Toetstermendocument Pedicure:



Vergelijkbare documenten
Opdrachten Pathologie Hoofdstuk 3 / Bouw van het skelet

Specifieke anatomie en fysiologie, pathologie en orthopedie

Wat is juist? Spec. Anat. en Fys. Path en Orthopedie. 1. Waarvan is de kuitbeenslagader een rechtstreekse aftakking?

7.Aa,b Heupspieren (heupgewrichtsspieren), oorsprong op os coxae. a lateraal aanzicht. b mediaal aanzicht. Afb. 7.Aa,b

1. m. Rectus Abdominis (rechte buikspier) A. Origo en insertie: van 5-7de rib naar schaambeen. C. Indeling en functie van de spier:

Theorie-examen anatomie 12 januari 2007

De beenderen in het hoofd vormen samen de schedel. De schedel word gedragen door de wervelkolom die in de romp naar beneden loopt.

Spieractivatiepatronen tijdens fitness oefeningen op de Carving Pro. Maastricht University: Pieter Oomen (MSc) Hans Savelberg (PhD)

* short head: eind van coracoid van scapula * long head: supraglenoid deel scapula. * Ulna. * halverwege voorkant humerus.

Bouw van een skeletspier

Spierstelsel onderbeen en voet

frontaal vlak sagittale as transversale as sagittaal vlak mediosagittaal (mediaan) vlak

Anatomie van de heup. j 1.1

Theorie - herexamen Anatomie 23 mei 2008

A. Schedel B. Romp C. Bovenste extremiteit (Arm) D. Bekken (Pelvis) E. Onderste extremiteit (Been)

Een fotoatlas van de. anatomie in vivo 2. Onderste extremiteit. Serge Tixa. Bohn Stafleu Van Loghum

MIND & MOVEMENT COACH. Bewegen

OPEN LESSEN HERFSTVAKANTIE FUNCTIONELE ANATOMIE Prof. dr. Ingrid Kerckaert 13u-14u15

Theorie-examen anatomie 25 januari 2008

Antwoorden bij het katern LICHAAMSMASSAGE

3. Hoe worden spieren genoemd die een tegengestelde beweging veroorzaken?

Theorie-examen Anatomie 13 januari 2006.

Tabel van de perifere zenuwen [terminale takken]: bovenste extremiteit

Samenvattingen. Samenvatting Thema 8: Stevigheid en beweging. Basisstof 1. Stevigheid bij dieren door:

2. Bevestiging spieren. 3. Stevigheid (samen met spieren) 4. Beweeglijkheid (samen met spieren) 5. Aanmaak rode bloedcellen in beenmerg

1. BEKKENGORDEL EN HEUP

Capabel Examens 2011 Pagina 1

6. Van welk deel van de wervelkolom is de vertebra prominens een onderdeel? 7. Hoe wordt de binnenste laag van het gewrichtskapsel genoemd?

Anatomie. Hier volgen 50 opgaven. Bij elke opgave zijn drie antwoorden gegeven. Slechts één van deze antwoorden is het goede.

Cursus Ontspanningsmassage. Bijlage spieren. Trapezius

3,7. Antwoorden door een scholier 706 woorden 15 april keer beoordeeld

voetverzorging uit Bakens & Zadkine Informatie mbtstof Anatomie Voetverzorging eindtermen

Examenstructuur kwalificatie pedicure

De spieren (structuur)

Inhoud. Inleiding 1. 4 Anatomie van de schouder Anteflexie Retroflexie Abductie Adductie 46

Samenvatting Biologie H2

voetverzorging uit Bakens & Zadkine Informatie mbtstof Anatomie Voetverzorging eindtermen

Exameneisen Schoonheidsspecialist niveau 3 Deel 3: Lichaamsbehandeling & Cosmetische Voetverzorging

Opleidingsprogramma. Percutaneous Needle Electrolysis (PNE)

Massage: het lichaam. Het gespierde lichaam. Psychowerk

KWALIFICATIEDOSSIER. Dierverzorging MODULE NIVEAU 3/4. Anatomie en fysiologie HOOFDSTUK 2. Het bewegingsstelsel

Anatomische terminologie

1. Welke structuur verbindt trochanter minor met de linea aspera? Linea pectinea

Lesopzet theorie Schoonheidsverzorging Anatomie/fysiologie, Pathologie en Ham

Anatomie / fysiologie Circulatie. Spierweefsel. Spierweefsel indeling. Cxx53 13 en 14 Spieren Skelet

DEEL II: HET ONDERSTE LIDMAAT (vervolg)

De antwoorden op de opdrachten E-Learning VAN WIT EN ZWART. Opdracht 1. A = M. tensor fasciae lata B = lig. capitis femoris

Les Spierenondersteextremiteit. O: proximaal I : distaal

Samenvatting Fysieke Ergonomie

Inspectie, anatomische structuren en palpatie liggend

Het bewegingsstelsel. 1 Inleiding

Anatomie en karate-bewegen

Toetstermen anatomie fysiologie

Geraamte vmbo-b12. banner. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Samenvatting Biologie Boek 2: Je lichaam

1) Tot de flexorenvan de knie behoort o.a. A) M Soleus B) M Glutaeus maximus C) M Gastrocnemius D) M Vastus medialis. Vragen les 1 fysiologie

Hoe zit je skelet in elkaar? In je lichaam zitten 206 botten. Samen vormen ze je skelet.

MASSAGETHERAPEUT

Les 23 Skelet. Richtings en vlakken benamingen, skelet, been-bot, groei bot, wervelkolom, gewrichtsaandoeningen

Algemene anatomie en fysiologie

Kliniek Mosaderma Passantentarieven 2014 Niet-gecontracteerde zorg. Pagina 1 van 5

Anabolisme: anabole processen: opbouwstofwisseling Energie wordt toegevoegd: assimilatie

EHFA Beoordelingsstrategie (EAD 03) Naam van de opleidingsorganisatie:

Omschrijving specialisme zorgproductcode passantentarief

Spiergroep Spier (onderdeel) Origo Insertie Innervatie Functie Ventrale spieren van de bovenarm (flexoren onderarm)

Informatie over de proeve van bekwaamheid voor de kandidaat Medisch Pedicure

1. Waar in de cel bevindt zich het centraallichaampje? A) In de celkern. B) In het cellichaam. C) In het celmembraan.

Biologie. Quintie Beerens. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

Linea intermedia Labium externum. Incisura ischiadica major. Spina ischiadica Incisura ischiadica minor Ramus ossis ischii. Ramus inferior ossis pubis

Belangrijkste anatomische structuren van de wervelkolom

Voet. Oriëntatiepunten van de voet 38. Voetrug en zijkanten van de voet 74. Voetskelet 42. Voetzool 82. Voetbeenderen 52. Ligamenten van de voet 88

Anatomie van de Spieren

1. Waarvan is DNA een belangrijke bouwstof? A) Van de celmembraan. B) Van de chromosomen. C) Van de kernmembraan.

Prijslijst verzekerde zorg

Biologie. Quintie Beerens. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

DE INTRINSIEKE MUSCULATUUR VAN DE HAND: ANATOMIE EN FUNCTIE

KSE. KSE Krachttraining. Klas. Naam. Docent:

Naam: BOTTEN EN SPIEREN Het menselijk lichaam

SPORTMASSAGE les 1 woensdag Hoofdstuk 1. Anatomie of ontleedkunde: Kennis van de bouw van het menselijk lichaam

Poorter honorarium. Kosten instelling. Declaratiecode Zorgproduct

Toetstermendocument Voetverzorging bij reumapatiënten

Bewegingsleer Deel II De onderste extremiteit

platte botten Langwerpige en smalle botten met aan één kant een gewricht, of botten met brede, platte kanten en een gewrichtskom.

3. Wat gebeurt er met het kernmembraan in de eerste fase van de celdeling?

MASSAGETHERAPEUT

Toets Anatomie Opleiding Sport en Bewegen. Behaalde punten Hulpmiddelen geen

In welke volgorde vindt deze deling plaats?

Passantentarieven DBC-zorgproducten Stichting Polikliniek de Weegschaalhof Geldig van t/m

A. De dijbenen moeten het gewicht van de schedel, de romp en armen kunnen dragen, daarom zijn de dijbenen steviger dan de opperarmbenen

BODY & POWER. Handboek Anatomie voor Fitness

Transcriptie:

Toetstermendocument Pedicure: Basiskennis toets 3.8.2 Anatomie spierstelsel/ beenderstelsel Aandoeningen Basiskennis competentie 1 t/m 8 Branche Kwalificatiedossier Pedicure (www.hba.nl) 1

2 Branche Kwalificatiedossier Pedicure De pedicure is in staat om op adequate wijze de basisbehandeling voor de voet te plannen, te organiseren en voor te bereiden, zodat de behandeling zo efficiënt mogelijk wordt uitgevoerd. De pedicure is in staat om op adequate wijze een keuze te maken uit verschillende methoden en technieken en deze toe te passen om een anamnese en voetonderzoek uit te voeren bij de cliënt als voorbereiding op het behandelen van de voet. De pedicure is in staat om op adequate wijze een behandelplan op te stellen als voorbereiding op het behandelen van de voet. De pedicure is in staat om op adequate wijze, op basis van het behandelplan, een keuze te maken uit verschillende methoden en technieken en deze toe te passen om een basisbehandeling van de voet uit te kunnen voeren, die voldoet aan de verwachtingen van de cliënt. 4 De pedicure is in staat om op adequate wijze cliënten te informeren en te adviseren bij de aankoop van diensten en voetverzorgende en aanverwante producten, zodat de cliënt met een passend product en/of een op de behoefte afgestemde dienst de deur uit gaat. 5 De pedicure is in staat om op adequate wijze de kwaliteit van de werkprocessen en de hygiënische omstandigheden waaronder deze werkprocessen worden uitgevoerd te bewaken en te waarborgen. De pedicure is in staat om op adequate wijze te reageren op wensen, vragen en klachten van cliënten, teneinde de cliënt tevreden te stellen zonder het bedrijfsbelang uit het oog te verliezen. 1 2 3 6 7 Kwalificatiedossier MBO (medisch) Pedicure 2011-2012 Kerntaak: 1 Voert voorbereidende taken uit, werkt administratie bij en ruimt de werkplek op Werkproces:1.1 De cliënt ontvangen x x x Werkproces:1.2 Voetonderzoek en behandeling voorbereiden x x x Werkproces:1.3 Voetonderzoek uitvoeren x x Werkproces:1.4 Behandelplan opstellen of bijstellen x x x Werkproces:1.5 Administratie bijwerken en werkplek opruimen x x x Kerntaak: 2 Voert een basisbehandeling uit Werkproces:2.1 Basisbehandeling uitvoeren x Werkproces:2.2 Producten en diensten verkopen en adviseren x x Werkproces:2.3 Behandeling evalueren en afronden x Kerntaak: 3 Voert een specialistische behandeling uit Werkproces:3.1 Voorbereiden en uitvoeren van het screenen van de risicovoet Werkproces:3.2 Behandelen van de risicovoet Werkproces:3.3 Specialistische technieken toepassen Werkproces:3.4 Voorlichting geven Werkproces:3.5 Producten en diensten verkopen en adviseren Werkproces:3.6 Behandeling evalueren en afronden

3 Branche Kwalificatiedossier Pedicure De pedicure is in staat om op adequate wijze de basisbehandeling voor de voet te plannen, te organiseren en voor te bereiden, zodat de behandeling zo efficiënt mogelijk wordt uitgevoerd. De pedicure is in staat om op adequate wijze een keuze te maken uit verschillende methoden en technieken en deze toe te passen om een anamnese en voetonderzoek uit te voeren bij de cliënt als voorbereiding op het behandelen van de voet. De pedicure is in staat om op adequate wijze een behandelplan op te stellen als voorbereiding op het behandelen van de voet. De pedicure is in staat om op adequate wijze, op basis van het behandelplan, een keuze te maken uit verschillende methoden en technieken en deze toe te passen om een basisbehandeling van de voet uit te kunnen voeren, die voldoet aan de verwachtingen van de cliënt. De pedicure is in staat om op adequate wijze cliënten te informeren en te adviseren bij de aankoop van diensten en voetverzorgende en aanverwante producten, zodat de cliënt met een passend product en/of een op de behoefte afgestemde dienst de deur uit gaat. 1 2 3 4 5 De pedicure is in staat om op adequate wijze de kwaliteit van de werkprocessen en de hygiënische omstandigheden waaronder deze werkprocessen worden uitgevoerd te bewaken en te waarborgen. 6 De pedicure is in staat om op adequate wijze te reageren op wensen, vragen en klachten van cliënten, teneinde de cliënt tevreden te stellen zonder het bedrijfsbelang uit het oog te verliezen. 7 erntaak: 4 Voert een onderneming Werkproces:4.1 Oriënteren op markt, vestigingsmogelijkheden, wet- en regelgeving Werkproces:4.10 Personeel begeleiden Werkproces:4.11 Kwaliteit, veiligheid-, arbo- en milieubeleid bewaken x Werkproces:4.2 Onderneming starten Werkproces:4.3 Bedrijfsbeleid ontwikkelen Werkproces:4.4 Bedrijf profileren op de markt Werkproces:4.5 Inkoop- en voorraadbeleid uitvoeren Werkproces:4.6 Tarieven / prijzen bepalen Werkproces:4.7 Financiële administratie voeren Werkproces:4.8 Personeel werven en selecteren Werkproces:4.9 Personeel aansturen

4 Branche Kwalificatiedossier Pedicure De pedicure is in staat om op adequate wijze aandoeningen en afwijkingen aan de voet van de cliënt te signaleren en risico s in te schatten om complicaties bij de behandeling te voorkomen. De pedicure is in staat om op adequate wijze te functioneren in een team, zodat het werk efficiënt en in een voor iedereen zo prettig mogelijke sfeer verloopt. De pedicure is in staat om op adequate wijze deel te nemen aan werkoverleg, zodat de dienstverlening optimaal verloopt. 10 De pedicure is in staat om op adequate wijze op verschillende locaties of wisselende werkplekken te functioneren, zodat het werk op locatie efficiënt en verantwoord wordt uitgevoerd en voldoet aan de geldende kwaliteitseisen. 11 De pedicure is in staat om op doelgerichte wijze relaties te onderhouden en te communiceren met andere disciplines in de ketenzorg om behandelingen te kunnen optimaliseren. 8 9 12 De pedicure is in staat om op adequate wijze haar beroepscompetenties te ontwikkelen om goed in het beroep te kunnen blijven functioneren. 13 De pedicure is in staat om op adequate wijze een onderneming te starten. 14 15. De pedicure is in staat om op adequate wijze een reëel en concurrerend tarief te bepalen. 15 Kwalificatiedossier MBO (medisch) Pedicure 2011-2012 Kerntaak: 1 Voert voorbereidende taken uit, werkt administratie bij en ruimt de werkplek op Werkproces:1.1 De cliënt ontvangen x Werkproces:1.2 Voetonderzoek en behandeling voorbereiden Werkproces:1.3 Voetonderzoek uitvoeren Werkproces:1.4 Behandelplan opstellen of bijstellen x Werkproces:1.5 Administratie bijwerken en werkplek opruimen Kerntaak: 2 Voert een basisbehandeling uit Werkproces:2.1 Basisbehandeling uitvoeren Werkproces:2.2 Producten en diensten verkopen en adviseren Werkproces:2.3 Behandeling evalueren en afronden Kerntaak: 3 Voert een specialistische behandeling uit Werkproces:3.1 Voorbereiden en uitvoeren van het screenen van de risicovoet Werkproces:3.2 Behandelen van de risicovoet Werkproces:3.3 Specialistische technieken toepassen Werkproces:3.4 Voorlichting geven Werkproces:3.5 Producten en diensten verkopen en adviseren Werkproces:3.6 Behandeling evalueren en afronden

Kerntaak: 4 Voert een onderneming Werkproces:4.1 Oriënteren op markt, vestigingsmogelijkheden, wet- en regelgeving x Werkproces:4.10 Personeel begeleiden Werkproces:4.11 Kwaliteit, veiligheid-, arbo- en milieubeleid bewaken x x Werkproces:4.2 Onderneming starten x Werkproces:4.3 Bedrijfsbeleid ontwikkelen Werkproces:4.4 Bedrijf profileren op de markt Werkproces:4.5 Inkoop- en voorraadbeleid uitvoeren Werkproces:4.6 Tarieven / prijzen bepalen x Werkproces:4.7 Financiële administratie voeren Werkproces:4.8 Personeel werven en selecteren Werkproces:4.9 Personeel aansturen x x 5

6 Toetstermen Deelkwalificatie 3.8 (deel 2) ANALYSE UITVOEREN EN BEHANDELINGSPLAN OPSTELLEN EINDTERM 2 DE KANDIDAAT KAN IN RELATIE TOT VOETVERZORGING DE BOUW EN FUNCTIE OMSCHRIJVEN VAN: * HET SPIERSTELSEL * HET BEENDERSTELSLEL 2.1. DOELSTELLING 2.2. TERMEN VAN EINDGEDRAG 2.3. SAMENVATTING VAN BEGRIPSMATIGE EN FEITELIJKE KENNIS 1. het spierstelsel 2. het beenderstelsel EINDTERM 3 DE KANDIDAAT KAN IN RELATIE TOT VOETVERZORGING AANDOENINGEN HERKENNEN DIE ONTSTAAN ZIJN DOOR: * CHEMISCHE INVLOEDEN * THERMISCHE INVLOEDEN * WOEKERINGEN * ALLERGIEËN. 3.1. DOELSTELLING 3.2. TERMEN VAN EINDGEDRAG 3.3. SAMENVATTING VAN BEGRIPSMATIGE EN FEITELIJKE KENNIS 1. begrippen in relatie tot voetverzorging 2. ontsteking/inflammatio 3. aandoeningen door chemische invloeden 4. aandoeningen door thermische invloeden 5. woekeringen 6. allergie EINDTERM 5 DE KANDIDAAT KAN IN RELATIE TOT VOETVERZORGING AANDOENINGEN OMSCHRIJVEN DIE ONTSTAAN ZIJN DOOR: * MECHANISCHE INVLOEDEN * MICRO-ORGANISMEN 5.1. DOELSTELLING 5.2. TERMEN VAN EINDGEDRAG 5.3. SAMENVATTING VAN BEGRIPSMATIGE EN FEITELIJKE KENNIS 1. aandoeningen door mechanische invloeden 2. aandoeningen door micro-organismen 3. pathogene/ziekteverwekkende invloeden

7 EINDTERM 6 DE KANDIDAAT KAN IN RELATIE TOT VOETVERZORGING AANDOENINGEN HERKENNEN VAN: * HET ZENUWSTELSEL. 6.1. DOELSTELLING 6.2. TERMEN VAN EINDGEDRAG 6.3. SAMENVATTING VAN BEGRIPSMATIGE EN FEITELIJKE KENNIS 1. aandoeningen aan het zenuwstelsel EINDTERM 7 DE KANDIDAAT KAN IN RELATIE TOT VOETVERZORGING AANDOENINGEN OMSCHRIJVEN VAN: * DE HUID INCLUSIEF NAGELS, ZWEET- EN TALGKLIEREN) * HET CIRCULATIESYSTEEM EN HET BLOED * DE STOFWISSELING EN DE UITSCHEIDING * HET PASSIEVE BEWEGINGSAPPARAAT: DE GEWRICHTEN EN DE BEENDEREN VANAF DE ONDERSTE EXTREMITEITEN. 7.1. DOELSTELLING 7.2. TERMEN VAN EINDGEDRAG 7.3. SAMENVATTING VAN BEGRIPSMATIGE EN FEITELIJKE KENNIS 1. aandoeningen aan de huid, nagels, zweet- en talgklieren 2. aandoeningen aan het circulatiesysteem en het bloed 3. kenmerken en effecten van stofwisselings- en uitscheidingsaandoeningen ps. aandoeningen van het passieve bewegingsapparaat zijn een onderdeel van de exameneisen 3.8.3.

8 Inhoud het spierstelsel... 10 het beenderstelsel... 13 begrippen in relatie tot voetverzorging (a)... 20 ontsteking/inflamatio... 20 aandoeningen door chemische invloeden (e-ea)... 21 aandoeningen door thermische invloeden (f-fa)... 21 woekeringen (g)... 21 allergie (h)... 22 aandoeningen die ontstaan zijn door mechanische invloeden (a)... 23 aandoeningen die ontstaan zijn door micro-organismen (c)... 23 aandoeningen aan het zenuwstelsel... 25 aandoeningen aan de huid, nagels, zweet- en talgklieren (a)... 27 aandoeningen aan het circulatiesysteem en het bloed) (ba)... 28 kenmerken en effecten van stofwisselings- en uitscheidingsaandoeningen (ca)... 29

9 EINDTERM 2 DE KANDIDAAT KAN IN RELATIE TOT VOETVERZORGING DE BOUW EN FUNCTIE OMSCHRIJVEN VAN: * HET SPIERSTELSEL * HET BEENDERSTELSLEL 2.1. DOELSTELLING Met betrekking tot het spierstelsel: De kandidaat kennis verschaffen van het spierstelsel zodat de kandidaat in relatie tot de voetverzorging de functies van het spierstelsel van het lichaam in het algemeen en meer in het bijzonder van het spierstelsel van de onderste extremiteiten, kan omschrijven, alsmede de functie van het spierstelsel (het actieve bewegingsapparaat) in verband kan brengen met het beenderstelsel (het passieve bewegingsapparaat ten aanzien van de mobiliteit van het lichaam Met betrekking tot het beenderstelsel: De kandidaat diepgaande kennis verschaffen van het beenderstelsel zodat de kandidaat in relatie tot voetverzorging de bouw en functie van het beenderstelsel van de onderste extremiteiten kan omschrijven en in verband kan brengen met het spierstelsel, zodat de kandidaat in bepaalde gevallen standafwijkingen van been en voet kan begrijpen en uitleggen en zich een mening kan vormen over de eventuele oorzaken van deze standafwijkingen. 2.2. TERMEN VAN EINDGEDRAG De kandidaat moet in staat zijn om: In verband met het spierweefsel a. de bouw van skeletspieren te omschrijven, b. de verschillen tussen willekeurige spieren en onwillekeurige spieren te omschrijven, c. de spieren of spiergroepen van het lichaam in soorten functioneel te omschrijven, d. de verschillende bewegingsrichtingen, die actief door spieren en passief vanuit gewrichten worden veroorzaakt, te omschrijven, e. spiervormen te kennen en in de onderste extremiteiten spiervormen te noemen, f. het stofwisselingsproces in spieren tijdens spieren in rust en tijdens spierwerking te omschrijven, g. de contractievormen te omschrijven, h. de oorsprong/origo, aanhechting/insertie en werking van de spieren van de onderste extremiteiten te omschrijven, i. de functie van spiergroepen van de onderste extremiteiten te omschrijven j. de specifieke bewegingen van de voet, die vanuit het enkelgewricht en vanuit de gewrichten in de voet tot stand komen, te noemen, k. de spieren te beschrijven die samenwerken om de diverse bewegingen van de voet te bewerkstelligen. In verband met het beenderstelsel a. het beenvormingsproces te beschrijven en daarbij het verschil tussen directe en indirecte beenvorming uit te leggen, b. voorbeelden te noemen van beenderen die door directe en door indirecte beenvormingen zijn ontstaan, alsmede rol te beschrijven die osteoblasten, chondroblasten, osteoclasten en chondroclasten spelen bij enchondrale en perichondrale beengroei, c. de beenderen overeenkomstig hun vorm te rubriceren, d. de delen van een pijpbeen te noemen en de groei van een pijpbeen te omschrijven, e. de bijzondere delen van de beenderen te noemen, voorzover deze van belang zijn als bevestigingsplaatsen voor spieren, banden en kapsels, alsmede de openingen in beenderen voor het doorlaten van bloedvaten en zenuwen te noemen, f. de functie van rood en geel beenmerg te omschrijven,

10 g. met behulp van de basiskennis van been- en kraakbeenweefsel de bouw en functies van het skelet en de afzonderlijke delen waaruit het is opgebouwd te beschrijven, in het bijzonder met betrekking tot de beenderen van de onderste ledematen, e. plaatsbepalende begrippen in relatie tot het skelet te noemen, f. de manieren waarop de beenderen van het skelet onderling zijn verbonden, met name continue verbindingen tussen beenstukken/synartrosis en discontinue verbindingen tussen beenstukken/dyartrosis te omschrijven en voorbeelden daarvan te noemen., g. de delen van een gewricht en bijzondere structuren van een gewricht te noemen, h. de bewegingsmogelijkheden van de diverse soorten gewrichten te omschrijven. i. het heupgewricht, het kniegewricht en het enkelgewricht (met name de spronggewrichten) te omschrijven, de delen en hun functies van deze gewrichten te omschrijven en de gewrichtsbanden binnen en buiten deze gewrichten te te noemen, alsmede spieren en hun werking te noemen die bewegingen in deze gewrichten veroorzaken. j. de gewrichten in de voet te omschrijven en de beenderen te noemen die deel uitmaken van deze gewrichten,alsmede de spieren en banden te noemen die bij de bouw en functie van deze gewrichten betrokken zijn, k. de voetgewelven te omschrijven en de beenderen te noemen die deel uitmaken van deze gewelven alsmede de spieren en banden te noemen, die deze gewelven in stand houden. 2.3. SAMENVATTING VAN BEGRIPSMATIGE EN FEITELIJKE KENNIS 1. het spierstelsel 1.1. de bouw van een spier 1.1.1. spiervezel 1.1.1.1. bouw 1.1.1.1.1. spiercel 1.1.1.1.1. sarcoplasma 1.1.1.1.2. spiercelplasma 1.1.1.2. spierfibril/myofibril. 1.1.1.2.1. dwarsstreping 1.1.1.3. spiercelomhulsel/sarcolemma 1.1.1.2. functie 1.1.1.2.1. contractiliteit/samentrekbaarheid 1.1.2. spierbundel 1.1.3. spierbuik 1.1.4. spierfascie/spierschede 1.1.5. pees 1.1.5.1. spierbevestiging 1.1.5.1.1. origo/oorsprongpees 1.1.5.1.2. insertio/aanhechtingspees 1.1.6. peesschede 1.2. spiervormen 1.2.1. één- en meerbuikige spieren 1.2.1.1. voorbeelden 1.2.2. één- en meerhoofdige spieren 1.2.2.1. voorbeelden 1.2.3. één en meerpezige spieren 1.2.3.1. voorbeelden 1.2.4. enkel- en dubbel gevederde spieren

11 1.2.4.1. voorbeelden 1.2.5. kringspieren 1.2.5.1. voorbeelden 1.2.4. platte spieren 1.2.5. zaagspieren 1.3. spierwerking 1.3.1. spierinnervatie 1.3.1.1. prikkelgeleiding 1.3.1.1.1. motorische eindplaat 1.3.2. spierdoorbloeding 1.3.3. spierstofwisseling 1.3.3.1. aërobe processen 1.3.3.1.1. brandstoffen 1.3.3.1.1.1. glucose 1.3.3.1.1.1.1. glycogeen 1.3.3.1.2. afvalstoffen 1.3.3.1.2.1. kooldioxide 1.3.3.1.2.2. water 1.3.3.2. anaërobe processen 1.3.3.2.1. afvalstoffen 1.3.3.2.1.1. melkzuur 1.3.3.2.1.1.1. myogelose 1.3.4. spiertonus 1.3.4.1. hypertonie 1.3,4,1,1, kenmerken 1.3.4.2. hypotonie 1.3.4.2.1. kenmerken 1.3.5. spieratrofie 1.3.5.1. kwantitatief 1.3.5.1.1. kenmerken 1.3.5.2. kwalitatief 1.3.5.2.1. kenmerken 1.4. indeling spierstelsel 1.4.1. functionele indeling 1.4.1.1. hoofdbeweger/agonist 1.4.1.2. samenwerker/synergist 1.4.1.3. tegenwerker/antagonist 1.4.2. neurogene indeling 1.4.2.1. willekeurige spieren 1.4.2.1.1. kenmerken en voorbeelden 1.4.2.2. onwillekeurige spieren 1.4.2.2.1. kenmerken en voorbeelden 1.4.3. indeling naar bewegingsvorm 1.4.3.1. afvoerders/abductoren 1.4.3.1.1. afvoeren/abductie 1.4.3.2. aanvoerders/adductoren 1.4.3.2.1. aanvoeren/adductie 1.4.3.3. binnenkant heffers/supinatoren 1.4.3.3.1. binnenkant heffen/supinatie 1.4.3.4. buitenkant heffers/pronatoren 1.4.3.4.1. buitenkant heffen/pronatie 1.4.3.5. buigers/flexoren 1.4.3.5.1. buigen/fexeren 1.4.3.6. strekkers/extensoren 1.4.3.6.1. strekken/extenseren 1.4.3.7. naar de rugzijde buigers/dorsaalflexoren 1.4.3.7.1. naar de rugzijde buigen/dorsaal flexeren 1.4.3.8. naar de zoolzijde buigers/plantairflexoren 1.4.3.8.1. naar de zoolzijde buigen/plantair flexeren

12 1.4.3.9. eversie/buitenwaarts bewegen om een lengteas 1.4.3.10. inversie/binnenwaarts bewegen om een lengteas 1.4.3.11. draaien/circumductie 1.4.4. indeling naar contractievorm 1.4.4.1. statisch/isometrisch 1.4.4.2. kinetisch 1.4.4.2.1. dynamisch 1.4.4.2.1.1. dynamisch-isotonisch 1.4.4.3. concentrisch 1.4.4.4. excentrisch 1.4.5. indeling naar verloop ten aanzien van gewrichten 1.4.5.1. spierverloop over één gewricht 1.4.5.1.1. voorbeelden 1.4.5.2. spierverloop over twee gewrichten 1.4.5.2.1. voorbeelden 1.4.5.3. spierverloop over drie of meer gewrichten 1.4.5.3.1. voorbeelden 1.5... oorsprong/origo, aanhechting/insertie en werking van de spieren van de onderste extremiteiten 1.5.1. heupspieren 1.5.1.1. lende-heupbeenspier (m. iliopsoas) 1.5.1.2. bilspier (m. gluteus) 1.5.1.2.1. grote bilspier (m. gluteus maximus) 1.5.2. bovenbeenspieren 1.5.2.1. spanspier van de dijschede (m. tensor fascia latae) 1.5.2.2. vierhoofdige dijbeenspier (m. quadriceps femoris) 1.5.2.2.1. rechte hoofd (m. vastus rectus) 1.5.2.2.2. binnenste hoofd (m. rectus medialis) 1.5.2.2.3. buitenste hoofd (m. vastus lateralis) 1.5.2.2.4. middelste hoofd (m. vastus intermedius) 1.5.2.3. kleermakerspier (m. sartorius) 1.5.2.4. lange aanvoerder van het dijbeen (m. adductor longus) 1.5.2.5. slanke dijbeenspier (m. gracilis) 1.5.2.6. grote aanvoerder (m.adductor magnus) 1.5.2.7.. hamstrings (ischio crurale groep) 1.5.2.7.1.. halfvliesachtige spier (m. semimembranosus) 1.5.2.7.2. halfpeesachtige spier (m. semitendinosus) 1.5.2.7.3. tweehoofdige dijspier (m. biceps femoris) 1.5.3. onderbeenspieren 1.5.3.1. voorste scheenbeenspier (m. tibialis anterior) 1.5.3.2. lange tenenstrekker (m. extensor digitorum longus) 1.5.3.3. lange strekspier van de grote teen (m. extensor hallucis longus) 1.5.3.4. lange kuitbeenspier (m. peroneus longus) 1.5.3.5. korte kuitbeenspier (m. peroneus brevis) 1.5.3.6. driehoofdige kuitspier (m. triceps surae) 1.5.3.6.1. scholspier (m. soleus) 1.5.3.6.2. tweehoofdige kuitspier (m. gastrocnemius) 1.5.3.7. lange tenenbuiger (m. flexor digitorum longus) 1.5.3.8. lange buiger van de grote teen (m. flexor hallucis longus) 1.5.3.9. achterste scheenbeenspier (m. tibialis posterior) 1.5.4. voetspieren 1.5.4.1. korte tenenstrekker (m. extensor digitorum brevis) 1.5.4.2. korte strekker van de grote teen (m. extensor hallucis brevis) 1.5.4.3. afvoerder van de grote teen (m. abductor hallucis) 1.5.4.4. korte buiger van de grote teen (m. flexor hallucis brevis) 1.5.4.5. aanvoerder van de grote teen (m. adductor hallucis) 1.5.4.6. wormvormige spieren (mm. lumbricalis) 1.5.4.7. tussenbeenspieren (mm. interossei) 1.5.4.8. korte tenenbuiger (m. flexor digitorum brevis)

13 1.5.4.9. afvoerder van de kleine teen (m. abductor digiti minimi) 1.5.4.10. aanvoerder van de kleine teen (m. opponens digiti minimi) 1.5.4.11. vierkante voetzoolspier (m. quadratus plantae) 1.5.5. spiergroepen 1.5.5.1. draaispieren 1.5.5.1.1. voorbeelden 1.5.5.2. aanvoerders van het dijbeen 1.5.5.2.1. voorbeelden 1.5.5.3. afvoerders van het dijbeen 1.5.5.3.1. voorbeelden 1.5.5.4. dorsaal flexoren van de voet 1.5.5.4.1. voorbeelden 1.5.5.5. plantair flexoren van de voet 1.5.5.5.1. voorbeelden 1.5.5.6. supinatoren van de voet 1.5.5.6.1. voorbeelden 1.5.5.7. pronatoren van de voet. 1.5.5.7.1. voorbeelden 2. het beenderstelsel 2.1. algemene kennis van het skelet 2.1.1. beenvorming 2.1.1.1. directe beenvorming 2.1.1.1.1. osteoblasten 2.1.1.2. indirecte beenvorming 2.1.1.2.1. chondroblasten 2.1.1.3. beenvorming van binnenuit en van buitenaf 2.1.1.3.1. enchondrale beengroei 2.1.1.3.2. perichondrale beengroei 2.1.1.4. beenkernen 2.1.1.5. beengroei bij pijpbeenderen 2.1.1.5.1. lengtegroei 2.1.1.5.1.1. epifysairschijven 2.1.1.5.2. diktegroei 2.1.1.5.2.1. beenvlies/periost 2.1.1.5.2.2. endost 2.1.2. beensoorten 2.1.2.1. pijpbeenderen 2.1.2.1.1. soorten 2.1.2.1.1.1. korte pijpbeenderen 2.1.2.1.1.1.1. voorbeelden 2.1.2.1.1.2. lange pijpbeenderen 2.1.2.1.1.2.1. voorbeelden 2.1.2.1.2. de delen van een pijpbeen 2.1.2.1.2.1. diafyse 2.1.2.1.2.2. epifyse 2.1.2.1.3. de opbouw van een pijpbeen 2.1.2.1.3.1. compactbeen/substantia compacta 2.1.2.1.3.2. sponsachtigbeen/substantia spongiosa 2.1.2.1.3.2.1. bijzondere structuren 2.1.2.1.3.2.1.1. functie 2.1.2.1.3.2.1.1.1. beenbalkjes 2.1.2.1.3.2.1.1.2. beenplaatjes 2.1.2.1.3.2.1.1.3. beenschotjes 2.1.2.1.3.3. mergholte 2.1.2.1.3.4. beenvlies/periost 2.1.2.1.3.5. gewrichtsvlakken

14 2.1.2.1.3.8. voedingsgat (foramen nutricium) 2.1.2.1.3.8.1. kanalen van Havers 2.1.2.1.3.8.1.1. functie 2.1.2.1.3.8.2. kanalen van Volkmann 2.1.2.1.3.8.2.1. functie 2.1.2.2. platte beenderen 2.1.2.2.1. kenmerken 2.1.2.3. onregelmatige beenderen 2.1.2.3.1. kenmerken 2.1.2.4. beenmerg 2.1.2.4.1. roodbeenmerg 2.1.2.4.1.1. plaatsen van voorkomen 2.1.2.4.1.2. functie 2.1.2.4.2. geelbeenmerg 2.1.2.4.2.1. plaatsen van voorkomen 2.1.2.4.2.2. functie 2.1.3. plaatsbepalende begrippen in relatie tot het skelet 2.1.3.1. distaal 2.1.3.2. proximaal 2.1.3.3. lateraal 2.1.3.4. mediaal 2.1.3.5. dorsaal 2.1.3.6. ventraal 2.1.3.7. plantair 2.1.3.8 anterior 2.1.3.9. posterior 2.2. botverbindingen 2.2.1. continue verbindingen/synarthrosis 2.2.1.1. bindweefselverbinding/syndesmosis 2.2.1.1.1. tussenbeenvlies/membrana-interossea 2.2.1.1.2. bindweefselbanden/ligamenten 2.2.1.1.2.1. liesband/band van Poupart 2.2.1.2. kraakbeenverbinding/synchondrosis 2.2.1.2.1. schaambeenvoeg/symfysis 2.2.1.2.2. tussenwervelschijven 2.2.1.2.3. ribben-borstbeen 2.2.1.3. botverbinding/synostosis 2.2.1.3.1. naadverbinding 2.2.1.3.1.1. heiligbeenwervels-heiligbeen 2.2.1.3.1.2. staartbeenwervels-staartbeen 2.2.1.3.1.3. heupbeen 2.2.2. discontinue verbindingen/dyarthrosis/gewrichten 2.2.2.1. indeling naar aantal botdelen 2,2,2,1,1, enkelvoudige gewrichten 2.2.2.1.1.1. voorbeelden 2.2.2.1.2. samengestelde gewrichten 2.2.2.1.2.1. voorbeelden 2.2.2.2. indeling naar aantal bewegingsassen 2.2.2.2.1. één-assige gewrichten 2.2.2.2.1.1. voorbeelden 2.2.2.2.2. twee-assige gewrichten 2.2.2.2.2.1. voorbeelden 2.2.2.2.3. drie-assige gewrichten 2.2.2.2.3.1. voorbeelden 2.2.2.3. indeling naar beweeglijkheid 2.2.2.3.1. straffe gewrichten 2.2.2.3.1.1. heiligbeen-darmbeengewricht 2.2.2.3.1.2. scheenbeen-kuitbeengewricht 2.2.2.3.1.3. handwortelbeengewrichten

15 2.2.2.3.1.4. voetwortelbeengewrichten 2.2.2.3.2. beweeglijke gewrichten 2.2.2.3.2.1. eigewricht 2.2.2.3.2.2. kogelgewricht-nootgewricht 2.2.2.3.2.2.1. dijbeen-heupbeengewricht/heupgewricht 2.2.2.3.2.3. rol- of draaigewricht 2.2.2.3.2.3.1. atlas-draaiergewricht 2.2.2.3.2.4. scharniergewricht 2.2.2.3.2.4.1. middenvoetsbeen-teenkootjegewricht 2.2.2.3.2.4.2. teenkootjesgewrichten 2.2.2.3.2.5. zadelgewricht 2.2.2.4. de delen van een gewricht 2.2.2.4.1. gewrichtsuiteinden 2.2.2.4.2. gewrichtskraakbeen 2.2.2.4.3. gewrichtskapsel 2.2.2.4.4. gewrichtsbanden-ligamenten 2.2.2.4.5. gewrichtssmeer/synoviaal vocht 2.2.2.5. bijzondere structuren van een gewricht 2.2.2.5.1. discus 2.2.2.5.1.1. congruentie 2.2.2.5.2. meniscus 2.2.2.5.2.1. congruentie 2.2.2.5.3. slijmbeurs 2.2.2.5.4. gewrichtsbanden/ligamenten 2.3. delen en bouw van het skelet 2.3.1. schedel 2.3.2. romp 2.3.2.1. de wervelkolom 2.3.2.1.1. halswervels 2.3.2.1.1.1. aantal 2.3.2.1.2. bijzondere halswervels 2.3.2.1.2.1. atlas 2.3.2.1.2.2. draaier 2.3.2.1.2. borstwervels 2.3.2.1.2.1. aantal 2.3.2.1.3. lendenwervels 2.3.2.1.3.1. aantal 2.3.2.1.4. heiligbeen/os sacrum 2.3.2.1.4.1. samenstelling 2.3.2.1.5. staartbeen/os coccigis 2.3.2.1.5.1. samenstelling 2.3.2.1.6. tussenwervelschijven 2.3.2.1.7. de delen van een wervel 2.3.2.1.7.1. wervellichaam 2.3.2.1.7.2. wervelboog 2.3.2.1.7.3. wervelgat 2.3.2.1.7.3.1. wervelkanaal 2.3.2.1.7.4. doornuitsteeksel 2.3.2.1.7.5. dwarsuitsteeksels 2.3.2.1.7.6. gewrichtsvlakken 2.3.2.2. borstkas 2.3.2.2.1. ribben 2.3.2.2.1.1. aantal 2.3.2.2.1.2. soorten 2.3.2.2.1.2.1. ware ribben 2.3.2.2.1.2.2. valse ribben 2.3.2.2.1.2.2.1. zwevende ribben 2.3.2.2.2. borstbeen 2.3.2.2.2.1. handvat

16 2.3.2.2.2.2. lichaam 2.3.2.2.2.3. zwaardvormig aanhangsel 2.3.2.2.3. borstwervels 2.3.3. bovenste ledematen 2.3.3.1. schoudergordel 2.3.3.1.1. schouderblad 2.3.3.1.2. sleutelbeen 2.3.3.2. arm 2.3.3.2.1. opperarmbeen 2.3.3.2.2. spaakbeen 2.3.3.2.3. ellepijp 2.3.3.3. hand 2.3.3.3.1. handwortel 2.3.3.3.1.1. handwortelbeenderen 2.3.3.3.1.1.1. soort en aantal 2.3.3.3.2. middenhand 2.3.3.3.2.1. middenhandsbeenderen 2.3.3.3.2.1.1. soort en aantal 2.3.3.3.3. vingers 2.3.3.3.3.1. vingerkootjes 2.3.3.3.3.1.1. soort en aantal 2.3.4. beenderstelsel onderste ledematen 2.3.4.1. indeling 2.3.4.1.1. bekkengordel 2.3.4.1.1.1. heupbeen 2.3.4.1.1.1.1. darmbeen/os ilium 2.3.4.1.1.1.1.1. darmbeenvleugel 2.3.4.1.1.1.1.2. darmbeenkam 2.3.4.1.1.1.1.3. voorste bovenste darmbeendoorn 2.3.4.1.1.1.1.4. voorste onderste darmbeendoorn 2.3.4.1.1.1.2. zitbeen/os ischii 2.3.4.1.1.1.2.1. zitbeenknobbel 2.3.4.1.1.1.3. schaambeen/os pubis 2.3.4.1.1.2. heiligbeen 2.3.4.1.1.3. staartbeen 2.3.4.1.2. been 2.3.4.1.2.1. dijbeen/os femur 2.3.4.1.2.1.1. dijbeenkop/caput femoris 2.3.4.1.2.1.2. dijbeenhals/collum femoris 2.3.4.1.2.1.3. dijbeenlichaam/corpus femoris 2.3.4.1.2.1.4. grote draaier 2.3.4.1.2.1.5. kleine draaier 2.3.4.1.2.1.6. x-vormige ruwe lijn 2.3.4.1.2.1.7. binnenstedijbeenknobbel 2.3.4.1.2.1.8. buitenste dijbeenknobbel 2.3.4.1.2.1.9. binnenste dijbeenknokkel 2.3.4.1.2.1.10. buitenste dijbeenknokkel 2.3.4.1.2.1.11. kniekuilvlakte 2.3.4.1.2.1.12. knieschijfvlakte 2.3.4.1.2.1.13. groeve dijbeenknokkels 2.3.4.1.2.2. kuitbeen 2.3.4.1.2.2.1. kuitbeenhoofd 2.3.4.1.2.2.2. buitenenkel/malleolus lateralis 2.3.4.1.2.3. scheenbeen 2.3.4.1.2.3.1. binnenste scheenbeenknokkel 2.3.4.1.2.3.2. buitenste scheenbeenknokkel 2.3.4.1.2.3.3. tussenknokkelverhevenheid 2.3.4.1.2.3.4. scheenbeenknobbel 2.3.4.1.2.3.5. binnenste scheenbeenvlakte

17 2.3.4.1.2.3.6. buitenste scheenbeenvlakte 2.3.4.1.2.3.7. achterste scheenbeenvlakte 2.3.4.1.2.3.8. scheenbeenkam 2.3.4.1.2.3.9. binnenste scheenbeenrand 2.3.4.1.2.3.10. tussenbeenkam 2.3.4.1.2.3.11. kuitbeeninsnijding 2.3.4.1.2.3.12. binnenenkel/malleolus medialis 2.3.4.1.2.4. knieschijf 2.3.4.1.3. voet/pes 2.3.4.1.3.1. voetwortel/tarsus 2.3.4.1.3.1.1. voetwortelbeenderen 2.3.4.1.3.1.1.1. sprongbeen/talus 2.3.4.1.3.1.1.1.1. gewrichtsvlak/trochlea-tali 2.3.4.1.3.1.1.1.2. sprongbeenhoofd 2.3.4.1.3.1.1.1.3. sprongbeenhals 2.3.4.1.3.1.1.1.4. sprongbeenlichaam 2.3.4.1.3.1.1.1.5. tussengewrichtsgroeve/sulcus tali 2.3.4.1.3.1.1.1.6. sprongbeensleuf 2.3.4.1.3.1.1.2. hielbeen/calcaneus 2.3.4.1.3.1.1.2.1. laterale hielbeenuitsteeksel 2.3.4.1.3.1.1.2.2. hielbeenuitsteeksel/tuber calcanei 2.3.4.1.3.1.1.2.3. tafelvormig uitsteeksel/sustentaculumtali 2.3.4.1.3.1.1.2.4. tussengewrichtsgroeve 2.3.4.1.3.1.1.2.5. sprongbeen-kootbeen-hielbeengroeve/sinus tarsi 2.3.4.1.3.1.1.3. scheepvormigbeen/os naviculare 2.3.4.1.3.1.1.3.1. scheepvormigbeen uitsteeksel /tuberositas ossis navicularis 2.3.4.1.3.1.1.4. teerlingbeen/os cuboideum 2.3.4.1.3.1.1.4.1. teerlingbeensleuf 2.3.4.1.3.1.1.5. wigvormige beenderen/ossa cuneiformei/ii/iii 2.3.4.1.3.2. middenvoet/metatarsus 2.3.4.1.3.2.1. middenvoetsbeen I t/m V/ossa metatarsalia I/II/III/IV/VI 2.3.4.1.3.2.1.1. kop/caput 2.3.4.1.3.2.1.2. lichaam/corpus 2.3.4.1.3.2.1.3. basis /ossis metatarsale 2.3.4.1.3.2.1.4. uitsteeksel 5e middenvoetsbeen/tuberositas metatarsalia quinty 2.3.4.1.3.3. tenen/digiti 2.3.4.1.3.3.1. teenkootjes/phalangen 2.3.4.1.3.3.1.1. soort en aantal 2.3.4.1.3.3.2. grote teen/hallux 2.3.4.1.3.4. sesambeentjes/ossasesamoïdea 2.3.4.1.3.4.1. ligging en functie 2.3.4.1.3.5. voetbogen 2.3.4.1.3.5.1. mediale lengteboog/arcus pedis medialis/sagittaal gewelf 2.3.4.1.3.5.2. laterale lengteboog/arcus pedis lateralis/sagittaal gewelf 2.3.4.1.3.5.3. voorvoetboog/arcus pedis metatarsalis/transversaal gewelf 2.3.4.1.3.5.4. voetwortelboog/arcus pedis transversus/transversaal gewelf 2.4. functies van het skelet 2.4.1. aanhechting spieren 2.4.2. bescherming organen 2.4.2.1. schedel 2.4.2.2. borstkas 2.4.2.3. wervelkolom 2.4.2.4. bekkengordel 2.4.3. bewegen 2.4.3.1. passief bewegen 2.4.4. steun 2.4.5. vorm 2.4.6. groei 2.5. gewrichten onderste ledematen

18 2.5.1. heupgewricht/articulatio coxae 2.5.1.1. samenstellende delen 2.5.1.1.1. heupkom 2.5.1.1.2. dijbeenkop 2.5.1.2. gewrichtskapsel 2.5.1.3. ligamenten 2.5.1.3.1. darmbeen-dijbeenband 2.5.1.3.2. zitbeen-dijbeenband 2.5.1.3.3. schaambeen-dijbeenband 2.5.1.3.4. zona orbicularis 2.5.1.3.5. band van Poupart 2.5.2. kniegewricht/articulatio genus 2.5.2.1. samenstellende delen 2.5.2.1.1. dijbeen/femur 2.5.2.1.2. scheenbeen/tibia 2.5.2.2. gewrichtskapsel 2.5.2.3. ligamenten 2.5.2.3.1. voorste kruisband 2.5.2.3.2. achterste kruisband 2.5.2.3.3. dwarse knieband 2.5.2.3.4. kniekuilband 2.5.2.3.5. collaterale banden 2.5.2.3.5.1. dijbeenscheenbeenband 2.5.2.3.5.2. dijbeenkuitbeenband 2.5.2.4. knieschijf/patella 2.5.2.4.1. ligging en functie 2.5.3. enkelgewricht 2.5.3.1. bovenste spronggewricht/articulatio talo cruralis 2.5.3.1.1. samenstellende delen 2.5.3.1.1.1. scheenbeen/tibia 2.5.3.1.1.2. kuitbeen/fibula 2.5.3.1.1.3. sprongbeen/talus 2.5.3.2. onderste spronggewricht/a.subtalaris en a.talo calcaneo navicularis 2.5.3.2.1.. samenstellende delen 2.5.3.2.1.1.. sprongbeen/talus 2.5.3.2.1.2.. hielbeen/calcaneus 2.5.3.2.1.3.. scheepvormigbeen /os naviculare 2.5.3.3. gewrichtsbanden 2.5.3.3.1. mediale enkelband/ligamentum deltoïdeum 2.5.3.3.2. laterale enkelband/lig. talo-fibulare en lig. calcaneo fibulare 2.5.3.3.3. hielbeen-scheepvormigbeen band/lig. calcaneu-naviculare 2.5.3.3.4. sprongbeen-scheepvormigbeen band/lig. talo-naviculare 2.5.3.3.5. dwarse enkelband//ligamentum transversum cruris 2.5.3.3.6. kruisband/ligamentum cruciatum cruris 2.5.4. voetgewrichten 2.5.4.1. gewricht van chopart 2.5.4.1.1. samenstellende delen en fundtie 2.5.4.2. gewricht van Lisfranc 2.5.4.2.1. samenstellende delen en fundtie 2.5.4.3. metatarso-phalangeale gewrichten 2.5.4.3.1. samenstellende delen en fundtie 2.5.4.4. tussenkootjesgewrichten 2.5.4.4.1. samenstellende delen en fundtie 2.5.4.5. banden en peesbladen in de voet 2.5.4.5.1. ligging en functie 2.5.4.5.1.1. voetzool peesblad/aponeurosis plantaris 2.5.4.5.1.2. lange voetzoolband/lig. plantaris longum

19 EINDTERM 3 DE KANDIDAAT KAN IN RELATIE TOT VOETVERZORGING AANDOENINGEN HERKENNEN DIE ONTSTAAN ZIJN DOOR: * CHEMISCHE INVLOEDEN * THERMISCHE INVLOEDEN * WOEKERINGEN * ALLERGIEËN. 3.1. DOELSTELLING De kandidaat inzicht verschaffen in aandoeningen die ontstaan zijn door chemische- en thermische invloeden, in het begrip allergie als mede in de oorzaken en gevolgen die daaraan verbonden kunnen zijn en in de kenmerken van goedaardige en kwaadaardige woekeringen, zodat de kandidaat de grenzen van het werkterrein van de voetverzorging kan vaststellen indien zich in de praktijk bij een cliënt een aandoening voordoet, veroorzaakt door chemische invloeden, thermische invloeden, woekeringen of allergie, die een contraindicatie zou kunnen zijn voor behandeling door een voetverzorger. 3.2. TERMEN VAN EINDGEDRAG De kandidaat moet in staat zijn om: a. begrippen te definiëren in relatie tot voetverzorging, b. het begrip ontsteking te definiëren, diverse ontstekingsvormen te omschrijven, het verschil tussen algemene en plaatselijke uit te leggen, voorbeelden van plaatselijke ontstekingen te noemen en de kenmerken van plaatselijke ontstekingsverschijnselen te omschrijven. c. de stadia van ontsteking te omschrijven, d. een zweer/ulcus te definiêren, e. In verband met aandoeningen die ontstaan zijn door chemische invloeden e.a. aandoeningen te noemen die een chemische oorzaak hebben, e.b. kenmerken te beschrijven van aandoeningen die een chemische oorzaak hebben, f. In verband met aandoeningen die ontstaan zijn door thermische invloeden f.a. aandoeningen te noemen die een thermische oorzaak hebben, f.b. kenmerken te beschrijven van aandoeningen die een thermische oorzaak hebben, g. In verband met woekeringen g.a. de kenmerken van progressieve en regressieve celveranderingen te noemen g.b. de verschillende soorten goedaardige woekeringen te benoemen, g.c. de verschillende soorten kwaadaardige woekeringen te benoemen, g.d. de kenmerken van goedaardige-, en kwaadaardige woekeringen te noemen, g.e. aandoeningen te noemen die door woekeringen zijn ontstaan h. In verband met aandoeningen die ontstaan zijn door allergie h.a. het verschijnsel allergie te beschrijven en de factoren te noemen die bij allergie een rol spelen, h.b. voorbeelden te noemen van aandoeningen die een gevolg zijn van allegie, h.c. het verschil tussen overgevoeligheid en allergie uit te leggen

20 3.3. SAMENVATTING VAN BEGRIPSMATIGE EN FEITELIJKE KENNIS 1. begrippen in relatie tot voetverzorging (a) 1.1. hygiëne 1.1.1. algemene hygiëne 1.1.2. bedrijfshygiëne 1.1.3. persoonlijke hygiëne 1.2. hygiënische maatregelen 1.2.1. reinigen/detergeren 1.2.1.1. huishoudelijk reinigen 1.2.2. ontsmetten 1.2.3. desinfecteren 1.2.4. steriliseren 1.3. gezondheid 1.3.1. algemene gezondheid bevorderende principes 1.4. ziekte 1.4.1. ziektegeschiedenis/anamnese 1.4.2. vaststelling van een ziekte/diagnose 1.4.3. behandeling/therapie 1.4.4. prognose/genezingskans/verwachting 2. ontsteking/inflamatio 2.1. definitie 2.1.1. plaatselijke en algemene ontsteking (b) 2.1.1.1. kenmerken en onderlinge verschillen 2.1.1.1.1. plaatselijke ontsteking 2.1.1.1.1.1. steriele ontsteking 2.1.1.1.1.2. bacteriële ontsteking 2.1.1.1.1.3. chemische ontsteking 2.1.1.1.2. kenmerken van plaatselijke ontstekingsverschijnselen 2.1.1.1.2.1. roodheid/rubor 2.1.1.1.2.2. warmte/calor 2.1.1.1.2.3. zwelling/tumor 2.1.1.1.2.4. pijn/dolor 2.1.1.1.2.5. gestoorde functie/functio laesa 2.1.1.1.3. algemene ontsteking 2.1.1.1.3.1. kenmerken 2.1.2. stadia van ontsteking (c) 2.1.2.1. kenmerken van diverse stadia 2.1.2.1.1. infiltraat 2.1.2.1.2. abces 2.1.2.1.3. perforatie 2.1.2.2. definitie en kenmerken van ontstekingen 2.1.2.2.1. lymfvatontsteking/lymfangitis 2.1.2.2.2. lymfklierontsteking/lymfadenitis 2.1.2.2.3. bloedvergiftiging/sepsis 2.1.3. zweer/ulcus (d) 2.1.3.1. definitie en kenmerken 2.1.4. ontstekingsvormen (b) 2.1.4.1. voorbeelden, kenmerken en eventuele oorzaken 2.1.4.1.1. pijpzweer/fistel 2.1.4.1.2 acute onderhuidse bindweefsel ontsteking/flegmone. 2.1.4.1.3. negenoog/karbunkel 2.1.4.1.4. steenpuist/furunkel

21 2.1.4.1.5. ontstoken haarzakje/folliculitis 2.1.4.1.6. ontstoken zweetklier/hydradenitis 2.1.4.1.7. bursitis/slijmbeursontsteking 3. aandoeningen door chemische invloeden (e-ea) 3.1. aandoeningen door chemische invloeden (e-ea) 3.1.1. voorbeelden en kenmerken (e-eb) 3.1.1.1. verbranding 3.1.1.1.1. zuren 3.1.1.1.2. logen 3.1.1.2. bevriezing 4. aandoeningen door thermische invloeden (f-fa) 4.1. aandoeningen door thermische invloeden (f-ea) 4.1.1 voorbeelden en kenmerken van de drie gradaties (f-fb) 4.1.1.1. verbranding 4.1.1.1.1 röntgenstraling 4.1.1.2. bevriezing 5. woekeringen (g) 5.1. woekeringen (g) 5.1.1. celveranderingen (ga) 5.1.1.1. progressieve celveranderingen 5.1.1.1.1. voorbeelden en kenmerken 5.1.1.1.1.1. reparatie 5.1.1.1.1.2. regeneratie 5.1.1.1.1.3. restauratie 5.1.1.1.1.4. hypertrofie 5.1.1.2. regressieve celveranderingen 5.1.1.2.1. voorbeelden en kenmerken 5.1.1.2.1.1. atrofie 5.1.1.2.1.2. dystrofie 5.1.1.2.1.3. degeneratie 5.1.1.2.1.4.. necrose 5.1.2. goedaardige woekeringen/goedaardige tumoren/beligne tumoren (gb)(ge) 5.1.2.1. voorbeelden en eventuele oorzaken (gc) 5.1.2.1.1. bindweefselgezwel/fibroom 5.1.2.1.2. littekengezwel/keloïd 5.1.2.1.3. vetweefselgezwel/lipoom 5.1.2.1.4. weekhuidgezwel/molluscum 5.1.2.1.5. epitheelgezwel/wrat/verruca 5.1.2.2. kenmerken van goedaardige woekeringen (gd) 5.1.2.2.1. expansieve groei 5.1.2.2.2. inkapseling 5.1.3. kwaadaardige woekeringen/kwaadaardige tumoren/maligne tumoren (gb)(ge) 5.1.3.1. voorbeelden en eventuele oorzaken (gc) 5.1.3.1.1. epitheelweefselgezwel/carcinoom 5.1.3.1.2. pigmentgezwel/melanoom 5.1.3.1.3. steunweefselgezwel/sarcoom 5.1.3.1.3.1. beenweefselgezwel/osteosarcoom 5.1.3.2. kenmerken van kwaadaardige woekeringen (gd) 5.1.3.2.1. infiltratieve groei 5.1.3.2.2. metastasering

22 6. allergie (h) 6.1. allergie (h) 6.1.1. definitie (ha) 6.1.1.1. inwendige allergie veroorzakende factoren 6.1.1.1.1. antigenen 6.1.1.1.2. allergenen 6.1.1.2. uitwendige allergie veroorzakende factoren 6.1.1.2.1. allergenen 6.1.2. voorbeelden van allergische aandoeningen (hb) 6.1.2.1. kenmerken 6.1.2.1.1. Berlock dermatitis 6.1.2.1.2. eczeem 6.1.2.1.3. galbulten/netelroos/urticaria 6.1.2.1.4. Quincke s oedeem 6.1.3 overgevoeligheid (hc) 6.1.3.1. verschilpunten met allergie 6.1.3.2. voorbeelden en kenmerken van overgevoeligheidsreacties 6.1.3.2.1. overgevoeligheid voor voedingsstoffen 6.1.3.2.2. overgevoeligheid voor stralen 6.1.3.2.3. overgevoeligheid voor chemische stoffen 6.1.3.2.4. overgevoeligheid voor plantaardige stoffen

23 EINDTERM 5 DE KANDIDAAT KAN IN RELATIE TOT VOETVERZORGING AANDOENINGEN OMSCHRIJVEN DIE ONTSTAAN ZIJN DOOR: * MECHANISCHE INVLOEDEN * MICRO-ORGANISMEN 5.1. DOELSTELLING De kandidaat inzicht verschaffen in aandoeningen die ontstaan zijn door mechanische invloeden en door micro-organismen, zodat de kandidaat de grenzen van het werkterrein van de voetverzorging kan vaststellen indien zich in de praktijk bij een cliënt een aandoening voordoet, veroorzaakt door mechanische invloeden of door micro-organismen, die een contra-indicatie zou kunnen zijn voor behandeling door een voetverzorger. 5.2. TERMEN VAN EINDGEDRAG De kandidaat moet in staat zijn om: In verband met aandoeningen die ontstaan zijn door mechanische invloeden en door micro-organismen a. aandoeningen te noemen die een mechanische oorzaak hebben, b. kenmerken te beschrijven van aandoeningen die een mechanische oorzaak hebben, c. begrippen te definiëren en begrippen te noemen verband houdend met aandoeningen, die door micro-organismen worden veroorzaakt, d. pathogene micro-organismen te noemen, e. aandoeningen en ziektes te noemen die veroorzaakt zijn door virussen/vira, f. de wegen te benoemen waarlangs besmetting kan plaatsvinden. 5.3. SAMENVATTING VAN BEGRIPSMATIGE EN FEITELIJKE KENNIS 1. aandoeningen die ontstaan zijn door mechanische invloeden (a) 1.1. letsel/trauma 1.1.1. voorbeelden en kenmerken (b) 1.1.2. vestimentaire oorzaken voor aandoeningen aan de voet 1.1.2.1. voorbeelden en kenmerken 2. aandoeningen die ontstaan zijn door microorganismen (c) 2.1. begrippen verband houdend met door micro-organismen veroorzaakte aandoeningen 2.1.1. besmetting 2.1.1.1. infectie 2.1.1.1.1. invasie 2.1.1.1.2. incubatietijd 2.1.1.1.3. immuniteit 2.1.1.1.4. immunisatie 2.1.1.1.4.1. actieve immunisatie 2.1.1.1.4.1.1. voorbeelden 2.1.1.1.4.2. passieve immunisatie 2.1.1.1.4.2.1. voorbeelden 2.1.2. a-pathogeniteit 2.1.2.1. definitie en voorbeelden 2.1.2.1.1. symbiose 2.1.2.1.2. commensalisme 2.1.3. pathogeniteit.

24 2.1.3.1. definitie en kenmerken 2.1.3.1.1. toxinen 2.1.3.1.2. anti-toxinen/allergenen 2.1.3.1.3. parasitisme 2.1.4. besmettingswegen (f) 2.1.4.1. aërogeen 2.1.4.2. dermatogeen 2.1.4.3. enterogeen 2.2. pathogene/ziekte verwekkende micro-organismen (d) 2.2.1. voorbeelden 2.2.1.1. bacteriën 2.2.1.1.1. bolvormige bacteriën/coccen 2.2.1.1.1.1. streptococcen 2.2.1.1.1.2. stafylococcen 2.2.1.1.1.3. gococcen 2.2.1.1.2. staafvormige bacteriën/bacillen 2.2.1.1.3. spiraalvormige bacteriën/spirillen 2.2.1.2. protozoa 2.2.1.3. virussen/vira (e) 2.2.1.3.1. voetwratten/verrucae vulgaris plantae pedis 2.2.1.3.2. jeugdwratten/verrucae juvenilis 2.2.1.3.3. hepatitis B 2.2.1.3.4. aids 2.2.1.4. schimmels/mycosis 2.2.1.4.1. gistcellen 2.2.1.4.1.1. candida 2.2.1.4.2. dermatofyten 2.2.1.4.2.1. dermatofytose/huidschimmel

25 EINDTERM 6 DE KANDIDAAT KAN IN RELATIE TOT VOETVERZORGING AANDOENINGEN HERKENNEN VAN: * HET ZENUWSTELSEL. 6.1. DOELSTELLING De kandidaat inzicht verschaffen in neurogene aandoeningen, zodat de kandidaat in relatie tot voetverzorging de effecten van aandoeningen aan het zenuwstelsel kan noemen en begrijpen indien in de praktijk een cliënt, die aan een neurogene aandoening lijdt, hem informeert over zijn of haar aandoening. 6.2. TERMEN VAN EINDGEDRAG De kandidaat moet in staat zijn om: a. aandoeningen van het zenuwstelsel te herkennen, b. begrippen te definiëren en begrippen te noemen verband houdend met neurogene aandoeningen, c. kenmerken en effecten te beschrijven van neurogene aandoeningen. 6.3. SAMENVATTING VAN BEGRIPSMATIGE EN FEITELIJKE KENNIS 1. aandoeningen aan het zenuwstelsel 1.1. verlamming (a) 1.1.1. totale verlamming/paralyse (b) 1.1.1.1. kenmerken en effecten (c) 1.1.2. gedeeltelijke verlamming/parese (b) 1.1.2.1. kenmerken en effecten (c) 1.1.2.2. kinderverlamming/poliomyelitis 1.1.3. spastische verlamming (b) 1.1.3.1. kenmerken en effecten (c) 1.1.4. slappe verlamming (b) 1.1.4.1. kenmerken en effecten (c) 1.2. zenuwpijnen/neuralgie (a) 1.2.1. zenuwpijnen door druk of afknelling zenuwen 1.2.1.1. Mortonse neuralgie (b) 1.2.1.1.1. kenmerken en effecten (c) 1.2.2. zenuwoverprikkeling 1.2.2.1. ischias (b) 1.2.2.1.1. kenmerken en effecten (c) 1.3. zenuwontsteking/neuritis (b) 1.3.1. kenmerken en effecten (c) 1.4. epilepsie (b) 1.4.1. kenmerken en effecten (c) 1.5. Multiple Sclerose (b) 1.5.1. kenmerken en effecten (c) 1.6. ziekte van Parkinson (b) 1.6.1. kenmerken en effecten (c)

26 EINDTERM 7 DE KANDIDAAT KAN IN RELATIE TOT VOETVERZORGING AANDOENINGEN OMSCHRIJVEN VAN: * DE HUID INCLUSIEF NAGELS, ZWEET- EN TALGKLIEREN) * HET CIRCULATIESYSTEEM EN HET BLOED * DE STOFWISSELING EN DE UITSCHEIDING * HET PASSIEVE BEWEGINGSAPPARAAT: DE GEWRICHTEN EN DE BEENDEREN VANAF DE ONDERSTE EXTREMITEITEN. 7.1. DOELSTELLING De kandidaat inzicht verschaffen in aandoeningen de huid, inclusief nagels, zweet- en talgklieren, het circulatiesysteem en het bloed, de stofwisseling en de uitscheiding, zodat de kandidaat de grenzen van het werkterrein van de voetverzorging kan vaststellen indien zich in de praktijk bij een cliënt een aandoening aan één van deze stelsels voordoet die een contra-indicatie zou kunnen zijn voor een voet behandeling, of waarmee om andere redenen rekening moet worden gehouden; bovendien stelt inzicht in aandoeningen, die berusten op het disfunctioneren van één van deze stelsels de kandidaat in staat in relatie tot voetverzorging de effecten van deze aandoeningen te begrijpen indien in de praktijk een cliënt, hem informeert over een bepaalde aandoening. 7.2. TERMEN VAN EINDGEDRAG De kandidaat moet in staat zijn om: a. ten aanzien van aandoeningen aan de huid, nagels, zweet- en talgklieren a.a. in relatie tot voetverzorging aandoeningen aan de huid, nagels, talg- en zweetklieren te noemen, a.b. de in relatie tot voetverzorging aan de huid, nagels, zweet- en talgklieren voorkomende aandoeningen te definiëren, te herkennen en te beoordelen of een aandoening een contra-indicatie voor een voet behandeling is, een cliënt te adviseren en indien nodig naar een medicus te verwijzen, a.c. oorzaken, kenmerken en gevolgen van aandoeningen aan de huid, nagels, talg en zweetklieren m afwijkingen te omschrijven, b. ten aanzien van aandoeningen aan het circulatiesysteem en het bloed b.a. in relatie tot voetverzorging aandoeningen aan het circulatiesysteem en het bloed te noemen en te beoordelen of een aandoening een contra-indicatie voor een voet behandeling is, b.b. de kenmerken en de gevolgen van aandoeningen aan het slagaderlijke/arterieel systeem te omschrijven, b.c. de kenmerken en de gevolgen van aandoeningen aan het aderlijke/veneus systeem te omschrijven, b.d. de kenmerken en gevolgen van oedeem te omschrijven, b.e. de kenmerken en de gevolgen van aandoeningen aan het hart te omschrijven. b.f. de kenmerken en de gevolgen van aandoeningen aan het bloed te omschrijven c. ten aanzien van stofwisselingsaandoeningen en uitscheidingsaandoeningen, c.a. in relatie tot voetverzorging stofwisselings- en uitscheidingsaandoeningen te noemen en te beoordelen of een aandoening een contra-indicatie voor een voet behandeling is, c.b. stofwisselings- en uitscheidingsaandoeningen te omschrijven, c.c. met betrekking tot suikerziekte/diabetes mellitus de complicaties en specifieke adviezen te noemen, c.d. kenmerken en effecten van jicht/artritis te omschrijven

27 7.3. SAMENVATTING VAN BEGRIPSMATIGE EN FEITELIJKE KENNIS 1. aandoeningen aan de huid, nagels, zweet- en talgklieren (a) 1.1. aandoeningen aan de huid (aa-ab-ac) 1.1.1. netelroos/urticaria 1.1.1.1. oorzaak 1.1.2. eczeem 1.1.2.1. soorten en oorzaken 1.1.2.1.1 nat eczeem 1.1.2.1.2. droog eczeem 1.1.3. schimmelinfecties/mycosis 1.1.3.1. gistcellen 1.1.3.1.1. candida 1.1.3.2. dermatofyten 1.1.3.2.1. dermatofytose/huidschimmel 1.1.4. verhoorningsafwijkingen 1.1.4.1. soorten en oorzaken 1.1.4.1.1. psoriasis 1.1.4.1.2. hoornlaag afwijking 1.1.4.1.2.1. schilferende huid 1.1.4.1.3. eelt/callus 1.1.4.1.3.1. fysiologisch eelt 1.1.4.1.3.2. pathologisch eelt/hyhperkeratosis 1.1.4.1.3.2.1. oorzaken 1.1.4.1.3.2.2. invloed van localisatie 1.1.4.1.3.3. likdoorn/clavus. 1.1.4.1.3.3.1. harde, gewone of verheven likdoorn 1.1.4.1.3.3.2. zaadlikdoorn 1.1.4.1.3.3.3. weke likdoorn/clavus mollus. 1.1.4.1.3.3.4. vaatlikdoorn/vasculaire likdoorn. 1.1.4.1.3.3.5. zenuw-vaatlikdoorn/neuro-vasculaire likdoorn. 1.1.4.1.3.3.6. zenuwlikdoorn/neuro-clavus 1.1.5. kloven/ragaden 1.1.6. blaren 1.1.7. oorzaken van huidaandoeningen 1.1.7.1. exogene oorzaken 1.1.7.1.1. voorbeelden 1.1.7.2. endogene oorzaken 1.1.7.2.1. voorbeelden 1.1.7.3. allergische oorzaken 1.1.7.3.1. voorbeelden 1.1.7.4. erfelijke oorzaken 1.1.7.4.1. voorbeelden 1.2. aandoeningen aan de nagels (aa-ab-ac) 1.2.1. hypertrofische nagels 1.2.1.1. hoornnagel/onychausis 1.2.1.2. ramshoornnagel/onychogryphosis 1.2.1.3. kalknagel/unguis callosus 1.2.1.4 schimmelnagel/onychomycosis 1.2.2. ingroeiende nagel/pseudo unguis incarnatus. 1.2.3. ingegroeide nagel/unguis incarnatus 1.2.4. stootnagel/unguis pulsus 1.2.5. losgelaten nagel/onycholysis/onychomadesis 1.2.6. tunnelnagel/unguis tegularis 1.2.7. lepeltjes nagel/koilonychia 1.2.8. gespleten nagel/onychorhexis/onychoschisis

28 1.2.9. leukonychia 1.2.10. psoriasisnagel/onychopsoriasis 1.2.11. dwangnagel 1.2.12. blauwe nagel/subunguinaal haematoom 1.2.13. subunguinaal haematoom 1.2.14. exostosis subunguinalis 1.2.15. ontstekingsvormen van de nagel 1.2.15.1. paronychia 1.2.15.2. onychia 1.2.15.3. panaritium 1.2.15.3.1. weke delen panaritium 1.2.15.3.2. peesschede panaritium 1.2.15.3.3. fijt/bot panaritium 1.3. aandoeningen aan de zweetklieren (aa-ab-ac) 1.3.1. anhydrosis 1.3.2. hypohydrosis 1.3.3. hyperhydrosis 1.3.4. bromhydrosis 1.4. aandoeningen aan de talgklieren (aa-ab-ac) 1.4.1. seborrhoe 1.4.2. sebostase 2. aandoeningen aan het circulatiesysteem en het bloed) (ba) 2.1. kenmerken en gevolgen van aandoeningen aan het slagaderlijk/arterieel systeem (bb) 2.1.1. arteriosclerose 2.1.1.1. etalageziekte/claudicatio intermittens 2.1.1.2. herseninfarct 2.1.1.3. hersenbloeding/apoplexie 2.1.2 ulcus 2.1.2.1. arterieel ulcus 2.1.2.2. traumatisch ulcus 2.1.3. necrose 2.1.3.1. gangreen 2.1.4. winteraandoening/perniosis 2.1.5. penselen 2.2. kenmerken en gevolgen van aandoeningen aan het aderlijk/veneus systeem (bc) 2.2.1. trombose 2.2.1.1. embolie 2.2.2. aderontsteking/flebitis 2.2.3. spataders/varices 2.2.3.1. primaire spataders 2.2.3.2. secundaire spataders 2.2.3.3. blow-out. 2.2.4. veneus ulcus/ulcus cruris varicosum 2.2.5. berkenrijs/bezemrijs 2.3. kenmerken en gevolgen van oedeem (bd) 2.3.1. lymf-oedeem 2.3.2. stuwingsoedeem 2.4. kenmerken en gevolgen van aandoeningen aan het hart (be) 2.4.1. hartinfarct 2.4.2. decompensatio cordis 2.4.3. angina pectoris 2.5. kenmerken en gevolgen vaan aandoeningen van het bloed (bf) 2.5.1. bloedarmoede/anaemie 2.5.2. leukemie 2.5.3. bloederziekte/haemofilie

29 3. kenmerken en effecten van stofwisselings- en uitscheidingsaandoeningen (ca) 3.1. suikerziekte/diabetes mellitus (cb) 3.1.1. complicaties van suikerziekte/diabetes mellitus (cc) 3.1.1.1. neurologische afwijkingen 3.1.1.2. slechte doorbloeding 3.1.1.2.1 slechte wondgenezing 3.1.1.2.2. necrose 3.1.2. specifieke adviezen,met betrekking tot suikerziekte 3.2. jicht/artritis urica (cb) 3.2.1. kenmerken en effecten (cd) 3.2.1.1. pootje/podagra.