3. Dossier : Regionale economische vooruitzichten

Vergelijkbare documenten
Regionale economische vooruitzichten

Regionale economische vooruitzichten

Methodologie en resultaten van de regionale economische vooruitzichten

Studiedienst van de Vlaamse Regering Regionale economische vooruitzichten

Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid

Economische activiteit en arbeidsmarkt in Brussel: Welke evolutie tegen 2019?

2011/13 Regionale economische vooruitzichten

Arbeidsmarkt en inkomens van de huishoudens in Brussel: welke evolutie op middellange termijn?

3. Dossier Nieuwe gewestelijke vooruitzichten

Het HERMREG-project De modellering van de regionale economieën

PERSBERICHT Brussel, 20 december 2013

Economische activiteit in Brussel: welke evolutie op middellange termijn?

Perscommuniqué van het Federaal Planbureau

De werkloosheid op haar hoogste peil sinds het begin van de crisis

3. Dossier : Gewestelijke economische vooruitzichten

De jonge uitkeringstrekkers ten laste van de RVA

De macro-economische vooruitzichten voor de wereldeconomie: evenwichtige groei in Europa, terugval in de Verenigde Staten en Japan

Regionale inkomensrekeningen van de huishoudens

Evolutie sinds 1954 van de vergoede volledige werkloosheid in perspectief geplaatst

Instituut voor de nationale rekeningen

Economie. 1 Kempense economie presteert in de Vlaamse middenmoot Kempen Provincie Antwerpen Vlaams Gewest

Kwartaaloverzicht arbeidsmarkt 2005/2

Regionale verdeling van de Belgische in- en uitvoer van goederen en diensten,

Profiel van de UVW-WZ: vergelijking 2004/ 2013

De regionale impact van de economische crisis

PERSBERICHT Brussel, 28 maart 2013

Tertiaire sector in Brussel: welke activiteiten ondersteunen de groei?

Regionale arbeidsmarktvooruitzichten

Focus op de financiën van de gefedereerde entiteiten

NATIONALE REKENINGEN Derde kwartaal. Kwartaalaggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen

Regionale economische vooruitzichten

Spoor A2: De overdrachten aan de Gemeenschappen en Gewesten in het kader van de Bijzondere Financieringswet: K. Algoed D.

Jongeren vinden moeilijker een job - Nieuwe cijfers Enquête naar de Arbeidskrachten, derde kwartaal

Krachtlijnen van het achtste Jaarverslag van de Studiecommissie voor de Vergrijzing

PERSBERICHT Brussel, 30 september 2013

NATIONALE REKENINGEN Eerste kwartaal. Kwartaalaggregaten. Instituut voor de Nationale Rekeningen

De evolutie van de sociale situatie en de sociale bescherming in België Samenvatting en kernboodschappen

Werking en stand van zaken van het bottom-upmodel

De economische groei bedroeg 0,2 % in het eerste kwartaal van Over het hele jaar 2018 nam het bbp met 1,4 % toe

PERSBERICHT Brussel, 25 maart 2014

PERSBERICHT Brussel, 26 juni 2015

Een regionale opsplitsing van de sociale balansen

Communiqué. Verloop van de Belgische uitvoermarkten

Hoeveel verdienen de Belgen? Hoeveel geven ze uit?

Evolutie van het arbeidsongevallenrisico in de privésector in België tussen 1985 en 2013

Perscommuniqué. Het Federaal Planbureau evalueert de gevolgen van de duurdere dollar en de hogere olieprijzen voor de Belgische economie

NOVEMBER 2014 BAROMETER

PERSBERICHT Brussel, 22 december 2015

0. KENGETALLEN. Bron: FOD Economie (Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie), INR, VDAB, RVA en Steunpunt WSE.

Regionale economische vooruitzichten

Conjunctuur - nulgroei in 2015

Consumptieve bestedingen van de particulieren Consumptieve bestedingen van de overheid Bruto vaste kapitaalvorming

Trends op de Belgische arbeidsmarkt ( )

Maandelijkse tewerkstellingsbarometer in België RSZ juni Barometer van de loontrekkende tewerkstelling in België

De budgettaire kosten van de vergrijzing

Arbeidsmarkt en vergrijzing: een macrosectorale invalshoek

FOCUS Werkgelegengheid in het Brussels Grootstedelijk Gebied

Uitdagingen voor de sociale zekerheid vanuit een macro-economisch perspectief

plan.be Federaal Planbureau Economische analyses en vooruitzichten Bevolkingsvooruitzichten

Instituut voor de nationale rekeningen

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt

Pendelarbeid tussen Gewesten en provincies

Stijging van het aantal werkzoekende uitkeringsgerechtigde volledig werklozen maar eerste daling bij de jongeren onder 25 jaar

PERSBERICHT Brussel, 26 juni 2014

CRB CCR SR/LVN Conclusies van de sociale gesprekspartners op basis van de documentatienota Macro economische context

BIJLAGE DERDE EDITIE ECONOMISCH GEWICHT VAN DE IZW S IN BELGIE

Heel gunstige arbeidsmarktevolutie in Nieuwe cijfers Enquête naar de Arbeidskrachten -

De houdbaarheid van de overheidsfinanciën in het licht van de vergrijzing

HOOFDSTUK 14: OEFENINGEN

Evaluatie van de effecten van bepaalde regeringsmaatregelen op de economische groei en de werkgelegenheid

De economische groei bedraagt 0,4 % in het eerste kwartaal van 2014

Hoe heeft de sociale zekerheid de crisis doorstaan?

Nieuwe thema-analyse van Belfius Research. Vergrijzing van de bevolking : impact op de gemeentelijke aanvullende personenbelasting

Instituut voor de nationale rekeningen. Regionale rekeningen

FOCUS. Instroom en uitstroom voor de leefloners

Perscommuniqué. Het Federaal Planbureau actualiseert zijn economische vooruitzichten voor de periode

VOORUITZICHTEN. Regionale economische vooruitzichten

De economische groei bedraagt 0,2 % in het eerste kwartaal van 2016

Een terugblik op vijf decennia

De economische groei bedraagt 0,4 % in het eerste kwartaal van Over het hele jaar 2017 neemt het bbp met 1,7 % toe

PERSBERICHT Brussel, 24 september 2015

FOCUS : Auteur : Benoît Laine

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Aantal banen in Nederland daalt. Banenverlies bedrijfsleven loopt steeds sterker op

PERSBERICHT Brussel, 25 juni 2013

ALGEMENE DIRECTIE STATISTIEK EN ECONOMISCHE INFORMATIE PERSBERICHT 26 november 2010

Perscommuniqué. Het Federaal Planbureau actualiseert zijn economische vooruitzichten voor de periode

Kortetermijnontwikkeling

Multiplicatoren: handleiding

POLSSLAG VLAAMSE HORECA

WERKZAAM VLAANDEREN IN DE TOEKOMST DRAAGVLAK WORDT HELLEND VLAK Hoofdstuk 3

ALGEMEEN OMZET DECEMBER /12/2016

34,0 31,9 % 32,0 30,0 28,0 26,7 % 26,0 26,5 % 24,0 22,0. Jaarlijkse evolutie. Jeugdwerkloosheid -992 eenheden

Januari Krediet en overmatige schuldenlast: wat leren wij uit de cijfers 2012 van de Centrale voor Kredieten aan Particulieren?

Statistisch Bulletin. Jaargang

GEEN AARDSCHOK IN DE BOUW, MAAR HERSTEL IS NIET VOOR MORGEN!

Economische effecten van een verlaging van de administratieve lasten

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Januari 2015

BOORDTABELLEN HORECA SYNTHESE: OVERZICHT: MAART /03/2017

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt Maandverslag Juli 2014

Van een conjuncturele achteruitgang van de arbeidsmarkt naar een heropleving zonder werkgelegenheid?

Transcriptie:

3. Dossier : Regionale economische vooruitzichten 2012-21 3.1. Inleiding De resultaten van de laatste Regionale economische vooruitzichten, die in juli 2012 gepubliceerd werden voor de periode 2012-, werden in september 2012 bijgewerkt in aansluiting op de publicatie van de gegevens voor de economische begroting22 door het Federaal Planbureau (FPB) en het Instituut voor de Nationale Rekeningen (INR). De bijgewerkte regionale extrapolaties omvatten op die manier de meest recente evolutie van de nationale en internationale economische context23. Onder de coördinatie van het Federaal Planbureau (FPB) werkt het Brussels Instituut voor Statistiek en Analyse (BISA) sinds eind 2005 samen met zijn Vlaamse en Waalse collega s mee aan de ontwikkeling van het HERM- REG-model dat het mogelijk maakt deze extrapolaties op te stellen. Het betreft een multiregionaal en multisectoraal model dat gebaseerd is op een macro-economische benadering van het top down -type24. Het HERMREG-model doet een beroep op verschillende modules, met name voor de demografische variabelen, de macro-economische aggregaten, die van de arbeidsmarkt of die van de inkomstenrekeningen van de gezinnen. De extrapolaties berusten op de gegevens van de regionale boekhouding die worden gepubliceerd door het Instituut van de Nationale Rekeningen en die beschikbaar zijn voor de periode 1995- (2009 voor bepaalde variabelen). Dit dossier stelt de belangrijkste resultaten voor van de regionale economische vooruitzichten 2012- en besteedt daarbij bijzondere aandacht aan het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en zijn evolutie op middellange termijn. Het volgende onderdeel is gewijd aan de macroeconomische en sectorale evoluties, eerst op nationaal vlak en vervolgens op het niveau van Brussel. De extrapolaties betreffende de rekeningen van de Belgische en Brusselse gezinnen worden geanalyseerd in paragraaf 3.3. 3.2. Macro-economische en sectorale evoluties Nationale context Na de heropleving van de conjunctuur in tot begin 2011 en de daaropvolgende vertraging vanaf het tweede kwartaal van 2011, gaat het nationale referentiescenario uit van een lichte negatieve groei van de economische activiteit in België voor 2012 (tabel 3). Het nationale bbp zou met 0,1 % in reële termen dalen in vergelijking met het vorige jaar. Deze duidelijke vertraging past in de context van een algemene vertraging van de wereldgroei in 2012 en zelfs een lichte recessie in de eurozone. Wat de binnenlandse vraag betreft, zal de verwachte stagnatie de ondersteuning van de evolutie van het Belgische bbp wellicht niet mogelijk maken. Het bbp zal naar verwachting slechts zeer aarzelend opnieuw beginnen te stijgen vanaf 2013, met een meer uitgesproken stijging tijdens de daaropvolgende jaren door een herstel van de groei van de exportmarkten en een toename van de binnenlandse vraag. Op middel- 21 Dit dossier werd opgesteld door Pierre-François Michiels, deskundige bij het BISA. 22 Economische begroting Economische vooruitzichten 2012-2013, Federaal Planbureau-INR, 14 september 2012. 23 De aldus verkregen gewestelijke projecties stemmen volledig overeen met het onlangs geactualiseerde nationale referentiescenario dat zich aftekent op basis van de macro-economische evoluties 2011-2013 die geleverd werden door het laatste economische budget dat op 14 september 2012 gepubliceerd werd door het FPB en het INR. Voor de jaren 2014 tot berust het nationale kader op de economische vooruitzichten op middellange termijn die in april 23012 voorgesteld werden door het IMF. Deze bijwerking van de gewestelijke economisch vooruitzichten is gedeeltelijk omdat (i) de nieuwe nationale rekeningen die eind juli 2012 door het INR gepubliceerd werden hierin niet opgenomen werden en (ii) de algemeen gerealiseerde sectorale aanpassingen in het kader van een volledige projectie hierin niet opgenomen werden. De geïnteresseerde lezer vindt het verslag en de statistische bijlagen bij de regionale economische vooruitzichten van mei 2012 en het verslag met de belangrijkste resultaten die werden bijgewerkt in september 2012 op de website van het BISA. (http://www.ibsa.irisnet.be/fr/publications/publications-par-serie/perspectives-economiques-regionales) 24 In een "top down"-architectuur wordt eerst een nationaal model geanalyseerd (HERMES in dit geval) en daarna worden de nationale extrapolaties geregionaliseerd met behulp van endogene verdeelsleutels. 26

DE CONJUNCTUURBAROMETER VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST 3 TABEL 3 : Voornaamste macro-economische resultaten van de nationale projectie Gemiddelden 2011 2012 2013 2011-2014- bbp in volume (groei in %) 2,3 1,8-0,1 0,7 1,4 1,8 Index van de consumptieprijzen (groei in %) 1,8 3,1 2,9 1,8 2,2 1,9 Totale binnenlandse werkgelegenheid (in duizendtallen) (1) 4 483,3 4 544,9 4 555,9 4569,6 4 618,5 4 738,9 Totale binnenlandse werkgelegenheid (groei in %) 0,7 1,4 0,2 0,3 0,8 0,9 Werkloosheid, définitie FPB (in duizendtallen) (1) (2) 653,8 627,7 636,8 660,8 661,2 657,8 Werkloosheidsgraad, concept FPB (1) (2) 12,5 12,0 12,1 12,5 12,3 12,0 Werkgelegenheidsgraad, définitie FPB (1) (2) 63,5 64,0 63,8 63,8 64,2 65,1 Reële productiviteit per hoofd (groei in %) (3) 1,3 0,4-0,7 0,3 0,6 1,0 Reële loonkosten per hoofd (groei in %) (4) -1,3-0,5-0,3 1,0 0,4 0,7 (1) In de kolom 2014- wordt de waarde op het einde van de periode () weergegeven. (2) Zie glossarium. (3) Marktbedrijfstakken. (4) Loonkosten van de marktbedrijfstakken voor aftrek van loonsubsidies. lange termijn zou de Belgische economische groei in de buurt komen van de drempel van 2 % per jaar in volume tijdens de periode 2014-. Na de positieve weerslag van het herstel van de internationale markten tot begin 2011, zal de fabrieksindustrie als geheel in 2012 geconfronteerd worden met een daling van de toegevoegde waarde met 0,4 % wegens een daling van zowel de binnenlandse als de buitenlandse vraag. De sector van de intermediaire goederen zal naar verwachting het meest getroffen worden. Op middellange termijn zou de toegevoegde waarde zich herstellen in alle industriële activiteitssectoren, en in het bijzonder in de sector van de productie van uitrustingsgoederen waar de stijging naar verwachting iets hoger zal liggen dan de waarde voor alle commerciële activiteitssectoren samen (+2,3 % per jaar tussen 2014 en ). Over het geheel genomen wijzen de resultaten van de extrapolatie op een stabilisatie van het aandeel van de fabrieksindustrie in de totale toegevoegde waarde in volume voor België (14,2 % in evenals voor ), wat een bevestiging vormt voor de verwachte adempauze na de vrijwel ononderbroken daling sinds 1998. In de bouwsector zou de activiteit eveneens een daling vertonen voor 2012, gevolgd door een vrij afgetekende heropleving vanaf 2013. Als gevolg van een stagnerende economische groei zou de toegevoegde waarde van de energiesector licht inkrimpen in 2012 en 2013, gevolgd door een slechts zwakke stijging tijdens het tweede deel van de extrapolatietermijn. Bij de commerciële diensten zouden de meeste sectoren niet ontsnappen aan de algemene vertraging van de economische activiteit in 2012. De handel en de horeca zouden, na nochtans goede prestaties in en 2011, te lijden krijgen onder de slappe privéconsumptie met een gevoelige daling van de toegevoegde waarde tot gevolg in 2012 (-2,3 %). Voor 2012 wordt ook een quasi-stagnatie van de activiteit verwacht voor de transport- en communicatiesector (-0,1 %). De sector van de kredieten en verzekeringen zou zich amper herstellen van de slechte prestaties in 2011 en een historisch lage vooruitgang boeken (+0,2 %). Enkel de sector "gezondheidszorg en sociale actie" zou erin slagen om het hoofd te bieden aan de weerslag van de moeilijke conjunctuur (+2,2 %), terwijl de belangrijke sector van de overige commerciële diensten in 2012 duidelijk stagneert, maar niettemin een positieve groei vertoont (slechts +0,4 %). Voor alle dienstensectoren zou op middellange termijn het groeitempo opnieuw opgedreven worden, maar vooral voor de sector "overige commerciële diensten" waarvan de toegevoegde waarde naar verwachting jaarlijks met 2,5 % zal stijgen tussen 2014 en. Over het geheel genomen zou de toegevoegde waarde van alle commerciële diensten samen iets sneller stijgen dan deze van de Belgische economie op middellange termijn. Het aandeel van de commerciële diensten zal dus naar verwachting blijven toenemen van 62,4 % in tot 63,3 % in, ook al zou deze tendens trager zijn dan voordien. Op de arbeidsmarkt zou de werkgelegenheid slechts toenemen met 11 000 eenheden in 2012 en met 13 700 eenheden tijdens het daaropvolgende jaar (cf. tabel 3). Deze bijzonder zwakke cijfers zouden het gevolg zijn van de sombere conjuncturele context en van de daling van de werkgelegenheid bij de overheid. Tijdens het tweede deel van de extrapolatietermijn zou de werkgelegenheid in de buurt komen van haar tendensevolutie met tussen 2014 en een gemiddelde stijging van 0,9 % per jaar. Aangemoedigd door de versterking van de economische activiteit, zou het aantal gecreëerde jobs gecumuleerd 27

over de vier jaren opgenomen in de extrapolatie in totaal bijna 169 000 eenheden bedragen, voornamelijk geconcentreerd in de sector van de commerciële diensten. Ook de bouwsector en de overheid zouden bijdragen aan het herstel van de aanwervingen. In de fabrieksindustrie echter zou het aantal personeelsleden tijdens deze periode dalen, al zou het banenverlies beperkt blijven tot ongeveer 17 000 eenheden. De tewerkstellingsgraad zou aan het einde van de extrapolatietermijn opnieuw stijgen tot 65,1 % tegen tegenover 64,0 % in 2011. De zwakke economische groei ten slotte zou, in combinatie met de impact van de hervormingen op de arbeidsmarkt (cf. hierna) de werkloosheid doen stijgen tot 2014, waarna deze opnieuw stilaan zal dalen tijdens het tweede deel van de extrapolatietermijn (12,0 % in ). Macro-economische resultaten van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest TABEL 4 : Voornaamste macro-economische resultaten: Brussels Hoofdstedelijk Gewest 2011 2012 2013 1997-2003 Gemiddelden 2004-2011- Bbp in volume (1) 2,0 1,3-0,0 0,7 2,4 1,5 1,3 1,8 Bruto toegevoegde waarde in volume (1) 1,6 1,4-0,0 0,7 2,4 1,4 1,4 1,9 Reële productiviteit per hoofd (marktbedrijfstakken) (1) Reële loonkosten per hoofd (marktbedrijfstakken) (1) (2) Binnenlandse werkgelegenheid Totale binnenlandse werkgelegenheid (in duizendtallen) (3) 2014-1,2-0,6-0,6-0,1 1,4 1,1 0,3 0,8-1,6-1,2-0,0 0,9 1,2-0,3 0,4 0,8 678,8 689,4 690,4 694,4 637,9 666,6 701,7 721,6 Wijziging (in duizendtallen) 2,7 10,6 1,0 4,1 7,3 3,0 6,1 6,8 Wijziging (in %) 0,4 1,6 0,1 0,6 1,2 0,5 0,9 1,0 Werkgelegenheidsgraad, définitie FPB (3) (4) 57,7 58,1 57,6 57,4 57,9 58,9 57,7 58,2 Werkloosheid Werkloosheid,definitie FPB (in duizendtallen) (3) (4) 115,8 115,2 117,1 119,2 90,4 107,5 119,8 119,7 Werkzoekenden (in duizendtallen) (3) 106,4 106,5 108,9 110,8 75,7 96,0 110,8 109,7 Werkloosheidsgraad, concept FPB (3) (4) 21,3 20,7 20,8 20,9 19,8 20,7 20,7 19,8 Werkloosheidsgraad, excl. Oudere werklozen (3) 19,9 19,4 19,7 19,7 17,1 18,9 19,4 18,5 (1) Groeivoet in %. (2) Loonkosten na aftrek van loonsubsidies. (3) In de kolom 2014- wordt de waarde op het einde van de periode () weergegeven. (4) Zie glossarium. Tabel 4 toont aan dat, volgens de voorlopige cijfers van het gewest, het Brusselse bbp in volume met 2 % is gegroeid ten opzichte van, een cijfer dat iets lager uitkomt dan het nationale gemiddelde (2,3 %). Dat herstel vond plaats in het kader van de economische heropleving na de recessie van 2009, die de drie gewesten van België zwaar heeft getroffen. Desalniettemin lijkt dit resultaat sterk beïnvloed door de opmerkelijk sterke en eerder uitzonderlijke groei van de energiesector in Brussel in. Daardoor kon de slechte prestatie van de bouw en vooral de ongebruikelijk zwakke bijdrage van alle commerciële diensten dat jaar worden gecompenseerd, met de opmerkelijke uitzondering van de handel en de horeca. Voor 2011 laten de projecties een belangrijk groeiverschil zien van het bbp in het nadeel van Brussel (1,3 % tegenover 1,8 % voor het Rijk). In globo zou de bijdrage van de commerciële diensten nochtans ietwat hersteld moeten zijn (voornamelijk dankzij de overige commerciële diensten ), maar die evolutie zou volledig teniet worden gedaan door de gevoelige achteruitgang van de activiteit binnen de energiesector. Bovendien stelt men vast dat de bouw de groei van het gewest positief zou hebben ondersteund na een moeilijk gekend te hebben. Het jaar 2012 zou gekenmerkt worden door een negatieve of zwakke groei van de toegevoegde waarde in de 28

DE CONJUNCTUURBAROMETER VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST 3 meeste bedrijfstakken, met uitzondering van de sectoren uitrustingsgoederen en gezondheidszorg en sociale actie. Daardoor zou de groei van het Brusselse bbp nihil zijn in 2012 (-0,1 % op Belgisch niveau). Vanaf 2013 zou de economische activiteit van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest licht herstellen met een bbpgroei van 0,7 %, om dan met een licht hoger groeiritme aan te knopen, wat een geleidelijke terugkeer zou betekenen naar de trendgroei. Die verbetering zou voor een groot deel te danken zijn aan het herstel van de groei in de sector van de kredieten en verzekeringen en in die van de overige commerciële diensten. Die twee bedrijfstakken zijn bovendien de belangrijkste drivers van de economische groei van Brussel op middellange termijn. Het gewestelijke bbp zou aldus groeien met 1,8 % op jaarbasis tussen 2014 en, of een groeivoet die gelijk is aan het nationale gemiddelde. De groeiverschillen tussen de gewesten zouden erg klein zijn in het tweede deel van de projectie aangezien Vlaanderen en Wallonië een groei zouden optekenen van respectievelijk 1,9 % en 1,7 % in dezelfde periode. Grafiek 33 toont aan dat de geprojecteerde groeivoeten van het bbp globaal gezien minder hoog zouden zijn dan degene die werden opgetekend in de jaren voor de crisis, en dat in elk van de drie gewesten. De stijging van de regionale binnenlandse werkgelegenheid in Brussel in (+0,4 % oftewel 2 700 bijkomende eenheden) was aanzienlijk bescheidener dan het herstel van de gewestelijke bbp-groei die werd opgetekend in dat eerste jaar na de crisis (tabel 4). Vlaanderen (+0,5 %) en vooral Wallonië (+1,2 %) kenden in datzelfde jaar een hogere groei. In 2011 daarentegen zou het Brussels Hoofdstedelijke Gewest de twee andere gewesten wat hebben ingehaald, aangezien het kon profiteren van een bijzonder sterke stijging van de tewerkstelling (+1,6 % oftewel een netto aangroei van 10 600 banen) hoewel zijn bbp ten opzichte van de rest van het land licht achterbleef. Die nieuwe banen werden voornamelijk gecreëerd in de sectoren overige commerciële diensten en in aanzienlijk mindere mate in de sectoren gezondheidszorg en sociale actie en handel en horeca. In 2012 zou de economische vertraging, samen met de stopzetting van tijdelijke maatregelen genomen door de federale overheid om de arbeidsmarkt te ondersteunen, leiden tot een quasi-stagnatie van de tewerkstelling in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest. De regionale binnenlandse werkgelegenheid zou licht moeten beginnen te groeien in 2013 (+0,6 %) en 2014 (+0,4 %) en daarna sneller. Op middellange termijn zou de bijdrage van de tewerkstelling aan de economische groei van Brussel licht hoger moeten zijn dan die van de arbeidsproductiviteit. Na de zwakke prestaties die werden opgetekend in 2011 en 2013 (voornamelijk in de overige commerciële diensten ) zou het Brussels Hoofdstedelijk Gewest opnieuw aanknopen met hogere productiviteitswinsten (+0,8 % GRAFIEK 33 : Evolutie van de regionale bbp s in volume Reële groei in % 5 4 3 2 1 0-1 -2-3 -4 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2011 2012 2013 2014 2015 2016 VLAAMS GEWEST WAALS GEWEST BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST tussen 2014 en in de commerciële diensten) maar toch lager dan de percentages die werden opgetekend in de voorgaande periodes. De totale regionale binnenlandse werkgelegenheid van haar kant zou met gemiddeld 1 % per jaar stijgen over de periode 2014-, of een iets hogere groeivoet dan die van de andere twee regio s. Dat zou overeenkomen met een bijkomende creatie van 6 800 banen elk jaar in Brussel (respectievelijk +24 500 en +11 000 eenheden per jaar in het noorden en het zuiden van het land). In het tweede deel van de projectieperiode zou de evolutie van de reële loonkost per hoofd in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest identiek zijn aan die van de productiviteit, met een toename van 0,8 % per jaar tussen 2014 en in de commerciële diensten. De concurrentiepositie van de Brusselse economie op het gebied van kosten zou ietwat verslechteren ten opzichte van de rest van het Rijk, dat de loonkost met 0,7 % zou zien toenemen en de productiviteit met 1,0 % in dezelfde periode. De volgende paragrafen beschrijven in meer detail de voorspelde evoluties van de verschillende aanbodcomponenten op de Brusselse arbeidsmarkt. Als men de arbeidsvraag die hierboven werd geanalyseerd vergelijkt met het aanbod aan arbeidskrachten in het gewest, kan men de werkloosheidsverwachtingen in het gewest op middellange termijn bepalen. Op demografisch gebied zou het Brussels Hoofdstedelijk Gewest zijn totale bevolking aanzienlijk sterker moeten zien aangroeien over de volledige projectieperiode ten opzichte van de twee andere gewesten (1,64 % per jaar tussen 2011 en, tegenover 0,68 % in Vlaanderen en 0,65 % in Wallonië). Dat zou ook gelden voor de werkende beroepsbevolking (15-64 jaar) die gemiddeld vijf keer sterker zou groeien in Brussel (+1,65 %) dan in het noorden en het zuiden van het land. In beide gevallen zou men echter een vertraging zien van de demografische groei in Brussel in de loop van de projectieperiode, 29

vooral door de aangenomen hypothese dat er een progressieve daling zou zijn van de netto-immigratie. Dat neemt echter niet weg dat de hoofdstad vanaf 2012 het gewest zou worden met de sterkste aangroei van zijn werkende beroepsbevolking in absolute termen. In Brussel zou die immers gemiddeld jaarlijks met 12 900 eenheden toenemen in de periode 2011-, een stuk meer dan in Vlaanderen en Wallonië met respectievelijk 10 700 en 6 800 eenheden. Rekening houdend met hoe de toe- en uittreding op de arbeidsmarkt verloopt, zou de beroepsbevolking in Brussel nog sterker aangroeien dan in het Vlaams en Waals gewest, met een jaarlijkse groeivoet van respectievelijk 1,52 %, 0,63 % en 0,51 % over de volledige projectieperiode. De sterke demografische groei die Brussel kenmerkt zou deze afwijking volledig verklaren. De voorspelde totale activiteitsgraad voor het gewest zou op middellange termijn immers de neiging hebben om te stagneren, ondanks recente maatregelen van de federale overheidsdienst om de arbeidsmarkt te ondersteunen. Enerzijds zou de hervorming van het systeem van de wachtuitkeringen (voortaan inschakelingsuitkering genoemd) een negatief effect moeten hebben op de activiteitsgraad in de betrokken leeftijdscategorieën. Welnu, de gevolgen zouden zwaarder zijn voor Brussel, aangezien het een groter deel van de bevolking heeft dat een beroep doet op deze uitkeringen. Anderzijds zou de positieve invloed van de hervormingen op het gebied van brugpensioen en vervroegd pensioen groter moeten zijn in het noorden en het zuiden van het land dan in Brussel. Globaal genomen zou het positieve netto-effect van al deze hervormingen op het gebied van arbeidsaanbod tegen ongeveer twee keer kleiner zijn in Brussel dan in Vlaanderen. Uiteindelijk zouden deze nieuwe maatregelen net toelaten om de Brusselse tewerkstellingsgraad stabiel te houden op 72,6 % vanaf 2013. Over de volledige projectieperiode zou de werkende beroepsbevolking van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest jaarlijks toenemen met gemiddeld 1,8 % (0,9 % voor België), wat twee keer sneller is dan de verwachte groei voor de Brusselse tewerkstelling (+0,9 % van 2011 tot ). Dit verschil is te verklaren door de instroom van interregionale pendelaars die een erg belangrijke invloed hebben op de arbeidsmarkt. Het aantal pendelaars dat komt werken in Brussel zou zo slechts licht toenemen om tegen 337 000 eenheden te bereiken. Onder die pendelaars zouden de werknemers die uit Wallonië komen, in aantal toenemen (cumulatief ongeveer 4 100 bijkomende pendelaars tussen 2011 en ), terwijl de pendelaars die uit Vlaanderen komen zouden verminderen (-1 400 eenheden). De stroom van pendelaars uit Brussel naar de andere twee gewesten zou daarentegen verder toenemen in de projectie, met een gemiddelde jaarlijkse toename van 3,7 % tussen 2011 en. Van die 16 100 bijkomende Brusselse pendelaars die men in deze periode verwacht, zouden er 11 500 naar GRAFIEK 34 : Evolutie van de werkloosheid (definitie FPB) Werkgelegenheidsgraad (in %) 24 22 20 18 16 14 12 10 2008 2009 2011 2012 het noorden van het land trekken en 4 600 naar het zuiden. Tegen zouden meer dan 71 600 mensen die verblijven in Brussel zich verplaatsen om in een ander gewest te gaan werken, wat goed is voor één Brusselse werknemer op zeven. Rekening houdend met deze verplaatsingen zou het overschot van de pendelaars naar Brussel iets minder negatief zijn in deze periode. Parallel daarmee zou het aantal arbeidsplaatsen in Brussel dat wordt ingenomen door mensen die er wonen op middellange termijn nog verder toenemen, na reeds een continue stijging te hebben gekend sinds het einde van de jaren negentig. Het aantal zou stijgen van 46,2 % in 1999 tot 53,1 % in. Tussen 2008 en 2014 zou de tewerkstellingsgraad in Brussel voortdurend afnemen, met uitzondering van een eenmalige verbetering in 2011. In België zou de verlaging van de tewerkstellingsgraad als gevolg van de economische crisis grotendeels goedgemaakt worden in diezelfde periode. Brussel zou vervolgens profiteren van een herstel van de tewerkstellingsgraad in het tweede deel van de projectieperiode om tegen 58,2 % te bereiken, of een toename van 1,1 pp ten opzichte van 2014. De nationale tewerkstellingsgraad, die gevoelig hoger ligt, zou nog meer stijgen (65,1 % aan het einde van de projectieperiode, oftewel 1,3 pp beter dan in 2014). Men kan nochtans opmerken dat de voorspelde cijfers op middellange termijn voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest opmerkelijk zijn, gegeven de forse groei van de bevolking op arbeidsleeftijd waarmee het rekening moet houden. Ondanks een verbetering van het pendelsaldo, dat gunstig is voor de tewerkstelling van de Brusselaars, is de groei van de arbeidsvraag, met andere woorden de binnenlandse werkgelegenheid, niet voldoende om de stijging van de actieve bevolking volledig te compenseren, wat aldus een toename van de werkloosheid betekent. Grafiek 34 toont aan dat het aantal werklozen in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest een zo goed als 2013 2014 2015 2016 AANTAL WERKZOEKENDEN, BRUSSEL (rechterschaal) WERKGELEGENHEIDSGRAAD, BRUSSEL (linkerschaal) WERKGELEGENHEIDSGRAAD, BELGIË (linkerschaal) 130 120 110 100 90 80 70 60 Aantal werkzoekenden 30

DE CONJUNCTUURBAROMETER VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST 3 ononderbroken stijging zou vertonen tussen 2008 en 2014. Het jaar 2011 zou een kort rustpunt zijn, aangezien het aantal Brusselaars zonder werk een lichte daling zou kennen en de werkloosheidsgraad (volgens het concept van het FPB) zou dalen tot 20,7 % na een piek van 21,3 % in. Vanaf 2012 zou de werkloosheidsgraad opnieuw in stijgende lijn gaan en slechts beginnen te dalen vanaf 2015 tot aan het einde van de projectieperiode, in lijn met het nationale cijfer. Brussel zou tegen iets minder dan 119 700 werklozen tellen, wat overeenkomt met een werkloosheidsgraad van 19,8 %. Ten opzichte van het dieptepunt in 2008 zou dat een groei betekenen van ongeveer 17 000 eenheden of van 0,2 pp. In dezelfde periode zou België 57 100 bijkomende werklozen tellen en zou de werkloosheidsgraad toenemen met 0,3 pp. Kader 2 : Aanwervingsbehoeften en toetredingen tot de actieve bevolking25 Aan de hand van de socio-demografische module die gebruikt wordt in het HERMREG-model kan men op middellange termijn de evolutie van de werkende beroepsbevolking bepalen (werk in plaats van woonplaats) per leeftijdscategorie. Deze voorspelling per leeftijd van de tewerkstelling geeft de mogelijkheid om de evenwichten op de arbeidsmarkt te analyseren op basis van een aanpak die steunt op de stromen gegenereerd door de verschillende cohorten individuen binnen de bevolking van elk gewest. Op die manier kan men de netto jaarlijkse in- en uitstromen per leeftijdscategorie in de werkende beroepsbevolking voorspellen, en ook de tewerkstelling en werkloosheid. Daarmee kan men bijvoorbeeld de aanwervingsbehoeften (arbeidsplaatsen) inschatten die toekomstige generaties zullen hebben wanneer zij op de arbeidsmarkt terechtkomen. Die aanwervingsbehoeften komen voort uit twee bronnen. Enerzijds uit de uitbreidingsvraag die de toename van de tewerkstelling in plaats van de woonplaats weergeeft. Deze voorspelde stijging van de werkende beroepsbevolking per gewest kan intern of extern zijn, afhankelijk van het feit of ze binnen of buiten het bestudeerde gewest wordt gegenereerd26. Anderzijds uit de vervangingsvraag die voortkomt uit oudere werknemers die uitstromen uit de gewestelijke arbeidsmarkt (netto-immigratie, netto verhuizing naar andere gewesten, overlijdens, pensionering). In de resultaten die hierna worden voorgesteld, richt men zich op de aanwervingsbehoeften die de leeftijdscategorieën onder de 50 jaar beogen. De vervangingsvraag betreft hier aldus mensen van 50 jaar en ouder die de werkende beroepsbevolking verlaten. In de realiteit zijn de aanwervingsbehoeften echter gericht op jongeren van 15 tot 29 jaar die het gros vertegenwoordigen van de netto toetredingen tot de werkende beroepsbevolking. Het is dus interessant om de aanwervingsbehoeften gericht op jongeren te vergelijken met het aantal mensen dat op middellange termijn zou moeten toetreden tot de werkende beroepsbevolking (arbeidsaanbod) in deze leeftijdscategorie. Tabel 5 toont aan dat de Brusselse werkende beroepsbevolking gemiddeld met 5 000 eenheden is gestegen in de periode 2004-. In relatieve termen vertegenwoordigt dat 1 % van de gewestelijke beroepsbevolking elk jaar, of precies evenveel als het nationale gemiddelde. Brussel daarentegen onderscheidt zich door het feit dat de uitbreidingsvraag er meer afhangt van de externe component (0,4 % van de beroepsbevolking) ten opzichte van het hele land (slechts 0,1 %). Dat vloeit logischerwijze voort uit het feit dat het aandeel van uitgaande grensarbeiders en pendelaars die werken in een ander gewest hoger ligt in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest dan in het noorden en het zuiden van het land. Bovendien is de stroom uitgaande pendelaars sneller gestegen in Brussel dan in de rest van het land. Parallel daarmee stelt men vast dat gemiddeld 6 100 Brusselaars van 50 jaar of ouder elk jaar de arbeidsmarkt hebben verlaten tussen 2004 en. De vervangingsvraag is dus relatief lager in Brussel dan in België, met een aandeel in de werkende beroepsbevolking van respectievelijk 1,2 % tegenover 1,5 %. Het lagere aandeel van oudere werknemers in de Brusselse werkende beroepsbevolking verklaart deze situatie. Als men de uitbreidings- en vervangingsvraag in Brussel bij elkaar optelt, bekomt men aanwervingsbehoeften in de leeftijdscategorie van 15 tot 49 jaar die gemiddeld 11 600 mensen per jaar bedragen, goed voor 2,3 % van de gewestelijke werkende beroepsbevolking (amper lager dan op federaal niveau). Aangezien Brussel op demografisch gebied enkele specifieke kenmerken heeft, is de netto instroom van de werkende beroepsbevolking voor deze leeftijdsca- 25 De analyse en de cijfers die worden voorgesteld in deze focus zijn gebaseerd op de gewestelijke economische vooruitzichten 2012- gepubliceerd in juli 2012 door het FPB. Ze bevatten dus niet de update van de gewestelijke voorspellingen die in september 2012 werd gedaan. 26 De interne component wordt berekend als de gewestelijke tewerkstelling min inkomende grensarbeiders en pendelaars komend van andere gewesten. De externe component daarentegen bestaat uit uitgaande grensarbeiders en pendelaars die naar andere gewesten gaan werken. 31

tegorie er aanzienlijk groter (2,9 % per jaar, of 0,4 pp meer dan voor België). Concreet betekent dat dat er in de periode 2004- jaarlijks 14 700 mensen zijn bijgekomen bij de werkende beroepsbevolking van 15 tot 49 jaar in Brussel. Het netto aantal mensen dat is toegetreden tot de werkende beroepsbevolking heeft dus bijgedragen tot het feit dat de aanwervingsbehoeften die hierboven geraamd werden op 11 600 eenheden, konden worden ingevuld. Het samenbrengen van die twee elementen impliceert dat het aantal Brusselaars dat netto werkloos is geworden in de leeftijdscategorie 15 tot 49 jaar, ietwat gestegen is tussen 2004 en in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, namelijk van 21,2 % tot 21,9 %, terwijl dat cijfer voor het hele land is gedaald in diezelfde periode. In de projectie stelt men een aanzienlijk sterkere stijging vast van de uitbreidingsvraag in Brussel (1,4 % van de werkende beroepsbevolking), zowel in vergelijking met het Rijk (0,7 %) als met de voorgaande periode (1,0 %). De werkende beroepsbevolking in Brussel zou zo elk jaar toenemen met 8 000 eenheden tussen 2011 en. Die duurzamere stijging in het gewest zou voornamelijk te verklaren zijn door de versterking van de interne component, die gemiddeld 1 % van de werkende beroepsbevolking zou bedragen in deze periode. Dat zou de trend verklaren die hierboven reeds werd aangehaald die stelt dat de vraag naar arbeidskrachten meer en meer gericht is op de ingezetenen van het gewest. Bovendien zou de externe component stabieler blijven in Brussel, maar nog steeds veel hoger liggen dan degene die wordt geprojecteerd op federaal niveau. Het verschil tussen het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en België met betrekking tot de vervangingsvraag zou op middellange termijn dus nog flink toenemen, ondanks de recente hervormingen op de arbeidsmarkt die gedeeltelijk de impact van de vergrijzing van de werkende beroepsbevolking in Vlaanderen en Wallonië zouden moeten temperen. De vervangingsvraag zou in de periode 2011- gemiddeld 1,2 % van de werkende beroepsbevolking in Brussel bedragen (ofwel 6 700 individuen van 50 jaar of ouder die de arbeidsmarkt verlaten) en 1,7 % voor België. Ten slotte wijzen de projecties in vergelijking met de voorgaande periode op een lichte toename van de aanwervingsbehoeften gericht op Brusselse ingezetenen van 15 tot 49 jaar op middellange termijn (2,5 % van de actieve bevolking), hoewel het gewicht van de netto toetredingen tot de werkende beroepsbevolking in deze leeftijdscategorie stabiel zou blijven op 2,9 %. Het aantal netto toetredingen zou met 16 600 eenheden per jaar tussen 2011 en echter hoger blijven dan de aanwervingsbehoeften, die geschat worden op gemiddeld 14 200 eenheden. Het netto aantal individuen dat werkloos wordt, zou dus jaarlijks 2 400 Brusselaars van 15 tot 49 jaar bedragen. Aangezien dat cijfer hoger is dan het aantal werklozen dat gemiddeld elk jaar de leeftijd van 50 jaar bereikt, zou de werkloosheidsgraad voor de leeftijdscategorie 15-49 jaar dalen, van 21,4 % in 2011 tot 20,6 % tegen het jaar. TABEL 5 : Rekruteringsbehoeften en instroom in arbeidsaanbod onder 50 jaar (periodegemiddelden) 2004- In duizenden personen In % van de beroepsbevolking België BHG België BHG 2011-2004- 2011-2004- 2011-2004- Uitbreidingsvraag 48,7 38,0 5,0 8,0 1,0 0,7 1,0 1,4 Extern 3,4 0,3 1,8 2,3 0,1 0,0 0,4 0,4 Intern 45,3 37,7 3,2 5,7 0,9 0,7 0,6 1,0 Vervangingsvraag 73,9 89,0 6,1 6,7 1,5 1,7 1,2 1,2 Statistische aanpassing (1) 0,0 0,1 0,4-0,6 0,0 0,0 0,1-0,1 Rekruteringsbehoeften 15-49 jaar 122,6 127,1 11,6 14,2 2,4 2,4 2,3 2,5 Instroom arbeidsaanbod 15-49 jaar 126,1 139,2 14,7 16,6 2,5 2,6 2,9 2,9 2011- (1) Wegens verschil in definities werkzame bevolking (HERMREG versus sociodemografische module). 32

DE CONJUNCTUURBAROMETER VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST 3 Sectorale resultaten voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest TABEL 6 : Activiteitsstructuur van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en bijdragen van de sectoren tot de groei Aandeel in de TW (1) (%) Aandeel in de werkgelegenheid (%) Bijdrage tot de groei van de TW (pp) Gemiddelden 2014- Bijdrage tot de groei van de werkgelegenheid (pp) Gemiddelden 2014-1. Landbouw 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 0,0 2. Energie 5,2 4,6 1,1 1,0 0,0 0,0 3. Verwerkende nijverheid 3,0 2,7 3,4 2,7 0,0-0,1 a. Intermediaire goederen 0,9 0,7 0,9 0,6 0,0 0,0 b. Uitrustingsgoederen 0,8 0,8 0,9 0,8 0,0 0,0 c. Verbruiksgoederen 1,3 1,2 1,6 1,4 0,0 0,0 4. Bouw 2,6 2,6 3,0 3,0 0,1 0,0 5. Marktdiensten 72,4 73,4 66,4 68,7 1,5 0,9 a. Vervoer en communicatie 9,8 9,9 6,9 6,6 0,2 0,0 b. Handel en horeca 12,0 11,3 14,8 13,4 0,1-0,1 c. Krediet en verzekeringen 18,0 18,2 9,4 8,7 0,4 0,0 d. Gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening 4,9 4,9 8,9 9,3 0,1 0,1 e. Overige marktdiensten 27,5 29,0 26,5 30,7 0,8 0,8 6. Niet-verhandelbare diensten 17,0 16,6 26,0 24,6 0,2 0,1 a. Overheid en onderwijs 16,8 16,6 25,0 24,1 0,2 0,2 b. Huishoudelijke diensten 0,1 0,1 1,0 0,5 0,0-0,1 7. Totaal 100,1 100,1 100,0 100,0 1,9 1,0 (1) Bruto toegevoegde waarde (TW) in volume. Aangezien de reeksen in kettingeuro s niet additief zijn, zijn er verschillen tussen (sub-)totalen en de som van hun componenten en is het totaal niet noodzakelijk gelijk aan 100 %. (pp) Procentpunt (zie glossarium.). Tabel 6 toont de voorbije en verwachte evolutie van de activiteitsstructuur van de Brusselse economie, die gekenmerkt wordt door een sterke specialisatie in de tertiaire sector (commerciële en niet-commerciële diensten). In vertegenwoordigde die hele sector 89,3 % van de toegevoegde waarde op gewestelijk niveau en 92,4 % van de binnenlandse tewerkstelling. Die cijfers liggen gevoelig hoger dan degene in Wallonië (respectievelijk 74,7 % en 78,9 %) en in Vlaanderen (72,1 % en 76,2 %). Bijgevolg is het gewicht van de secundaire sector aanzienlijk lager in Brussel. De verwerkende nijverheid in het bijzonder vertegenwoordigde amper 3,0 % van de toegevoegde waarde in Brussel in, tegenover 17,3 % in het noorden en 15,5 % in het zuiden van het land. Toch ziet men dat op niveau van het gewest het aandeel van die industrieën in de tewerkstelling licht hoger is dan hun bijdrage tot de toegevoegde waarde, hoewel het tegendeel geldt in de twee andere gewesten. Tabel 6 toont aan dat op middellange termijn de projecties de tendensen van de afgelopen dertig jaar doortrekken. Zo zou het aandeel van de verwerkende nijverheid blijven afbrokkelen om tegen slechts 2,7 % te vertegenwoordigen van de Brusselse economie, zowel in termen van toegevoegde waarde als van tewerkstelling. Het relatief afnemende belang van die bedrijfstakken blijkt vooral duidelijk sinds 2009, zeker wat betreft de toegevoegde waarde en in mindere mate op het gebied van het aantal arbeidsplaatsen. In de twee andere gewesten zou het relatieve belang van de industriële bedrijfstakken op peil blijven voor wat betreft de toegevoegde waarde maar eveneens afnemen voor wat betreft de tewerkstelling. Het gewicht van de Brusselse bouwsector zou naar verwachting stabiel blijven tussen en. Het belang van de tertiaire sector in Brussel zou op middellange termijn nog verder toenemen, een tendens die bovendien ook vastgesteld wordt in de aangrenzende gewesten. Aan het einde van de projectieperiode zouden de tertiaire activiteiten gelegen in Brussel in totaal 90,1 % vertegenwoordigen van de toegevoegde waarde 33

en 93,3 % van de tewerkstelling (respectievelijk +0,8 pp en +0,7 pp ten opzichte van ). Die evolutie verbergt evenwel een divergentie tussen de commerciële en de niet-commerciële diensten. Die laatste zien hun gewicht verder afkalven, vooral in aantal arbeidsplaatsen, om terug te vallen onder de drempel van 25 % van de totale gewestelijke tewerkstelling in Brussel tegen. Vlaanderen en Wallonië zouden op een gelijkaardige manier evolueren, maar het aandeel van de tewerkstelling in de commerciële en niet-commerciële diensten zou er gevoelig lager blijven. De commerciële diensten daarentegen zien hun belang in de activiteitsstructuur van de economie verder toenemen, zowel in Brussel als in de twee andere gewesten. Op Brussels niveau zouden zij 1,1 pp winnen in de loop van de projectieperiode om tegen uit te komen op 73,4 % van de gewestelijke toegevoegde waarde. Hun vooruitgang is nog meer uitgesproken in termen van tewerkstelling, met een aandeel van 68,7 % tegen het einde van de projectieperiode (+2,2 pp in vergelijking met ). De bedrijfstak overige commerciële diensten onderscheidt zich door een stijging van zijn gewicht met 1,4 pp in de toegevoegde waarde en vooral door een toename van 4,2 pp in de gewestelijke tewerkstelling. Tegen zou bijna één baan op drie in Brussel in deze bedrijfstak zijn. Volgens het resultaat van de projecties zou de sector van de handel en de horeca zich op middellange termijn eveneens onderscheiden, maar dan op een negatieve manier aangezien hij terrein blijft verliezen. Deze historisch belangrijke sector in Brussel zou tegen slechts 11,3 % van de toegevoegde waarde en 13,4 % van het aantal werknemers vertegenwoordigen, tegenover respectievelijk 26,8 % en 19,2 % in de vroege jaren tachtig. Ten slotte ziet men dat het aandeel van de krediet- en verzekeringssector in termen van toegevoegde waarde in de projectie langzaam weer aan belang wint na licht te zijn gedaald tussen 2006 en 2011. De negatieve tendens op het gebied van tewerkstelling in de sector die men vaststelt sinds 2002 zou aldus worden doorgetrokken tot het einde van de projectieperiode. Bovenop hun belang in de activiteitsstructuur, is het interessant om te analyseren in welke mate de verschillende economische bedrijfstakken bijdragen tot de toename van de toegevoegde waarde of de tewerkstelling in Brussel. Die bijdrage hangt zowel af van hun relatieve gewicht als van hun interne dynamiek. De resultaten op middellange termijn worden weergegeven in de twee rechterkolommen van tabel 6. De details van de verleden en geprognosticeerde prestaties van elke bedrijfstak worden gegeven in tabel 7 voor de toegevoegde waarde en in tabel 8 voor de tewerkstelling. TABEL 7 : Belangrijkste sectorale resultaten voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest op het gebied van toegevoegde waarde in volume Groei van de TW (in %) Groei van de TW Jaarlijkse gemiddelden (in %) 2012 2013 1997-2003 2004-2011- 2014-1. Landbouw -3,7 0,4-8,6 44,1 1,1 0,6 2. Energie -1,1-0,4 6,2 5,7-0,2 0,9 3. Verwerkende nijverheid -0,4-1,3-0,9-4,1 0,0 0,1 a. Intermediaire goederen -1,6-2,7-2,2-4,9-1,7-1,0 b. Uitrustingsgoederen 1,4-1,3 0,4-5,3 1,4 1,1 c. Verbruiksgoederen -1,2-0,5-1,1-2,9-0,2-0,1 4. Bouw -0,5 0,2 0,9 2,7 1,8 2,1 5. Marktdiensten -0,1 0,9 2,5 1,4 1,6 2,2 a. Vervoer en communicatie -0,2 0,4 8,8-1,5 1,5 2,3 b. Handel en horeca -2,6 0,0-1,8-0,9 0,5 1,0 c. Krediet en verzekeringen 0,2 1,8 3,7 3,4 1,5 2,2 d. Gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening 1,8 1,5 3,9 1,1 1,4 1,5 e. Overige marktdiensten 0,3 0,7 1,5 2,5 2,1 2,7 6. Niet-verhandelbare diensten 0,7 0,7 2,0 1,3 1,1 1,2 a. Overheid en onderwijs 0,8 0,7 2,0 1,4 1,1 1,3 b. Huishoudelijke diensten -14,5-5,6 3,0-6,9-8,2-8,7 7. Totaal 0,0 0,7 2,3 1,4 1,4 1,9 34

DE CONJUNCTUURBAROMETER VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST 3 TABEL 8 : Voornaamste sectorale resultaten voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest op het gebied van tewerkstelling Groei van de werkgelegenheid (in % Groei van de tewerkstelling, jaarlijkse gemiddelden (in %) Netto wijziging van de tewerkstelling (in aantal personen) 2012 2013 1997-2003 2004-2011- 2014-2011- 1. Landbouw -21,0 6,9 1,0-11,5-1,0 0,6-7 2. Energie -0,3-0,5 2,2 1,8-0,5-0,3-278 3. Verwerkende nijverheid -3,3-3,8-2,2-6,3-2,4-2,1-3 702 a. Intermediaire goederen -6,6-6,0-2,1-7,0-4,4-3,4-1 567 b. Uitrustingsgoederen -4,2-4,9-1,9-7,3-2,1-1,4-864 c. Verbruiksgoederen -1,1-2,0-2,5-5,2-1,7-1,8-1 271 4. Bouw 0,6-0,7-0,6 1,5 0,7 1,0 1 005 5. Marktdiensten 0,6 1,2 1,3 0,7 1,4 1,3 44 533 a. Vervoer en communicatie -1,1 1,3 1,2-2,2 0,4 0,7 1 221 b. Handel en horeca -1,6-0,9-0,2-0,5-0,5-0,4-3 276 c. Krediet en verzekeringen -0,2-0,6 1,0-1,3-0,3-0,4-1 389 d. Gezondheidszorg en maatschappelijke dienstverlening 0,8 2,3 2,7 1,9 1,4 1,3 6 030 e. Overige marktdiensten 2,4 2,4 2,2 2,9 3,0 2,8 41 948 6. Niet-verhandelbare diensten -0,7-0,2 1,8 0,8 0,1 0,4 1 290 a. Overheid en onderwijs -0,1 0,0 1,8 1,4 0,4 0,6 4 339 b. Huishoudelijke diensten -14,5-5,7 1,8-8,6-8,1-8,7-3 049 7. Totaal 0,1 0,6 1,2 0,4 0,9 1,0 42 842 Op middellange termijn zou de sector overige commerciële diensten veruit de belangrijkste motor zijn van de Brusselse economie, steunend op een sterke groei van de toegevoegde waarde van 2,7 % per jaar tussen 2014 en. De groei neemt sneller toe dan in de twee voorgaande periodes (1997-2003 en 2004-), maar is desalniettemin gevoelig lager dan de uitstekende resultaten die werden opgetekend tijdens de eerste vier jaar die deze crisisperiode voorafgingen. Deze bedrijfstak alleen, die voornamelijk de diensten aan bedrijven en individuen omvat, vertegenwoordigt gemiddeld meer dan 40 % van de groei van het gewest in de prognose. De resultaten van de sector zouden nog positiever zijn in termen van tewerkstelling aangezien het aantal arbeidsplaatsen jaarlijks zou toenemen met 2,8 % over de periode 2014-, of een gemiddelde bijdrage van 0,83 pp aan de groei van de gewestelijke tewerkstelling, die zou uitkomen op 1,0 %. Concreet betekent dit dat er in die periode bijna 23 200 banen zouden worden gecreëerd in Brussel in deze bedrijfstak, wat een gemiddelde stijging van iets meer dan 5 800 eenheden betekent elk jaar. Over de volledige projectieperiode zou de netto banencreatie in de overige commerciële diensten cumulatief uitkomen op bijna 42 000 eenheden. In de periodes van forse groei die Brussel heeft gekend in de loop van de laatste twee decennia heeft de sector van de kredieten en verzekeringen doorgaans in aanzienlijke mate bijgedragen tot de goede prestaties van het gewest. Als gevolg van de financiële crisis, waarvan de eerste effecten in het gewest zichtbaar waren sinds 2007 en in het bijzonder in deze sector, lijkt de bijdrage van de krediet- en verzekeringsactiviteiten echter duurzaam aangetast, zoals aangetoond door de resultaten van de projecties. Van 2007 tot 2012 was de bijdrage van de sector aan de groei van de Brusselse toegevoegde waarde amper hoger dan gemiddeld 0 pp terwijl ze bijna 0,9 pp bedroeg tussen 1997 en 2006. De situatie zou zich op middellange termijn weer moeten herstellen met een bijdrage van 0,4 pp per jaar over de periode 2014-, of een jaarlijkse toename van de toegevoegde waarde van de sector van 2,2 %. Deze cijfers blijven echter veel lager dan de prestaties uit het verleden van deze historisch belangrijke groeipool. Bovendien zou de tewerkstelling niet onmiddellijk profiteren van het herstel aangezien deze elk jaar nog met 0,4 % zou afnemen tussen 2014 en. Over de volledige projectieperiode zou het aantal arbeidsplaatsen afnemen met bijna 1 400 om te stabiliseren op ongeveer 62 400 eenheden tegen het jaar. 35

De bedrijfstak transport en communicatie heeft in belangrijke mate bijgedragen tot de groei van het Brussels Hoofdstedelijk Gewest in de periode 1997-2003, met een gemiddelde jaarlijkse spectaculaire toename van 8,8 % van zijn toegevoegde waarde (cf. tabel 7). Na de doorgaans negatieve prestaties van 2004 tot 2012 zou de sector opnieuw aanknopen met een duurzame stijging van de toegevoegde waarde op middellange termijn (+2,3 % in de periode 2014-), of een bijdrage van 0,21 pp aan de gewestelijke groei. Dat zou de sector van alle commerciële diensten als derde belangrijkste positioneren voor de Brusselse economie. Het aantal arbeidsplaatsen in de transport- en communicatiesector is gestaag gekrompen sinds 2002. Het zou voor de eerste keer opnieuw toenemen vanaf 2013 en zou gemiddeld doorgaan op deze positieve tendens in het tweede deel van de projectieperiode (+0,7 % per jaar). In totaal zouden er in deze bedrijfstakken netto meer dan 1 200 nieuwe banen worden gecreëerd in de periode 2011-. Buiten een forse achteruitgang in 2009 tijdens het dieptepunt van de recessie heeft de bedrijfstak gezondheidszorg en sociale actie een sterke groei opgetekend sinds 2007. De projecties bevestigen deze goede resultaten, die weinig gevoelig zijn voor de conjunctuur, ook in 2012 terwijl de volledige Brusselse economie vertraagt. Tussen 2014 en zou de toegevoegde waarde van de sector gemiddeld elk jaar met 1,5 % toenemen, terwijl het aantal arbeidsplaatsen zou toenemen met 1,3 %. Tabel 8 toont echter dat de banencreatie minder duurzaam zou zijn dan in de twee voorgaande periodes, hoewel men verwacht dat het aantal arbeidsplaatsen zou toenemen met meer dan 6 000 bijkomende eenheden over de volledige projectieperiode, om tegen het jaar iets minder dan 67 000 banen te bereiken. De bijdrage van de sector aan de groei van de gewestelijke toegevoegde waarde (+0,07 pp gemiddeld van 2014 tot ) zou beperkt blijven in vergelijking met die van de sectoren die eerder werden besproken, als gevolg van het relatief kleine gewicht. Gezondheidzorg en sociale actie zijn desalniettemin belangrijke activiteiten in Brussel in een klimaat dat gekenmerkt wordt door een sterke demografische groei. Het aandeel van de handel en de horeca in de Brusselse toegevoegde waarde is met meer dan de helft afgenomen in de loop van de afgelopen drie decennia, van 26,8 % in 1980 tot 12,0 % in (van 19,2 % tot 14,8 % in termen van tewerkstelling). Volgens de projecties zou deze afname zich op middellange termijn doorzetten aangezien de toegevoegde waarde van de sector minder sterk zou toenemen dan het gemiddelde van het gewest en de tewerkstelling zou inkrimpen. Na een negatief jaar 2012 en een stagnatie in 2013, zou de toegevoegde waarde van de sector opnieuw toenemen in het tweede deel van de projectieperiode, in een verbeterend algemeen economisch klimaat en een heropleving van de privé-consumptie. De groei zou echter beperkt blijven tot 1,0 % per jaar in de periode 2014-, of twee keer minder snel dan de gewestelijke groei. Het aantal arbeidsplaatsen zou afnemen tussen 2012 en 2015 alvorens te stabiliseren tegen het einde van de projectieperiode op ongeveer 96 900 eenheden. In het totaal zou de sector handel en horeca een nettoverlies optekenen van bijna 3 300 arbeidsplaatsen over de volledige projectieperiode. Na een heropleving in 2011 zou de toegevoegde waarde van alle bedrijfstakken binnen de verwerkende nijverheid onder druk komen te staan als gevolg van de economische groeivertraging en in 2012 en vooral in 2013 een negatieve groei optekenen, om daarna in het tweede deel van de projectieperiode te stagneren. De industriële tewerkstelling in Brussel krimpt al sinds 2002 ononderbroken, en zou tussen 2011 en jaarlijks met gemiddeld 2,4 % blijven afkalven, wat overeenstemt met een netto cumulatief banenverlies van 3 700 bijkomende eenheden. Voor wat betreft de evolutie van de toegevoegde waarde op middellange termijn onderscheidt de sector van de uitrustingsgoederen zich op positieve wijze van de twee andere bedrijfstakken, aangezien het de enige is die een voorspelde positieve groei kan voorleggen over de hele projectieperiode. Tussen 2014 en zou de toegevoegde waarde van de sector toenemen met 1,1 % hoewel ze daarentegen zou afnemen in de productie van intermediaire goederen (-1,0 %) en consumptie (-0,1 %). Elke van deze bedrijfstakken zou echter het aantal arbeidsplaatsen zien verminderen op middellange termijn (respectievelijk -1,4 %, -3,4 % en -1,8 % per jaar tussen 2014 en ). Globaal genomen zou de bijdrage van de verwerkende nijverheid aan de groei van de Brusselse toegevoegde waarde gemiddeld nul bedragen over de projectieperiode en negatief zijn (-0,08 pp) voor wat betreft de tewerkstelling. 36

DE CONJUNCTUURBAROMETER VAN HET BRUSSELS HOOFDSTEDELIJK GEWEST 3 3.3. Inkomensrekeningen van de gezinnen De gewestelijke economische vooruitzichten bevatten de uitsplitsing van een reeks aggregaten betreffende de inkomensrekeningen van de gezinnen volgens het gewest van hun woonplaats. De variabelen die worden geprojecteerd (voor het merendeel vanaf ) worden uitgedrukt tegen lopende prijzen en betreffende twee hoofddelen. Ten eerste de bestemmingsrekening van de primaire inkomens die de inkomens registreert van de bewoners van een gewest die rechtstreeks resulteren uit de economische activiteit27. Ten tweede de secundaire distributierekening van het inkomen die de gewone overdrachten vermeld tussen de gezinnen en de andere economische spelers (in hoofdzaak de staat)28. Nationale context In een klimaat van economische vertraging, zou het saldo van de primaire inkomens en het beschikbare inkomen van de Belgische huishoudens licht onder druk komen te staan in 2012 in vergelijking met het herstel dat het voorgaande jaar werd opgetekend. Voor wat de primaire inkomens betreft, zou de groei in 2012 afnemen (slechts +2,4 %) als gevolg van al hun componenten, die in het midden van de projectieperiode vervolgens geleidelijk zouden herstellen. Het saldo van de primaire inkomens zou slechts vanaf 2014 weer aanknopen met zijn trendgroei. Qua beschikbaar inkomen, dat doorgaans minder gevoelig is voor economische schommelingen, voorziet men echter een meer uitgesproken vertraging in 2012 (slechts +1,9 %). Dat is vooral te verklaren door de sterke stijging van de fiscale lasten dit jaar, die de stijging van alle sociale uitkeringen zou compenseren. Vanaf 2013 zou het nationale beschikbare inkomen zich opnieuw wat herstellen maar zou het slechts weer zijn trendgroei benaderen vanaf 2014. Over de volledige projectieperiode zou de groei van het beschikbare inkomen jaarlijks gemiddeld 2,9 % bereiken. In vergelijking met de voorgaande periode zou het dus gaan om een relatief uitgesproken terugval. De primaire inkomens zouden amper minder snel toenemen tussen 2011 en (+3,1 %) dan in de periode 2004- en men verwacht bovendien aan de ene kant een licht tragere toename van alle sociale premies (+3,9 % per jaar van 2011 tot ) en aan de andere kant een aanzienlijk sterkere toename dan voordien van de personenbelastingen (+4,6 % gemiddeld tussen 2011 en ). Resultaten voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest Volgens de resultaten van de projecties die worden voorgesteld in tabel 9, zou het beschikbare inkomen van de Brusselse ingezetenen elk jaar met 3,4 % vooruitgaan over de periode 2011-, wat een gevoelig hogere groeivoet is dan op Belgisch niveau (2,9 %). Dat verschil zou voor een groot deel te verklaren zijn door de gezonde groei van de primaire inkomens in Brussel waarvan alle componenten sneller zouden groeien dan het nationale gemiddelde. De geprojecteerde groei van de lonen ontvangen door Brusselse loontrekkenden zou opmerkelijk sterk zijn (4,3 % jaarlijks van 2011 tot, tegenover 3,6 % op nationaal niveau). Die snellere toename van de loonmassa in Brussel zou het gevolg zijn van de toename van het aantal loontrekkenden dat woonachtig is in Brussel. De lonen per hoofd zouden immers iets minder snel groeien in Brussel dan in Vlaanderen en Wallonië. Na een negatieve groei die werd opgetekend in 2009 als gevolg van de crisis, 27 Het betreft de bezoldigingen van de werknemers, het gemengde inkomen van de zelfstandigen, het exploitatieoverschot en de nettoinkomens uit vermogen. Bovendien dient men op te merken dat het exploitatieoverschot van de gezinnen voortaan ook de toegerekende huur van eigenaars bevat die hun eigen verblijf betrekken en de werkelijke huur (men verstaat hieronder de huurgelden betaald door huurders aan eigenaars van sector S.14). Die laatste post heeft het onderwerp uitgemaakt van een herclassificatie in de nationale en gewestelijke rekeningen aangezien hij voordien was inbegrepen in het gemengde inkomen. 28 Hieronder vindt men voornamelijk de belastingen op inkomen en vermogen, de sociale premies alsook de diverse sociale uitkeringen. Die laatste worden onderverdeeld in verschillende categorieën. Ten eerste de wettelijke uitkeringen sociale verzekering in geld: werkloosheid, brugpensioen (onlangs hernoemd tot werkloosheid met bedrijfstoeslag ), pensioenen van de privésector, kinderbijslag, ziekte- en invaliditeitsvergoedingen enz. Ten tweede de uitkeringen voor sociale bijstand: leeflonen, tegemoetkomingen aan gehandicapten enz. En ten slotte de uitkeringen sociale verzekering rechtstreeks door werkgevers (vooral pensioenen van de openbare sector). 37