang van de arbeider ging voor het belang van de vrouw. Confessionelen zagen helemaal niks in het vrouwenkiesrecht. Ze vonden dat vrouwen alleen in huis een rol hadden, ze zorgen voor de man, de kinderen en het huishouden. Politiek was een zaak voor mannen. Ze wilden daarom alleen stemrecht voor het hoofd van het gezin, de man.

Liberalen waren verdeeld, het grootste deel vond dat vrouwen moesten kunnen stemmen. Confessionelen Liberalen Socialisten Invoering mannenkiesrecht. V V Invoering vrouwenkiesrecht. T V V Overheid moet bijzonder onderwijs betalen. V T Begin 1900 had iedere zuil zo zijn eigen wensen. De socialisten streefden naar algemeen kiesrecht [iedereen vanaf een bepaalde leeftijd heeft het recht moet stemmen] voor mannen. De protestanten en de katholieken wouden in tegenstelling van de liberalen dat de overheid speciaal onderwijs ging betalen. Deze wensen konden alleen werkelijkheid worden als de grondwet zou veranderen. Maar om dat te doen was 2/3 van de eerste en de tweede kamer nodig. Geen enkele partij kreeg dit en dus moesten ze samenwerken als ze iets wilde bereiken. 1917-> socialisten en confessionelen besloten om voor elkaars wensen te stemmen. Samen hadden ze een 2/3 e meerderheid in de eerste en tweede kamer en konden ze dus de grondwet veranderen. Er stonden 3 belangrijke dingen in de grondwet van 1917: Algemeen kiesrecht voor manen, alle mannen die ouder waren dan 25 mochten stemmen. Vrouwen kregen passief kiesrecht [ze mochten gekozen worden]. In 1919 kregen ze actief kiesrecht en mochten stemmen. Financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs [overheid betaald ook onderwijs op de bijzondere scholen. Er kwam een eind aan de schoolstrijd]. Districtenstelsel werd vervangen door het stelsel van evenredige vertegenwoordiging [verdeling van de Kamerzetels naar verhouding van het totale aantal stemmen. Gaat om alle stemmen van het hele land, heb je een kwart van alle stemmen? Dan heb je ook een kwart van de zetels. Kleinere en nieuwere kregen zo ook een kans om in de tweede kamer te komen. De invoering van algemeen kiesrecht voor mannen maakte de socialisten blij. De confessionelen waren blij met de financiële gelijkstelling van openbaar en bijzonder onderwijs. Samen worden deze twee belangrijke veranderingen de pacificatie van 1917 [pacificatie, het sluiten van vrede] genoemd. Nederland als parlementaire democratie In Nl neemt de regering samen met het parlement [eerst en tweede kamer]. De belangrijkste beslissingen. Ministers [regering], de eerste kamer en de tweede kamer hebben alle drie verschillende rechten. Ministers Tweede kamer Eerste kamer Recht van initiatief [voorstellen voor Recht van initiatief wetten indienen]. Regeren. Recht van amendement [wetsvoorstellen wijzigen]. Wetten uitvoeren. Recht van budget [uitgaven en inkomsten van de staat controleren en goed/af keuren]. Recht van budget. Recht van enquête [een bepaalde zaak tot de bodem uitzoeken]. Recht van interpellatie [minister ondervragen over een besluit of uitspraak]. Recht van enquête. Recht van interpellatie. Het recht van initiatief, het recht van amendement en het recht van budget noemen we wetgevende bevoegdheden. Het recht van interpellatie en het recht van enquête zijn controlerende bevoegdheden. Nadat de begrotingswet via het recht van budget is aangenomen, houden de eerste en tweede kamer toezicht op de uitvoering ervan. Dat is natuurlijk ook een voorbeeld van controle. Alle inwoners van Nl hebben grondrechten, dat zijn de belangrijkste rechten van elke burger. Deze grondrechten staan in de grondwet. Burgers hebben twee verschillende soorten grondrechten: Klassieke grondrechten sinds 1848 Sociale grondrechten sinds 1983 Nl is hierdoor een democratie. Vrijheid van godsdienst, onderwijs en meningsuiting. Vrijheid van drukpers [mening in krant of op het internet zetten]. Vrijheid van vereniging en vergadering [iedereen mag een eigen partij of vereniging beginnen]. Beschermen burgers tegen slechte leefomstandigheden. Recht op bestaanszekerheid [wanneer je buiten je schuld niet genoeg verdient, helpt de overheid je]. Recht op onderwijs [iedereen kan een opleiding volgen, ook met een laag inkomen]. Burgers hebben recht op woonruimte, werk en goede medische zorg. Overheid zorgt voor bewoonbaar land.

Recht op rechtsbijstand [wanneer je geen geld hebt voor een advocaat, betaald de overheid die]. Nl is een parlementaire democratie, tijdens verkiezingen kunnen burgers stemmen op politieke partijen. Na de verkiezingen wordt een coalitie gevormd [een aantal partijen leveren samen de ministers van de regering]. De coalitiepartijen moeten een meerderheid in de tweede kamer hebben, anders hebben ze niet voldoende Kamerleden om hun wetsvoorstellen te laten aannemen. De partijen die niet in de regering zitten heten de oppositiepartijen. Nl is ook een rechtsstaat [burgers zijn beschermd tegen onrechtmatig optreden van de overheid en van andere burgers]. In een rechtsstaat zijn de wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht zoveel mogelijk van elkaar gescheiden. Zo voorkomen ze dat de overheid hun eigen werk controleerde en daardoor bepaalde fouten over het hoofd ziet of expres verzwijgt. De machten zijn in Nl als volgt gescheiden: Macht: Wat: Wie: Wetgevende macht. Uitvoerende macht. Rechterlijke macht. Recht wetten maken, wijzigen en vooral goed of af keuren. Recht om wetten uit te voeren. Recht om te beslissen of iemand schuldig is en welke straf er wordt gegeven. Leden 1 ste en 2 e kamer. Leden 1 ste kamer mogen alleen wetten goed/af keuren. Ministers mogen ook wetten maken, goedkeuring nodig van 1 ste en 2 e kamer. Recht van ministers, die samen met de koning de regering vormen. Alleen rechters Een rechtsstaat heeft een aantal kenmerken: Alle burgers zijn voor de wet gelijk, iedereen heeft dezelfde rechten en krijgt voor dezelfde overtreding dezelfde straf. Rechters zijn onafhankelijk, ze worden voor het leven benoemd [tot hun pensioen]. De overheid kan ze dus niet ontslaan. Dit maakt rechters onafhankelijk en oordelen zij over schuld/onschuld en welke straf. De overheid mag zich daar niet mee bemoeien. Je kunt alleen straf krijgen voor iets wat volgens de wet strafbaar is, niemand mag zomaar opgepakt en/of veroordeeld worden. Er moet bewijs zijn en die verzamelt de politie. Als er genoeg bewijzen zijn klaagt de officier van justitie namens de overheid de verdachte aan. De verdachte heeft dan recht op een advocaat en de rechter bepaalt of de verdachte schuldig is of niet.. Ook rechters en bestuurders moeten zich aan de wet houden. Burgers kunnen klagen bij de Nationale ombudsman over de overheid en zo opkomen voor hun rechten. In een dictatuur zijn de drie machten meestal niet gescheiden. Burgers kunnen dan ook zomaar worden opgepakt en door partijdige rechters worden veroordeeld. Burgers mogen vaak ook geen kritiek leveren op de overheid. Algemene samenvatting In 1815 ontstond het Verenigd Koninkrijk der Nederlanden. Het land had een koning. Zijn macht was vastgelegd in een grondwet. Dat noemen we een constitutionele monarchie. De grondwet van 1815 gaf de koning veel macht. In 1848 braken in verschillende Europese landen revoluties uit. Koning Willem 2 gaf Thorbecke opdracht om een nieuwe grondwet te schrijven. Door de grondwet van 1848 werd de koning onschendbaar en kregen ministers ministeriele verantwoordelijkheid. De macht van de koning werd hierdoor kleiner. De grondwet van 1848 maakte van Nederland een parlementaire democratie. Koning Willem 2 was hier niet blij mee. In 1866-1867 kreeg hij ruzie met het parlement: de Luxemburgse kwestie. In 1848 was Nederland nog geen echte democratie. Dat kwam door het censuskiesrecht, waardoor maar 11% van de volwassen mannen mocht stemmen. Daarnaast had Nederland ook een districten stelsel. Omdat in praktijk alleen rijke mannen mochten stemmen, hadden de liberalen de macht. Naast de liberalen ontstonden er in de 19 e eeuw nog twee andere belangrijke politieke groepen. Een groep kwam op voor de rechten van arbeiders: de socialisten. De andere groep kwam op voor de rechten van gelovigen: de confessionelen. Het strijden voor gelijke rechten noemen we emancipatie. Mede hierdoor raakte Nederland verdeeld in verschillende groepen. Die verdeling heet verzuiling. De verschillende groepen hadden vaak conflicten met elkaar, bijvoorbeeld wie het bijzonder onderwijs moest betalen. Dat conflict heet de schoolstrijd. Door het caoutchouc-artikel breidde het kiesrecht zich vanaf 1887 langzaam uit. In de 19 e eeuw werd Nederland een industriële samenleving. Dat kwam door de industriële revolutie. De industrialisatie zorgde voor slechtere leef- en werkomstandigheden voor de onderste bevolkingslagen. De slechte leef- en werkomstandigheden van deze bevolkingslagen waren onderdeel van de sociale kwestie. Om wat aan deze problemen te doen, kwamen liberalen met sociale wetten, zoals het Kinderwetje van Van Houten. In de 19 e eeuw

begon ook de eerste feministische golf. Feministes zijn vrouwen die strijden voor gelijke rechten voor vrouwen. Belangrijke feministes waren Wilhelmina Drucker en Aletta Jacobs. Samen streden zij voor het vrouwenkiesrecht. In 1917 kreeg Nederland een nieuwe grondwet. Deze grondwet regelde drie belangrijke zaken. 1. Het districtenstelsel werd vervangen door een stelsel van evenredige vertegenwoordiging. 2. Er kwam algemeen kiesrecht voor mannen. 3. De overheid ging bijzonder onderwijs betalen. Punt 2 en 3 samen noemen we de Pacificatie van 1917. Ministers en Kamerleden hebben verschillende rechten. Het recht om wetten te maken, heet het recht van initiatief. Het recht om wetten te wijzigen, noemen we het recht van amendement. Kamerleden mogen een minister ondervragen over een besluit of uitspraak. Dit hoort bij het recht van interpellatie. Daarnaast hebben Kamerleden ook het recht de uitgaven en inkomsten van de staat te controleren. Dat is het recht van budget. Ten slotte mogen Kamerleden ook een onderzoek instellen. Dan noemen we het recht van enquete. In de grondwet van 1848 staan klassieke grondrechten. In 1983 werden sociale grondrechten aan de grondwet toegevoegd. In Nederland zijn burgers beschermd tegen onrechtmatig optreden van de overheid. Daarom is Nederland een rechtsstaat. De wetgevende, uitvoerende en rechterlijke macht zijn in Nederland gescheiden. Ministers hebben wetgevende en uitvoerende macht. Kamerleden hebben wetgevende macht. Rechters hebben rechterlijke macht.