Samenvatting Biologie Doelstellingen Blok 5: Seksualiteit en voortplanting Samenvatting door A. 2299 woorden 10 september 2013 5,4 5 keer beoordeeld Vak Biologie 1- Je moet voorbeelden kunnen noemen en herkennen van aseksuele (ongeslachtelijke) en seksuele (geslachtelijke) voortplanting. Je moet kunnen uitleggen welke invloed natuurlijke selectie (evolutietheorie) op deze vormen van voortplanting uitoefent. Aseksuele voortplanting: geen voorbereidend gedrag. Nakomelingen zijn genetisch identiek aan de ouder (kloon). Geen partner. Voordelen van aseksuele voortplanting: Aantal individuen van een soort neemt snel toe, want er is maar één ouder nodig. Grotere overlevingskans. Als de ouder erfelijke eigenschappen heeft die voordeling zijn in zijn leefmilieu, dan hebben de nakomelingen dezelfde eigenschappen. Nadelen van aseksuele voortplanting: Omdat alle nakomelingen dezelfde eigenschappen hebben, ondervinden ze allemaal evenveel last van ongunstige veranderingen in dat milieu. Hierdoor kunnen ze allemaal in één keer sterven. Het wel mogelijk dat de organismen veranderen of evolueren. Types aseksuele voortplanting: Splijten. Sterk herstellingsvermogen: afgebroken stuk kan uitgroeien tot een volledig individu.voorbeeld: koralen, zeesterren en platwormen. Knopvorming. Uit een celgroep aan een volwassen individu ontwikkelt zich een nieuw individu splitst zich af als het groot genoeg is. Voorbeeld: sponzen, poliepen en kwallen. Insnoering. Lichaam deelt zich in twee stukken; ieder deel groeit uit tot een compleet individu. Voorbeeld: platwormen. Parthenogenese. Onbevruchte eieren groeien uit tot nieuwe individuen Voorbeeld: bladluizen, wandelende takken, pekelkreeftjes, bijen. Seksuele voortplanting: elke nakomeling is uniek. Er is voorbereidend gedrag. Wel een partner. Doordat iedere nakomeling een andere allelenmix van beide ouders heeft gekregen zijn alle nakomelingen uniek. Door variatie aan allelen (erfelijke eigenschappen) binnen een soort maakt dat het ene individu beter in staat is om te overleven dat het andere individu. De organismen die zich het best aanpassen, hebben de grootste overlevingskansen en zullen veel nakomelingen produceren. De organismen met minder goede eigenschappen zullen niet overleven. Dit proces noem je natuurlijke Pagina 1 van 6
selectie en zorgt voor ontwikkeling van soorten (slechte eigenschappen worden uit de soort gefilterd). Voordelen van seksuele voortplanting: Hoe meer erfelijke verschillen tussen soortgenoten, hoe groter de kans dat enkele van de nakomelingen overleven wanneer de leefomstandigheden veranderen. Nadelen van seksuele voortplanting: Twee partners nodig. Kost tijd en moeite. -2- Je moet aan de hand van voorbeelden kunnen herkennen op welke wijzen allerlei (seksuele) omgangsvormen bij diersoorten verschillende belangen kunnen dienen. Egoïsme: Het belang van een soort staat niet voorop, maar het belang van jezelf. Voorbeeld: mannetjesleeuw bijt welpjes dood, zodat hij zijn eigen genen kan doorgeven. Partnerkeuze (seksuele selectie): Vaak is de paartijd de enige tijd dat dieren elkaars pad kruisen. Mannetjes proberen indruk te maken op de vrouwtjes door geluiden, kleuren en gedrag. Vrouwtjes doen dit door middel van geuren. Vaak concurreren de mannetjes eerst met elkaar. Paring: Bij dieren staat dit moment van tevoren vast (bepaalde tijd van het jaar). Vaak nemen mannetjes het initiatief. Er zijn vaak rituelen die voorafgaan aan de paring. Broedzorg: Vogels, veel insecten en reptielen leggen eieren. Hiermee heb je nog geen nakomelingen. Dieren broeden de eieren uit en de broedzorg gaat door tot de jongen zichzelf kunnen redden. Polygamie: mannetjes hebben meerdere vrouwtjes. Monogamie: mannetjes hebben één vrouwtje. Soms wordt er overspel gepleegd. Soms speelt seksueel gedrag een rol om sociale spanningen te verminderen groepsbelangen. -3- Je moet primaire en secundaire geslachtskenmerken van elkaar kunnen onderscheiden. Je moet kunnen aangeven welke factoren een rol kunnen spelen bij seksuele voorkeur bij mensen. Primaire geslachtskenmerken zijn de geslachtskenmerken die al bij de geboorte aanwezig zijn, zoals de (weliswaar niet helemaal ontwikkelde) geslachtsorganen. Op een leeftijd van 10 à 12 jaar verandert een lichaam onder invloed van (geslachts)hormonen en ontstaan de secundaire geslachtskenmerken. Geslachtshormonen hebben invloed op de hersenontwikkeling, maar ook sociale en culturele factoren. Drugs en medicijnen hebben ook invloed. Mensen verschillen in seksuele voorkeur (bijv. homo- en heteroseksualiteit). Sommige verschillen worden bepaald door erfelijke aanleg, andere berusten op omgevingsfactoren (normen en waarden). Door gedrag ontdekken baby s lichamelijke verschillen met de andere sekse. Later krijg je met regels te maken: hoe vindt je omgeving dat je moet omgaan met je gevoelens. Dit pakket zijn normen en waarden. Heteroseksualiteit is in onze omgeving de norm, dus een seksuele relatie met het andere geslacht. Maar sommigen willen een relatie met hetzelfde geslacht: homoseksualiteit. Over hetero- en homoseksualiteit zijn verschillende ideeën. De een zegt dat het door de hormonen komt of aan de genen (erfelijke aanleg). Of ligt de oorzaak in de hersenen, of ligt het aan de Pagina 2 van 6
culturele en psychosociale factoren (cultuur/ normen en waarden). -4- Je moet aan de hand van voorbeelden onderscheid kunnen maken tussen intimiteit en seksualiteit. Je moet aan de hand van voorbeelden de invloed van religie en cultuur op seksualiteit kunnen toelichten. Intimiteit kun je voelen als je dichtbij iemand bent, iedereen heeft die gevoelens. Intimiteit kun je uiten door met elkaar te vrijen, dan is er sprake van seksualiteit. Biologisch gezien zou de mens polygaam zijn, dit betekend dat je meer dan één partner hebt. In sommige culturen komt dit voor, maar in de Westerse landen is monogamie de norm (één partner). Het denken en omgaan met seksualiteit wordt ook sterk beïnvloed door de heersende normen en waarden, deze kunnen per religie en cultuur verschillen. Sommige mensen worden besneden, dit heeft te maken met de regels en rituelen van het geloof dat je hebt. Ook in de media speelt seks een steeds grote rol -7- Je moet de bouw, de ligging en de functies van de geslachtsorganen van man en vrouw aan de hand van afbeeldingen kunnen benoemen. V: schaamlippen, clitoris, zwellichamen, vagina, maagdenvlies, baarmoeder, eileiders, eierstokken. M: penis (zwellichamen), zaadleider, zaadblaasjes, prostaat, bijbal, zaadbuisjes, zaadballen, balzak. Temperatuurregulatie: temperatuur aanpassing aan de normale toestand. Zie BINAS 86-8- Je moet de ontwikkelingsstadia van het menselijk embryo in chronologische volgorde kunnen herkennen en benoemen en de functies kunnen vermelden. Een eicel die vrijkomt, is omringd door follikelcellen uit de eierstok. Een aantal zaadcellen dringt door deze cellen heen. Een zaadcel hecht zich vast aan de eischil en geeft enzymen af waardoor de eischil terplekke afbreekt. De membranen van eicel en zaadcel versmelten. De kern van de zaadcel dringt binnen in het grondplasma van de eicel. Bij de eerste deling van een bevruchte eicel (zygote), worden de cellen niet groter, we spreken daarom van klievingsdelingen. Morula: stadium in de embryonale ontwikkeling, waarbij het embryo bestaat uit een klompje cellen. Als de bevruchte cel in de baarmoeder is aangekomen, bestaat het klompje uit ong. 100 cellen. Een of twee dagen later nestelt het zich in het baarmoederslijmvlies. Inmiddels hebben de cellen een rangschikking ondergaan: er is een (blastula)holte met een buitenste omhulsel van cellen, de trofoblast. Daarbinnen zit een laag cellen die we de kiemschijf noemen. De cellen in de kiemschijf delen en er ontstaan twee holten gevuld met vocht: amnionholte en het dooierblaasje. In de baarmoeder bevindt zich rond het vruchtwater een vruchtzak. Deze vruchtzak bestaat uit een dun binnenste vlies, het amnion, en een dikker buitenste vlies, het chorion. De trofoblast produceert verschillende stoffen, waaronder ook het hormoon HCG. Als een vrouw zwanger is, bevat haar urine HCG; daardoor geeft zwangerschapstest geeft dan een positieve uitslag. De trofoblast vormt uitstulpingen: vlokken die tussen de cellen van het baarmoederslijmvlies ingroeien. De vlokken nemen voedingsstoffen en zuurstof op uit het bloed in de bloedvaten van de baarmoederwand en geven koolstofdioxide en andere afvalstoffen terug aan het bloed van de moeder. Tussen trofoblast en kiemschijf ontstaat Pagina 3 van 6
een hechtsteel. Hierdoor vindt transport van stoffen tussen trofoblast en kiemschijf plaats. Uit de cellen van de kiemschijf tussen dooierblaasje en amnionholte vormt zich het embryo. Na ongeveer drie werken in het bloedvatenstelsel van het embryo gevormd. Een deel van de bloedvaten groeit door de hechtsteel naar buiten: de navelstreng. De navelsteng bevat twee slagaders en één ader. De ader voert voedingsstoffen en zuurstof aan vanuit de placenta. In de navelstrengslagaders is het bloed rijk aan koolstofdioxide en andere afvalstoffen. Na acht weken zijn alle organen aangelegd, het embryo heet nu foetus. Via de placenta wisselen foetus en moeder stoffen uit. -9- Voor de aanmaak van gameten moet je het proces van meiose kunnen uitleggen. De wijze waarop zaadcellen en eicellen worden gevormd moet je kunnen vertellen. Geslachtscellen (gameten) van de mens hebben 23 verschillende chromosomen. Zon aantal noem je haploïd. Door bevruchting ontstaat een diploïd aantal (2x23). Rond de achtste week delen bij een vrouwelijk embryo de kiemcellen in de ovaria zich door mitose. Hierdoor ontstaan een paar miljoen oögonia, een groot deel sterft daarna af. De resterende oögonia beginnen nog voor de geboorte aan de meiose. Ze heten dan oöcyten en worden omgeven door follikelcellen. Bij de meiose I gaan de chromosomen van elk paar chromosomen uit elkaar. Bij de meiose II gaan de chromatiden van elk chromosoom uit elkaar. Het DNA verdubbelt zich vlak voor de deling begint. Na meiose I volgt een ongelijke deling; één cel behoudt vrijwel al het grondplasma, de andere vormt het poollichaampje, dat meestal afsterft. Bij jongens begint de meiose pas met de puberteit, dit gebeurt in de testes. De kiemcellen, spermatogonia, in de wanden van de zaadbuisjes delen voortdurend (mitose). Elke deling levert een spermatocyt en een nieuwe spermatogonium op. Vervolgens differentiëren de cellen zich tot zaadcellen, hierbij krijgen ze een staart. Vanuit de zaadbuisjes vervoeren trilharen de zaadcellen naar de bijbal waar ze verder rijpen en worden opgeslagen. Hierna worden de zaadcellen naar de zaadleider gestuwd. Pas in het lichaam van de vrouw kunnen de zaadcellen zelf bewegen. Zaadcellen vormen ongeveer 10% van het sperma, de andere 90% is zaadvocht dat de zaadblaasjes en de prostaat hebben toegevoegd. -10- Je moet beknopt kunnen beschrijven op welke wijzen signaalstoffen en hormonen de menstruatiecyclus, de zwangerschap en de geboorte beïnvloeden en hoe ze de secundaire geslachtskenmerken bij jongens en meisjes beïnvloeden. De hypothalamus geeft via zenuwbanen hormonen aan het bloed af. Via korte bloedvaten komen ze in de hypofyse. De hypofyse reageert daarop door de hormonen FSH (follikel stimulerend hormoon) en LH (luteïniserend hormoon) aan het bloed af te geven. Bepaalde cellen van de geslachtsorganen reageren op deze hormonen: ze maken gameten of gaan zelf hormonen afgeven. Bij jongens stimuleert FSH de productie van zaadcellen, LH stimuleert de afgifte van testosteron. Dit zorgt voor de secundaire geslachtskenmerken. Menstruatiecyclus Pagina 4 van 6
5 tot 12 follikels ontwikkelen zich onder invloed van FSH. Ze maken hormonen: oestrogenen. Eén follikel ontwikkelt zich volledig: een follikel met een hoge oestrogenenproductie. Die oestrogenen komen in het bloed en remmen de FSH-productie in de hypofyse. Hierdoor stopt de ontwikkeling van de andere follikels. De oestrogenen bevorderen ook de groei van een nieuw baarmoederslijmvlies. Rond de dertiende dag van de cyclus stimuleert de grote hoeveelheid oestrogenen de productie van LH. De plotselinge toename van LH veroorzaakt de voltooiing van meiose I en de eisprong. De eicel barst uit de rijpe follikel, komt vrij en moet binnen 24 uur bevrucht worden, anders sterft het af. De achterblijvende follikel neemt veel vetachtige stoffen op waardoor het een gele kleur krijgt. Het heet nu het geel lichaam. Naast oestrogenen gaat het geel lichaam grote hoeveelheden progesteron vormen. Dit hormoon remt de FSH- en LH-productie en stimuleert verdere uitgroei van het baarmoederslijmvlies. Zolang het geel lichaam functioneert, ontwikkelen er zich geen nieuwe follikels meer. Als de eicel niet bevrucht is, degenereert het geel lichaam na ong. 10 dagen. De vorming van progesteron en oestrogeen stopt en de hoeveelheden van deze hormonen in het bloed nemen snel af. Dat heeft twee gevolgen, namelijk: Een deel van het baarmoederslijmvlies laat los door een laag progesterongehalte in het bloed De FSH-productie komt weer op gang Zwangerschap Zodra het klompje cellen is ingenesteld, produceren cellen van de trofoblast het hormoon HCG. Dit hormoon komt via de placenta in het moederlijk bloed. Effecten van HCG op het lichaam van de moeder zijn (zwangerschapskenmerken): Het geel lichaam blijft in stand en blijft progesteron maken waardoor een nieuwe menstruatie uitblijft. De vorming van FSH en LH blijven door progesteron geremd. Daardoor komen tijdens de zwangerschap geen nieuwe follikels tot rijping. Een miskraam kan voorkomen bij te weinig HCG. De productie van HCG neemt na ongeveer 3 maanden af, waardoor het geel lichaam degenereert. Geboorte Na 9 maanden gaat de foetus hormonen afgeven, foetushormonen, die de weeën en daarmee de geboorte in gang zetten. Door deze signalen maakt de moeder prostaglandinen, hormonen die o.a. de samentrekking van het spierweefsel van de baarmoederwand veroorzaken. De druk op de baarmoedermond neemt door het gewicht van het kind toe. Daardoor gaan zenuwimpulsen naar de hypothalamus van de moeder. De hypothalamus zet de hypofyse aan tot de afgifte van het hormoon oxytocine, dat de samentrekking van de spieren van de baarmoederwand verder stimuleert (weeën). Intussen is in de hypofyse van de moeder de vorming van prolactine (bevordert melkvorming) op gang gekomen. Oxytocine stimuleert de afgifte van de melk. -11- Je moet zowel toepassingen om zwangerschap te voorkomen als toepassingen om zwangerschap af te breken kunnen noemen en toelichten. Je moet kunnen uitleggen op welke wijze IVF en ICSI van betekenis zijn. De (combinatie)pil bevat progesteron en oestradiol. Deze hormonen remmen de rijping van de follikels en de ovulatie. Het progesteron maakt het slijm dat de baarmoederhals afsluit taaier zodat zaadcellen er moeilijker doorheen kunnen. Een condoom zorgt ervoor dat de zaadcellen het lichaam van de vrouw niet bereiken en zo wordt bevruchting dus voorkomen. Pagina 5 van 6
Bij sterilisatie onderbreekt een arts operatief de eileiders of de zaadleiders. Ze kunnen dicht gebrand, afgebonden en doorgeknipt of dicht geklemd worden. De morning-afterpil is een kuur van enkele dagen en voorkomt de innesteling van het klompje cellen. Het morning-afterspiraaltje kan tot 5 dagen na het onbeschermd contact worden geplaatst en voorkomt de innesteling. Het koperspiraaltje maakt het baarmoederslijmvlies ongeschikt voor innesteling en maakt de zaadcellen die de baarmoeder binnenkomen onvruchtbaar. Het hormoonspiraaltje geeft een kleine hoeveelheid hormoon (progestageen) af dat innesteling voorkomt en maakt het slijm van de baarmoedermond dikker, waardoor zaadcellen er minder makkelijk doorkomen. Bij abortus wordt het embryo door bijv. zuigcurettage uit de baarmoeder verwijdert. Bij IVF (in vitro fertilisatie) krijgt de vrouw hormonen toegediend die de follikelrijping stimuleren. Zodra de follikels groot genoeg zijn, zuigt een arts met een naald een aantal eicellen uit de follikels. Vervolgens gaat elke eicel apart naar een petrischaaltje met zo n 200.000 zaadcellen: de inseminatie (bevruchting). Ongeveer 48 uur na de bevruchting is er een klompje van vier tot acht cellen dat wordt teruggeplaatst in de baarmoeder. ICSI (intra cytoplasmatische spermacel injectie) biedt de mogelijkheid mannen waarvan het sperma heel weinig spermacellen te helpen. Een arts zuigt een van de zaadcellen met een zeer dun glazen naaldje op het spuit de zaadcel rechtstreeks in een van de eicellen (spermacel-injectie) Pagina 6 van 6