ELEMENTAIRE BEDRIJFSECONOMISCHE MODELLEN Auteurs: Fons Vernooij en Paul van der Aa Website: fons-vernooij.nl/bm-site/ebm Versie d.d.

Vergelijkbare documenten
ELEMENTAIRE BEDRIJFSECONOMISCHE MODELLEN Consistent naslagwerk voor nieuwkomers in de bedrijfseconomie

Kostensoorten

Samenvatting door Sabien 1939 woorden 15 juni keer beoordeeld

Hoofdstuk 26 Kosten en resultaten in de industriële onderneming

ELEMENTAIRE BEDRIJFSECONOMISCHE MODELLEN Auteurs: Fons Vernooij en Paul van der Aa Website: fons-vernooij.nl/bm-site/ebm

Samenvatting M&O De Industrie

PDB. Antwoordenboek. berekeningen. Financiële administratie & Kostprijscalculatie

Hoofdstuk 26 Kosten en resultaten in de industriële onderneming Diagn.Toets

Samenvatting Management & Organisatie Hoofdstuk 26

Bij het na-calculatorische budget bepalen we achteraf wat de kosten hadden mogen zijn op basis van de werkelijke productie/afzet.

7 Directe en indirecte kosten

Direct costing en break even analyse

EXAMEN Praktijkdiploma Boekhouden

Management & Organisatie VWO 5 Hoofdstuk 27 t/m juni 2009 proeftoets 100 minuten. In deze opgave blijft de btw buiten beschouwing.

1 Kostprijsberekening en bezettingsresultaat

UITWERKINGEN OPGAVEN HOOFDSTUK 7

Cursus Bedrijfseconomie 2 IBK2BEC20. Tentamentraining

ELEMENTAIRE BEDRIJFSECONOMISCHE MODELLEN Auteurs: Fons Vernooij en Paul van der Aa Website: fons-vernooij.nl/bm-site/ebm

OEFENOPGAVEN LESBRIEF INDUSTRIE

modellen m&o havo Modellen voor management en organisatie 1. Inleiding

EXAMEN Praktijkdiploma Boekhouden (PDB)

ELEMENTAIRE BEDRIJFSECONOMISCHE MODELLEN Consistent naslagwerk voor nieuwkomers in de bedrijfseconomie

Proefschoolexamen Management & Organisatie 5 vwo. Hoofdstuk 17 tot en met 28. Normering. Aantal punten x = cijfer 63

Vooraf lees de opdracht eerst heel rustig door. Analyseren is echt het halve werk. Want:

Heterogene productie (meerdere producten) De directe kosten hebben een rechtstreeks verband met de productie/verkoop van een product.

PRAKTIJKDIPLOMA BOEKHOUDEN FINANCIAL & COST ACCOUNTING UITWERKINGEN 22 EN 23 JUNI 2010

Financieel Administratief Praktijkdiploma Boekhouden (PDB) Kostprijscalculatie (KP) Bestuur Nederlandse Associatie voor Praktijkexamens

ELEMENTAIRE BEDRIJFSECONOMISCHE MODELLEN Auteurs: Fons Vernooij en Paul van der Aa Website: fons-vernooij.nl/bm-site/ebm

ELEMENTAIRE BEDRIJFSECONOMISCHE MODELLEN Auteurs: Fons Vernooij en Paul van der Aa Website: fons-vernooij.nl/bm-site/ebm Versie d.d.

3 Voorcalculatie, nacalculatie en verschillenanalyse

2 Constante en variabele kosten

PRAKTIJKDIPLOMA BOEKHOUDEN FINANCIAL & COST ACCOUNTING UITWERKINGEN 16 EN 17 JUNI 2009

Hoofdstuk 3: Resultaten

Uitwerkingen proefexamen II PDB kostencalculatie

UITWERKINGEN OPGAVEN HOOFDSTUK 8

Deze examenopgave bestaat uit 9 pagina s, inclusief het voorblad. Controleer of alle pagina s aanwezig zijn.

ELEMENTAIRE BEDRIJFSECONOMISCHE MODELLEN Auteurs: Fons Vernooij en Paul van der Aa Website: fons-vernooij.nl/bm-site/ebm

Daarna komen de economische levensduur en het afschrijvingsplan nog aan de orde.

Bedrijfseconomische aspecten van de industriële onderneming

ANTWOORDEN OPGAVEN HOOFDSTUK 8

2. Bepaal de omvang van de rationele overcapaciteit en splits deze uit naar de gebruikelijke oorzaken.

Elementaire kennis Bedrijfseconomie

Elementaire Bedrijfseconomie. Uitwerkingen bij het werkboek. Prof. dr. R. Slot Drs. G.H. Minnaar. Zevende druk. Stenfert Kroese Groningen

OPGAVEN HOOFDSTUK 5 ANTWOORDEN

Deze examenopgave bestaat uit 8 pagina s, inclusief het voorblad. Controleer of alle pagina s aanwezig zijn.

Dit oefenexamen bestaat uit 22 vragen. De opbouw en het aantal vragen komt overeen met het online examen.

Vraag 1 Toetsterm Beheersingsniveau: K - Aantal punten: 1 Wat is de juiste omschrijving van het begrip technische voorraad?

PROEFEXAMEN Moderne Bedrijfsadministratie (MBA)

ANTWOORDEN OPGAVEN HOOFDSTUK 8

SPD Bedrijfsadministratie. Correctiemodel COST & MANAGEMENTACCOUNTING DINSDAG 15 DECEMBER UUR

OPGAVEN HOOFDSTUK 3 ANTWOORDEN

OPGAVEN HOOFDSTUK 5 ANTWOORDEN

UITWERKINGEN OPGAVEN HOOFDSTUK 8

Het verschil tussen de verkoopopbrengst van de verkochte goederen en de inkoopwaarde van die goederen

Elementaire kennis Bedrijfseconomie

OPGAVEN HOOFDSTUK 5 UITWERKINGEN

PRAKTIJKDIPLOMA BOEKHOUDEN FINANCIAL & COST ACCOUNTING UITWERKINGEN 18 EN 19 JANUARI 2011

Hoofdstuk 13 Kostensoorten

UITWERKINGEN OPGAVEN OEFENEXAMEN 1 ASSOCIATIE MBA-KC

Het tentamen dien je te maken op het uitwerkingenpapier. Je doet dit als volgt!!

UITWERKINGEN OPGAVEN HOOFDSTUK 8

Economische woordenlijst (Kostprijsberekening) door Hendrik Claessens

Kosten van huisvesting en duurzame productiemiddelen 11

PRAKTIJKDIPLOMA BOEKHOUDEN FINANCIAL & COST ACCOUNTING UITWERKINGEN 11 EN 12 JANUARI 2011

De standaard kostprijs. Kostencalculatie Niveau 5 MBA

ELEMENTAIRE BEDRIJFSECONOMISCHE MODELLEN Consistent naslagwerk voor nieuwkomers in de bedrijfseconomie

Lever origineel en kopie van het examenpapier in.

PRAKTIJKDIPLOMA BOEKHOUDEN FINANCIAL & COST ACCOUNTING UITWERKINGEN 10 JUNI 2009

UITWERKINGEN OPGAVEN HOOFDSTUK 10

UITWERKINGEN OPGAVEN HOOFDSTUK 9

Dit voorbeeldexamen bestaat uit 20 vragen. De opbouw en het aantal vragen komt overeen met het online examen.

Samenvatting M&O periode 1. Hoofdstuk 13 8,4. Paragraaf 1. Samenvatting door G woorden 12 maart keer beoordeeld

Opgave 6.2. PDB Kostencalculatie Uitwerkingen hoofdstuk 6. Opgave 6.1

M&O VWO 2011/

Uitwerkingen proefexamen I PDB kostencalculatie

Dit voorbeeldexamen bestaat uit 22 vragen. De opbouw en het aantal vragen komt overeen met het online examen.

Rente. Een lening is soms nodig om een grote uitgave te kunnen doen. De lening moet terugbetaald worden, maar ook de rente. Hoe hoog is de rente?

Dit oefenexamen bestaat uit 22 vragen. De opbouw en het aantal vragen komt overeen met het online examen.

Cursus Bedrijfseconomie 2

2015 Nederlandse Associatie voor Examinering Kostencalculatie niveau 4 1 / 9

Vraag Antwoord Scores. x 100% = 55%

2 Kostprijsberekening en opslagmethode

Kostencalculatie niveau 5 Correctiemodel voorbeeldexamen 2

Vraag 1 Toetsterm Beheersingsniveau: K - Aantal punten: 1 Wat is de juiste omschrijving van het begrip technische voorraad?

ELEMENTAIRE BEDRIJFSECONOMISCHE MODELLEN Consistent naslagwerk voor nieuwkomers in de bedrijfseconomie

Omschrijf wat er verstaan wordt onder proportioneel variabele kosten.

Samenvatting Management & Organisatie Eenmanszaak deel 2

Toetstermen STIBEX Moderne Bedrijfsadministratie - Bedrijfsadministratie 5

ELEMENTAIRE BEDRIJFSECONOMISCHE MODELLEN Auteurs: Fons Vernooij en Paul van der Aa Website: fons-vernooij.nl/bm-site/ebm

ANTWOORDEN OPGAVEN HOOFDSTUK 10

Samenvatting Management & Organisatie Eenmanszaak deel 2

Examen VWO. economische wetenschappen II en recht (oude stijl)

OPGAVEN HOOFDSTUK 7 ANTWOORDEN

Eindexamen m&o vwo 2005-I

OPGAVEN HOOFDSTUK 6 UITWERKINGEN

EXAMENPROGRAMMA. Moderne Bedrijfsadministratie (MBA) Vakopleiding Bedrijfsadministratie & Accountancy (VBA ) Examen Kostencalculatie niveau 5 Niveau

a. Indirecte kosten afhankelijk van de grondstofkosten: % = 40%

Deze examenopgave bestaat uit 11 pagina s, inclusief het voorblad. Dit examen bestaat uit 4 opgaven en omvat 24 vragen.

VII.1.14 Standaardkostprijscalculatie

Deze uitwerkingen horen bij het boek Examentraining basiskennis Calculatie BKC van de uitgeverij OBCO, ISBN VERSIE 2 dd

Transcriptie:

ELEMENTAIRE BEDRIJFSECONOMISCHE MODELLEN Auteurs: Fons Vernooij en Paul van der Aa Website: fons-vernooij.nl/bm-site/ebm Versie d.d. 13 juni 2019 Module 3: Kostenbeheersing (verdiepingsmodule) Hoofdstuk 12: Groepering tot kostensoorten 12.1 Het groeperen en hergroeperen van kosten 12.2 Grondstofkosten 12.3 Arbeidskosten 12.4 De kosten van de duurzame productiemiddelen 12.5 Interestkosten 12.6 Overige kostensoorten. Antwoorden op de vragen Inhoud Dit hoofdstuk behandelt de diverse kostensoorten en enkele complicaties die zich bij de opbouw van de standaardkostprijs kunnen voordoen. Speciale aandacht is er voor de plaats van de interestkosten die over het totale vermogen berekend worden, maar aan de diverse kostensoorten worden toegerekend. Functie De functie van dit hoofdstuk is om te laten zien dat het elementaire model voor de berekening van de standaardkostprijs op talloze plaatsen is uit te breiden en de variëren. Fragmenten uit het elementaire model krijgen daardoor een verdieping en zijn beschikbaar om er concrete vraagstukken aan vast te koppelen. Leerdoelen Na de bestudering van dit hoofdstuk dient u: 1 het proces van kostenverbijzondering te zien als een proces van groeperen en hergroeperen van kosten; 2 een berekening van de grondstofkosten inclusief verwerking van afval te kunnen uitvoeren; 3 de verbijzondering van arbeidskosten en kosten van duurzame EBM - H 12 - Groepering tot kostensoorten 1

productiemiddelen te kunnen uitvoeren; 4 de verbijzondering van de interestkosten via de diverse kostensoorten naar de kostprijs en het perioderesultaat uit te kunnen voeren; 5 de overige kostensoorten uit te kunnen splitsen en hun invloed op de kostprijs aan te kunnen geven. Kernbegrippen afval stukloon uurloon afschrijvingsruimte afschrijvingssystemen interestkosten waardeneutrale kosten categoriale kostenindeling functionele kostenindeling Verantwoording Dit hoofdstuk is onderdeel van het leerboek uit de oorspronkelijke methode Elementaire Bedrijfseconomische Modellen, geschreven door Fons Vernooij en Paul van der Aa, en uitgegeven door ThiemeMeulenhoff. De methode bestond voorts uit een werkboek, studentenuitwerkingen en een docentenhandleiding. Veel elementen zijn opgenomen op de website Bedrijfseconomische-Modellen.nl en termen zijn toegelicht op de website Bedrijfseconomische-Begrippen.nl. Op Vakdidactiek-Bedrijfseconomie.nl staat een toelichting op de vakdidactische kant die is opgezet vanuit het proefschrift dat door Fons Vernooij is geschreven. Vragen of opmerkingen kunt u sturen naar mail@fons-vernooij.nl EBM - H 12 - Groepering tot kostensoorten 2

12.1 Het groeperen en hergroeperen van kosten In hoofdstuk 8 is uiteengezet hoe de integrale standaardkostprijs bij homogene massaproductie is opgebouwd uit tarieven voor de variabele standaardkosten en tarieven voor de constante standaardkosten. De variabele standaardkosten bestaan vooral uit de kosten van de grondstoffen en de arbeidskosten, terwijl de constante standaardkosten vooral bestaan uit machinekosten en eventueel huisvestingskosten. Deze kostensoorten krijgen in dit hoofdstuk een toelichting. Daarnaast komen andere kostensoorten in bespreking, zoals de interestkosten. Bij al deze kostensoorten komt de vraag naar boven hoe de kosten zijn toe te rekenen aan de eenheden product waarop ze betrekking hebben. De verbijzondering van de kosten naar de eenheden product is het essentiële probleem waar de kostencalculatie een oplossing voor zoekt. Verbijzonderen is een proces van voortdurend kosten groeperen en hergroeperen. Een industrieel bedrijf doet in de loop van een jaar uitgaven voor allerlei soorten van goederen en diensten en moet criteria vinden om die uitgaven stap voor stap om te rekenen tot een kostprijs per eenheid product. Bij homogene massaproductie zijn daarvoor allerlei groeperingen van kosten nodig, zoals de indeling naar kostensoorten, de uitsplitsing van productiekosten en verkoopkosten, de opsplitsing naar constante en variabele kosten en de toerekening naar een fabricagekostprijs en een commerciële kostprijs. Bij heterogene massaproductie komt daar nog de indeling naar directe en indirecte kosten bij en de wijze waarop de indirecte kosten via opslagen, kostenplaatsen of activiteiten zijn door te berekenen aan de eenheden product. Voor al deze groeperingen zijn criteria nodig om de indeling overzichtelijk te houden. Maar er zijn ook grootheden nodig die een tussenresultaat aangeven in het proces van verbijzondering. Zo zijn de machinekosten opgebouwd uit afschrijvingskosten, interestkosten en bijkomende kosten (c.q. complementaire kosten), waarbij deze complementaire kosten weer zijn opgebouwd uit onderhoudskosten, reparatiekosten, omstelkosten en overige kosten. Voor de bedrijfspraktijk geldt bij een dergelijke ordening het relevantiebeginsel: leidt een nadere indeling tot informatie die van invloed is op de beslissingen die genomen moeten worden? Daarbij zal steeds een rol spelen of de extra informatie opweegt tegen de extra kosten voor de productie van informatie. Voor de didactische praktijk geldt eveneens een relevantiebeginsel: de vraag is steeds of een uitgebreide casus overzichtelijk genoeg blijft om bepaalde essenties EBM - H 12 - Groepering tot kostensoorten 3

naar voren te halen. Zo zullen de interestkosten soms op complexe wijze in een kostprijsberekening voorkomen, bij voorbeeld als het erom gaat de verbijzondering van de interestkosten duidelijk te maken, maar soms zullen zij volledig buiten beschouwing blijven. Dit laatste gebeurt als gaat het om de toelichting op iets anders dan de interestkosten. De bedrijfseconomische discipline die zich bezig houdt met de verbijzondering van kosten en de bruikbaarheid daarvan voor de interne verslaggeving, is de Management Accounting. Het spreekt voor zich dat een volledige uitwerking van de kostenverbijzondering te omvangrijk is voor een boek dat een introductie geeft in de bedrijfseconomie. In dit hoofdstuk komt de categoriale kostenverdeling uitvoerig aan de orde. Het gaat daarbij om een bespreking van de kostencategorieën ofwel de kostensoorten. De beschrijving beperkt zich tot een bedrijf met homogene massaproductie, maar de resultaten kunnen doorgetrokken worden naar de modellen voor andere typen van bedrijven, zoals stukproductie en heterogene massaproductie. In het volgende hoofdstuk staat de functionele kostenverdeling centraal. Daar gaat het om een hergroepering van de kostensoorten tot productiekosten en verkoopkosten, waarbij ook de initiële kosten aandacht krijgen. Initiële kosten zijn aanloopkosten, zoals research en development. Vragen 1. Welk criterium ligt ten grondslag aan de opdeling in productiekosten en verkoopkosten? 2. Waarom zijn de verkoopkosten geen zelfstandige kostensoort? (Terug naar boven) EBM - H 12 - Groepering tot kostensoorten 4

12.2 Grondstofkosten De grondstofkosten zijn een groepering van kosten die betrekking hebben op de materialen die het bedrijf verbruikt tijdens het productieproces. Het gaat om de aanschaf van de materialen, de inkoopkosten die betrekking hebben op deze materialen, de magazijnkosten, de interestkosten die voortvloeien uit het aanhouden van voorraden en de kosten die samen kunnen hangen met het verwerken van de grondstof en het verwijderen van de afval. Deze paragraaf richt zich op de kosten die samenhangen met het verschijnsel afval. De interestkosten krijgen elders in dit hoofdstuk apart aandacht. De inkoopkosten en de magazijnkosten blijven buiten beschouwing omwille van de overzichtelijkheid. Zodoende kan de bespreking zich beperken tot de hoeveelheid grondstoffen die nodig is om een eenheid product te maken. Het verbruik aan grondstoffen hangt van twee zaken af: de hoeveelheid die uiteindelijk in het product is terug te vinden en de hoeveelheid die afvalt tijdens het snijden, knippen of op andere wijze verwerken van de grondstof. Als die afval onvermijdelijk is, kan het bedrijf de kosten hiervan in de kostprijs opnemen. Immers ook de concurrenten zullen de afval niet kunnen vermijden en de kosten daarvan in de kostprijs opnemen. Als het verbruik groter of kleiner is dan toegestaan, zullen er efficiëntieresultaten ontstaan. Bij de berekening van de grondstofkosten moet dus niet het nettoverbruik van de grondstoffen uitgangspunt zijn, maar het brutoverbruik. Bovendien moet bekeken worden of de afval nog waarde heeft. Een eventuele opbrengst van de afval moet in mindering komen op de kosten van het brutoverbruik. Rekentechnisch kan er een complicatie ontstaan bij de berekening van het afval. Het afval wordt meestal uitgedrukt als percentage van het brutoverbruik, maar kan ook uitgedrukt worden als percentage van het nettoverbruik. Voorbeeld Een ondernemer maakt een type product waarin netto 4 kg grondstof verwerkt zit. Het afvalpercentage is 20% van het brutoverbruik. Gevraagd a. Hoe groot is het brutoverbruik? b. Hoe groot is het afval als percentage van het nettoverbruik? a. Analyse De berekening van het brutoverbruik verloopt langs twee dimensies: 'kg grondstof' en '% van het brutoverbruik'. Het is dus van belang om niet alleen de EBM - H 12 - Groepering tot kostensoorten 5

relaties tussen de grootheden helder te krijgen, maar ook de relatie tussen de dimensies waarlangs de berekening plaatsvindt. Dit is in een schema aan te geven waar drie regels per grootheid staan. bruto-verbruik... kg... % van het brutoverbruik nettoverbruik + afval 4 kg... kg... % van het brutoverbruik 20% van het brutoverbruik a. Bewerking Het brutoverbruik is zelf natuurlijk 100% van het brutoverbruik. Het nettoverbruik is dus 80% van het brutoverbruik. 80% van het brutoverbruik is 4 kg. 100% van het brutoverbruik is 100/80 x 4 kg = 5 kg. N.B. Het is dus niet nodig om te weten hoe groot de afval is. a. Controle De hoeveelheid afval is 20% van het brutoverbruik. 20% van het brutoverbruik is 1 kg. (ofwel 20/100 x 100/80 x 4 kg = 20/80 x 4 kg = 1 kg) Afval en nettoverbruik samen zijn 1 kg + 4 kg = 5 kg. a. Evaluatie Uit de berekening volgen enkele formules die geldig zijn als het afvalpercentage is uitgedrukt in het brutoverbruik: Brutoverbruik = 100 ------------------------------ x nettoverbruik. (100 - afvalpercentage) afvalpercentage Afval = ------------------------------ x nettoverbruik. (100 - afvalpercentage) b. Berekening De afval is 20% van het brutoverbruik. Het nettoverbruik is 80% van het brutoverbruik. De afval is dus 20/80 van het nettoverbruik = 25% van het nettoverbruik. EBM - H 12 - Groepering tot kostensoorten 6

Vragen 3. Wat houdt de concurrentietoets voor de verwerking van de afval in? 4. Geef in schematische vorm weer hoe de grondstofkosten zijn opgebouwd. (Terug naar boven) 12.3 Arbeidskosten Bij de vaststelling van de arbeidskosten die deel uitmaken van de standaardkostprijs geldt opnieuw de concurrentietoets. Een ondernemer moet zich steeds afvragen of de arbeidskosten in de standaardkostprijs overeenkomen met de arbeidskosten die de concurrenten opnemen. Daarover heeft de ondernemer nooit zekerheid en dus zal hij een redelijke schatting moeten maken van het bedrag dat binnen zijn eigen bedrijf noodzakelijk is. Een uitgangspunt voor die schatting is te vinden in de werkelijke kosten die in het afgelopen jaar zijn gemaakt gecorrigeerd voor onnodige prijs- en hoeveelheidsverschillen. Het aandeel van de arbeidskosten volgt uit de standaardtijd in 'uren per eenheid product' gemeten en de standaardprijs per uur. De standaardtijd in uren volgt bij homogene massaproductie uit tijdstudies die aangeven welke tijd noodzakelijk is om de eenheden product voort te brengen. De standaardprijs bestaat uit een gemiddeld uurtarief verhoogd met een opslagpercentage voor werkgeverslasten, zoals premies voor de sociale lasten en vakantiegeld. Bij de berekening van het uurtarief is het niveau van het jaarsalaris van belang dat behoort bij de functie en het aantal dagen dat werknemers feitelijk inzetbaar zijn. Gemiddeld is dat circa 1600 uur per jaar. De basis voor de kostprijsberekening is het tijdloon. Dit is het loonstelsel waarbij de beloning van de arbeid geheel afhangt van de tijd dat iemand aanwezig is. Om het productietempo te bevorderen zijn in het verleden diverse alternatieve beloningssystemen ontwikkeld. Het meest eenvoudige alternatief is het systeem van stukloon. De werknemer krijgt een beloning die rechtevenredig is met de omvang van zijn productie. Het voordeel voor de ondernemer zit daarbij niet in de bespaarde arbeidstijd, maar in de bespaarde capaciteitskosten en de kwaliteit van het werk. Tussen tijdloon en stukloon zijn een reeks systemen ontwikkeld, die allemaal uitgaan van het beginsel dat de behaalde besparing op de loonkosten deels ten EBM - H 12 - Groepering tot kostensoorten 7

goede moet vallen aan de werknemer en deels aan de werkgever. Door de voortschrijdende automatisering hebben veel van deze stelsels hun actualiteitswaarde verloren. In veel gevallen zijn werknemers in vaste dienst. Toch worden binnen de bedrijfseconomie arbeidskosten altijd gerekend tot de variabele kosten. De reden daarvan is dat ondernemers vaak via uitzendbureaus en via uitbesteding of ZZP-ers de pieken in de belasting kunnen opvangen. Ook is het mogelijk om mensen tijdelijk naar huis te sturen of extra verlof te geven. Om die reden is het mogelijk ook voor de kostenbewaking een analyse te maken waarbij de werkelijke kosten niet rechtstreeks met de toegestane kosten worden geconfronteerd. Via een normbedrag kan een splitsing worden gemaakt tussen het efficiëntieresultaat en het prijsresultaat op arbeidskosten (zie figuur 12.1). budgetresultaat per variabele arbeidskosten efficiencyresultaat + prijsresultaat op arbeid op arbeid budget- - norm- norm- - werkelijke bedrag bedrag bedrag kosten SH x SP WH x SP WH x SP WH x WP WE x SV p.e. Formules: Efficiëntieresultaat Prijsresultaat = (SH x SP) - (WH x SP) = (SH - WH) x SP. = (WH x SP) - (WH x WP) = WH x (SP - WP). Toelichting: SH = standaardhoeveelheid arbeidsuren in een periode WE = werkelijk aantal eenheden product in een periode SV = standaardverbruik aan arbeidstijd per eenheid product SP = standaardprijs per uur (inclusief allerlei opslagen) WH = werkelijke hoeveelheid arbeidsuren in een periode WP = werkelijke prijs per eenheid (ook inclusief opslagen) Figuur 7.8 De uitsplitsing van het nacalculatorische budgetresultaat op arbeidskosten in een efficiency- en een prijsresultaat op arbeid. Arbeidskosten ontstaan in allerlei afdelingen binnen het bedrijf. Voor zover de arbeidskosten betrekking hebben op de inkoop, komen zij bij de inkoopkosten en EBM - H 12 - Groepering tot kostensoorten 8

kunnen zij in de standaardprijs van de grondstoffen verwerkt worden. Voor zover zij betrekking hebben op de productie van de goederen komen zij bij de productiekosten. Alle overige arbeidskosten vallen onder de 'verkoopkosten'. Het zal duidelijk zijn dat de term 'verkoopkosten' ruim opgevat moet worden. Er zitten niet alleen kosten in van de afdeling verkoop, maar ook kosten bij die te maken hebben met het besturen van de onderneming. Er kunnen zelfs kosten bij zitten die eigenlijk onder de productiekosten vallen, maar waarvoor het te kostbaar is om daar in de administratie voortdurend rekening mee te houden. Vragen 5. Waarom gaat een ondernemer voor de kostprijs uit van het tijdloon en niet van het stukloon? 6. Hoe komt een ondernemer aan het gemiddelde uurtarief dat de basis is voor de prijscomponent in het arbeidsloon? (Terug naar boven) 12.4 De kosten van de duurzame productiemiddelen De kosten van de duurzame productiemiddelen zijn een groepering van kosten die samenhangen met het gebruik van de vaste activa, zoals terreinen, gebouwen, machines, inventaris, transportmiddelen e.d. Het kenmerk van deze activa is dat zij voor de productie van meer goederen bruikbaar zijn. De vraag is dan hoe de kosten van deze duurzame activa zijn toe te rekenen aan de eenheden product. In deze paragraaf richt de aandacht zich met name op de doorberekening van de machinekosten. Een moeilijkheid bij de verbijzondering is dat het idee van een standaardkostprijs inhoudt dat de standaardkostprijs in de loop van de tijd een vast bedrag moet zijn. De toerekening moet dus op zo'n manier vorm krijgen dat er een stabiel tarief voor de kostprijs uit voortvloeit. Voor de toerekening van de kosten van de duurzame activa is het vaak mogelijk om gebruik te maken van een uurtarief. Dit is te berekenen door alle toegestane kosten op te tellen die samenhangen met het gebruik van bij voorbeeld een machine gedurende een reeks van jaren. Door dit meerjarige kostenbedrag te delen door het normale aantal uren dat de machine tijdens de gehele levensduur in gebruik zal zijn, ontstaat het uurtarief. De details van deze berekening komen in paragraaf 14.1 aan de orde bij de vaststelling van de economische levensduur van een machine. EBM - H 12 - Groepering tot kostensoorten 9

Het uurtarief is op deze manier opgebouwd uit drie gedeelten: afschrijvingskosten, interestkosten en bijkomende kosten (c.q. complementaire kosten). Omdat de complementaire kosten en de rentekosten van jaar op jaar kunnen verschillen, kan teruggerekend worden welke ruimte van het doorberekende uurtarief in een bepaald jaar overblijft voor de afschrijvingen (zie figuur 12.2). afschrijvingsruimte in een bepaald jaar nettowaarde - interestkosten prestaties in dat jaar brutowaarde - complementaire prestaties kosten in dat jaar normaal aantal x uurtarief uren per jaar Figuur 12.2 Berekening van de afschrijvingsruimte in een bepaald jaar als het uurtarief reeds vast staat Uit de aanpak die eerder is beschreven, vloeit voort dat de afschrijvingskosten jaarlijks kunnen veranderen. De interestkosten zullen in elk geval dalen naarmate de waarde van de machine daalt. Tegelijk zullen de complementaire kosten stijgen, omdat de onderhoudskosten en de reparatiekosten zullen stijgen. Deze benadering leidt tot een reeks van afschrijvingsbedragen die de ondernemer desgewenst in een percentage van de aanschafwaarde kan uitdrukken. De berekening van de afschrijvingsruimte vanuit het uurtarief is een vrij nauwkeurige methode om de toegestane afschrijvingskosten te berekenen. Een meer globale weg is om uit te gaan van afschrijvingsbedragen en die in de kostprijs op te nemen. Het staat dan echter niet op voorhand vast dat er een stabiele standaardkostprijs tot stand komt over de jaren heen. De meest eenvoudige methode om afschrijvingsbedragen vast te stellen is om bij de afschrijving uit te gaan van een vast percentage van de aanschafwaarde. Een machine met een aanschafwaarde van ƒ 100.000,- en een restwaarde van ƒ 10.000,- die in 5 jaar wordt afgeschreven, heeft dus een afschrijvingsbedrag van ƒ 18.000,- per jaar. Rekentechnisch valt op dat het afschrijvingspercentage niet bekend hoeft te zijn om toch met een vast percentage van de aanschafwaarde te rekenen. In het voorbeeldje gaat het om een afschrijving met 18% per jaar. Een alternatieve methode is om een vast percentage van de boekwaarde te nemen, bij voorbeeld 40%. Aangezien de boekwaarde elk jaar lager is dan het jaar daarvoor, zal EBM - H 12 - Groepering tot kostensoorten 10

het afschrijvingsbedrag ook kleiner zijn dan het jaar daarvoor. Deze methode is aantrekkelijk als reeds bekend is dat de complementaire kosten flink zullen stijgen in de loop der jaren. Er kan daardoor alsnog een redelijk gelijk bedrag aan machinekosten ontstaan. Indien de machinekosten in de loop van een aantal jaren sterk wisselen, omdat niet gewerkt wordt met het systeem van de brutowaarde van de prestaties, bestaat er nog een mogelijkheid om tot nivellering van de machinekosten te komen met behulp van een egalisatierekening. Dit is een rekening waarop afwijkingen boven en onder het gemiddelde worden geboekt, die ertoe moet leiden dat de overschotten en tekorten in de loop van de jaren tegen elkaar wegvallen. Naast de bovenstaande methoden zijn er nog meer afschrijvingsmethoden in gebruik, maar die blijven hier buiten beschouwing. Wel valt nog op te merken dat er in de bovenstaande redeneringen steeds vanuit is gegaan dat de interestkosten een deel zijn van de machinekosten. Het is ook wel gebruikelijk om dat te doen, maar het lijkt erop dat het bedrijf interest over één van de activa berekent. In de volgende paragraaf komt dit punt nader aan de orde, omdat het eigenlijk gaat over een hergroepering van een deel van de interestkosten met de afschrijvingskosten en de complementaire kosten tot machinekosten. De totale omvang van de interestkosten hangt af van de omvang van het totale vermogen dat in gebruik is. Vragen 7. Om de afschrijvingsruimte voor een machine te berekenen moet het bedrijf de interestkosten weten, maar voor de interestkosten moet het de waarde van de machine weten en die hangt weer van de afschrijvingsruimte af. Hoe kan een ondernemer deze cirkel doorbreken? 8. Waarom zal de hantering van andere afschrijvingsmethoden dan 'het terugrekenen vanuit de brutowaarde van de prestaties' kunnen leiden tot een kostprijs die niet stabiel is over de jaren heen? (Terug naar boven) 12.5 Interestkosten De interestkosten hebben betrekking op het gebruik van het vermogen dat nodig is om de onderneming te financieren. De toegestane interestkosten bestaan uit een normatief interestpercentage over het vermogen dat noodzakelijk is om de productie tot stand te brengen. Als het vermogen groter is dan vereist (bij voorbeeld omdat er een te groot gebouw in gebruik is, of dat er irrationele overcapaciteit aan machines EBM - H 12 - Groepering tot kostensoorten 11

bestaat), kunnen de interestkosten over dit te grote vermogen niet meegenomen worden in de kostprijsberekening. Immers ook hier geldt de concurrentietoets. Concreet betekent dit dat de ondernemer maandelijks een berekening moet maken van de omvang van de kapitaalgoederen die noodzakelijk zijn om de productie uit te voeren. Het gemiddelde van deze maandbedragen is het vermogen dat noodzakelijk is om de productie tot stand te brengen. De werkelijke interestkosten zijn te berekenen uit het werkelijk betaalde interestpercentage over het vreemde vermogen. Als een ondernemer geen gebruik maakt van de korting voor contante betaling, moet hij deze misgelopen bedragen ook optellen bij de werkelijke interestkosten. Want in feite is deze misgelopen korting de prijs van het leverancierskrediet. Invloed op de kostprijs Aangezien de kostprijs de som is van de toegestane kosten per eenheid product, moeten de toegestane interestkosten ook in de kostprijs worden opgenomen. Dat zou kunnen door de interestkosten te splitsen in een variabel deel en een constant deel, met eventueel een verdere uitsplitsing naar fabricage- en verkoopkosten. Vervolgens kunnen de diverse bestanddelen meegenomen worden in de berekening van de tarieven conform het schema in figuur 8.3. Een tweede manier om de interestkosten door te berekenen in de kostprijs is door ze te verbijzonderen naar de diverse kostenbestanddelen. Zo zouden de toegestane interestkosten over het vermogen dat gemiddeld genomen nodig is om de voorraad grondstoffen aan te houden, opgenomen kunnen worden in het tarief voor de grondstoffen. Het is zelfs mogelijk om dit bedrag te verbijzonderen naar een bedrag per kilogram grondstof. In dat geval kan het bedrijf de rentekosten ook meenemen in de standaardprijs per kilogram grondstof. Op soortgelijke wijze kan een deel van het bedrag aan toegestane interestkosten toegerekend worden aan de machinekosten, de kosten van de grond e.d. Steeds gaat het erom dat deze hergroepering van de kosten op een consistente grondslag gebeurt, want anders komt slechts een deel van de interestkosten in de kostprijs terecht. Invloed op het voorcalculatorisch resultaat Voorcalculatorisch is er een begrotingsresultaat te verwachten tussen het toegestane bedrag en het te verwachten werkelijke bedrag aan interestkosten. De grootte hiervan is gelijk aan: het toegestane totale vermogen x het toegestane interestpercentage minus het begrote vreemde vermogen x het verwachte interestpercentage dat in werkelijkheid betaald zal moeten worden. EBM - H 12 - Groepering tot kostensoorten 12

In feite gaat het om twee verschillen die hieruit naar voren komen: het verschil tussen het toegestane totale vermogen en het begrote vreemde vermogen en het verschil tussen het toegestane interestpercentage en het interestpercentage dat naar verwachting betaald moet worden. Het frappante is echter dat de omvang van het interestresultaat dat verwacht mag worden, geen invloed heeft op het voorcalculatorische bedrijfsresultaat. Immers de berekening van de toegestane interestkosten heeft twee effecten. Hoe hoger het toegestane interestpercentage is, hoe hoger het voordelig verschil op de interestkosten zal zijn. Tegelijk echter zal het bedrag aan interestkosten dat in de kostprijs wordt opgenomen ook hoger zijn, zodat het te verwachten verkoopresultaat lager uitkomt. Het is dus 'vestzak - broekzak' beleid: wat er bij de een af gaat komt er bij de ander bij. Belang voor de kostenbewaking Voor de kostenbewaking kan de berekening van de toegestane interestkosten een rol van betekenis spelen. Een correcte toepassing vereist een voortdurende bezinning op de vraag of het vermogen dat werkelijk in gebruik is ook toegestaan is, d.w.z. of de omvang van de activa op de debetzijde van de balans niet groter is dan nodig. Voorts moet de bedrijfsleiding zich regelmatig afvragen welke norm noodzakelijk is. Tegelijk kan deze norm vergeleken worden met het werkelijke interestpercentage zodat een toets plaatsvindt van het gevoerde financiële beleid. De hantering van kengetallen De bedrijfsleiding kan de wijze waarop de financiering vorm krijgt ook beoordelen aan de hand van kengetallen. Het meest voor de hand liggende kengetal is natuurlijk het interestpercentage zelf. De vergelijking van het werkelijke betaalde interestpercentage dat in een grafiek in de tijd staat uitgezet, met een norm die voor een goed renderend bedrijf aanvaardbaar is, geeft een beeld van het financiële beleid in de tijd. Een ander mogelijk kengetal is de verhouding tussen vermogen dat werkelijk in gebruik is en vermogen dat op rationele gronden toegestaan is. Hoe dichter dit getal bij 1 ligt, hoe beter de financiële structuur. Verwerking in interne verslaggeving In het interne verslag waarin de nacalculatorische gegevens over de afgelopen periode staan opgenomen, kan het interestresultaat apart vermeld staan. Ook nu gaat het om de uitsplitsing van het budgetresultaat in resultaten per kostensoort. Het is niet gebruikelijk om het interestresultaat verder uit te splitsen over een EBM - H 12 - Groepering tot kostensoorten 13

efficiëntie-, een bezettings- en een prijsresultaat, alhoewel dat niet onmogelijk zou zijn. Ook bij het nacalculatorische verslag dient men zich te realiseren dat het interestresultaat een administratieve grootheid is. Hoe hoger het interestpercentage, hoe hoger de kostprijs, hoe hoger het interestresultaat, maar tegelijk ook hoe lager het verkoopresultaat. Verwerking in externe verslaggeving In de externe verslaggeving spelen de toegestane interestkosten geen enkele rol. Voor de toelichting op het totale bedrijfsresultaat is alleen het bedrag van de werkelijke interestkosten van belang. Ter informering van alle vermogensverschaffers, vermeldt een bedrijf dat een openbaar jaarverslag uitbrengt deze interestkosten als aparte post op de resultatenrekening. De naam van deze post is dan 'rentelasten', of soms zelfs 'betaalde interest'. Vragen 9. Waarom moet een ondernemer de misgelopen korting voor contante betaling optellen bij de werkelijke interest? 10 Wanneer zal de hoogte van de doorberekende interest toch effect hebben op het bedrijfsresultaat in een boekjaar? 11 Hoe komt het dat er volgens de wet geen 'interestkosten' is voorgeschreven, maar rentelasten? 12 Waarom is de term 'betaalde interest' een onjuiste benaming voor 'werkelijke interestkosten'? (Terug naar boven) 12.6 Overige kostensoorten Naast de eerder genoemde kostensoorten zijn er nog enkele andere kostencategorieën, zoals de kosten voor diensten van derden, de kosten van de grond en de kostprijsverhogende belastingen. De kosten van diensten van derden hebben betrekking op zaken zoals transportkosten, verzekeringskosten, opslagkosten e.d. Zij zijn het gevolg van uitgaven die het bedrijf moet doen om het productieproces uit te kunnen voeren. De kosten van de grond hebben betrekking op zaken zoals pacht en heffingen voor ontwatering, milieuzuivering e.d. Als de grond in eigendom is, gelden er geen EBM - H 12 - Groepering tot kostensoorten 14

afschrijvingen, maar wel eventuele waardestijgingen of waardedalingen die vergelijkbaar zijn met grond uit dezelfde regio. Deze waardeveranderingen vallen buiten de resultatenrekening en komen op de rekening 'herwaarderingsreserve' tot uiting. Een bijzondere kostensoort vormen de kostprijsverhogende belastingen. Het zijn waardeneutrale kosten omdat de kwaliteit van de producten niet toeneemt, terwijl de kostprijs wel stijgt. De bekendste kostprijsverhogende belastingen zijn de onroerend-goedbelasting, de invoerrechten en de accijnzen. Belasting over de winst, zoals de vennootschapsbelasting bij BV's en NV's, behoren niet tot de kostprijsverhogende belastingen. Immers als een bedrijf geen winst maakt, zijn deze belastingen nihil. Vragen 13 Hoe komt het dat niet het hele bedrag van de uitgaven voor diensten van derden tot kosten wordt getransformeerd? 14 Als een bedrijf grond in eigendom heeft, moet het dan niet een bedrag aan pachtkosten opnemen dat vergelijkbaar is met de pachtkosten die de concurrent heeft als deze geen grond in eigendom heeft? 15 Hoe kunnen kosten 'waardeneutraal' zijn, als de kostprijs door deze kosten stijgt. De kostprijs is toch de basis voor de verkoopprijs? (Terug naar boven) EBM - H 12 - Groepering tot kostensoorten 15

Antwoorden op de vragen uit hoofdstuk 12 1 Fabricagekosten zijn kosten die meegerekend worden in de vaststelling van de balanswaarde van de onverkochte goederen. 2 De verkoopkosten zijn een hergroepering van kosten die eerst ingedeeld zijn in kostensoorten zoals arbeidskosten, kosten van duurzame productiemiddelen e.d. 3 De concurrentietoets houdt hier in dat de ondernemer zich afvraagt of de concurrent dezelfde afvalkosten heeft. Dit impliceert dat de ondernemer zich afvraagt of alle afval echt wel nodig is. 4 netto grondstofkosten kosten brutoverbruik - opbrengst afval brutoverbruik x prijs hoeveelheid x verkoopprijs grondstoffen grondstoffen afval afval nettoverbruik + omvang afval afval% x brutoverbruik afval% x brutoverbruik 5. Omdat de ondernemer het stukloon berekent vanuit het tijdloon. Hij deelt het uurloon door het normaal aantal eenheden product dat een werknemer kan maken in een uur. 6 Voor de meeste bedrijven uit de productiesfeer zal dat voortvloeien uit de CAO die voor de sector is afgesproken. Dat levert ook vergelijkbare cijfers voor de concurrentietoets op. 7 De ondernemer kan een complexe wiskundige formule hanteren of een globale schatting maken van de intrestkosten. 8 Andere afschrijvingsmethoden garanderen niet dat de som van de afschrijvingskosten, de intrestkosten en de complementaire kosten door de jaren heen een stabiel bedrag is. 9 Als een ondernemer gebruik maakt van de korting voor contante betaling moet hij vermogen van elders gebruiken om de goederen te financieren. Aan die andere financiering zijn ook werkelijke intrestkosten verbonden. 10 Als er een voorraadmutatie optreedt. Bij een voorraadtoename zal de EBM - H 12 - Groepering tot kostensoorten 16

doorberekende intrest die in de fabricagekostprijs van de eenheden product is verwerkt, op de balans verschijnen en niet op de resultatenrekening drukken. Dit heeft een klein effect op het bedrijfsresultaat uit het lopend boekjaar. 11 De wetgever is uitgegaan van de kameraalstijl, waar de term 'lasten' in gebruik is in plaats van kosten'. 12 De term 'betaalde intrest' suggereert dat het gaat om betalingen, maar betalingen komen nooit in een resultatenrekening te staan. Er moet eerst een vertaalslag plaatsvinden naar de periode waarop die betalingen betrekking hebben. Dat leidt tot kosten'. 13 De uitgaven voor diensten van derden omvatten ook de BTW en die blijft buiten beschouwing als de uitgaven in kosten worden omgezet. 14 Nee, want het bedrijf neemt een bedrag op aan toegestane intrestkosten dat afhangt van de omvang van het totale vermogen dat vereist is om de activa te financieren. De grond vormt een deel van die activa en langs die kant komt er dus een bedrag aan kosten die samenhangen met de eigendom van de grond in de kostprijs terecht. N.B. Deze redenering veronderstelt wel dat de grond tegen de actuele waarde op de balans staat. 15 De kostprijs is wel de basis voor de verkoopprijs, maar alleen voor zover de concurrenten dezelfde kostprijs hebben. Overheidsbepalingen die leiden tot ongelijke kostprijzen voor producenten uit verschillende landen, leiden niet tot hogere verkoopprijzen, tenzij andere overheidsbepalingen de ongelijkheid weer ongedaan maken. (Terug naar boven) EBM - H 12 - Groepering tot kostensoorten 17