Samenvatting door een scholier 1996 woorden 19 juni keer beoordeeld. Persoonlijk voornaamwoord. 1e nv ich du er sie es wir ihr sie Sie

Vergelijkbare documenten
5,5. Samenvatting door een scholier 543 woorden 19 juni keer beoordeeld. Prüfungsteil Schreiben. Schrijfvaardigheid formele brief

Samenvatting Duits Grammatica Duits

Naamvallen Tabel Begrijpen. Klas 3/4

Aantekening hs1 Cijfers Das Notensystem en lager 6

5,9. Samenvatting door een scholier 1371 woorden 4 november keer beoordeeld. * Duits * Uitspraak

Uiteenzetting Duits Duitse naamvallen

Samenvatting Duits Hoofdstuk 2

Samenvatting Duits Hoofdstuk 3 en 4 grammatica

Zoals jullie afgelopen jaar geleerd hebben eisen voorzetsels een naamval.

Samenvatting Duits H7 Eigener Herd ist Goldes wert!

Aantekening Duits Sterke werkwoorden, zwakke werkwoorden en haben, sein en werden

Werkwoorden TB 49. wissen = weten müssen = moeten fahren = rijden. Voorbereiding PW hoofdstuk 4 Duits DUK7 - werkblad 3

Aantekening Duits Duitse grammatica

Top 100 Duitse woorden

Samenvatting Duits Grammatica

Voorbereiding PW hoofdstuk 1 en hoofdstuk 2 Duits DUK3 - werkblad 1

Samenvatting Duits H4 Einen guten Rutsch

TOETS A A1 vmbo-gt(h), DEEL 1, SCHRITT 1-8. Luister naar het luisterfragment Neu im Fußballverein. Beantwoord de vragen in het Nederlands.

Bob Duijvestijn / Henk Mangnus. Schreibstunde. Schrijfvaardigheid Duits voor bovenbouw havo en vwo. Walvaboek

Test KAPITEL. Ich habe Angst, den Zug wieder zu

Grüß Gott! Guten Morgen! Guten Tag! Guten Abend! Ich heiße Wie heißt du? Das ist Max. Das finde ich auch. Kommst du auch aus Duisburg.

Duits - Havo 3 - Hoofdstuk 5 samenvatting

Basisgrammatica. Prisma Taalbeheersing. Arjan Krijgsman Johan Zonnenberg. Begrijpelijk voor iedereen. Duits

Pascal Egbers gestorben am 12. Mai 2017

Kapitel 8 Nervenkitzel

Voltooid tegenwoordige tijd (D = Perfekt)

Henk Mangnus. Kortom. Duitse grammatica. Walvaboek

Wir sind verwandt. Wir sind verwandt. Kann ich die Antworten haben. Kann ich die Antworten haben? die Cousine. die Nichte / die Cousine

Logboek bij de lessenserie over. Cengiz und Locke. van Zoran Drvenkar. Groep: Leden: Fragment:

Tijdsvormen. 1. Präsens: tegenwoordige tijd ich stam+e du stam+st er stam+t

Taaltips voor succesvol zakendoen in het Duits

die Meldung bestätigen nicht jetzt

Ich lese ein Buch. Ich lese ein Buch. Siehst du viel fern. Siehst du viel fern? Am Sonntag besuche ich meine Oma. Am Sonntag besuche ich meine Oma.

Antwoorden Duits Hoofdstuk 1

haben / hatten / hätten können / konnten / könnten dürfen / durften / dürften werden / wurden / würden

Test KAPITEL. Für diese harte Arbeit ist er wohl nicht

Ich möchte eine Fahrkarte nach Schwerin / bitte. Vormittags also.

TOETS A A1 VWO(H), DEEL 1, SCHRITT Luister naar Auf dem Münchner Viktualienmarkt. Kruis tijdens het luisteren het goede antwoord aan.

Snel uw zakelijk Duits verbeteren, zonder saaie grammaticaregels uit uw hoofd te leren

Duits voor zelfstudie

SPREKEN EN GESPREKSVAARDIGHEID

Willkommen und Abschied: 1J 2D 3E 4I 5C 6M 7R 8O 9Q 10B 11H 12K 13L 14A 15N 16P 17F 18G

Grammatica Jaar 1-2 & 3

Hueber Verlag 2012, Wat leuk! A1, Kopiervorlage, ISBN

Op het potje Aufs Töpfchen

- De site voor samenvattingen

lassen fahren finden

Verleden tijd werkwoorden

6,6. Samenvatting door Y woorden 20 januari keer beoordeeld. Pagina 1 van 7

wohnen reisen arbeiten reden Öffnen finden

Talenquest Duits 2thv: Grammatica

1-2 VMBO-KGT/H EN 3 HAVO OVERBRUGGINGSMODULE

bringen ausleihen bezahlen wären denken auschecken das Handtuch das Problem das Missverständnis das Zimmer die Rechnung die Bettwäsche

Kapitel 6 Urlaub zum Verlieben. Antwoorden. 1-2 vmbo-kgt Kapitel 6 Antwoorden

Horeca Vak Opleidingen Eindopdracht. Time Management

Kapitel 3 Online. 6 der ICE-Zug 7 die Fahrkarte 8 das Gleis 9 der Bahnsteig 10 der Eisenbahnwagen

k ga naar school ch gehe zur Schule

Zinsontleden en woordbenoemen groep 7/8

Kapitel 6 Frust oder Lust?

Opzet van de zinnetjes in dit ebook

Schrijfvaardigheid V

BRIEVEN VAN EEN DUITSE MOEDER AAN HAAR ZOON

Studie Tuningmarkt. Exklusive Marktstudie 2007

Idiom Vertaal de vetgedrukte woorden in het Nederlands. Idiom Vertaal de vetgedrukte woorden in het Nederlands. Test KAPITEL

Grammatica Jaar Ga dan naar Tools Duits Klas 1-2 Grammatica. Veel succes met het leren van de Duitse taal.

Kunde (vul de rol in het Duits in) 1 Guten Tag. 1 Groet terug.

Dort finden Sie weitere Informationen. Am Ende des Korridors sind die Toiletten. Die Duschen befinden sich gegenüber.

Was machst du am liebsten am Wochenende? Spielst du ein Instrument? Ich lese gern. Ich kann schnell neue Informationen verarbeiten.

Dort finden Sie weitere Informationen. Ich erkläre Ihnen / wo sich die Räume befinden. Am Ende des Korridors sind die Toiletten.

Enkele onderwerpen uit de Duitse grammatica

Over dit boek. Richtlijnen voor gebruik

2 Kann ich dir helfen? 2 Ik voel me ziek. 3 Bist du hier im Urlaub? 3 Ja, je bent hier op vakantie.

müssen of sollen? Wil of wens van een ander: sollen Meine Eltern sagen: du sollst deine Hausaufgaben machen.

INFOrmatie informationen

Voornaamwoorden. Klaus trägt seinen Koffer. Klaus draagt zijn koffer. Er trägt ihn.

Samenvatting Duits Het sterke ww

Grammatik. Inhoudsopgave

Aanvraag tegemoetkoming KOB/Antrag auf KOB-Zuschuss

Sharing Grammars. Dr. Karijn Helsloot, Hogeschool Windesheim Domein Bewegen en Educatie , Meertaligheid in het Onderwijs

Gegenbesuch des HBBK in Nijmegen. 15. Januar groepswerk en stadsbezoek. Gruppenarbeit und Stadtbesichtigung. Nijmegen is een heel mooie stad.

Landeskunde 6,6. Samenvatting door Charley 1358 woorden 24 juni keer beoordeeld. Duits H10

Neue Kontakte Kapitel 3 3de klas Redemittel

Sprechmittel Endlich Ferien!

Reisen Unterkunft. Unterkunft - Finden. Unterkunft - Buchen. Nach dem Weg zur Unterkunft fragen

Woordenlijst Nederlands Duits

Zakelijke correspondentie

Zakelijke correspondentie

talen leren met prisma

Je werkt in een ijszaak op de boulevard van Scheveningen en een Duitse toerist spreekt je aan

Reizen De weg vinden. De weg vinden - Locatie. Ich habe mich verirrt. Niet weten waar je bent.

manege Nieuwvliet strandritten vakantiewoningen brasserie Strandritte Ferienwohnungen Brasserie

Grammatica & oefeningen

Kapitel 3 Mies oder Topfit?

Schriftelijk proefexamen ZAKELIJK DUITS

Persoonlijke correspondentie Gelukwensen

VRAGENKAARTJES THE ISLAND OF ALL TOGETHER

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Immigratie Documenten

De Grote Duitse Donald Duck Opdracht!

Transcriptie:

Samenvatting door een scholier 1996 woorden 19 juni 2018 0 keer beoordeeld Vak Duits Persoonlijk voornaamwoord 1e nv ich du er sie es wir ihr sie Sie 3 e nv mir dir ihm ihr ihm uns euch ihnen Ihnen 4 e nv mich dich ihn sie es uns euch sie Sie Let op het verschil tussen persoonlijk voornaamwoord en bezittelijk voornaamwoord! Mannelijk vrouwelijk onzijdig meervoud https://www.scholieren.com/verslag/119391 Pagina 1 van 16

Der woorden (mannelijke woorden) Woorden die van nature mannelijk zijn (biologisch ezelsbruggetje: der Mann, der Lehrer, der Opa, der Onkel, der Junge) Als er geen regel is en je kent ook geen ezelsbruggetje dan moet je het uit je hoofd leren en/of in het woordenboek opzoeken. Die (vrouwelijke woorden) Woorden die eindigen op : - e - heit - keit - schaft - ung - ion en natuurlijk woorden die van nature vrouwelijk zijn: die Frau, die Tochter, die Tante (ofwel het biologische ezelsbruggetje) Woorden die altijd in het meervoud staan zijn ook die-woorden: Die Eltern (de ouders), die Kinder (de kinderen), de mensen (die Leute). Das woorden (het woorden) https://www.scholieren.com/verslag/119391 Pagina 2 van 16

Heel vaak is een Nederlands het woord in het Duits : das (das Dorf, das Pferd ), maar ook das Mädchen (het meisje)!!!! Maar vaak ook niet, zoals boven bij das Mädchen, deze woorden zoek je dan op in het woordenboek, de woordenlijst en je leert ze uit je hoofd. Verben (werkwoorden) 3 bijzondere werkwoorden: Präsens sein (zijn) haben (hebben) werden (worden/zullen) ich bin ich habe ich werde du bist du hast du wirst er ist er hat er wird sie ist sie hat sie wird es ist es hat es wird wir sind wir haben wir werden ihr seid ihr habt ihr werdet sie sind sie haben sie werden Sie sind Sie haben Sie werden Präteritum ich war ich hatte ich wurde https://www.scholieren.com/verslag/119391 Pagina 3 van 16

du warst du hattest du wurdest er war er hatte er wurde sie war sie hatte sie wurde es war es hatte es wurde wir waren wir hatten wir wurden ihr wart ihr hattet ihr wurdet sie waren sie hatten sie wurden Sie waren Sie hatten Sie wurden Partizip (voltooid deelwoord) Ich bin gewesen Ich habe gehabt Ich bin geworden De meeste zwakke werkwoorden worden vervoegd zoals het woord wohnen (=wonen) ich wohn e du wohn st er wohn t sie wohn t es wohn t wir wohn en ihr wohn t sie wohn en Sie wohn en Werkwoorden die op een d of t eindigen: : finden (= vinden) https://www.scholieren.com/verslag/119391 Pagina 4 van 16

ich find e du find est er find et sie find et es find et wir find en ihr find et sie find en Sie find en Sterke werkwoorden met a in de stam krijgen in de tegenwoordige tijd bij du/er/sie/es/man een umlaut: Bijv. fahren ich du er sie es wir ihr sie Sie fahre, fährst fährt fährt fährt fahren fahrt fahren fahren Dus ook: schlafen, laufen, stoβen Voltooid deelwoord https://www.scholieren.com/verslag/119391 Pagina 5 van 16

Het voltooid deelwoord heb je nodig als je wilt vertellen /schrijven over iets dat al gebeurd is (net als in het Nederlands). Bij zwakke werkwoorden (kenmerk: geen klinkerverandering) ge + stam + t Wonen = wohnen» ich habe ge wohn - t (ik heb gewoond) Ik heb gewerkt (werkwoorden die eindigen op d of t) Werken = arbeiten» ich habe ge arbeit - et ( ik heb gewerkt) Bij sterke werkwoorden (klinkerverandering) Ik heb gezwommen zwemmen = schwimmen» ich habe ge schwomm en (ik heb gezwommen) Werkwoorden die beginnen met beginnen gewinnen übernachten vergessen https://www.scholieren.com/verslag/119391 Pagina 6 van 16

werkwoorden die eindigen op ieren (trainieren, reservieren etc. ) krijgen nooit een ge in de voltooide tijd ich habe fotografiert Die verleden tijd en het voltooid deelwoord van de werkwoorden sein, haben en werden staan achter in je tekstboek. Net als in het Nederlands wordt de voltooide tijd met haben (=hebben ) gevormd. ik heb gezwommen = ich habe geschwommen jij heb gekookt = du hast gekocht wij hebben gewerkt = wir haben gearbeitet zu / nach / in het woordje naar vertaal je meestal met zu (ich gehe zum = zu dem Supermarkt) nach gebruik je bij steden en landen (ich gehe nach Amsterdam, Deutschland) in de combinaties: nach Hause, nach links, oben, vorne, nach Norden etc. https://www.scholieren.com/verslag/119391 Pagina 7 van 16

bij aardrijkskundige namen zonder bepalend woord: nach Berlin als naar géén richting uitdrukt: Er sehnt sich nach den Ferien. In gebruik je altijd in vaste uitdrukkingen: in die Türkei, in die Disko; ins Kino; in die Schweiz; ins Theater gehen, in den Niederlanden; in die Schule Meervoud Het meervoud van een zelfstandig naamwoord is niet te voorspellen: Je moet daarom bij ieder woord het meervoud erbij leren. Onderstaande "regels" zijn dan ook geen regels maar moet je zien als "verstandig gokken" voor het geval dat je het echt niet weet: mannelijke woorden: Umlaut +e bijv. der Strand - die Strände vrouwelijke woorden: +n of (waar nodig) +en bijv. die Frage - die Fragen, die Antwort - die Antworten onzijdige woorden: +e bijv. das Tier - die Tiere LET OP: als het woord op -chen of -lein eindigt: meervoud blijft hetzelfde: bijv. das Mädchen - die Mädchen, das Büchlein - die Büchlein mannelijke of onzijdige woorden die eindigen op -en, -el, of -er: bijv. der Wagen - die Wagen, der Löffel - die Löffel Präpositionen (voorzetsels) met de 3e of 4e naamval Als je een zin moet vertalen in het Duits of een woord moet invoegen kijk je eerst of er een voorzetsel in de zin voorkomt. Is dit het geval, dan hoef je de zin niet te ontleden! Staat er geen voorzetsel in de zin, dan moet je ontleden! https://www.scholieren.com/verslag/119391 Pagina 8 van 16

Dativ (3e naamval) gebruik je bij: Een plaats, ergens zijn (je kunt vragen wo?) Ich bin in dem Zimmer Een beweging binnen een bepaalde ruimte (wo?) Sie spaziert in dem Park Een situatie Wir sind an der Arbeit Een tijdsbepaling (wann?) in einem Jahr (over een jaar) an einem Samstag (op een zaterdag) Akkusativ (4e naamval) gebruik je bij: Een verandering van plaats (beweging; wohin?) Ich gehe in das Zimmer Een beweging in een bepaalde richting (ook wohin?) Sie springt über den Graben Een verandering van een situatie Wir gehen an die Arbeit Bij het toepassen van de bovenstaande regels houd je rekening met het volgende: https://www.scholieren.com/verslag/119391 Pagina 9 van 16

Bij twijfelgevallen : auf en über 4e Er redet über dich rest 3e Ich zweifle an deinem Rat Dus: Wann? Wo? Wohin? Wat drukt het hele werkwoord + keuzevoorzetsel uit? - Een tijdstip, dan volgt de 3e naamval. Je kunt vragen Wann? - Een rust, dan volgt de 3e naamval. Je kunt vragen Wo? - Een beweging (ergens heen), dan volgt de 4e naamval. Je kunt vragen Wohin? Kun je niet wo?, wohin? of wann? vragen (abstract gebruik) dan volgt de 3e naamval, maar na auf en über de 4e naamval. https://www.scholieren.com/verslag/119391 Pagina 10 van 16

+ 4 + 3 Woordvolgorde in de zin https://www.scholieren.com/verslag/119391 Pagina 11 van 16

Meestal is de volgorde in de zin hetzelfde als in het Nederlands. Enkele uitzonderingen zijn: in de bijzin staat de persoonsvorm aan het eind: Ik hoop, dat ik dan kan komen. - Ich hoffe, dass ich dann kommen kann. Ze vroeg, of ik haar fiets wilde maken. - Sie fragte, ob ich ihr Fahrrad reparieren wollte. groepen werkwoorden staan zoveel mogelijk aan het eind van de zin: Hij schijnt te hebben gerekend op mijn medewerking. - Er scheint auf meine Mitarbeit gerechnet zu haben. bij meerdere infinitieven achterelkaar moet de volgorde ten opzichte van het Nederlands omgekeerd worden: Waar heb je dat laten repareren? - Wo hast du das reparieren lassen? Ik had het hem nog willen zeggen. - Ich hätte es ihm noch sagen wollen. zitten te praten, staan te wachten, liggen te lezen enz. = Om aan te geven dat iets lang duurt kun je in het Nederlands zeggen: Ik zit/lig een boek te lezen. Hij loopt/staat te piekeren. Het gaat er dan niet om dat je daarbij zit, ligt, loopt enz. maar dat het lang duurt. In het Duits kun je dat niet vertalen. Je moet het weglaten: Ik zit/lig een boek te lezen. - Ich lese ein Buch. Hij loopt/staat te piekeren. - Er grübelt. Dat geldt ook voor uitdrukkingen met aan het: aan het lezen, werken zijn enz. Ik ben aan het lezen. - Ich lese. Hij is aan het piekeren. - Er grübelt. Als het lang duurt maar het zitten, liggen, staan zelf ook wel van belang is vertaal je dat met und: Hij zat op het toilet de krant te lezen. - Er saß auf der Toilette und las die Zeitung. Ze lag in de tuin een boek te lezen. - Sie lag im Garten und las ein Buch. Hij stond te vissen aan de rivier. - Er stand am Fluß und angelte. Der-schema https://www.scholieren.com/verslag/119391 Pagina 12 van 16

Hierbij horen ook de woorden: dies- / welch- / all- / jedm v o mv 1 e naamval Onderwerp der die das die 3 e naamval meewerkend voorwerp dem der dem den +n Na de voorzetsels: mit, nach, bei, seit, zu, von, aus, entgegen, gegenüber Na de keuzevoorzetsels: hinter, an, auf, in, vor, unter, über, neben, zwischen 4 e naamval lijdend voorwerp Na de voorzetsels: durch, für, gegen, ohne, um, bis, entlang Na de keuzevoorzetsels: hinter, an, auf, in, vor, unter, über, neben, zwischen den die das die Ein-schema Hierbij horen ook de bezittelijke voornaamwoorden: mein- / dein- / sein- / ihr- / unser- / euer- / ihr- / Ihr- https://www.scholieren.com/verslag/119391 Pagina 13 van 16

m v o mv 1 e naamval onderwerp ein eine ein keine 3 e naamval meewerkend voorwerp einem einer einem keinen +n Na de voorzetsels: mit, nach, bei, seit, zu, von, aus, entgegen, gegenüber Na de keuzevoorzetsels: hinter, an, auf, in, vor, unter, über, neben, zwischen 4 e naamval lijdend voorwerp Na de voorzetsels: durch, für, gegen, ohne, um, bis, entlang Na de keuzevoorzetsels: hinter, an, auf, in, vor, unter, über, neben, zwischen einen eine ein keine Extra: 1e naamval het onderwerp het naamwoordelijk deel van het gezegde: Het naamwoordelijk deel v.h. gezegde kun je vaak verwachten na de koppelwerkwoorden sein, werden, bleiben en scheinen. bijvoorbeeld:. Hij is mijn beste vriend Er ist mein bester Freund. naamwoordelijk deel onderwerp: koppelwerkwoord: v.h. gezegde: krijgt 1e naamval ist [vorm van sein] krijgt ook 1e naamval! https://www.scholieren.com/verslag/119391 Pagina 14 van 16

https://www.scholieren.com/verslag/119391 Pagina 15 van 16

Extra: Kasusbestimmung Schritt für Schritt (zonder voorzetsel) Ga zo te werk. Voorbeeld: Leon heeft Saskia oorbellen voor haar verjaardag gegeven. a Zoek het gezegde. > heeft gegeven b Vraag: Wie/Wat + gezegde: Wie/Wat heeft gegeven? Antwoord = onderwerp > Leon = onderwerp (1e naamval) c Vraag: Wat + gezegde + onderwerp?: Wat heeft Leon gegeven? Antwoord = lijdend voorwerp > oorbellen = lijdend voorwerp (4e naamval) d Vraag: Aan/Voor wie + ww + onderw + lijd vw?: Aan/Voor wie heeft Leon oorbellen gegeven? Antwoord = meewerkend voorwerp > Saskia = meewerkend voorwerp (3e naamval) https://www.scholieren.com/verslag/119391 Pagina 16 van 16