SOCIALE ECONOMIE. in Zuid-Oost-Vlaanderen. Analyse en toekomstvisie

Vergelijkbare documenten
Arbeidsmarkt in Zuid-Oost-Vlaanderen

Arbeidsmarkt in Zuid-Oost-Vlaanderen

De arbeidsmarkt in april 2015

NOVEMBER 2014 BAROMETER

De arbeidsmarkt in mei 2015

De arbeidsmarkt in maart 2015

De arbeidsmarkt in juli 2014

De arbeidsmarkt in november 2015

Werkloosheid 2017 Zuid-Oost-Vlaanderen

De arbeidsmarkt in februari 2015

De arbeidsmarkt in juni 2015

De arbeidsmarkt in januari 2016

De arbeidsmarkt in augustus 2015

De arbeidsmarkt in december 2014

De arbeidsmarkt in oktober 2015

De arbeidsmarkt in februari 2016

De arbeidsmarkt in juni 2014

De arbeidsmarkt in april 2016

De arbeidsmarkt in september 2014

De arbeidsmarkt in mei 2014

Tewerkstellingscijfers per lokaal bestuur

De arbeidsmarkt in augustus 2014

De arbeidsmarkt in mei 2016

De arbeidsmarkt in maart 2016

De arbeidsmarkt in mei 2017

De arbeidsmarkt in augustus 2016

De arbeidsmarkt in oktober 2013

Arbeidsmarkt in Zuid-Oost-Vlaanderen

De arbeidsmarkt in april 2017

De arbeidsmarkt in maart 2017

De arbeidsmarkt in oktober 2016

De arbeidsmarkt in augustus 2017

De arbeidsmarkt in januari 2017

De arbeidsmarkt in februari 2017

BAROMETER JUNI Kansengroepen blijven een structureel knelpunt 1

67,3% van de jarigen aan het werk

Arbeidsmarkt personen met een arbeidshandicap

Arbeidsmarkt allochtonen

De arbeidsmarkt in juni 2016

Brussels Observatorium voor de Werkgelegenheid

ALGEMENE DIRECTIE STATISTIEK EN ECONOMISCHE INFORMATIE PERSBERICHT 26 november 2010

De arbeidsmarkt in oktober 2014

De arbeidsmarkt in augustus 2013

Centrumsteden en vergrijzing vergeleken per provincie. Socio-demografisch profiel (SDP) Anne-Leen Erauw Belfius Research. 21 maart 2017 Berchem

Arbeid biedt een maatschappelijke meerwaarde ten opzichte van inactiviteit. 3

Sociale economie. 1 Tewerkstellingsgroei varieert van sociale economie initiatief. Streekpact Cijferanalyse

VLAANDEREN OP HET EUROPESE SCOREBORD Hoofstuk 4

PERSBERICHT Brussel, 20 december 2013

VDAB WERKLOOSHEIDSBERICHT JANUARI Kerncijfers werkloosheid. Evolutie Werkloosheid. NWWZ Vlaams Gewest - absolute aantallen

DE GENKSE ARBEIDSMARKT (cijfers )

GENKSE BEVOLKING OP ARBEIDSLEEFTIJD NAAR SOCIO-ECONOMISCHE POSITIE

Beleidsnota Sociale Economie 08/01/2015

Vacatures 2017 Zuid-Oost-Vlaanderen

DE VLAAMSE SOCIALE ECONOMIE IN 2014

Verdere evolutie van de geharmoniseerde werkloosheid in ruime zin

SOCIALE ECONOMIE Cijfergegevens Zuid-West-Vlaanderen. Ilse Van Houtteghem 20/11/2014

FOCUS OP TALENT BAROMETER. Kansengroepen in cijfers

DE VLAAMSE SOCIALE ECONOMIE IN 2015

De Oost-Vlaamse arbeidszorgmedewerker in beeld September Data & Analyse, Provincie Oost-Vlaanderen

Hoofdstuk 1. Overheden

VDAB WERKLOOSHEIDSBERICHT MEI Kerncijfers werkloosheid. Evolutie Werkloosheid. NWWZ Vlaams Gewest - absolute aantallen

De beroepsbevolking in de grensregio s van Nederland en Vlaanderen: grote verschillen aan weerszijden van de grens

DE VLAAMSE SOCIALE ECONOMIE IN 2016

0. KENGETALLEN. Bron: FOD Economie (Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie), INR, VDAB, RVA en Steunpunt WSE.

Hoeveel werkzoekenden telt uw gemeente?

Graag het absolute aantal en het groeipercentage in de periode eind mei eind mei 2017.

PERSBERICHT Brussel, 28 maart 2013

Spotlight. Een onderwerp telkens beknopt uitgelicht. 1 Inleiding. 3 Resultaten. 3.1 Gewest en jaar. 2 Methodologie

Vacatures VDAB - Gevolgen van een mogelijke schrapping van het theoretisch rijexamen via de middelbare school

Wij ondersteunen, stimuleren en begeleiden het Vlaamse integratie- en inburgeringsbeleid

PERSBERICHT Brussel, 22 december 2015

Evolutie van de Brusselse arbeidsmarkt

Lokale arbeidsmarktindicatoren in de Vlaamse Arbeidsrekening (VAR)

KLAAR VOOR MORGEN?! Dirk Vanderpoorten. 29 november 2018

Invoegbedrijven. Maatregel. De begunstigden en bestedingen

34,0 32,0 30,0 28,0 26,0 24,0 22,0. Jaarlijkse evolutie. Jeugdwerkloosheid -534 eenheden

«WELZIJNSBAROMETER 2010» SAMENVATTING EN CONCLUSIES

April 2018: Brusselse werkloosheidsgraad op laagste niveau in 25 jaar

TEWERKSTELLING EN PARTICIPATIE VAN PERSONEN UIT DE KANSENGROEPEN Editie 2018 (data 2017)

Juni 2018: van de jonge Brusselaars zijn nu minder dan werkzoekende

34,0 32,0 30,0 28,0 26,0 24,0 22,0 20,0. Jaarlijkse evolutie. Jeugdwerkloosheid -291 eenheden

Trends op de Belgische arbeidsmarkt ( )

PERSBERICHT Brussel, 25 maart 2014

PERSBERICHT Brussel, 25 juni 2013

DE GENKSE ARBEIDSMARKT (cijfers )

Werkloosheidscijfers Tijdelijke werkloosheid Faillissementen

De jongerenwerkloosheid blijft verder dalen in Brussel: -9,3% in één jaar tijd

Diagnose van de Vlaamse arbeidsmarkt. Luc Sels

Augustus 2018: aantal jonge werkzoekenden op laagste niveau sinds 1990

2.2.1 Aansluiting tussen onderwijs en arbeidsmarkt

De evolutie van de sociale situatie en de sociale bescherming in België Samenvatting en kernboodschappen

INTRODUCTIE. Lokale Diensteneconomie

WERKGELEGENHEIDSBELEID EN HET DECREET LOKALE DIENSTENECONOMIE. Rol van het lokaal bestuur

Onderwijs en arbeidsmarkt: tweemaal actief

Arbeidsmarkt vijftigplussers

PERSBERICHT Brussel, 24 september 2015

FOCUS OP TALENT BAROMETER. Kansengroepen in cijfers

34,0 31,9 % 32,0 30,0 28,0 26,7 % 26,0 26,5 % 24,0 22,0. Jaarlijkse evolutie. Jeugdwerkloosheid -992 eenheden

BAROMETER. Taalgebruik in de Vlaamse Rand

ACTIVEREN, COMPETENTIES MOBILISEREN Epiloog

Transcriptie:

SOCIALE ECONOMIE in Zuid-Oost-Vlaanderen Analyse en toekomstvisie

VOORWOORD Elk lokaal bestuur streeft naar het optimaal welzijn en welbevinden van zijn burgers. Dit ondermeer door het bieden van kansen tot werkgelegenheid. De lokale besturen in Vlaanderen krijgen steeds meer taken toegeschoven in het kader van werkgelegenheid en uitbouw van de lokale arbeidsmarkt. Men spreekt hierbij over de regierol van de lokale besturen inzake de uitbouw van een lokaal werkgelegenheidsbeleid. Daarbij is één van de speerpunten het beleid rond sociale economie, waarbij ze in het kader van de lokale diensteneconomie (LDE) ook een regierol krijgen toebedeeld. Met het LDE-programma beoogt de overheid een aanvullend dienstenaanbod te realiseren, dat inspeelt op maatschappelijke noden en trends zoals de vergrijzing, de combinatie arbeid-gezin, versterking van de sociale cohesie en milieubeleid. Het programma is lokaal verankerd en realiseert een win-win situatie voor mens, maatschappij en milieu, door de toepassing van de principes van Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen en de inschakeling van kansengroepen. Verschillende belanghebbenden (Vlaamse overheid, Federale overheid, de lokale dienstverlenende overheid en de klanten) dragen bij tot de (klaverblad)-financiering. De dienstverlening kan individueel zijn (bv. aanvullende kinderoppas, vervoerdienst) of collectief (bv. sociaal restaurant, onderhoud van fiets- en wandelpaden). Begin 2008 werd de experiment-periode met LDE afgesloten en werd het een regulier programma. Bij de invulling van dit programma kunnen de centrumsteden sinds een aantal jaren reeds rekenen op de nodige ondersteuning hiertoe vanuit Vlaanderen. Ook de kleine(re) en landelijke steden, gemeenten en OCMW s van Zuid-Oost-Vlaanderen kregen deze taken toegeschoven. Zij konden daarbij echter niet terugvallen op ondersteuning die centrumsteden reeds geruime tijd ontvingen. Dit, terwijl die kleinere lokale besturen vaak een minder sterk uitgebouwd ambtenarenkorps hebben en dus niet altijd over de mogelijkheid beschikken om voldoende aandacht te besteden aan de uitbouw van de regierol inzake het lokaal werkgelegenheidsbeleid, laat staan de regie naar de uitbouw van lokale diensteneconomie. Om hieraan tegemoet te komen, besloot de Vlaamse overheid om elk RESOC vanaf 2009 te ondersteunen met één (of meerdere) projectmedewerker(s). Dankzij die ondersteuning konden we vanuit het Streekoverleg ZOV een project opstarten om de sociale economie in onze regio nog sterker uit te bouwen vanuit de lokale besturen en de nodige ondersteuning daartoe bieden. Vandaag is de eerste termijn van dit project afgerond. Sociale economie in Zuid-Oost-Vlaanderen: Analyse en toekomstvisie is het resultaat van de analyse die we de voorbije maanden, in samenwerking met de lokale besturen en sociale-economie-organisaties binnen de regio, konden opmaken. Deze brochure geeft een momentopname weer van de arbeidsmarkt in de regio en hoe die zich verhoudt ten opzichte van Vlaanderen. Daarnaast gaan we in op de wisselwerking tussen de lokale actoren in de regio, de knelpunten, noden en opportuniteiten die we de voorbije maanden samen met de betrokkenen in kaart konden brengen. Het is op basis daarvan dat het Streekoverleg een toekomstvisie en strategie wil aanreiken waaraan ook telkens concrete actiepunten gekoppeld zijn. Hierop willen we samen met de lokale besturen en sociale-economie-organisaties verder bouwen om het lokaal werkgelegenheidsbeleid van de regio via sociale economie en lokale diensteneconomie verder te versterken. Wouter Danckaert Regiocoördinator Streekoverleg ZOV Ilse Uyttersprot Voorzitter Streekoverleg ZOV Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen 3

INHOUDSTAFEL HOOFDSTUK IV ZUID-OOST-VLAANDEREN EN DE TOEKOMST: WAT EN HOE? 4.1 MISSIE VOORWOORD INLEIDING HOOFDSTUK I ALGEMEEN KADER 1.1 EEN GECONTESTEERD BEGRIP 1.2 MET VASTE MEERWAARDEN 1.3 SOCIALE ECONOMIE VANDAAG 1.3.1 Economische situering 1.3.2 Regelgevende en institutionele situering 1.3.3 Project Ondersteuning van de lokale besturen bij de regierol inzake lokale diensteneconomie 1.3.4 Operationele situering: lokaal bestuur als regiseur 1.4 EEN VERANDERENDE MAATSCHAPPELIJKE CONTEXT 4.2 VISIE 4.2.1 Tewerkstelling creëren Sociale economie als recht op werk en maatschappelijke participatie 4.2.2 Noden invullen Sociale economie als aanvullende dienstverlening 4.2.3 Activeren Sociale economie als brug naar reguliere tewerkstelling 4.3 STRATEGISCHE DOELSTELLINGEN 4.4 ACTIES 4.4.1 Samenwerking integreren 4.4.2 Communicatiestromen reguleren 4.4.3 Projectontwikkeling stimuleren 4.5 CONCRETE TOEPASSING: SOCIALE TEWERKSTELLING IN DE ZORG 4.5.1 Prognose werkgelegenheid in de zorgsector 4.5.2 Zorg en sociale economie: focus op WZC 1.4.1 Demografische veranderingen: vergrijzing en ontgroening 1.4.2 Socio-economische ontwikkelingen: een krimpende arbeidsmarkt 1.4.3 Economische ontwikkelingen: technologie, globalisering en de kenniseconomie BIJLAGEN COLOFON 1.4.4 Veranderende leefgewoonten HOOFDSTUK II ZUID-OOST-VLAANDEREN: ANALYSE ARBEIDSMARKT 2.1 BEVOLKING 2.1.1 Verouderingscoëfficiënt 2.1.2 Vervangingscoëfficiënt 2.1.3 Prognose vergrijzing 2.2 TYPOLOGIE VAN DE GEMEENTEN 2.3 WERKGELEGENHEID 2.4 WERKLOOSHEID HOOFDSTUK III ZUID-OOST-VLAANDEREN: ANALYSE SOCIALE ECONOMIE & LOKALE DIENSTENECONOMIE 3.1 METHODOLOGIE 3.1.1 Deskresearch 3.1.2 Fieldresearch 3.2 FEITEN EN CIJFERS 3.2.1 Sociale economie in Zuid-Oost-Vlaanderen 3.2.2 Analyse vragenlijst 3.3 WAARNEMINGEN UIT HET WERKVELD 3.3.1 Knelpunen 3.3.2 Opportuniteiten 3.3.3 Noden 3.4 CONCLUSIE 4 Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen 5

INLEIDING In onze benadering zijn we niet vertrokken van een bepaalde definitie van regie om onze vaststellingen daarop af te toetsen en vervolgens te oordelen of een lokaal bestuur al dan niet beantwoordt aan de vereiste criteria. Tot op vandaag bestaat hiervan geen éénduidige definitie, maar is die regierol zelf onderhevig aan discussie. Het leek ons dan ook aangewezen om bottum-up te werken: vertrekken vanuit de ervaringen van de lokale besturen en in kaart brengen hoe zij die regierol - die zij op zich moeten nemen- vandaag invullen en ervaren. In hoofdstuk I geven we een algemene situering van de sociale economie en de context waarin dit zich vandaag situeert. Vervolgens wordt in de twee volgende hoofdstukken een analyse weergegeven van enerzijds de arbeidsmarkt van de regio en anderzijds de sociale economie in Zuid-Oost-Vlaanderen. In dit laatste hoofdstuk gaan we ook dieper in op de waargenomen elementen tijdens het ganse projectverloop en in hoofdzaak tijdens de regiotoer. Ten slotte stellen we in hoofdstuk IV, op basis van de voorgaande analyses, strategische doelstellingen voor, waarbinnen telkens een aantal actiepunten worden opgesomd. Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen 7

1 Algemeen kader 8 Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen

1 Vlaams Overleg Sociale Economie 2 Hoger Instituut Voor de Arbeid, Katholieke Universiteit Leuven 1.1 EEN GECONTESTEERD BEGRIP Tot op vandaag bestaat geen éénduidige definitie over wat sociale economie inhoudt, maar worden verschillende definities gebruikt, al dan niet door elkaar. In België bestaan er drie verschillende officiële definities van sociale economie. Er is deze die in 1990 door de Waalse Raad voor de Sociale Economie werd aangenomen. Daarnaast werd in 1997 binnen VOSEC 1 door een dertigtal vertegenwoordigende organisaties van de sociale economie een andere definitie geformuleerd. Tenslotte ontstond in 2004 een derde definitie in het licht van een samenwerkingsakkoord tussen de federale overheid en de bevoegde eenheden van de gemeenschappen en gewesten. Toch vindt men op het eerste zicht in elke officiële definitie steeds gemeenschappelijke elementen terug. Zo gaan de drie definities uit van het bestaan van een derde sector waar organisaties toebehoren die niet tot het regulier economisch circuit behoren noch tot die van de overheden. Een andere gelijkenis tussen de verschillende gehanteerde definities is de opsomming van een aantal ethische principes, telkens in combinatie met de juridisch-institutionele afbakening van de sector. Op enkele nuanceringen na baseren ze zich alle drie op dezelfde principes en worden steeds dezelfde juridische of institutionele vormen vermeld. In een onderzoek naar de overeenkomsten en verschillen van de in België gehanteerde definities van sociale economie, toonde HIVA 2 aan dat, ondanks de terugkerende elementen, net die elementen op zeer uiteenlopende manieren geïnterpreteerd worden. Zo wordt de sociale economie door de academische wereld beschouwd als een sector waar alle niet-kapitalistische en niet-staatse producenten onder vallen, terwijl het effectieve beleid dan weer streeft naar een concrete en duidelijke afbakening van de sector. Zo beperkt het de sociale economie vaak tot een aantal categorieën zoals organisaties die actief zijn op het gebied van de sociale inschakeling van moeilijk tewerk te stellen groepen. Dit creëert niet alleen een kloof die het concept van de sociale economie ondermijnt. Het schept een waas van onduidelijkheid, wat een doeltreffende werking en een volwaardige deelname als speler op de markt enkel in de weg staat. Voor de betrokken actoren, maar evengoed voor de potentiële klanten, zoals lokale besturen en reguliere bedrijven, leidt dit immers tot een algemeen gevoel van verdeeldheid over de rol, de werkzaamheid, het aanbod van de sector en de potentiële werknemers. Laat staan dat er zich überhaupt een gevoel van collectief behoren tot deze derde sector zou bestaan. 1.2 MET VASTE MEERWAARDEN Ondanks de contestatie van het begrip en het gebrek aan duidelijke afbakening, zijn een aantal meerwaarden inherent aan de sociale economie zelf. Ze verheffen deze branche tot een volwaardige partner die, naast de huidige actoren, bijdraagt tot de sociale èn economische ontwikkeling. Werk voor elk De meest voor de hand liggende bijdrage van de sociale economie is het activeren van en het bieden van werk aan mensen met een grotere afstand tot de reguliere arbeidsmarkt: laaggeschoolden, oudere werklozen, personen met een handicap, mensen met een problematisch verleden... In Vlaanderen bieden 830 ondernemingen deze groepen werk op maat, in combinatie met een intensieve begeleiding of een beperkt duwtje in de rug, met het oog op doorstroom naar het reguliere circuit of als finale werkgever. Zo worden ook aan deze mensen kansen aangereikt tot ontwikkeling, leveren ze een volwaardige bijdrage aan de maatschappij en wordt de sociale aanvaardbaarheid vergroot. Veelvoudige maatschappelijke winst De sociale economie biedt meer dan jobs alleen. Werk is belangrijk, maar niet het enige doel. De sociale economie heeft haar kwantitatief belang doen gelden, samen met het vermogen een effectieve bijdrage te leveren bij het oplossen van nieuwe sociale noden en behoeften. Daardoor is ook de positie van de sector versterkt als een noodzakelijke instelling voor stabiele en duurzame economische groei, die diensten koppelt aan behoeften, de waarde verhoogt van economische activiteiten die voldoen aan die behoeften. Daarbij gaat het de onevenwichtigheid tegen die de arbeidsmarkt vandaag kent. Zo komen bijvoorbeeld kringloopwinkels, fietspunten en energiesnoeiers tegemoet aan steeds groeiende maatschappelijke en individuele noden. Daarnaast maakt een sociale-economieonderneming financiële winst, die opnieuw, rechtstreeks of onrechtstreeks, wordt geïnvesteerd in duurzame tewerkstelling. Brug naar het normaal economische circuit De sociale economie vervult een hefboomfunctie die doelgroepwerknemers doet doorstromen naar het regulier economisch circuit. Door de contacten met toeleiders, interactie met de reguliere economische sector en de nodige opleiding en activering van de eigen werknemers kunnen deze laatsten gemakkelijker doorstromen naar het normaal economisch circuit. Groei en (sociale) innovatie Sociale-economieorganisaties bieden vaak vanuit andere invalshoeken concrete antwoorden aan maatschappelijke noden en brengen interessante marktniches onder de aandacht. Uit de nieuwe marktniches ontstaan vervolgens koppelingen naar nieuwe sectoren en beleidsdoelstellingen. Daarnaast zouden de afgelopen jaren volgens VOSEC binnen de sociale economie in Vlaanderen meer dan 6.000 jobs bijgekomen zijn, wat meteen ook het meest zichtbare teken van groei is. Die groei is nog op andere vlakken zichtbaar. Men kan er immers niet om heen dat de sector erin slaagt te groeien en dit in tijden van zware economische crisis. Winst voor de klant De burger: de sociale economie biedt oplossingen voor (nieuwe) noden in onze maatschappij. De economie: de sociale economie kan een interessante aanvullende businesspartner zijn voor het bedrijfsleven. Heel wat reguliere ondernemingen besteden reeds activiteiten uit aan de sociale economie, die garant staat voor kwaliteit en flexibiliteit. De overheid: ook voor de overheid en de sociale zekerheid biedt de sociale economie belangrijke meerwaarden. Zo worden cruciale taken zoals seniorenzorg, kinderopvang en buurtzorg uitgevoerd en worden maatschappelijke behoeften op een efficiënte en voordelige manier ingevuld. Het huidig beleid schenkt immers in de sociale economie speciale aandacht voor de tewerkstelling van personen die daar ondersteuning voor nodig hebben: de sociale economie biedt immers werk op maat, voorziet in begeleiding en heeft de nodige expertise daartoe en geeft kansen tot ontwikkeling en participatie in de samenleving. 10 Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen 11

3. De statistische informatie over de sociale economie in Europa is gebaseerd op secundaire gegevens. (Bron: Comité économique et social européen (CESE), in: L économie sociale dans l union européenne 2005 ) 1.3 SOCIALE ECONOMIE VANDAAG 1.3.1 Economische situering In periodes van crisis neemt de zoektocht naar alternatieven sterk toe. Het is dan dat de formules die de sociale economie te bieden heeft méér dan anders onder de aandacht komen. Duurzaam werk voor personen met beperkte kansen op de arbeidsmarkt, coöperatieve ondernemingsvormen... blijken immers crisisbestendig en werken inspirerend. Deze nieuwe waardering is er vandaag ook uit onverwachte hoek. Het was immers in volle economische en financiële crisis dat het Europees Parlement de meerwaarde erkende die deze derde sector kon leveren in het realiseren van de ambitieuze Lissabon-doelstellingen en vandaag in functie van de Europa-2020 -strategie; net datgene wat Europa tot de meest concurrentiële economie ter wereld moet maken. Het is dan ook weinig toevallig dat de Europese Unie, zoals het ieder jaar de aandacht van het publiek op een specifiek thema vestigt, in 2010 de bestrijding van armoede en sociale uitsluiting in de Europese schijnwerpers zette. De sociale economie heeft niet alleen aangetoond dat het een effectieve bijdrage kan leveren bij het oplossen van nieuwe sociale problemen, het toonde zichzelf ook als een sector die bijdraagt tot stabiele en duurzame economische groei. De grootste en belangrijkste trend die kan worden waargenomen in de recente ontwikkeling van de sociale economie is dan ook haar consolidatie in de Europese maatschappij als volwaardige sector tussen de kapitalistische en de openbare sector. In de zoektocht naar antwoorden op de nieuwe uitdagingen van de (wereld)economie en de maatschappij, ligt de basis van het toenemende belang die de sociale economie kan spelen in de welvaartsmaatschappij In 2002 hadden de sociale economie verenigingen binnen de EU-15 één miljoen mensen in dienst. En in 2005 waren ze binnen de EU-25 goed voor meer dan 4% van het Bruto Nationaal Product. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de sector in de EU-15 voor de periode 2002-2003 3. Betaalde tewerkstelling in de sociale economie ten opzichte van totale betaalde tewerkstelling in de EU-15 (2002-2003) Land Tewerkstelling in de sociale economie Totale tewerkstelling * % België 279.611 4.048.499 6,9 Frankrijk 1.985.150 23.859.402 8,3 Ierland 155.306 1.730.381 9,0 Italië 1.336.413 21.477.906 6,2 Portugal 210.950 4.783.988 4,4 Spanje 872.214 16.155.305 5,4 Zweden 205.697 4.252.211 4,8 Oostenrijk 260.145 3.786.969 6,9 Denemarken 160.764 2.684.311 6,0 Finland 175.397 2.354.265 7,5 Duitsland 2.031.837 35.850.878 5,7 Griekenland 69.834 3.832.994 1,8 Luxemburg 7.248 187.809 3,9 Nederland 772.110 8.089.071 9,5 Verenigd Koninkrijk 1.711.276 27.960.649 6,1 TOTAAL EU-15 10.233.952 161.054.638 6,4 * Actieve bevolking tussen de 16 en 65 jaar, Eurostat, 2002. Bron: L économie sociale dans l union européenne Comité économique et social européen (2007) In 2008 berekende de Koning Boudewijnstichting dat een omzet van bij benadering 1 miljard euro de omvang bedroeg van deze snel groeiende sector in België. En in Vlaanderen zouden meer dan 830 kleine en middelgrote ondernemingen binnen de sociale economie actief zijn. We kunnen concluderen dat in vrijwel alle geïndustrialiseerde landen een opmerkelijke groei van de derde sector vast te stellen is. Intuïtief voelt men aan dat deze evolutie niet los kan gezien worden van allerlei maatschappelijke kwesties. 1.3.2 Regelgevende en institutionele situering In voorgaande tekst werd reeds verwezen naar de moeilijke definiëring en afbakening van de sociale economie. Dit wordt ook weerspiegeld in het beleid. In se is de sociale economie hoofdzakelijk Vlaamse materie, maar is het in de praktijk, zoals ook het breder tewerkstellingsbeleid, versnipperd over verschillende overheden wat een efficiënte beleidsvoering in de weg staat. Zo worden er een aantal regels vanuit het Europees niveau opgelegd, situeren de domeinen rond ondermeer PWA, Activa, Sine zich op Federaal niveau. En zelfs op Vlaams niveau valt de materie onder verschillende bevoegdheden. Een voorbeeld: In de praktijk ondervindt de uitbouw van arbeidszorg heel wat moeilijkheden. Het ontbreken van uniforme regelgeving brengt immers heel wat complicaties met zich mee, zoals voor de financiering en rechtspositie van de arbeidszorgmedewerkers. Deze hinderpaal is helaas niet zo eenvoudig op te lossen aangezien deze werkvorm ingebed is in verschillende Vlaamse beleidsdomeinen. Door de versnippering van bevoegdheid ontbreekt het aan een coördinerend minister die omvattende regelingen treft voor arbeidszorg en dit opvolgt. Daarbij zijn er ook raakvlakken op federaal niveau betreffende bijstand aan personen. Daarnaast worden ook steeds meer bevoegdheden en verantwoordelijkheden, in de lijn van het subsidiariteitsprincipe, van het Vlaams niveau verder naar beneden gestuwd, naar de lokale overheden toe. Daartussen nemen de Provincies ook een aantal zaken op zich. Het is binnen deze context dat de (kleine) lokale besturen recent taken toegeschoven kregen in het kader van werkgelegenheid en de uitbouw van de lokale arbeidsmarkt. De nefaste weerslag van de mix van een complex en versnipperd beleidskader, in combinatie met het prangend gebrek aan lokale middelen en de daaraan gekoppelde werkdruk binnen de administraties van de kleine(re) lokale besturen, vereist dan ook geen verdere verduidelijking. 1.3.3 Project Ondersteuning van de lokale besturen bij de regierol inzake lokale diensteneconomie Het Vlaams Subsidieagentschap voor Werk en Sociale Economie (WSE) startte in oktober 2007 de procedure tot erkenning in het kader van het decreet lokale diensteneconomie op. De lopende projecten uit de actieplannen centrumsteden, de actieplannen ter bestrijding van de jeugdwerkloosheid en het projectenfonds buurt- en nabijheidsdiensten konden intekenen op de gesloten oproep door een aanvraag tot erkenning in te dienen. Later volgden nog nieuwe projectoproepen lokale diensteneconomie waarbij een erkenning kon worden aangevraagd voor nieuwe projecten lokale diensteneconomie (of een uitbreiding van reeds bestaande initiatieven). Bovendien werden er thematische oproepen (kinderopvang, aanvullende thuiszorg, buurtsport, sociale huisvesting,...) gelanceerd vanuit het kabinet Werk en Sociale Economie samen met een andere beleidsdomeinen in het kader van de klaverbladfinanciering. In 2009 kregen de RESOC s in Vlaanderen de mogelijkheid in te dienen op de gesloten projectoproep Ondersteuning lokale besturen in de uitbouw van een lokale regierol bij niet-centrumsteden en -gemeenten om een optimale en duurzame uitbouw van de regierol lokale diensteneconomie van lokale diensten te faciliteren en ondersteunen 1.3.4 Operationele situering: lokaal bestuur als regisseur Aangezien steeds meer wordt verwezen naar de regierol van de lokale besturen bij de oplossing van maatschappelijke vraagstukken, willen wij even stilstaan bij de inhoud van deze regierol. Het stijgende belang van lokale besturen wordt immers ook in de praktijk weerspiegeld binnen het groeiend pakket aan taken die zij van Vlaanderen toegewezen krijgen. Bij de uitbouw van het lokaal arbeidsmarktbe- 12 Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen 13

leid is dit niet anders. Hierin kadert de regierol van lokale besturen inzake sociale economie. Dit, niet alleen vanuit een maatschappelijk oogpunt, maar tevens omwille van het aanzienlijk economisch aandeel dat dit aspect van de economie inhoudt. Invulling van de regierol kan op vier verschillende manieren: Beleidsbepalende rollen (uittekenen beleidslijnen) Beleidsondersteunende rollen (creëren van condities, verstrekken van info/advies) Beleidscoördinerende rollen (sturing, afstemming en coördinatie) Beleidsuitvoerende rollen (uitvoeren van aspecten van beleid) In tegenstelling tot de theorie komt van op het terrein het geluid dat, los van de omschrijving, de invulling van deze regierol in de praktijk niet vanzelf gaat en lang niet zo afzonderlijk kan worden bekeken als theoretisch gesteld. Regie zou zich richten op de afstemming van actoren en hun handelingen, met als oogmerk een bepaald doel te bereiken. In de praktijk vraagt dit regisseren veel meer dan het louter invullen van een rol bij de samenwerking. Het Streekoverleg wil aan de 21 lokale besturen die onze regio telt, de nodige ondersteuning geven in de uitbouw van die regierol. 1.4 EEN VERANDERENDE MAATSCHAPPELIJKE CONTEXT De profilering van de sociale economie speelt zich af in een sterk wijzigende maatschappelijke context. In dit hoofdstuk worden een aantal algemene demografische, socio-economische en maatschappelijke tendensen weergegeven die hierbij een rol spelen. 1.4.1 Demografische veranderingen: vergrijzing en ontgroening De kans dat u vandaag nog niet op de hoogte bent van het feit dat de komende decennia gekenmerkt zullen worden door vergrijzing, verzilvering en ontgroening is klein. De levensverwachting in de westerse samenleving is de voorbije decennia steeds toegenomen terwijl het geboortecijfer daalde. Ondertussen nadert de babyboomgeneratie van de golden sixties de oudere leeftijdscategorieën. Beide evoluties samen zorgen ervoor dat in zeer korte tijd het aandeel 65-plussers in de meeste Europese landen aanzienlijk zal toenemen, wat de groei van nieuwe behoeften voor deze verouderende generatie met zich meebrengt. Daarnaast vindt er een afname van het aantal jongeren tot 20 jaar plaats. Leeftijdsopbouw naar geslacht Vlaams Gewest, 2007 en 2021 Bron: VUB-projectie (Surkyn e.a., 2008); bewerking door SVR 1.4.2 Socio-economische ontwikkelingen: een krimpende arbeidsmarkt Als we de lijn van de hierboven beschreven evolutie doortrekken naar de arbeidsmarkt, kunnen we vaststellen dat het potentieel aan werkenden de komende jaren steeds kleiner zal worden. Of anders gesteld: de actieve beroepsbevolking zal relatief gezien steeds kleiner worden terwijl het aantal vacatures en de nood aan arbeidskrachten verder zal toenemen. Daarbij komt dat een aanzienlijk deel van die beroepsactieve bevolking niet aan het werk is. Op deze groep zal moeten ingezet worden aan de hand van een activeringsbeleid, waarbij de competenties van een zo groot mogelijke groep wordt benut. De afname van het aantal actieven en de toename van het aantal (zorgbehoevende) gepensioneerden stelt de overheid voor een grote budgettaire en beleidsinhoudelijke uitdaging. 1.4.3 Economische ontwikkelingen: technologie, globalisering en de kenniseconomie Laaggeschoolde arbeidskrachten bij ons ondervinden steeds meer concurrentie van het groeiende aanbod van goedkope laagopgeleiden in opkomende economieën en lageloonlanden. Deze toegenomen concurrentiedruk mondt vaak uit in delokalisatie 4 van arbeidsintensieve productieactiviteiten. Dit brengt structurele verschuivingen van het economisch weefsel teweeg. De dienstensectoren winnen namelijk aan belang en dit ten nadele van de industriële jobs. Hierdoor ontstaat een grote uitstoot van laaggeschoolde arbeid uit de industrie terwijl de dienstensector sterk groeit. Toch blijft er in de primaire en secundaire sector een aanzienlijke vraag bestaan naar laaggeschoolden. Aangezien het arbeidspotentieel voor de sociale economie vooral laaggeschoold is, is afstemming met die sectoren dan ook essentieel. Ook in de lokale diensteneconomie zijn er groeimogelijkheden, zowel voor diensten aan particulieren als aan bedrijven. Het uitgangspunt dat deze geschetste ontwikkelingen gepaard gaan met de opkomst van de kenniseconomie maakt dat het contrast tussen laaggeschoolden 5 enerzijds en midden- en hooggeschoolden anderzijds één van de grootste ongelijkheden op de Vlaamse arbeidsmarkt is en zal blijven. In 2009 maken laaggeschoolden meer dan de helft uit van alle werklozen. Voor de regio Zuid-Oost-Vlaanderen is dit zelfs 55%. 1.4.4 Veranderende leefgewoonten Aan de andere kant leiden deze demografische verschuivingen tot het ontstaan van nieuwe en veranderende behoeften, wat zich vertaald in de ontwikkeling van groei-en krimpsectoren. De vraag naar werkgelegenheid in de zorgsector stijgt aanzienlijk wegens diverse maatschappelijke verschuivingen, zoals vergrijzing, erosie van de mantelzorg, groeiende arbeidsparticipatie van de vrouw, algemene verschuiving van leefgewoontes en verdunning van de gezinsstructuur. Het gedragspatroon van de burgerconsument is immers grondig gewijzigd in verhouding tot pakweg 20 jaar geleden. Ook zorgbehoevenden krijgen andere en vaak bijkomende verwachtingen. De gewijzigde verwachtingspatronen hebben ook een weerslag op de zorgsector, waarbij de zorgbehoevende consument wordt en goede gezondheidszorg steeds meer als een recht ziet. De patiënt eist ook dat wordt voldaan aan de eigen individuele noden. Zo vinden steeds meer zorgbehoevenden het niet meer dan normaal dat ze beroep kunnen doen op zorg op de momenten dat het hen uitkomt en verwachten ze meer dan de basiszorgverlening. Wanneer we de beschreven tendensen toepassen op mantelzorg en vrijwilligerswerk, is de kans niet min dat beide in de toekomst anders georganiseerd zullen worden. Vrijwilligerswerk levert een belangrijke - kosteloze - bijdrage bij het verlenen van niet-medische zorgen. Waar vrijwilligers traditioneel duurzame relaties aangingen met verenigingen, zien we vandaag de dag dat jongere generaties hun vrijwillige inzet vaker anders willen invullen. I.p.v. zich voor lange duur te binden aan een bepaalde organisatie zetten ze zich vaker op ad hoc-basis in. Daarnaast valt men ook terug op de mantelzorg. Bij de verzorging van ondermeer hulpbehoevenden neemt die een belangrijke plaats in en wordt ook hier een belangrijke en kosteloze bijdrage geleverd aan de gezondheidszorg. Het Ouderencahier van de provincie Oost-Vlaanderen verwijst naar een enquête die in 2004 een profiel van de mantelzorg schetste. Daaruit bleek dat de doorsnee-mantelzorger 52 jaar is, waarvan 1 op 3 beroepsactief is. Hoewel de afwijkingen groot zijn, blijkt dat een mantelzorger gemiddeld 9 jaar voor een zorgbehoevende zorgt. Daarnaast wordt het verlenen van mantelzorg hoofdzakelijk mogelijk gemaakt doordat mantelzorger en zorgbehoevende in elkaars nabijheid wonen. Meer en meer echter vestigen kinderen zich op grotere afstand van hun ouders, hetgeen het verlenen van mantelzorg vaak praktisch onhaalbaar maakt. 4 Delokalisatie is het door bedrijven verplaatsen van bepaalde activiteiten naar het buitenland 5. Een werkzoekende wordt door de VDAB als laaggeschoold beschouwd als hij geen diploma of getuigschrift van secundair onderwijs behaalde. Ook werkzoekenden uit de leertijd (Syntra) en het deeltijds beroepssecundair onderwijs worden als laaggeschoold beschouwd. 14 Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen 15

In onderstaande tabel wordt een prognose weergeven van het aantal alleenwonenden naar geslacht en leeftijd. Alleenwonenden naar geslacht en leeftijd. Vlaams Gewest, 2007 en 2021 Land 2007 2021 Verschil 2007-2021 Aantal x 1.000 Aantal x 1.000 Aantal x 1.000 % Totaal 742 950 208 28 Mannen 341 433 92 27 Vrouwen 402 518 116 29 <30 jaar 84 90 6 7 30-54 jaar 259 294 35 14 55-79 jaar 293 408 115 39 80 jaar en ouder 106 158 52 49 <30 jaar, mannen 48 52 4 8 <30 jaar, vrouwen 36 39 3 8 30-54 jaar, mannen 167 182 15 9 30-54 jaar, vrouwen 92 112 20 22 55-79 jaar, mannen 102 159 57 56 55-79 jaar, vrouwen 191 249 58 30 80 jaar en ouder, mannen 23 41 18 78 80 jaar en ouder, vrouwen 83 118 35 42 Bron: VUB-projectie (Surkyn e.a., 2008); bewerking door de SVR Mantelzorg tussen oudere koppels komt vaak voor, waardoor de partner vaak de belangrijkste zorgverstrekker is als een ouder iemand hulpbehoevend wordt. Door de verschuivende gezinsstructuren en een stijging aan alleenwonenden zal het aandeel oudere koppels dus sterk afnemen, en daarmee ook een daling van de permanente beschikbaarheid van een potentiële mantelzorger. Terzelfder tijd zal er door een stijging van de levensverwachting in de toekomst net meer behoefte zijn aan intensieve mantelzorg. Deze veranderingen zullen naast de verwachte bevolkingstoename en vooral de toename van het aantal ouderen, de vraag naar formele zorg dan ook sterk beïnvloeden. Daarnaast zijn alleenstaande ouders met jonge kinderen, vooral moeders, in de bevolking sterk toegenomen en hun aandeel zal blijven stijgen. Eénoudergezinnen hebben vaak een lager gezinsinkomen en hebben daarmee een grotere kans om in de armoede terecht te komen. Vooral alleenstaande moeders nemen minder actief deel aan het beroepsleven. Voor velen valt een voltijdse job immers moeilijk te combineren met de gezinstaken. Een relatief hoog aandeel doet dan ook beroep op een werkloosheidsuitkering of een leefloon. Uitbesteden van de huishoudelijke taken aan derden is voor alleenstaande ouders vaak financieel niet haalbaar. Laagdrempelige, beschikbare en betaalbare kinderopvang zijn dan ook zeer belangrijk voor deze groep om hun intrede tot de arbeidsmarkt te verhogen. 2 Zuid-Oost-Vlaanderen: analyse arbeidsmarkt 16 Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen

Belgische gemeenten met oudste bevolking, situatie 01/03/2010 Gemeente Gemiddelde leeftijd Herstappe 46,76 Edegem 44,44 Chaudfontaine 44,42 Vresse-sur-semois 44,33 Schilde 44,18 Hastiere 44,07 Bouillon 43,98 Montigny-Le-Tilleul 43,93 Sint-Martens-Latem 43,86 Spa 43,80 Horebeke 43,76 Bron: www.verkiezingen.fgov.be In hoofdstuk I werd reeds gewezen op een aantal invloeden waar de sociale, economische en demografische domeinen in Vlaanderen onderhevig aan zijn. Daarbij is in de voorbije 60 jaar de economie nooit zo sterk gekrompen als in het economische rampjaar 2009. In dit hoofdstuk staan we even stil bij de wijze waarop deze verschillende verschuivingen en economisch dieptepunt zich vandaag in Zuid-Oost-Vlaanderen vertalen.. 2.1 BEVOLKING 2.1.1 Verouderingscoëfficiënt Als we de verhouding van het aantal jongeren tegenover de oudere bevolking bekijken, kunnen we vaststellen dat onze regio een iets oudere bevolking heeft dan gemiddeld in Vlaanderen en Oost-Vlaanderen. Dit vertaalt zich ook in de verouderingscoëfficiënt : de verhouding van het aantal ouderen (65+) ten opzichte van het aantal jongeren (-20). Die coëfficiënt is een aanduiding van de bevolkingsvergrijzing. Zo heeft het aantal jongeren een weerslag op onder meer de behoefte aan kinderopvang. Ouderen vormen op hun beurt de groep van gepensioneerden, wat onder meer gevolgen heeft voor de nood aan woon- en gezondheidsinfrastructuur. Een verouderingsgraad boven de 100 betekent dat het aandeel van de bevolking boven de 65 groter is dan de groep onder de 20 jaar. Dit is reeds zo voor Zottegem en Horebeke. Ook Aalst, Erpe-Mere en Brakel hebben dit punt haast overschreden. Ook binnen de provincie telt onze regio het meest aantal gemeenten met een sterk verouderende bevolking. Zo worden in de volgende tabel de Belgische gemeenten weergegeven met de oudste bevolking in maart 2010. De acht kustgemeenten buiten beschouwing gelaten, behoort Horebeke net niet tot de top 10 voor gans België. 2.1.2 Vervangingscoëfficiënt De vervangingscoëfficiënt meet de verhouding tussen de groep van jong actieven (20-39) tegenover de groep van ouder actieven (40-59). Het geeft aan in welke mate vervanging plaatsvindt binnen de actieve bevolking: de jong volwassenen bepalen de instroom op de arbeidsmarkt, terwijl de ouder actieven de groep uitmaken van diegenen die hun pensioen naderen. Hoe hoger deze coëfficiënt hoe beter. Onderstaande tabel geeft een uitgebreid overzicht weer van de verouderings- en vervanginscoëfficiënt in de regio, provincie en in Vlaanderen. Overzicht verouderingscoëfficiënt en vervanginscoëfficiënt Inwonersaantal dichtheid inwoners/km2 Opp verouderings coëff vervangings coëff. 20-39 j. / 40-59 j. 65+ j. / -20 j. 01.01.2009 01.01.2010 01.01.2010 km2 01.01.2009 01.01.2009 Aalst 78.882 80.320 1.028 78,1 0,94 0,85 Brakel 13.985 14.122 250 56,5 0,98 0,77 Denderleeuw 18,165 18,503 1,341 13,8 0,77 0,86 Erpe-Mere 19,137 19,295 568 34,0 0,95 0,78 Geraardsbergen 31,697 32,113 403 79,7 0,86 0,80 Haaltert 17,618 17,668 583 30,3 0,89 0,81 Herzele 17,055 17,156 362 47,4 0,81 0,89 Horebeke 2,038 2,059 184 11,2 1,03 0,72 Kluisbergen 6,445 6,46 213 30,4 0,77 1,01 Kruishoutem 8,152 8,166 174 46,8 0,77 0,81 Lede 17,559 17,637 594 29,7 0,85 0,85 Lierde 6,466 6,538 250 26,1 0,85 0,83 Maarkedal 6,441 6,428 141 45,6 0,91 0,73 Ninove 36,359 36,743 506 72,6 0,82 0,83 Oudenaarde 29,307 29,785 437 68,1 0,91 0,89 Ronse 24,778 25,176 730 34,5 0,71 0,95 Sint-Lievens-Houtem 9,599 9,721 364 26,7 0,89 0,90 Wortegem-Petegem 6,313 6,271 149 42,0 0,69 0,84 Zingem 7,021 7,139 299 23,9 0,76 0,85 Zottegem 24,764 24,908 439 56,7 1,04 0,81 Zwalm 8,042 8,069 239 33,8 0,77 0,77 Arr. Aalst 270,835 274,064 584 468,9 0,89 0,84 Arr. Oudenaarde 118,988 120,213 287 418,8 0,82 0,86 Oost-Vlaanderen 1.418.081 1.436.217 482 2.982,2 0,82 0,90 Vlaams Gewest 6.197.222 6.276.869 464 13.522,3 NB NB Bron: Sociaal-economische situatieschets van Oost-Vlaanderen (2010) Studiedienst van het Huis van de Economie Provincie Oost-Vlaanderen 2.1.3 Prognose vergrijzing Op basis van prognoses (van 2007 naar 2025) wordt in onderstaande tabel een beeld geschetst van de verwachte vergrijzing. We kunnen vaststellen dat in 2007 het aandeel 60-plussers in verhouding tot de totale bevolking in Vlaanderen gemiddeld minder dan 25% was. Zowel het arrondissement Aalst als arrondissement Oudenaarde telden procentueel iets meer ouderen dan Oost-Vlaanderen en Vlaanderen. Voor 2015 wordt voorspeld dat meer dan 1 op 4 van de bevolking ouder dan 60 jaar zal zijn. Daarbij scoort arrondissement Aalst (27,25%) in vergelijking met arrondissement Oudenaarde (26,77%), Oost-Vlaanderen (26,28%) en Vlaanderen (26,39%) het hoogst. Volgens de prognose kan deze trend zelfs doorgetrokken worden tot 2025. Dan zal net geen 33% van de bevolking in het Aalsterse arrondissement ouder zijn dan 60 jaar. Voor arrondissement Oudenaarde, Oost-Vlaanderen en Vlaanderen gaat het telkens om een goede 31%. Hieruit kunnen we dus concluderen dat bijna 1 op 3 tegen 2025 60-plusser zal zijn. Aantal verwachte 60-plussers (2007, 2015 en 2025) 60+ - 2007 60+ - 2015 60+ - 2025 index Geografische afbakening aantal %* aantal %* aantal %* 2007-2025 Arr. Aalst 64027 23,96 42612 27,25 86946 32,92 135,80 Arr. Oudenaarde 28234 24,11 30962 26,77 36181 31,43 128,15 Prov. Oost-Vlaanderen 52435 22,67 60833 26,28 72317 31,15 137,92 Vlaams Gewest 1427101 23,33 1630494 26,39 1957479 31,45 137,16 Bron: Ouderen in beeld - Oost-Vlaams Ouderencahier - * t.o.v. totale bevolking 2.2 TYPOLOGIE VAN DE GEMEENTEN Elke gemeente heeft haar eigen sociaal-economische context die grotendeels wordt bepaald door de samenstelling en evolutie van de bevolking, hun inkomensniveau en de economische bedrijvigheid. Om gemeenten op diverse vlakken te kunnen vergelijken, baseert de Provincie Oost-Vlaanderen zich in zijn Socio-economische situatieschets 2010 op een vast referentiekader, waarbij de gemeenten worden ondergebracht in een aantal clusters. Dit gebeurt op basis van gelijkaardige kenmerken, zoals de levensstandaard en de socio-professionele positie van de bevolking, de demografische evolutie en de verstedelijkingsgraad. Voor Zuid-Oost-Vlaanderen geldt volgende onderverdeling: Woongemeenten waarvan in landelijke zones: Erpe-Mere, Sint-Lievens-Houtem en Zingem. Landelijke gemeenten waaronder kleine agrarische gemeenten: Horebeke, Lierde, Maarkedal, Wortegem-Petegem, Zwalm. Gemeenten met een concentratie van economische activiteit waarvan landelijke en agrarische gemeenten met industriële activiteit: Kluisbergen, Kruishoutem. 18 Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen 19

Semistedelijke gemeenten of agglomeratiegemeenten waaronder weinig verstedelijkte gemeenten met demografische achteruitgang: Brakel, Denderleeuw, Haaltert, Herzele, en Lede en sterk verstedelijkte gemeenten met lage inkomens: Ronse. Centrumgemeenten waarbij middelgrote steden: Geraardsbergen, Ninove, Oudenaarde en Zottegem en een regionale stad: Aalst. Hieruit kunnen we besluiten dat Zuid-Oost-Vlaanderen eerder een landelijke regio is, wat inhoudt dat het niet evident is om alle woonkernen optimaal te ontsluiten. De uitbouw van een netwerk van openbaar vervoer in een landelijke regio is immers niet evident. Woonkernen liggen soms ver uit elkaar wat het kostenplaatje aanzienlijk maakt. Daartegenover staat dat dienstverlening of tewerkstelling vaak geconcentreerd is in stedelijke kernen of bedrijventerreinen. 2.3 WERKGELEGENHEID Qua tewerkstelling is het zo dat Zuid-Oost-Vlaanderen in 2007 een jobratio had van gemiddeld 51,8 jobs per 100 deelnemers. Daarmee had onze regio 14,5 beschikbare jobs minder dan Vlaanderen en 10,6 minder dan Oost-Vlaanderen. Dit wordt in onderstaand diagram weergegeven: Jobratio - Aantal jobs per 100 inwoners op arbeidsleeftijd (16-64 jaar) Bron: Vlaamse Arbeidsrekening In tegenstelling tot het lage werkaanbod binnen onze regio, beschikken wij over een merkelijk hogere activiteitsgraad dan het provinciaal gemiddelde en dat van Vlaanderen (zie bijlage 1). Dit vertaalt zich in de vele pendelaars die dagelijks naar Brussel, Gent, Kortrijk, enz. sporen. Uit de tabel in bijlage 2 kunnen we vaststellen dat Zuid-Oost-Vlaanderen, met meer dan de helft van zijn werkende bevolking als pendelaar, de pendelregio bij uitstek is (56% t.o.v. 36% in Brussel)! Dit maakt dat we over een negatief pendelsaldo beschikken van 53.180 personen. Er is immers een lage inkomende pendel, hoofdzakelijk afkomstig uit Halle-Vilvoorde, Dender-Waas en Gent. In onderstaande tabel wordt een weergave gegeven van de cijfers van de inwoners die in hun eigen gemeente werken en het aantal inwoners dat buiten de gemeente werkt. Globaal gezien werkt 2/3 van de inwoners in een andere stad/gemeente. Overzicht inwoners werkend binnen eigen gemeente / pendelaars (2007) Werkplaats / Gemeente woongemeente = werkgemeente woongemeente werkgemeente Totaal Aalst 10910 19036 29945 Brakel 838 956 1794 Denderleeuw 786 1530 2316 Erpe-Mere 1017 2442 3459 Geraardsbergen 2631 2721 5352 Haaltert 701 969 1670 Herzele 861 966 1827 Horebeke 51 126 177 Kluisbergen 454 1242 1695 Kruishoutem 489 1981 2470 Lede 769 1295 2063 Lierde 176 337 513 Maarkedal 269 447 716 Ninove 3310 5390 8701 Oudenaarde 4764 9688 14452 Ronse 3293 3999 7291 Sint-Lievens-Houtem 511 1118 1629 Wortegem-Petegem 283 1152 1434 Zingem 318 866 1184 Zottegem 2333 3382 5715 Zwalm 229 584 813 Bron: Mobiliteitsrapport van de Regio Zuid-Oost-Vlaanderen (stand van zaken mei 2010) Streekoverleg Zuid-Oost-Vlaanderen (Resoc-Serr) In het licht van deze mobiliteitsproblematiek die sterk aanwezig is in onze eerder landelijke regio en voornamelijk kansengroepen treft, komt de noodzaak in te zetten op tewerkstelling binnen de lokale entiteit sterk naar voor. Uit onderstaande tabel blijkt dat in december 2009 heel wat openstaande jobs niet ingevuld raakten, waarvan vooral deze zonder of slechts met een lage diplomavereiste. In december 2009 waren er gemiddeld 1.600 openstaande vacatures in Zuid-Oost-Vlaanderen. Van die vacatures stonden er 59,9% open voor ongeschoolde of laaggeschoolde personen. In dit kader is een sterk uitgebouwd opleidingsaanbod met een verdere uitbreiding van de VDAB-mobiele secties, een belangrijk werkpunt. Openstaande jobs naar vereist studieniveau STUDIES GEMEENTE TOTAAL Laag of geen vereiste Middengeschoold Hooggeschoold Aalst 145 61 116 322 Brakel 13 6 7 26 Denderleeuw 8 3 14 25 Erpe-Mere 38 13 11 62 Geraardsbergen 162 48 42 252 Haaltert 32 8 8 48 Herzele 24 4 2 30 Horebeke 13 1 1 15 Kluisbergen 4 4 1 9 Kruishoutem 31 6 5 42 Lede 16 5 9 30 Lierde 4 4 2 10 Maarkedal 6 2 2 10 Ninove 205 34 31 270 Oudenaarde 105 39 61 205 Ronse 39 16 13 68 Sint-Lievens-Houtem 7 2 3 12 Wortegem-Petegem 15 5 6 26 Zingem 15 6 3 24 Zottegem 46 17 14 77 Zwalm 30 2 5 37 RESOC ZOV 958 286 356 1600 Openstaande jobs in alle sectoren in RESOC ZOV voor de maand december 2009 Bron: VDAB Studiedienst 20 Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen 21

2.4 WERKLOOSHEID Hieronder willen we op basis van een globale arbeidsmarktanalyse (bijlage 3) een overzicht geven van het gemiddelde aantal werklozen in Zuid-Oost-Vlaanderen in 2009. Naast een aantal algemene cijfers wordt het aantal werklozen volgens een aantal indelingen weergegeven. De cijfers van deze analyse zijn afkomstig van Arvastat (VDAB - http://arvastat.vdab.be) en uit de Sociaal-economische situatieschets van Oost-Vlaanderen (2009 en 2010). In bijlage 4 staan, per gemeente, de belangrijkste vaststellingen uit de arbeidsmarktanalyses weergegeven. De uitgebreide analyses zelf kunnen steeds opgevraagd worden bij het Streekoverleg. In de eerste plaats kunnen we positief vaststellen dat Zuid-Oost-Vlaanderen in 2009 de kleinste stijging kende van de werkloosheid in gans Vlaanderen. Procentuele evolutie niet-werkende werkzoekenden naar RESOC (2008-2009) bron: WSE, Departement Werk en Sociale Economie Wanneer gekeken wordt op arrondissementeel niveau valt op dat zowel het arrondissement Aalst (6,71%) als het arrondissement Oudenaarde (6,52%) verhoudingsgewijs een lagere werkloosheidsgraad hebben dan Oost-Vlaanderen (7%) en Vlaanderen (7,06%). Uit bijlage 1 kan gesteld worden dat globaal gezien vooral de steden uit de regio Zuid-Oost-Vlaanderen een relatief hoge werkloosheidsgraad hebben in vgl. met de (kleinere) gemeenten. Dit kan verklaard worden door het feit dat steden om diverse redenen vaker bewoners huisvesten of aantrekken die een grotere afstand tot de reguliere arbeidsmarkt hebben en/of de Nederlandse taal onvoldoende beheersen (hierover later meer). De structuur van de werkzoekendenpopulatie in Zuid-Oost-Vlaanderen wijkt op enkele punten af van Vlaanderen (cijfers gemiddelden 2009). In onderstaande tabel gaan we, aan de hand van een aantal indelingen, dieper in op de groep van 12.369 werklozen die onze regio in 2009 gemiddeld telde. Daarbij wordt de opdeling gemaakt per arrondissement en worden deze cijfers vergeleken met die van Vlaanderen. Structuur van de werkzoekendenpopulatie (gemiddelde 2009) NWWZ 2009 Vlaanderen Arrondissement Oudenaarde Arrondissement Aalst Mannen 52,0% 50,4% 51,9% 51,5% Vrouwen 48,0% 49,6% 48,1% 48,5% -25-jarigen 22,4% 23,2% 19,9% 20,8% 25 tot 50-jarigen 53,3% 51,3% 52,1% 51,8% 50-plussers 24,3% 25,6% 28,0% 27,3% Laaggeschoold 51,1% 52,7% 55,2% 54,5% Middengeschoold 33,4% 33,2% 32,1% 32,4% Hooggeschoold 15,5% 14,1% 12,7% 13,1% ZOV -1 jaar werkloos 61,0% 56,4% 57,4% 57,1% 1 tot 2 jaar werkloos 15,5% 15,9% 16,2% 16,1% 2 jaar of meer werkloos 23,5% 27,7% 26,4% 26,8% Nationaliteit EU 8,4% 5,8% 5,8% 5,8% Allochtoon (origine EU) 21,6% 17,8% 14,1% 15,2% 15,2% 19,6% 17,4% 18,0% Bron: www.vdab.be (Arvastat) Er zijn relatief meer ouderen: 27,3% van de niet-werkende werkzoekenden is 50 jaar of ouder, 20,8% is jonger dan 25 jaar. De Vlaamse cijfers zijn 24,3% resp. 22,4%. In 2002 was de Zuid-Oost-Vlaamse werkzoekendenpopulatie een stuk jonger dan die van nu, en zelfs jonger dan die van Vlaanderen. Binnen de groep van -25-jarigen is het aandeel jonge mannen het grootst, terwijl het aantal mannen binnen de groep 50-plussers aanzienlijk kleiner is dan het aantal vrouwen in die groep. Daarnaast zijn er relatief meer laaggeschoolden (waarvan de voorbije twee jaren hun aandeel nog verder steeg) en iets meer arbeidsgehandicapten 6. Zo blijkt in een aantal gemeenten 1 op 4 van de werkzoekenden erkend te zijn als arbeidsgehandicapte. Ten slotte zijn er relatief minder werkloze allochtonen dan gemiddeld in Vlaanderen. Toch was er de voorbije jaren een procentueel sterkere toename. Het aandeel van de allochtonen is nu ruim dubbel zo hoog als in 2002. In een aantal steden is een toenemende groep werkzoekenden vastgesteld die niet of nauwelijks het Nederlands beheersen. Dit is vooral het geval bij de allochtone bevolking en specifiek in Ronse, Aalst, Denderleeuw, Geraardsbergen en Ninove steden dicht van Brussel en/of van de taalgrens wordt voldoende talenkennis een belangrijke randvoorwaarde naar tewerkstelling toe. In dat opzicht is het gebrek aan deze vereiste talenkennis een belangrijke speler in de hoge werkloosheidscijfers die deze steden treffen. Zo kan afgeleid worden uit een onderzoek dat de VDAB in juni 2009 voerde, dat in die maand 71,4% (1604 personen) van alle anderstalige werkzoekenden uit de vijf bovengenoemde steden (2246 personen), slechts in beperkte mate of geen kennis van het Nederlands had. In bijlage 5 wordt deze trend in een tabel weergegeven. De totale anderstalige bevolking in Zuid-Oost-Vlaanderen telde in juni 2009, 2.670 personen. Zo telde Ronse in juni 2009 1.408 niet-werkende werkzoekende (NWWZ), waarvan 62% een andere moedertaal had dan het Nederlands. Van die groep had 76% een beperkte tot geen kennis van het Nederlands, of 47,9% van de het totaal aantal NWWZ in Ronse. In Denderleeuw had 27% van de 584 NWWZ in juni 2009 een andere moedertaal, waarvan 78% met een beperkte tot geen kennis van het Nederlands. Aalst telde 3.095 NWWZ, waar 25% van hen een andere moedertaal had en 64% van hen een beperkte tot geen kennis van het Nederlands had. Voor Geraardsbergen was dit 22% van de 1.021 NWWZ, waarvan 76% met een beperkte tot geen kennis van het Nederlands. Ninove kende in juni 2009 1.079 NWWZ. Daarvan had 22% een andere moedertaal dan het Nederlands, waarbij 65% van die groep met een beperkte tot geen kennis van het Nederlands. Aan de hand van kruistabellen worden een aantal kansengroepen en groepen die doorgaans meer moeilijkheden hebben om toe te treden tot de reguliere arbeidsmarkt onder de loep genomen door een combinatie van verschillende kansenfactoren te maken. Vaak is het een combinatie van factoren die er immers voor zorgt dat iemand moeilijk aan een baan geraakt.(zie Kruistabel kenmerken NWWZ Zuid-Oost-Vlaanderen op pagina 24). Wanneer gefocust wordt op jongeren valt op dat 1.282 (10,4%) van de 12.369 werklozen in 2009 jonger dan 25 en laaggeschoold waren. Zowel binnen de groep laaggeschoolde -25-jarigen als bij deze die langer dan 1 jaar werkloos 7 waren, valt op dat het aantal mannen groter is, met respectievelijk 66,5% en 65,1%. Er kan dus gesteld worden dat 6,9% van de werklozen in Zuid-Oost-Vlaanderen mannelijk was, jonger dan 25 en laaggeschoold. Daarnaast kan vastgesteld worden dat 2.252 (66,7%) van hen langer dan een jaar werkloos waren. Zowel binnen de groep laaggeschoolde 50-plussers als bij deze die langer dan 1 jaar werkloos waren, valt op dat het aantal vrouwen groter is, met respectievelijk 55,7% en 56,6%. In het kader van de Vlaamse en Europese doelstellingen om meer ouderen aan 6 Vanaf februari 2009 wordt (conform de 7 criteria opgenomen in het besluit van de Vlaamse regering (BVR) van 18 juli 2008) een werkzoekende als arbeidsgehandicapt beschouwd wanneer na een administratief onderzoek, uit attesten of verslagen, blijkt dat deze: 1. ingeschreven is in het huidige VAPH (Vlaams Agentschap voor Personen met een Handicap); 2. een kwalificatie of getuigschrift heeft uit het buitengewoon onderwijs, of ex-buso of BLO-leerling is zonder dat er kwalificaties of getuigschriften behaald zijn; 3. recht heeft op een inkomensvervangende- of een integratietegemoetkoming; 4. in het bezit is van een afschrift van een definief geworden gerechtelijke beslissing of van een attest van een bevoegde federale instelling waaruit een blijvende graagd van arbeidsongeschiktheid blijft; 5. recht heeft op bijkomende kinderbijslag of recht heeft op verhoogde kinderbijslag (als ouder met een handicap); 6. recht heeft op een invaliditeitsuitkering in het kader van de ziekteverzekering; 7. een attest heeft van een arbeidshandicap, afgeleverd door een door de VDAB erkende dienst of arts. 7 Dit werd als criterium aangenomen aangezien men na 1 jaar werkloosheid in aanmerking kan komen voor tewerkstelling binnen bijvoorbeeld de lokale diensteneconomie. 22 Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen 23

het werk te helpen, kan dit dus een belangrijk aandachtspunt worden. Daarnaast waren er in 2009 gemiddeld 3.471 laaggeschoolden langer dan 1 jaar werkloos (51,5% of 28,1% van het totaal aantal werklozen). De belangrijkste vaststellingen voor de groep arbeidsgehandicapten zijn dat 1.774 (79,5%) van de 2.231 arbeidsgehandicapten laaggeschoold waren en dat 1.555 personen (69,7%) uit die groep langer dan 1 jaar werkloos waren. Ook hier waren binnen de groep laaggeschoolde arbeidsgehandicapten als bij deze die langer dan 1 jaar werkloos waren, meer vrouwen werkloos, respectievelijk 53,6% en 55,8%. Daarnaast hadden meer +50-jarige vrouwen (64,8%) een arbeidshandicap. De groep werkloze allochtonen was in Zuid-Oost-Vlaanderen vrij beperkt in verhouding tot het Vlaams gemiddelde. Wanneer gekeken wordt naar de combinatie met andere factoren die het toetreden tot de arbeidsmarkt kunnen bemoeilijken, wordt de groep verder gereduceerd. Zo was 7,6% van de werklozen van allochtone afkomst en laaggeschoold. Dit is echter 50,0% van het totaal aantal werkloze allochtonen. Kruistabel kenmerken NWWZ Zuid-Oost-Vlaanderen laaggeschoolden 853 429 1282 353 189 542 arbeidsgehandicapten 138 83 221 allochtonen 155 130 285 NWWZ gem. 2009: 12369 NWWZ < 25j. gem. 2009: 2577 NWWZ < 25j. dec. 2009: 2663 laaggeschoolden 997 1255 2252 1085 1417 2502 arbeidsgehandicapten 320 588 908 allochtonen 128 70 198 NWWZ gem. 2009: 12369 NWWZ > 50j. gem. 2009: 3378 NWWZ > 50j. dec. 2009: 90 laaggeschoolden 1735 1736 3471 < 25 jaar 353 189 542 > 50 jaar 1085 1417 2502 allochtonen 380 328 708 arbeidsgehandicapten 687 868 1555 NWWZ gem. 2009: 12369 NWWZ > 1j. werkloos gem. 2009: 5304 NWWZ > 1j. werkloos dec. 2009: 5884 laaggeschoolden 516 422 938 < 25 jaar 155 130 285 > 50 jaar 128 70 198 arbeidsgehandicapten 61 51 112 380 328 708 NWWZ gem. 2009: 12369 NWWZ allochtonen gem. 2009: 1876 NWWZ allochtonen dec. 2009: 2083 laaggeschoolden 824 950 1774 < 25 jaar 138 83 221 > 50 jaar 320 588 908 687 868 1555 allochtonen 61 51 112 NWWZ gem. 2009: 12369 NWWZ arbeidsgeh. gem. 2009: 2231 NWWZ arbeidsgeh. dec. 2009: 2233 < 25 jaar 853 429 1282 > 50 jaar 997 1255 2252 1735 1736 3471 arbeidsgehandicapten 824 950 1774 allochtonen 516 422 938 NWWZ gem. 2009: 12369 NWWZ laaggeschoolden gem. 2009: 6736 NWWZ laaggeschoolden dec. 2009: 6897 3 Zuid-Oost-Vlaanderen: analyse sociale economie & lokale diensteneconomie 24 Sociale Economie in Zuid-Oost-Vlaanderen