DEFINITIEF GLOBAAL JAARRAPPORT

Vergelijkbare documenten
Verdeling van de resultaten per monster. De oorsprong van elke kiem wordt tussen haakjes vermeld.

DEFINITIEF GLOBAAL RAPPORT MICRO/SERO/PARA ENQUETE 2018/3

DEFINITIEF GLOBAAL JAARRAPPORT MICRO/SERO/PARA

MICRO/SERO/PARA 2014

VOOLOPIG GLOBAAL RAPPORT MICRO/SERO/PARA ENQUETE 2015/3

WETENSCHAPPELIJK INSTITUUT VOLKSGEZONDHEID KWALITEIT VAN MEDISCHE LABORATORIA COMMISSIE VOOR KLINISCHE BIOLOGIE COMITE VAN DESKUNDIGEN

MICRO/SERO/PARA ENQUETE 2015

DEFINITIEF GLOBAAL RAPPORT MICRO/SERO/PARA ENQUETE 2015/2

JAARRAPPORT 2008 EXTERNE KWALITEITSEVALUATIE VOOR ANALYSEN KLINISCHE BIOLOGIE MICROBIOLOGIE/SEROLOGIE/PARASITOLOGIE

Algemene richtlijnen voor de detectie van carbapenemases bij multi-resistente Pseudomonas aeruginosa* en Acinetobacter spp. in Belgische laboratoria

DEFINITIEF JAARRAPPORT MICRO/SERO/PARA 2012

GLOBAAL RAPPORT MICRO/SERO/PARA ENQUETE 2018/1

JAARRAPPORT 2005 EXTERNE KWALITEITSEVALUATIE VOOR ANALYSEN KLINISCHE BIOLOGIE MICROBIOLOGIE/SEROLOGIE/PARASITOLOGIE

Resistentieop uwic. Lennie Derde Internist-intensivist UMC Utrecht

JAARRAPPORT 2007 EXTERNE KWALITEITSEVALUATIE VOOR ANALYSEN KLINISCHE BIOLOGIE MICROBIOLOGIE/SEROLOGIE/PARASITOLOGIE

DEFINITIEF JAARRAPPORT MICRO/SERO/PARA 2013

DEFINITIEF GLOBAAL JAARRAPPORT Allergie 2018

Overzicht Aanlevering. Onbekende Codes

MICRO/SERO/PARA ENQUETE 2016

Cultuur M/12958 was een Klebsiella pneumoniae die resistentie vertoonde tegen verschillende antibioticaklassen (beta-lactams, aminoglycosiden,

Het optimaliseren van het (selectief) rapporteren van antibiotica. Van Aelst Sophie Supervisor: Laffut Wim H.-Hartziekenhuis Lier

JAARRAPPORT 2009 EXTERNE KWALITEITSEVALUATIE VOOR ANALYSEN KLINISCHE BIOLOGIE MICROBIOLOGIE/SEROLOGIE/PARASITOLOGIE

Epidemiologie van carbapenemase producerende enterobacteriën in België: 01/01/ /10/2012

Welke antibiotica horen op de lijst reserve antibiotica? Prof. Dr. Johan W. Mouton MD PhD FIDSA

Dienst: Kwaliteit van laboratoria. HANDLEIDING VOOR HET GEBRUIK VAN DE TOOLKIT: EKE MICROBIOLOGIE (Instructies voor de deelnemers)

Haemophilus influenzae

Doorlooptijden voor ontvangst, verzending en reactie lab per bestand

Overzicht Aanlevering

Overzicht Aanlevering. Onbekende Codes

DEFINITIEF GLOBAAL RAPPORT NIET-INFECTIEUZE SEROLOGIE ANCA ENQUETE 2017/3

Doorlooptijden voor ontvangst, verzending en reactie lab per bestand

DEFINITIEF GLOBAAL RAPPORT MICRO/SERO/PARA ENQUETE 2015/1

Overzicht Aanlevering. Onbekende Codes

Doorlooptijden voor ontvangst, verzending en reactie lab per bestand

Casuspresentaties infectieuse serologie: laboratoriumaspecten. Dr. Alex Mewis Klinisch Bioloog Jessa Ziekenhuis - Campus Virga Jesse Hasselt

Twee jaar na Maasstad - Hoe staan Carbapenemases in Nederland op de kaart? Daan Notermans

Overzicht Aanlevering. Onbekende Codes

JAARRAPPORT 2006 EXTERNE KWALITEITSEVALUATIE VOOR ANALYSEN KLINISCHE BIOLOGIE NIET INFECTIEUZE SEROLOGIE

DEFINITIEF JAARRAPPORT POCT GLUCOSE 2017

Doorlooptijden voor ontvangst, verzending en reactie lab per bestand

Resultaten vragenlijst Mycobacteriën

DEFINITIEF GLOBAAL RAPPORT NIET-INFECTIEUZE SEROLOGIE RF/anti-CCP ENQUETE 2016/2

DEFINITIEF JAARRAPPORT POCT GLUCOSE 2014

Overzicht Aanlevering. Onbekende Codes

FEDERALE OVERHEIDSDIENST, VOLKSGEZONDHEID, VEILIGHEID VAN DE VOEDSELKETEN EN LEEFMILIEU COMMISSIE VOOR KLINISCHE BIOLOGIE JAARRAPPORT

JAARRAPPORT POCT GLUCOSE 2013

Epidemiologie van carbapenemase producerende enterobacteriaceae (CPE) en aanbevelingen in België:

Rapport opgesteld door Vanessa MATHYS, Bernard CHINA en Kris VERNELEN, Sciensano

Aangrijpingspunten van antibiotica in de prokaryoten. - Celwandsynthese - DNA, RNA en eiwitsynthese

JAARRAPPORT 2010 MICRO/SERO/PARA

Epidemiologische surveillance van Lyme borreliose Borrelia burgdorferi s.l

DEFINITIEF GLOBAAL RAPPORT NIET-INFECTIEUZE SEROLOGIE ANA ENQUETE 2016/3

DEFINITIEF JAARRAPPORT POCT GLUCOSE 2016

Doorlooptijden voor ontvangst, verzending en reactie lab per bestand

Overzicht Aanlevering. Onbekende Codes

Rapport opgesteld door Vanessa MATHYS, Bernard CHINA en Kris VERNELEN, Wetenschappelijk Instituut voor Volksgezondheid

Rapport opgesteld door Vanessa MATHYS, Bernard CHINA en Kris VERNELEN, Wetenschappelijk Instituut voor Volksgezondheid

Epidemiologie van carbapenemase producerende enterobacteriaceae (CPE) in België:

VOORLOPIG GLOBAAL RAPPORT MICRO/SERO/PARA ENQUETE 2019/1

Rapport opgesteld door Vanessa MATHYS, Bernard CHINA en Kris VERNELEN, Wetenschappelijk Instituut voor Volksgezondheid

Naar een optimale workflow voor de detectie van carbapenemase-producerende Enterobacteriaceae vanuit screeningsstalen

DEFINITIEF JAARRAPPORT 2013

DEFINITIEF GLOBAAL RAPPORT MICRO/SERO/PARA ENQUETE 2017/1

JAARRAPPORT POCT GLUCOSE 2012

DEFINITIEF JAARRAPPORT POCT GLUCOSE 2015

INHOUDSTAFEL INHOUDSTAFEL... 1 LIJST VAN TABELLEN EN FIGUREN... 2

DEFINITIEF GLOBAAL RAPPORT MALDI-TOF 2018

Gegeven Onbekende waarde Aantal Soort. AFDELING E_EZG3 2 monsters E E E E

Gelieve dit surveillanceformulier ingevuld via de post of per fax te versturen naar:

DEFINITIEF GLOBAAL JAARRAPPORT Allergie 2016

DIAGNOSTIEK TARIEVEN EERSTE LIJN 2014

DEFINITIEF GLOBAAL RAPPORT MICRO/SERO/PARA ENQUETE 2014/3

NIET-INFECTIEUZE SEROLOGIE RF - anti-ccp

DEFINITIEF GLOBAAL RAPPORT Allergie ENQUETE 2019/2

VOORLOPIG GLOBAAL JAARRAPPORT Histologie/Immunohistochemie/Cytologie 2018

DEFINITIEF GLOBAAL RAPPORT NIET-INFECTIEUSE SEROLOGIE RF/anti-CCP ENQUETE 2017/1

EXPERTISE, DIENSTVERLENING EN KLANTENRELATIES KWALITEIT VAN MEDISCHE LABORATORIA COMMISSIE VOOR KLINISCHE BIOLOGIE COMITE VAN EXPERTEN

Dienst: Kwaliteit van laboratoria. HANDLEIDING VOOR HET GEBRUIK VAN DE TOOLKIT: ENQUÊTE MICROBIOLOGIE MALDITOF (Instructies voor de deelnemers)

DEFINITIEF JAARRAPPORT Allergie 2015

DEFINITIEF GLOBAAL RAPPORT Allergie ENQUETE 2017/4

De superbacterie verlaat het ziekenhuis en komt naar u toe Wat gaat u doen? Wat kunt u doen?

1. Deelnemers. 2. Stalen

1 1 12E E Escherichia coli Klebsiella pneumoniae

Carbapenemases. Maurine A. Leverstein-van Hall

Tarievenlijst Microbiologische onderzoekingen

Het juiste antibioticum bij meningo-encephalitis. Dr. Danielle Van der beek

Ronde 92 Parasitologie

Aanbevelingen voor de aanpak van Carbapenemase Producerende Enterobacteriaceae (CPE)

ampc Wat moet je ermee? Tobias Engel AIOS MMB

Gegeven Onbekende waarde Aantal Soort

Innocent NDM? De genetische achtergrond van een NDM positieve, meropenem gevoelige E. coli

1. Deelnemers. 2. Stalen

Q 1: Vraag 13/01/2012: Antwoord Prof. Y. Glupczynski: Q 2: Vraag 26/01/2012: Antwoord Béa Jans: enterobacteriaceae carbapenemase +

Ten slotte heeft het NRC een adviserende rol voor de laboratoria voor klinische biologie en andere gezondheidswerkers.

DEFINITIEF GLOBAAL RAPPORT MICRO/SERO/PARA ENQUETE 2017/3

DEFINITIEF GLOBAAL RAPPORT NIET- INFECTIEUZE SEROLOGIE RF - accp ENQUETE 2014/2

European Antimicrobial Resistance Surveillance Network. Belgische deelname (EARS Net) M. Goossens IPH/EPI REPORTS D/2011/2505/45

1. RSV: testaanbod. 1.1 RSV antigeen = sneltest

INHOUDSTAFEL LIJST VAN TABELLEN EN FIGUREN

Frapper fort et frapper vite

Transcriptie:

EXPERTISE, DIENSTVERLENING EN KLANTENRELATIES KWALITEIT VAN LABORATORIA COMMISSIE VOOR KLINISCHE BIOLOGIE EXPERTENCOMITE EXTERNE KWALITEITSEVALUATIE VOOR ANALYSES KLINISCHE BIOLOGIE DEFINITIEF GLOBAAL JAARRAPPORT MICRO/SERO/PARA 2018 Sciensano/Micro/Sero/Para/118-NL Expertise, dienstverlening en klantenrelaties Kwaliteit van laboratoria J. Wytsmanstraat, 14 1050 Brussel België www.sciensano.be

ISSN: 2294-3455 EXPERTENCOMITE SCIENSANO PANNIS Martine Secretariaat TEL: 02/642.55.22 FAX: 02/642.56.45 Dr. VERNELEN Kris Dr. CHINA Bernard Experten Apr. BOEL An Dr. BOELENS Jerina Enquêtecoördinator Vervanger enquêtecoördinator Instelling OLVZ Aalst UZ Gent TEL: 02/642.55.29 e-mail: kris.vernelen@wiv-isp.be TEL: 02/642.53.85 e-mail: bernard.china@wiv-isp.be Dr. BOERAS Anca Dr. CAMPS Kim Dr. DE BEENHOUWER Hans Dr. DE GHELDRE Yves Dr. DELFORGE Marie-Luce Dr. DEPYPERE Melissa Dr. HUANG Te-Din Daniel Dr. MEEX Cécile Dr. MAGERMAN Koen Dr. PADALKO Elizaveta Dr. REYNDERS Marijke Dr TRE HARDY Marie Dr. VAN ACKER Jos Dr. VAN DEN BOSSCHE Dorien Dr. VAN GASSE Natasja Dr. VERROKEN Alexia Apr. VIJGEN Sara CLINIQUE ST JOSEPH Liège ZNA Antwerpen OLVZ Aalst CHIREC Bruxelles ULB ERASME Bruxelles UZ Leuven UCL Mont Godinne CHU Liège JESSA ZIEKENHUIS Hasselt UZ Gent AZ SINT JAN Brugge LBS Forest AZ ST LUCAS Gent ITG Antwerpen ZNA Antwerpen UCL Bruxelles JESSA ZIEKENHUIS Hasselt Een voorlopige versie van dit rapport werd voorgelegd aan de experten op: 04/06/2019. Dit rapport werd besproken in de vergadering van het expertencomité: niet van toepassing. Een samenvatting van dit rapport werd voorgesteld in de vergadering van de Commissie voor klinische biologie van: 05/06/2019. Autorisatie verspreiding rapport: Door Kris Vernelen, enquêtecoördinator, op 19/06/2019. Alle rapporten zijn tevens te raadplegen op onze website: https://www.wiv-isp.be/qml/activities/external_quality/rapports/_nl/rapports_annee.htm FORM 43/125/N V10 2/35

Inhoudstafel I. Microbiologie... 4 II. Parasitologie... 17 III. Infectieuze serologie... 20 FORM 43/125/N V10 3/35

I. Microbiologie In 2018 werden er 3 enquêtes georganiseerd in het kader van de EKE in de microbiologie. 146 laboratoria namen aan minstens één enquête deel. Drie laboratoria (2.1 %) namen deel aan 1 enquête, 5 (3.4 %) namen deel aan 2 enquêtes en 138 (94.5 %) aan 3 enquêtes. Vijf laboratoria stopten met het uitvoeren van microbiologische bepalingen. De deelname van de laboratoria bedroeg voor de opeenvolgende enquêtes 142, 144 en 141. Men onderscheidt 103 hospitaallaboratoria, 31 privé laboratoria, 3 laboratoria in poliklinieken en 9 andere laboratoria. Verslag van de identificatie van de culturen. Verdeling van de resultaten per monster. Er werden 12 stalen verstuurd: 10 onder gevriesdroogde vorm en 2 gesimuleerde stalen (vaginale wisser, feces). De correcte en aanvaardbare identificaties werden telkens in het globaal rapport vermeld, samen met een korte omschrijving van de kenmerken van de kiemen. Candida auris (hemocultuur; enquête 2018/2) werd uit didactische gronden verstuurd. In totaal moesten de laboratoria dus 11 te evalueren antwoorden inleveren. Tabel 1.1. Verdeling van de resultaten per monster. De oorsprong van elke kiem wordt tussen haakjes vermeld. Enquête Kiem % aanvaardbare identificaties 2018/1 Staphylococcus aureus (hemocultuur) 97.9 Cardiobacterium hominis (hemocultuur) 87.4 Streptococcus pyogenes (broncho-alveolaire 97.9 lavage) Erysipelothrix rhusiopathiae (etter cellulitis) 94.4 2018/2 Klebsiella pneumoniae (hemocultuur) 97.9 Klebsiella pneumonaie (bronchusaspiraat) 99.3 Niet-pathogenen (vaginale wisser) 77.2 2018/3 Lactococcus garvieae (hemocultuur) 91.5 Corynebacterium ulcerans (keelwisser) 91.5 Haemophilus influenzae; (hemocultuur) Shigella sonnei (feces) 95.8 93.0 Het verschil in percentages voor de beide K. pneumoniae uit de EKE 2018/2 ligt in het gegeven dat 3 laboratoria vermelden hemoculturen uit te besteden daar waar slechts 1 laboratorium dit doet voor bronchusaspiraten. Het lage percentage voor staal M/15576 (afwezigheid van pathogenen; vaginale wisser; enquête 2018/2) wordt verklaard door het gegeven dat dit staal een Staphylococcus haemolyticus en een Lactobacillus paracasei bevatte die als niet-pathogenen beschouwd worden voor dit type staal Ter gelegenheid van de 3 e enquête werden eveneens één uitstrijkje verstuurd voor zuurvaste kleuring (M/15834 (positief)). 92 laboratoria hebben aan deze enquête deelgenomen en 88 (95.7%) hebben een correct antwoord ingeleverd. FORM 43/125/N V10 4/35

Verdeling van de laboratoria volgens het aantal aanvaardbare identificaties. Elk laboratorium diende 11 identificaties te verwezenlijken. 82 (52.2%) laboratoria hebben alle identificaties correct of aanvaardbaar geantwoord. In het totaal hebben 64 (43.8 %) laboratoria niet aanvaardbare identificaties vermeld. Onderstaande tabel geeft de verdeling van de laboratoria weer volgens het aantal niet aanvaardbare identificaties. Tabel 1.2. Aantal niet aanvaardbare identificaties (zonder de ontbrekende antwoorden). Aantal niet aanvaardbare identificaties Aantal laboratoria (N = 146) 0 82 (52.2%) 1 48 (32.9%) 2 14 (9.6%) 3 1 (0.7%) 4 1 (0.7%) Indien het niet-antwoorden van een evaluatiemonster zonder verklaring (laattijdige inschrijving, stoppen van de activiteiten, uitbesteding van een identificatie) als foutief wordt beschouwd, bekomen we de volgende resultaten: Tabel 1.3. Aantal niet aanvaardbare identificaties (met inbegrip van de ontbrekende antwoorden). Aantal niet aanvaardbare identificaties Aantal laboratoria (N = 146) 0 78 (53.4%) 1 49 (33.6%) 2 23 (8.9%) 3 1 (0.7%) 4 2 (1.4%) 5 1 (0.7%) 6 1 (0.7%) 7 1 (0.7%) FORM 43/125/N V10 5/35

Evaluatie van de gevoeligheidsbepalingen De gevoeligheid van 6 kiemen, Staphylococcus aureus M/5230, Streptococcus pyogenes M/10155, Klebsiella pneumoniae M/14827, Klebsiella pneumoniae M/15556, Haemophilus influenzae M/15856 en Shigella sonnei M/15859 werden uitgetest elk tegenover een afzonderlijke reeks antibiotica. Staphylococcus aureus M/5230 Deze kiem was een MRSA. Alle laboratoria hebben probleemloos de resistentie tegen oxacilline en/of cefoxitine in het licht gesteld. Onderstaande tabel werd gepubliceerd in het globale rapport 2018/1. Tabel 1.4. Resultaten der laboratoria voor de antibiogrammen voor staal M/5230 (Staphylococcus aureus). Antibioticum Verwachte Totaal S I R Niet in resultaat routine Penicilline R 87-1 86 20 Oxacilline R 121 - - 121 2 Cefoxitine R 124 - - 124 64 Gentamicine S 132 132 - - 17 Amikacine 1 S 4 4 - - - Vancomycine S 131 130-1 6 Teicoplanine 2 S 3 3 - - 1 Chinolone Ciprofloxacine R 98 1-97 13 Levofloxacine R 30 - - 30 2 Moxifloxacine R 15 - - 15 2 Norfloxacine R 4 - - 4 1 Ofloxacine R 2 - - 2-1 Twee laboratoria bepaalden de gevoeligheid voor amikacine en gentamicine; twee laboratoria bepaalden de gevoeligheid voor amikacine in plaats van voor gentamicine. 2 Drie laboratoria bepaalden de gevoeligheid voor teicoplanine en vancomycine. FORM 43/125/N V10 6/35

Streptococcus pyogenes M/10155 Deze kiem vertoonde resistentie tegen erythromycine en clindamycine. Alle laboratoria hebben probleemloos deze resistentie in het licht gesteld. Onderstaande tabel werd gepubliceerd in het globale rapport 2018/1. Tabel 1.5. Resultaten der laboratoria voor de antibiogrammen voor staal M/10155 (Streptococus pyogenes). Antibioticum Verwachte Totaal S I R Niet in resultaat routine Penicilline S 135 135 - - 2 Amoxicilline 1 S 1 1 - - - Ampicilline 2 S 5 5 - - 1 Erythromicine R 140 - - 140 6 Clarithromycine 3 R 1 - - 1 1 Clindamycine R 138 1-137 3 Chinolone Ciprofloxacine S 4 3 1 - - Levofloxacine S 63 62-1 10 Moxifloxacine S 53 52-1 8 Norfloxacine S 8 8 - - 4 Ofloxacine S 3 3 - - - 1 Eén laboratorium bepaalde de gevoeligheid voor amoxicilline i.p.v. voor penicilline. 2 Eén laboratorium bepaalde naast de gevoeligheid voor penicilline ook deze voor ampicilline. Vier laboratoria bepaalden de gevoeligheid voor ampicilline i.p.v. voor penicilline 3 Eén laboratorium bepaalde de gevoeligheid voor clarithromycine i.p.v. voor erythromicine. FORM 43/125/N V10 7/35

Klebsiella pneumoniae M/14827 Deze kiem was gevoelig aan de meeste geteste uitzondering van ampicilline. antibiotica met Onderstaande tabel met de resultaten van de enquête werd gepubliceerd in het globaal rapport 2018/2. Tabel 1.6. Resultaten der laboratoria voor de antibiogrammen voor staal M/14827 (Klebsiella pneumoniae). Antibioticum Verwachte Totaal S I R S en Niet in resultaat R 1 routine Ampicilline R 137 1-136 - 4 Amoxicilline-clavulaanzuur S 140 118 5 16 1 1 Cefuroxime S 138 134 3 1-5 Ceftazidime S 138 137-1 - 38 Cefotaxime 2 S 4 4 - - - 2 Ceftriaxone 3 S 3 3 - - - - Cefepime 3 S 2 2 - - - 2 Piperacilline-tazobactam S 135 106 13 15 1 29 Meropenem S 138 138 - - - 39 Ertapenem 4 S 1 1 - - - 1 Levofloxacine S 50 50 - - - 19 Ciprofloxacine S 132 131 - - 1 7 Ofloxacine 6 S 1 1 - - - - Amikacine S 132 132 - - - 16 Gentamicine 6 S 6 6 - - - - 1 Het laboratorium dat twee verschillende K. pneumoniae vermeldde, bekwam een resultaat S voor beide kiemen voor cefuroxime, ceftazidime en meropenem, een resultaat R voor beide kiemen voor ampicilline en resultaten S en R voor amoxicilline-clavulaanzuur, piperacilline-tazobactam en ciprofloxacine. 2 Vier laboratoria bepaalden de gevoeligheid voor ceftazidime en cefotaxime. 3 Twee laboratoria bepaalden de gevoeligheid voor ceftriaxone en ceftazidime. Eén laboratorium bepaalde de gevoeligheid voor cefepime en ceftazidime. Eén laboratorium bepaalde de gevoeligheid voor ceftriaxone, cefepime en ceftazidime 4 Eén laboratorium bepaalde de gevoeligheid voor meropenem en ertapenem. 5 Eén laboratorium bepaalde de gevoeligheid voor levofloxacine, ciprofloxacine en ofloxacine 6 Zes laboratoria bepaalden de gevoeligheid voor amikacine en gentamicine. FORM 43/125/N V10 8/35

Klebsiella pneumoniae M/15556 Deze stam produceerde een carbapenemase van type OXA-48. Meerdere laboratoria voorzagen hun antwoord van een opmerking: - Aanwezigheid van OXA-48, afwezigheid van een ESBL: 8 labo s - Aanwezigheid van OXA-48: 79 labo s - Aanwezigheid van een CPE: 4 labo s - Vermoeden van een CPE, afwezigheid van een ESBL: 4 labo s - Vermoeden van een CPE: 17 labo s - Afwezigheid van een CPE: 1 labo - Afwezigheid van een ESBL: 1 labo Het commentaar vermeldde dat stam M/15556 een Klebsiella pneumoniae producer van een carbapenemase was van het type OXA-48, het enzym dat het meest aangetroffen wordt bij de CPE s in België. Deze stam met een resistentiemechanisme dat leidt tot low level van carbapenemresistentie (meer bepaald tegen meropenem, MIC=1-2 µg/ml, dus nog S volgens de EUCAST-criteria) werd reeds verstuurd in 2012 (stam M/11721; EKE 2012/3) en in 2015 (M/12958; EKE 2015/1). In vergelijking met deze vroegere evaluaties (en meer bepaald met deze van 2012), stellen we een duidelijke verbetering vast van de detectie van dit resistentiemechanisme door de laboratoria en dit ongeacht de gebruikte methode (automaten, diskdiffusie, gradiënt MIC-bepaling via strips of microdilutie). Globaal genomen hebben ongeveer 80% van de laboratoria de aanwezigheid van een carbapenemase van type OXA-48 of het vermoeden van een CPE zonder aanduiding van het exacte type vermeldt. Meerdere technieken (hydrolyse van de carbapenems door colorimetrische testen of MALDI-TOF, immuno-chromatografische testen voor de detectie van specifieke antigenen, moleculaire testen, testen waarbij de activiteit van meropenem in aanwezigheid van carbapenemaseinhibitoren gerecupereerd wordt) laten toe om in house de screening en de confirmatie van de voornaamste carbapenemasen die bij CPE aangetroffen worden (OXA-48, KPC, NDM, VIM), uit te voeren. Deze testen zijn commercieel beschikbaar en werden reeds grotendeels beschreven in het voorgaande rapport (EKE/2015/1). Waarschijnlijk is de verbeterde performantie die in 2018 vastgesteld wordt een weergave van het toegenomen gebruik van deze technieken door de microbiologische laboratoria. Van de 20% laboratoria die niet ten minste het vermoeden van een CPE expliciet vermeld hebben, zijn ongeveer 60% ziekenhuislaboratoria en 40% private laboratoria. Nochtans verstuurt de overgrote meerderheid van deze laboratoria geregeld stammen voor vermoeden/bevestiging van CPE, wat doet vermoeden dat zij in staat zijn om CPE te detecteren. De meest waarschijnlijke hypothese is dus dat het niet vermelden van het vermoeden/aanwezigheid van een CPE niet te wijten is aan het ontbreken van een detectietechniek maar eerder aan het gegeven dat de vraag naar CPE niet expliciet gesteld wordt in de EKE. Binnen het expertencomité werd de mogelijkheid besproken om systematisch voor elke kiem de vraag te stellen naar het belang voor epidemiologie en ziekenhuishygiëne. We herinneren eraan dat EUCAST voor de detectie van carbapenemasen een screeningsdrempel van <28 mm (of een MIC > 0.125 mg/l) voor FORM 43/125/N V10 9/35

meropenem voorstelt. Het gebruik van ertapenem (screeningsdrempel <25 mm of MIC > 0.125 mg/l) verbetert de gevoeligheid van de detectie van carbapenemasen die slechts een geringe expressie vertonen, zoals OXA- 48 maar soms gaat dit ten koste van een verminderde specificiteit (meer bepaald bij Enterobacter spp.). De high level resistentie tegen temocilline (diameter < 11 mm of MIC >128 mg/l) is eveneens karakteristiek voor de aanwezigheid van carbapenemasen van het type OXA-48 (EUCAST guidelines for detection of resistance mechanisms and specific resistances of clinical and/or epidemiological importance. V2.0. EUCAST July 2017). We herhalen tenslotte dat in het kader van een geplande behandeling van een infectie van CPE het belangrijk is de MIC-waarden te bepalen, meer bepaald van de carbapenems die in associatie met andere antibiotica gebruikt kunnen worden. In deze EKE hebben een groot aantal laboratoria (27 labo s) de gradiënt MIC-bepaling via strips gebruikt voor de bepaling van de MIC van meropenem. We stellen een belangrijke spreiding van de bekomen waarden vast (MIC-ranges van 0.19 tot 12 mg/l) hetgeen wellicht verklaard wordt door het gegeven dat de aflezing bemoeilijkt wordt door de aanwezigheid van mutanten (heterogene resistentie) die vaak bij CPE aangetroffen worden. Vroegere studies hebben reeds aangetoond dat er onvoldoende concordantie bestaat tussen de MIC-bepaling van carbapenems door E-test en door microdilutie in bouillon (Lat et al. JCM 2011). De microdilutie-methode (door slechts 5 labo s gebruikt in deze EKE), die nu ook onder vorm van commerciële kits bestaat, blijft de aanbevolen referentiemethode en moet de voorkeurstechniek zijn voor nagaan van de gevoeligheid en voor exacte bepaling van de MIC-waarde van de carbapenems. Onderstaande tabel met de resultaten van de enquête werd gepubliceerd in het globaal rapport 2018/2. Tabel 1.7. Resultaten der laboratoria voor de antibiogrammen voor staal M/15556 (Klebsiella pneumoniae). Antibioticum Verwachte Totaal S I R Niet in resultaat routine Ampicilline R 139 - - 139 4 Amoxicilline-clavulaanzuur R 142 2-140 - Cefuroxime S 140 77 7 56 7 Ceftazidime S 140 94 34 12 25 Cefotaxime 1 3 2 1 - - Ceftriaxone 2 3 3 - - - Cefepime 2 3 3 - - 1 Piperacilline-tazobactam R 138 - - 138 13 Meropenem I/S 142 49 74 19 14 Ertapenem 3 14 2-12 10 Imipenem 3 4-3 1 1 Levofloxacine R 49 2 1 46 14 Ciprofloxacine R 134-6 128 7 Ofloxacine 4 1 - - 1 - Amikacine S 136 135-1 10 Gentamicine 6 5 5 - - - Tobramycine 6 1 1 - - 1 FORM 43/125/N V10 10/35

1 Drie laboratoria bepaalden de gevoeligheid voor ceftazidime en cefotaxime. 2 Twee laboratoria bepaalden de gevoeligheid voor ceftriaxone en ceftazidime. Eén laboratorium bepaalde de gevoeligheid voor cefepime en ceftazidime. Eén laboratorium bepaalde de gevoeligheid voor ceftriaxone, cefepime en ceftazidime. 3 Elf laboratoria bepaalden de gevoeligheid voor meropenem en ertapenem. Eén laboratorium bepaalde de gevoeligheid voor imipenem en meropenem. Drie laboratoria bepaalden de gevoeligheid voor meropenem, imipenem en ertapenem. 4 Eén laboratorium bepaalde de gevoeligheid voor levofloxacine, ciprofloxacine en ofloxacine 5 Vijf laboratoria bepaalden de gevoeligheid voor amikacine en gentamicine. 6 Eén laboratorium bepaalde de gevoeligheid voor amikacine en tobramycine. FORM 43/125/N V10 11/35

Haemophilus influenzae M/15856 Deze kiem was een BLNAR (β-lactamase-negative, Ampicillin-Resistant) stam Niet alle laboratoria hebben het antibiogram bepaald voor deze kiem. Zo vermelden veertien laboratoria dat zij enkel de bepaling van het β- lactamase uitvoeren (dat bij alle laboratoria negatief was). Tien laboratoria die wel aan antibiogram bepaalden vermelden eveneens dat de kiem β-lactamase negatief is. Achttien laboratoria vermelden dat het een BLNAR stam betreft. Het commentaar op de enquête vermeldde volgende key messages: Wegens de vele zones van technische onzekerheid raadt het NRC de bepaling van de MIC (diffusiegradiënt) aan in plaats van een diskdiffusie-antibiogram wanneer een antibiogram van een H. influenzae stam moet uitgevoerd worden. Het opsporen van enkel het beta-lactamase volstaat niet voor de interpretatie van de gevoeligheid voor ampicilline en de bepaling van de MIC van beta-lactam antibiotica moet uitgevoerd worden volgens het algoritme van EUCAST. Het aflezen van antibiogrammen van H. influenzae blijft complex en subjectief Elke stam die een verminderde gevoeligheid vertoont voor beta-lactam antibiotica (ampicilline = 1mg/L, amoxicilline- clavulaanzuur = 2 mg/l, ) kan naar het NRC gestuurd worden voor sequencing van het ftsl gen. Onderstaande tabel werd gepubliceerd in het globaal rapport 2018/3. Tabel 1.8. Resultaten der laboratoria voor de antibiogrammen voor staal M/15856 (Haemophilus influenzae). Antibioticum Verwachte Totaal S S/R 1 I R Niet in resultaat routine Ampicilline R 111 59 1 3 48 4 Amoxicilline 2 4 2 - - 2 - Penicilline 3 6 1 - - 5 1 Amoxicilline-clavulaanzuur R 105 62 1 3 39 3 Cefuroxime R 71 24 * 1 46 5 Cefotaxime S 57 54-3 8 Ceftriaxone 4 15 15 - - - 2 Meropenem S 47 47 - - 24 Trimethoprim- sulfamethoxazole S 98 97 1-7 Tetracycline S 69 64-4 1 9 Doxycycline 4 1 1 - - - - Ciprofloxacine S 64 64 - - 13 Levofloxacine 6 9 9 - - - 1 Moxifloxacine 6 14 14 - - - 1 Ofloxacine 6 4 4 - - - - Nalidixinezuur 7 2 2 - - - 1 1 Sommige laboratoria bekwamen verschillende resultaten met de verschillende gebruikte technieken. 2 Drie laboratoria bepaalden de gevoeligheid voor amoxicilline en ampicilline; één laboratorium bepaalde de gevoeligheid voor amoxicilline i.p.v. ampicilline. FORM 43/125/N V10 12/35

3 Vijf laboratoria bepaalden de gevoeligheid voor penicilline en ampicilline; één laboratorium bepaalde de gevoeligheid voor penicilline i.p.v. ampicilline. 4 Twee laboratoria bepaalden de gevoeligheid voor ceftriaxone, cefuroxime en cefotaxime. Drie laboratoria bepaalden de gevoeligheid voor ceftriaxone en cefuroxime. Tien laboratoria bepaalden de gevoeligheid voor ceftriaxone i.p.v. cefuroxime en cefotaxime 5 Eén laboratorium bepaalde de gevoeligheid voor doxycycline i.p.v. tetracycline. 6 Eén laboratorium bepaalde de gevoeligheid voor levofloxacine, moxifloxacine en ofloxacine i.p.v. ciprofloxacine. Eén laboratorium bepaalde de gevoeligheid voor levofloxacine en moxifloxacine i.p.v. ciprofloxacine. Zes laboratoria bepaalden de gevoeligheid voor levofloxacine i.p.v. ciprofloxacine. Twaalf laboratoria bepaalden de gevoeligheid voor moxifloxacine i.p.v. ciprofloxacine. Drie laboratoria bepaalden de gevoeligheid voor ofloxacine i.p.v. ciprofloxacine. Eén laboratorium bepaalde de gevoeligheid voor ciprofloxacine en levofloxacine. 7 Twee laboratoria bepaalden de gevoeligheid voor nalidixinezuur i.p.v. ciprofloxacine. FORM 43/125/N V10 13/35

Shigella sonnei M/15859 Deze stam was drager van een ESBL. 61 laboratoria hebben deze aanwezigheid ook effectief vermeld Het commentaar op de enquête benadrukte nogmaals dat de Malditof niet geschikt is voor de identificatie van Shigella. Het commentaar vermeldde eveneens dat de laboratoria zich ervan bewust moeten zijn dat er twee cutoffs bestaan voor amoxicilline-clavulaanzuur, nl. voor nietgecompliceerde UTI (32 mg/l) en systemische infecties (8 mg/l). Onderstaande tabel werd gepubliceerd in het globaal rapport 2018/3. Tabel 1.9. Resultaten der laboratoria voor de antibiogrammen voor staal M/15859 (Shigella sonnei). Antibioticum Verwachte Totaal S I R * 1 Niet in resultaat routine Ampicilline R 125 - - 125-5 Amoxicilline 2 1 - - 1 - - Amoxicilline-clavulaanzuur S 118 62 7 49-16 Ceftazidime I 100 23 38 38 1 20 Cefotaxime R 79 3 2 74-10 Ceftriaxone 3 3 3 - - - Cefuroxime 3 3 1-2 - 1 Cefepime 3 2-2 - 1 - Meropenem S 113 113 - - - 30 Ertapenem 4 1 1 - - - 1 Ciprofloxacine R 121 7 9 105-4 Levofloxacine 5 7 1-6 - - Gentamicine S 97 42-55 - 33 Amikacine 6 6 5-1 - 2 1 Eén laboratorium vermeldde dat de Vitek 2 compact onvoldoende groei gaf om de gevoeligheid te kunnen bepalen. 2 Eén laboratorium bepaalde de gevoeligheid voor amoxicilline en ampicilline. 3 Eén laboratorium bepaalde de gevoeligheid voor cefepime, ceftazidime en cefotaxime. Eén laboratorium bepaalde de gevoeligheid voor ceftriaxone, ceftazidime en cefotaxime. Eén laboratorium bepaalde de gevoeligheid voor ceftriaxone, cefepime en ceftazidime. Eén laboratorium bepaalde de gevoeligheid voor cefuroxime en ceftazidime., Vijf laboratoria bepaalden de gevoeligheid voor ceftriaxone en ceftazidime. Twee laboratoria bepaalden de gevoeligheid voor cefuroxime i.p.v. ceftazidime en cefotaxime. Eén laboratorium bepaalde de gevoeligheid voor cefuroxime, ceftriaxone en ceftazidime. 4 Eén laboratorium bepaalde de gevoeligheid voor meropenem en ertapenem 5 Drie laboratoria bepaalden de gevoeligheid voor levofloxacine en ciprofloxacine. Vier laboratoria bepaalden de gevoeligheid voor levofloxacine i.p.v. ciprofloxacine 6 Eén laboratorium bepaalde de gevoeligheid voor amikacine en gentamicine. Vijf laboratoria bepaalden de gevoeligheid voor amikacine i.p.v. gentamicine. FORM 43/125/N V10 14/35

Malditof EKE In 2018 werd opnieuw een EKE verstuurd die gericht was op de gebruikers van de Malditof-toestellen. Er werden 5 stalen verstuurd. De uiteindelijke vraag hield in of de laboratoria dit resultaat in routine zouden doorgegeven en, in geval van een positief antwoord op deze vraag, welke de uiteindelijke identificatie was. De slotvraag was of het laboratorium bijkomende testen zou uitvoeren voor de verdere identificatie, ter confirmatie, De bedoeling was echter niet om deze bijkomende testen uit te voeren: de uiteindelijke identificatie diende dus enkel op het resultaat van de Malditof gebaseerd te zijn; het kon dan ook mogelijk of zelfs waarschijnlijk zijn dat een laboratorium antwoordde in routine het resultaat van het toestel niet door te geven. Een aantal laboratoria hebben de bijkomende testen toch uitgevoerd voor bepaalde stalen en ermee rekening gehouden voor het definitieve routineantwoord : sommige antwoorden zijn daarom gebiased. De verstuurde kiemen waren: M/633: Klebsiella ozaenea (hemocultuur) M/15751: Staphylococcus intermedius (hemocultuur) M/15760: Citrobacter freundii (hemocultuur) M/15784: Neisseria cinerea (cerebrospinaal vocht) M/15833: Shigella sonnei (stoelgang) Onderstaande tabellen geven een overzicht van de antwoorden. M/633 Routine? Identificatie Bruker (N = 63) biomérieux (N = 24) Niet doorgegeven 2 1 Wel doorgegeven Klebsiella pneumoniae 59 23 Klebsiella pneumoniae pneumoniae 2 - M/15751 Routine? Identificatie Bruker (N = 63) biomérieux (N = 24) Niet doorgegeven 5 2 Wel doorgegeven Staphylococcus pseudintermedius 48 11 Staphylococcus intermedius 1 9 Coagulase negatieve stafylokok 1 2 Staphylococcus species 8 - M/15760 Routine? Identificatie Bruker (N = 63) biomérieux (N = 24) Niet doorgegeven - - Wel doorgegeven Citrobacter freundii 56 20 Citrobacter freundii complex 3 3 Citrobacter freundii/werkmanii - 1 Citrobacter species 2 - FORM 43/125/N V10 15/35

M/15784 Routine? Identificatie Bruker 18N = 62) biomérieux (N = 23) Niet doorgegeven 18 4 Wel doorgegeven Neisseria cinerea - 2 Neisseria meningitidis 37 1 Neisseria polysaccharea - 10 Neisseria mucosa - 1 Neisseria species 7 5 M/15833 Routine? Identificatie Bruker (N = 62) biomérieux (N = 22) Niet doorgegeven 44 8 Wel doorgegeven Shigella sonnei 13 12 Shigella species 3 - Escherichia coli 2 2 In het globale rapport van de enquête werden de technische resultaten van beide toestellen voor de verschillende stalen verder geanalyseerd. De lijsten met de voorgestelde bijkomende testen werden hier eveneens in opgenomen. De commentaren op de verschillende kiemen gingen nader in op de kliniek en epidemiologie van de betrokken kiemen, op de identificatiemogelijkheid via Malditof en op de eventuele benodigde bijkomende testen om tot een sluitende identificatie te komen. FORM 43/125/N V10 16/35

II. Parasitologie Er werden in 2018 drie enquêtes voor de evaluatie van het parasitologisch onderzoek georganiseerd. Enquête 1 Er werden 2 bloeduitstrijkjes (P/14825 en P/14826) verstuurd. 158 laboratoria namen deel aan de enquête. Staal P/14825 bevatte trofozoïeten van Plasmodium falciparum. Het resultaat werd ook via PCR bevestigd. 151 (95.6%) laboratoria gaven het correcte antwoord. 150 laboratoria vermeldden het evolutiestadium trofozoïet (en 14 gametocyt). Staal P/14826 bevatte trofozoïeten, schizonten en gametocyten van Plasmodium malariae. Het resultaat werd ook via PCR bevestigd. Plasmodium malariae werd geantwoord door 94 (59.5%) laboratoria. 46 (29.1%) laboratoria antwoordden Plasmodium non-falciparum. Voor P. malariae vermeldden 77 (81.9%) laboratoria het evolutiestadium vermeldden schizont, 76 (80.9%) trofozoïet, en 53 (56.4%) gametocyt. Voor P. non-falciparum vermeldden 44 (95.7%) laboratoria het evolutiestadium vermeldden schizont, 31 (67.4%) trofozoïet, en 14 (30.4%) gametocyt. Het commentaar op de enquête benadrukte nogmaals het belang van het onderscheid P. falciparum en P. non-falciparum. Omwille van de implicaties naar de behandeling toe is het missen of het ten onrechte antwoorden van P. falciparum en het antwoorden van Plasmodium species zonder uitspraak te doen over de aan- of afwezigheid van P. falciparum, niet aanvaardbaar. Het antwoorden van P. non-falciparum, P. malariae of een ander species is heeft die implicaties niet en is aanvaardbaar (minor error). Ook het belang van de bepaling van de parasitemie in het kader van de behandeling werd aangehaald. Enquête 2 Er werden 2 fecessuspensies in formol verstuurd: P/15442 en P/15555. 131 laboratoria namen deel aan deze enquête: 79 pare en 52 onpare laboratoria. Onder staalnummer P/15442 werden verschillende stalen verstuurd naar de laboratoria met paar en onpaar erkenningsnummer: - De pare laboratoria ontvingen Cryptosporidium species. Dit staal werd reeds verstuurd in de enquêtes 2011/2 (als P/10973) en 2015/3 (als P/13766). - De onpare laboratoria ontvingen Cystisospora belli. Dit staal werd reeds verstuurd in de enquêtes 2008/2 (als P/8315), 2009/2 (als P/9273), 2012/3 (als P/11967) en 2014/2 (als P/12752). FORM 43/125/N V10 17/35

Cryptosporidium species werd geantwoord door 37 (46.8%) pare laboratoria en Cryptosporidium parvum door 27 (34.2%). De oöcysten werden vermeld door 30 (81.1%) laboratoria die Cryptosporidium species antwoordden en door 17 (63.0%) laboratoria die Cryptosporidium parvum antwoordden. De meeste andere laboratoria vermeldden het evolutiestadium cyste. Cystisospora belli werd geantwoord door 50 (96.2%) onpare laboratoria. De oöcysten werden door 40 (50.0%) onder hen vermeld. De meeste andere laboratoria vermeldden het evolutiestadium cyste. Tabel 2.1. Vergelijking van de resultaten voor eenzelfde staal verstuurd in de enquêtes 2011/2, 2015/33 en 2018/2. Parasiet P/10973 (2011/2) P/13766 (2015/3) P/15442 (2018/2 (paar)) Cryptosporidium 89.0% 86.4% 81.0% Tabel 2.2. Vergelijking van de resultaten voor eenzelfde staal verstuurd in de enquêtes 2008/2, 2009/2, 2012/3, 2014/2 en 2018/2. P/15442 (2018/2 Parasiet P/8315 (2008/2) P/9273 (2009/2) P/11967 (2012/3) P/12752 (2014/2) (onpaar)) C. belli 95.3% 93.5% 99.4% 94.7% 96.2% Staal P/15555 bevatte larven van Strongyloides stercoralis. Strongyloides stercoralis (alleen of in combinatie met andere parasieten) werd teruggevonden door 95 (72.5%) laboratoria. De larven werden door 93 (97.9%) onder hen vermeld (39 laboratoria preciseerden dat dit rhabditoïde larven betrof en 11 dat het strongyloïde larven betrof). Het commentaar op de enquête bood een verklaring voor het relatief lage percentage correcte antwoorden (1/5 laboratoria vond geen parasieten terug). Een mogelijke verklaring is de viscositeit van het staal. Het was een eerder visceus staal, waardoor het noodzakelijk was om te verdunnen met fysiologisch water. Een preparaat is ideaal van densiteit wanneer men er de krant onder legt en deze nog kan lezen. Wanneer het te dik is, wordt het moeilijker om parasieten te detecteren. Een andere verklaring is dat een aantal laboratoria het staal mogelijk niet op een vergroting 10X onderzocht hebben. Het commentaar ging eveneens nader in op de levenscyclus, symptomen, diagnose en behandeling van Strongyloides stercoralis. Enquête 3 Er werden 2 fecessuspensies in formol verstuurd: P/15976 en P/15977. 127 laboratoria namen deel aan deze enquête Staal P/15976 bevatte oöcysten van Cyclospora cayetanensis. Cyclospora cayetanensis (alleen of in combinatie met andere parasieten) werd teruggevonden door 117 (92.1%) laboratoria. De oöcysten werden door 97 (82.9%) onder hen vermeld. Staal P/15977 bevatte eieren van Taenia species. Taenia species (alleen of in combinatie met andere parasieten) werd teruggevonden door 118 (92.9%) laboratoria. De larven werden door 115 (97.5%) onder hen vermeld. Zeven laboratoria hebben T. saginata geantwoord (6 onder hen vermeldden ei als evolutiestadium) en drie laboratoria antwoordden T. solium (alle drie hebben proglottide vermeld als evolutiestadium vermeld). FORM 43/125/N V10 18/35

Wij benadrukken nogmaals dat identificatie tot op speciesniveau louter op basis van microscopie onmogelijk is: enkel het antwoord Taenia species kan derhalve als correct beschouwd worden. Staal P/15976 werd reeds verstuurd in de EKE 2011/2 onder staalnummer P/10974 en staal P/15977 in de EKE 2012/3 onder staalnummer P/11892. Tabel 2.3. Vergelijking van de resultaten voor eenzelfde staal verstuurd in de enquêtes 2011/2 en 2018/3. Parasiet P/10974 (2011/2) P/15976 (2018/3) Cyclospora cayetanensis 92.0% 92.1% Tabel 2.4. Vergelijking van de resultaten voor eenzelfde staal verstuurd in de enquêtes 2012/3 en 2018/3. Parasiet P/11892 (2012/3) P/15977 (2018/3) Taenia species (met inbegrip van T. saginata en T. solium) 98.70% 99.2% FORM 43/125/N V10 19/35

III. Infectieuze serologie In 2018 werden serologische parameters voor Borrelia, EBV, syfilis, Rubella en HIV geëvalueerd. Er werden eveneens 3 stalen verstuurd voor de detectie van het Influenza-Ag. Het aantal deelnemers varieerde afhankelijk van de geëvalueerde parameter. Borrelia Er werden 2 stalen rondgestuurd voor Borrelia-serologie. De stalen waren vergezeld van volgende klinische inlichtingen: Staal S/7124 Bloedname uitgevoerd ter gelegenheid van een arbeidsgeneeskundig onderzoek bij een 58-jarige Ardennese houthakker. Hij vermeldt geen specifieke klachten. Staal IS/9603 Een 18-jarige scoutsleider raadpleegt begin oktober zijn huisarts wegens gewrichtspijn. Hij verklaart in de zomer tijdens een kamp een tekenbeet gehad te hebben maar toen geen klachten ondervonden te hebben. De verwachte resultaten waren: S/7124: IgG positief IgM negatief Interpretatie: Aanwezigheid van antistoffen IS/9603: IgG negatief IgM negatief Interpretatie: Afwezigheid van antistoffen 118 klinische laboratoria stuurden hun enquêteformulier terug. Ze voerden 269 testen uit op staal S/7124 en 245 testen op staal IS/9603. De verdeling van de gebruikte testen in functie van de gebruikte technieken wordt weergegeven in tabel 3.1. Tabel 3.1. Verdeling der gebruikte testen in functie van de techniek voor bepaling van anti-borrelia antistoffen, enquête 2018/1. N testen Aard kit Type techniek S/7124 IS/9603 1 test Totale As anti-c6 4 5 2 testen IgG en IgM nietblot - nietblot 90 105 3 testen Tot. As. en IgG en IgM antic6 blot blot 3 2 2 x IgG en IgM Niet-blot blot- niet-blot 12 2 4 testen 2 x IgG en 2 x IgM Niet-blot niet-blot niet-blot niet-blot 1 2 Niet-blot blot niet-blot blot 6 1 6 testen 3 x IgG en 3 x IgM Niet-blot - niet-blot blot niet-blot - niet-blot blot 2 1 Totaal 118 118 FORM 43/125/N V10 20/35

De meest gebruikte kits voor de verschillende parameters waren: - totale antistoffen (zelfde percentages voor beide stalen): C6 B. burgdorferi (Lyme) ELISA (Immunetics (100%) - IgG: Liaison 27Borrelia IgG (Diasorin) (42.3% en 48.3%) en VIDAS Lyme IgG (biomérieux) (36.7% en 31.7%) - IgM: Liaison Borrelia IgM II (Diasorin) (41.6% en 44.1%) en VIDAS Lyme (IgM) (biomérieux) (29.6% en 31.4%) Staal S/7124 Alle laboratoria bekwamen een positief resultaat voor de totale antistoffen voor staal S/7124. Voor de IgG bekwamen 109 laboratoria met de niet-blot technieken een positief resultaat en twee een negatief resultaat (deze beide laboratoria hebben de beide stalen omgewisseld). Met de blottechnieken bekwamen alle laboratoria een positief resultaat voor de IgG. Voor de IgM bekwamen 76 laboratoria met de niet-blot technieken een negatief resultaat, 13 een borderline, 22 een positief en één laboratorium verschillende resultaten naargelang de gebruikte kit. Alle niet-negatieve resultaten werden bekomen met de VIDAS Lyme IgM. De firma werd hiervan op de hoogte gesteld en onderzocht het probleem. U vindt hieronder het resultaat van hun onderzoek: Vidas Customers peer group found equivocal or positive result for National Control WIV S/7124 with Vidas Lyme IgM, while this EQA was expected as negative result. Vidas Overall 114 results there was: 77 negative, 14 borderline and 23 positive For the Belgian National Control, the Vidas participants answered equivocal or positive result against 77 negative results with other methods. There is no other complaint related to External Quality Control WIV "S/7124" for Vidas Lyme IgM. However, there are 2 other complaints for false positive results, the first without investigation and the answer done it is probably an interference with sample. The second complaint linked with CAPA below. A CAPA was open for a similar issue: CAPA 832898 concerning a positive result for the last ANSM French National Control, 246 on 249 VIDAS Lyme IgM customers found positive. The root cause identified was the presence of rheumatoid factor in the sample. The Complaint Laboratory tested 4 internal samples and the EQA WIV-ISP S/7124 on retain kits VIDAS Lyme IgM lot 1006033120 / 181006-0. The results for internal samples were within the specifications. The EQA "" WIV-ISP S/7124" was found positive borderline with VIDAS Lyme IgM lot 180418-0 (0.32 VT). We reproduced the customer's result on the EQA WIV-ISP S/7124 The Complaint Laboratory studied the control charts of 7 internal samples (including the 4 tested before) with 6 different batches of Vidas Lyme IgM: all results were within their specifications, all the batches are in the trend of the Vidas Lyme IgM parameter. FORM 43/125/N V10 21/35

ALLDIAG LYMECHECK OPTIMA IgG & IgM immunoblot results correlate with those obtained on Blot by the customer (positive IgG and negative IgM). However, we are not in accordance with the results found in Vidas Lyme IgM (positive). BioMerieux Waaler Rose kit shows that the Belgian National Control WIV-ISP S/7124 does not presented a rheumatoid factor. The complaint lab department subscribes at the other French EQA (CTCB / BP and ProBioQual) The analysis of these EQA results obtained with VIDAS Lyme IgM shows that the negative results obtained are consistent with these EQA manufacturers expected results. Based on all the data above, the product Vidas Lyme IgM is conform to the performances indicated in the package insert. The positive result obtained for the EQA "WIV-ISP S/7124" is linked to the sample itself In the package insert, LIMITATIONS OF THE METHOD : * Positive results in the VIDAS Lyme IgG and IgM assay must be interpreted with caution. Cross-reactivity may be observed with certain diseases. Clinical symptoms, epidemiological information and other laboratory test results must all be considered in addition to VIDAS Lyme IgM and IgG assay results. Interference may be encountered with certain sera containing antibodies directed against reagent components. For this reason, assay results should be interpreted taking into consideration the patient's history, and the results of any other tests performed. Testing should be done only when exposure history, epidemiology and clinical symptoms suggest Lyme disease Hypothesis : - presence interference Inside the WIV-ISP S/7124 sample other than rheumatoid factor. - Interference may be encountered with certain sera containing antibodies directed against reagent components - Finally, quality controls are not identical to patient samples, QC manufacturing process can affect sample matrix and control results. According to complaints trend analysis, there is no reason to suspect a product issue on VIDAS Lyme IgM today. The problem seems to be linked to this particular quality control. Tien laboratoria die een blotbepaling uitvoerden voor de IgM bekwamen een negatief resultaat en één een positief resultaat. 104 (88.1%) laboratoria gaven de interpretatie Aanwezigheid van Borrelia antistoffen ; 4 laboratoria kozen voor Aanwezigheid van Borrelia antistoffen. Het serologisch resultaat ondersteunt de diagnose van Lyme borreliosis niet indien de klachten al meer dan 6 weken aanwezig zijn. Acht laboratoria vermeldden eveneens de aanwezigheid met een eigen toevoeging. De twee laboratoria die de stalen verwisselden antwoordden Afwezigheid van Borrelia antistoffen. FORM 43/125/N V10 22/35

Staal IS/9603 Alle laboratoria bekwamen een negatief resultaat voor de totale antistoffen. Voor de IgG bekwamen voor de niet-blot bepalingen 109 laboratoria een negatief resultaat en 2 laboratoria een positief resultaat. Deze beide laatste hebben wellicht de stalen omgewisseld. Vier laboratoria die een blotbepaling uitvoerden voor de IgG bekwamen een negatief resultaat en 2 een positief resultaat. Eén van deze beide resultaten werd bekomen door één van de laboratoria die wellicht beide stalen omgewisseld hebben. Voor de IgM bekwamen voor de niet-blot bepalingen 110 laboratoria een negatief en 1 laboratorium een positief en negatief resultaat naargelang de gebruikte kit (dit betreft één van de laboratoria die wellicht beide stalen omgewisseld hebben). Alle laboratoria die een blotbepaling uitvoerden voor de IgM bekwamen een negatief resultaat. 113 (95.8%) laboratoria gaven de interpretatie Afwezigheid van Borrelia antistoffen. twee laboratoria gaven de interpretatie Aanwezigheid van Borrelia antistoffen. Eén laboratorium koos voor Aanwezigheid van Borrelia antistoffen. Het serologisch resultaat ondersteunt de diagnose van Lyme borreliosis niet indien de klachten al meer dan 6 weken aanwezig zijn. Twee laboratoria gaven een eigen interpretatie. Het commentaar op de enquête verwees naar het document dat de BAPCOC over Lyme borreliose opgesteld heeft: http://overlegorganen.gezondheid.belgie.be/nl/documenten/aanbevelingen-lymeborreliose-2017 FORM 43/125/N V10 23/35

Influenza-Ag Er werden 3 stalen (Ag/15469, Ag/15470 en Ag/15471) rondgestuurd waarop de bepaling van het influenza-antigen gevraagd werd. De drie stalen waren positief (Ag/15469: influenza A (H3N2), Ag/15470: influenza B, Ag/15471: influenza A (H1N1). In de loop van de enquête bleek echter dat er zich problemen voorgedaan hebben met de stalen waardoor vele kits voor één of meerdere stalen een negatief resultaat opleverden of zelfs een invalid resultaat (ontbreken van de controlelijn) Aan deze enquête namen 122 klinische laboratoria deel. Hoewel de enquête toespitste op Ag-testen, hebben meerdere laboratoria eveneens (of enkel) PCR testen gebruikt. Onderstaande tabel geeft een overzicht van de verschillende combinaties van testen die de laboratoria gebruikt hebben (aard en aantal van de gebruikte testen was gelijk voor de 3 stalen). Tabel 3.2. Aard van de reagentia gebruikt voor de bepaling van het influenza antigen (EKE 2018/1). N testen Type test N labo s 1 test Ag-detectie 97 PCR 9 2 testen Ag-detectie + Ag-detectie 3 Ag-detectie + PCR 11 PCR + PCR 1 3 testen Ag-detectie + PCR + PCR 1 Totaal 122 In totaal werden er per staal dus 115 Ag-testen en 24 PCR testen gebruikt. De meest gebruikte reagentia voor Ag-detectie waren BinaxNOW Influenza A & B (Alere Health) (37.4%), BD Veritor Influenza A/B test (Becton Dickinson) (20.9%) en Influ-A&B Respi-strip (Coris Bioconcept) (7.8%), Het meest gebruikte reagens voor PCR was Alere i Influenza A en B (Alere Health) (58.3%). Voor staal Ag/15469 bekwamen 94 laboratoria een negatief resultaat, 9 een positief resultaat, 2 laboratoria verschillende resultaten met de verschillende kits die ze gebruikten en 7 laboratoria bekwamen een invalid resultaat. Voor staal Ag/15470 bekwamen 101 laboratoria een negatief resultaat, 2 een positief resultaat, 2 laboratoria verschillende resultaten met de verschillende kits die ze gebruikten en 7 laboratoria bekwamen een invalid resultaat. Voor staal Ag/15471 bekwamen 87 laboratoria een negatief resultaat, 16 een positief resultaat, 2 laboratoria verschillende resultaten met de verschillende kits die ze gebruikten en 7 laboratoria bekwamen een invalid resultaat. Onderzoek van de stalen leerde dat de negatieve en invalid resultaten wellicht te wijten zijn aan een (te) sterk verdunning van de originele (onverdunde stalen, waarop de validatie gebeurd was (de onverdunde stalen vertoonden een zeer hoge concentratie). Bij een volgende enquête zal de validatie gebeuren op de verdunde stalen. FORM 43/125/N V10 24/35

EBV Er werden 2 stalen rondgestuurd: IS/8606 en IS/15551. De stalen waren vergezeld van volgende klinische inlichtingen: IS/8606: Een student van 18 jaar heeft sinds een drietal weken last van rillingen, lichte koorts, hoofdpijn, gebrek aan eetlust en uitgesproken vermoeidheid. Hij meldt zich bij de huisarts waar een bloedafname verricht wordt. IS/15551: Anderhalve week later raadpleegt een studiegenoot zijn huisarts met vergelijkbare klachten die sinds één maand aanwezig zijn. De verwachte resultaten waren: IS/8606: Heterofiele AS: negatief IgG (totaal, VCA, EBNA): positief IgM (totaal, VCA): negatief Interpretatie: Serologie suggestief voor een vroeger doorgemaakte EBV infectie IS/15551: Heterofiele AS: negatief IgG (totaal, VCA, EBNA): positief IgM (totaal, VCA): negatief Interpretatie: Serologie suggestief voor een vroeger doorgemaakte EBV infectie IS/15551 werd reeds verstuurd in de EKE 2015/3 onder staalnummer IS/13725. 135 klinische laboratoria stuurden een antwoord in. Ze voerden op staal IS/8606 406 testen uit en op staal IS/15551 405 testen (69 heterofiele As op IS/8606 en 68 heterofiele As op IS/15551, en verder op beide stalen: 4 totale IgG, 4 totale IgM, 96 VCA IgG, 18 VCA-EA IgG, 126 VCA IgM, 81 EBNA IgG en 8 EA IgG). Een overzicht van het aantal en type bepalingen per laboratorium wordt in onderstaande tabel weergegeven. Nota: de Enzygnost anti-ebv IgG en IgM kits geven een globale appreciatie van de IgG, respectievelijk IgM. De VIDAS VCA-EA IgG geeft een globale appreciatie van deze beide parameters zonder een onderscheid toe te laten. FORM 43/125/N V10 25/35

Tabel 3.3. Verdeling van de uitgevoerde testen per laboratorium voor EBV (EKE 2018/2). Aantal testen Parameter IS/8606 IS/15551 1 test Heterofiele AS 3 3 EBNA IgG 1 1 2 testen VCA IgG + VCA IgM 20 20 VCA-EA IgG + VCA IgM 6 6 EBNA IgG + VCA IgM 5 5 3 testen Heterofiele AS + VCA IgG + VCA IgM 18 18 Heterofiele AS + VCA-EA IgG + VCA IgM 2 2 Heterofiele AS + Totale IgG + Totale IgM 4 4 Heterofiele AS + EBNA IgG + VCA IgM 7 7 VCA IgG + VCA IgM + EBNA IgG 25 25 VCA-EA IgG + VCA IgM + EBNA IgG 6 6 4 testen Heterofiele AS + VCA IgG + VCA IgM + EBNA IgG 25 25 Heterofiele AS + VCA-EA IgG + VCA IgM + EBNA IgG 4 4 VCA IgG + VCA IgM + EBNA IgG + EA IgG 2 3 5 testen Heterofiele AS + VCA IgG + VCA IgM + EBNA IgG + EA IgG 6 5 Totaal 134 134 De meest gebruikte kits voor de verschillende parameters waren: - Heterofiele As: Clearview IM (Alere Health) (73.9% en 73.6%) - Totale IgG: Enzygnost anti-ebv IgG (Siemens) (100%, beide stalen) - VCA-EA IgG: VIDAS EBV VCA-EA IgG (biomérieux) (100%, beide stalen) - VCA IgG: Liaison VCA IgG (DiaSorin) (56.3%, beide stalen) en Architect VCA IgG (Abbott) (26.0% beide stalen) - EBNA IgG: Liaison EBNA IgG (DiaSorin) (39.5% beide stalen), Architect EBNA IgG (Abbott) (25.9% beide stalen) en VIDAS EBV EBNA IgG (biomérieux) (18.5%, beide stalen) - EA IgG: Liaison EA IgG (DiaSorin) (75.0% beide stalen) - Totale IgM: Enzygnost anti-ebv IgM II (Siemens) (100%, beide stalen) - VCA IgM: Liaison EBV IgM (DiaSorin) (44.4% beide stalen), Architect VCA IgM (Abbott) (23.0% beide stalen) en VIDAS EBV VCA IgM (biomérieux) (16.7% beide stalen) IS/8606 Alle laboratoria bekwamen een negatief resultaat voor de heterofiele As. Alle resultaten voor de totale IgG, VCA IgG, VCA-EA IgG en EBNA IgG waren positief. Voor de EA-IgG vonden 7 laboratoria een positief en één een borderline resultaat. Alle resultaten voor de totale IgM waren negatief. Voor de VCA IgM bekwamen 123 laboratoria een negatief resultaat, 2 een positief en 1 een borderline. De beide laboratoria die een positief resultaat antwoordden, hebben wellicht het verkeerde vakje aangekruist in de toolkit: hun kwantitatieve resultaten waren immers duidelijk negatieve waarden. 94.8% van de laboratoria gaven de correcte interpretatie Serologie suggestief voor een vroeger doorgemaakte EBV infectie. Twee laboratoria uitten het vermoeden van een primo-infectie, twee van een reactivatie en één van een primo-infectie of reactivatie. Twee laboratoria vermeldden dat de interpretatie onmogelijk is gezien enkel heterofiele AS bepaald werden. FORM 43/125/N V10 26/35

S/15551 Alle laboratoria bekwamen een negatief resultaat voor de heterofiele As. Alle resultaten voor de totale IgG, VCA-EA IgG en EBNA IgG waren positief. Voor de VCA IgG vonden 94 laboratoria een positief resultaat en twee een negatief; gezien één van beide laboratoria een kwantitatief resultaat verstrekte dat in de positieve range, betreft het hier wellicht een verkeerde keuze in de aflopende lijst in de toolkit. De resultaten voor de EA-IgG waren allen negatief. Alle resultaten voor de totale IgM waren negatief. Voor de VCA IgM bekwamen 125 laboratoria een negatief resultaat en 1 een positief; gezien het kwantitatieve resultaat duidelijk in de negatieve range ligt (<10 AU/mL) en het laboratorium als interpretatie Serologie suggestief voor een vroeger doorgemaakte EBV infectie antwoordde, betreft het wellicht een verkeerde keuze in de aflopende lijst in de toolkit. 97.8% van de laboratoria gaven de correcte interpretatie Serologie suggestief voor een vroeger doorgemaakte EBV infectie. Eén laboratorium (dat negatieve resultaten bekwam voor de heterofiele As, VCA IgG en VCA IgM) vermeldde Negatieve EBV serologie. Twee laboratoria vermeldden dat de Interpretatie onmogelijk is gezien enkel heterofiele AS bepaald werden. FORM 43/125/N V10 27/35

Syfilis Er waren 2 gelyofiliseerde plasmamonsters, IS/15552 en IS/15554 waarop antistoffen tegen syfilis bepaald dienden te worden. Onder staalnummer IS/15554 werden echter verschillende stalen verstuurd naar de laboratoria met paar en onpaar erkenningsnummer. De stalen waren vergezeld van volgende klinische inlichtingen: IS/15552: Jonge man van 28 jaar komt op de consultatie bij huisarts met vage klachten (moe, malaise, myalgie) en een zeer discrete maculaire rash op zijn romp die hijzelf niet had opgemerkt. Eveneens is de rash merkbaar op handen en voetzolen. Hij heeft verschillende losse seksuele contacten. Hij past vaak op zijn petekindje dat ongeveer 3 weken geleden een virale infectie doormaakte. IS/15554: Staal afgenomen op een jongerenbijeenkomst waar de deelnemers de gelegenheid wordt geboden zich anoniem te laten testen op SOI. De verwachte interpretaties waren: IS/15552: Interpretatie: Aanwezigheid van antilichamen suggestief voor een actieve infectie. Behandeling aangewezen. IS/15554, pare labo s: Interpretatie: Aanwezigheid van antilichamen suggestief voor een actieve infectie. Behandeling aangewezen. IS/15554, onpare labo s: Interpretatie: Geen antilichamen detecteerbaar. 139 klinische laboratoria namen deel aan deze enquête. Op staal IS/15552 voerden de laboratoria 314 testen uit, met name 189 treponemale testen (TT) (179 totale AS, 5 IgG en 5 IgM) en 125 niet-treponemale testen (NTT). 13 laboratoria voerden 1 test uit, 85 laboratoria voerden 2 testen uit, 35 laboratoria 3 testen, 4 laboratoria 4 testen en 2 laboratoria 5 testen. Op staal IS/15554 voerden de 82 pare laboratoria 186 testen uit, met name 112 treponemale testen (104 totale AS, 4 IgG en 4 IgM) en 74 niet-treponemale testen. 9 laboratoria voerden 1 test uit, 49 laboratoria voerden 2 testen uit, 19 laboratoria 3 testen, 3 laboratoria 4 testen en 2 laboratoria 5 testen. Op staal IS/15554 voerden de 57 onpare laboratoria 115 testen uit, met name 72 treponemale testen (70 totale AS, 1 IgG en 1 IgM) en 43 niet-treponemale testen. 12 laboratoria voerden 1 test uit, 33 laboratoria voerden 2 testen uit, 11 laboratoria 3 testen en 1 laboratorium 4 testen. FORM 43/125/N V10 28/35

Volgende tabellen geven een overzicht van het type van de gebruikte testen: Tabel 3.4. Overzicht van het type en combinaties van de gebruikte testen voor syfilis (EKE 2018/2). Aantal testen Type test IS/15552 IS/15554 (pare labo s) IS/15554 (onpare labo s) 1 test uitgevoerd 1 x treponemaal 13 9 12 2 testen uitgevoerd 1 x treponemaal + 1 x niettreponemaal 82 49 30 2 x treponemaal 3-3 3 testen uitgevoerd 2 x treponemaal + 1 x niettreponemaal 35 19 11 4 testen uitgevoerd 3 x treponemaal + 1 x niettreponemaal 2 2-2 x treponemaal + 2 x niettreponemaal 2 1 1 5 testen uitgevoerd 4 x treponemaal + 1 x niettreponemaal 2 2 - Totaal 139 82 57 Tabel 3.5. Samenvatting van het type en combinaties van de gebruikte testen voor syfilis (EKE 2018/2). Type test IS/15552 IS/15554 (pare labo s) IS/15554 (onpare labo s) Eén test: treponemaal 13 9 12 Combinatie treponemaal + niet-treponemaal 123 73 42 Combinatie enkel treponemaal 3-3 Totaal 139 82 57 De meeste gebruikte kits waren Serodia TPPA (Fujirebio) (28.5% 29.3% en 21.1%), Liaison Treponema Screen (DiaSorin) (24.3%, 26.8% en 21.1%), Architect Syphilis TP (Abbott) (23.6%, 20.7% en 28.1%), RPR-Reditest (Biokit) (21.4%, 20.7% en 21.1%), RPR-nosticon II (biomérieux) (20.0%, 23.2% en 10.1%), RPR Carbon (Spinreact) (15.0%, 12.2% en 17.5%), Elecsys syphilis (Roche) (12.1%, 9.8% en 10.5%) en Macro-Vue RPR Card Test (Becton (Dickinson) (12.1%, 15.9% en 7.0%) (% uitgedrukt in functie van aantal deelnemende laboratoria). IS/15552 Voor de niet-treponemale bekwamen 88 (71.5%) laboratoria een positief resultaat, 25 (20.3%) een negatief, 9 (7.3%) een borderline; één laboratorium bekwam verschillende resultaten (positief en borderline)met de 2 gebruikte kits. Voor de treponemale testen, totale antistoffen bekwamen 134 (96.4%) laboratoria een positief resultaat, één laboratorium een borderline, één een negatief en drie laboratoria een verschillend resultaat (positief en borderline of positief en negatief) met de 2 gebruikte kits. Voor de IgG bekwamen alle laboratoria een positief resultaat. Voor de IgM bekwam één laboratorium een positief resultaat, drie een borderline en één een negatief 71 (51.0%) laboratoria kozen voor de interpretatie Aanwezigheid van antilichamen suggestief voor een laat stadium van infectie, doorgemaakte of behandelde syfilis, of, minder waarschijnlijk, een erg vroege infectie van 1 à 3 weken voordien. Te toetsen aan dossier, voorgaande therapie of kliniek. Eén laboratorium gaf een variant hierop. 57 (41.0%) kozen voor de interpretatie FORM 43/125/N V10 29/35