Kentallen Goede Doelen. Inventarisatie onder de leden van de VFI



Vergelijkbare documenten
6 Inhoud. 5 Voorwoord. 7 Sectoronderzoek. 16 Goede doelen over welzijn en samenleving. 25 Vijf goede doelen in het kort

Nationale Goede Doelen Rapport

Sectoranalyse Goede Doelen 2006

UvA-DARE (Digital Academic Repository) Sectoronderzoek: [kengetallen goede doelen 2006] Risseeuw, P.R.; Holleman, J.

Verzuimcijfers 2010 sector Gemeenten

Aanbevelingen bij het rapport Drempelvrees?

Trends Cijfers &Werken in de overheid- en onderwijssectoren

Aantal huisartsen en aantal FTE van huisartsen vanaf 2007 tot en met 2016

FEITEN& CIJFERS GOEDE DOELEN 2014

Marktaandelen volmachtkanaal 2009

Onderwijs in Kaart 2018 Cijfermatige onderwijsontwikkelingen in Noord-Brabant HBO

5.6 Het Nederlands hoger onderwijs in internationaal perspectief

Fluchskrift Wurkgelegenheid

Salarissen en competenties van MBO-BOL gediplomeerden: Feiten en cijfers

Diversiteit binnen de loonverdeling

Pachtafhankelijke bedrijven in beeld

Aantal medewerkers Zuidoost-Brabant

De Algemene Vergadering wordt gevraagd in te stemmen met de Begroting 2016 van NOC*NSF

Aantal medewerkers West-Brabant

BNO Branchemonitor De Nederlandse ontwerpsector in beeld en getal

Gemeente Roosendaal. Cliëntervaringsonderzoek Wmo over Onderzoeksrapportage. 26 juni 2017

NIEUWE JAARVERSLAGREGELS RJ650

WERKGELEGENHEIDSBAROMETER EERSTE KWARTAAL 2016

Bijlage I: Woningmarktcijfers 3 e kwartaal 2008

Aantal medewerkers Noordoost-Brabant

Van baan naar eigen baas

Financiële informatie Stichting Den Haag onder de Hemel. Den Haag

Rapportage bijzondere bijstand 2014

Beloningsniveau directeuren Cedris-lidbedrijven 2005

Ontwikkeling leerlingaantallen

Ontwikkeling werkgelegenheid Achtkarspelen

Materiële vaste activa Vlottende activa Vorderingen en overlopende activa Liquide middelen

Beleggingen institutionele beleggers in 2004 met 8,1 procent omhoog

Inkomsten en uitgaven van de landsoverheid Curaçao in 2014

PUBLICATIEJAARREKENING NOC*NSF

Bijlage I: Woningmarktcijfers 4 e kwartaal 2007

Beloningsniveau directeuren Cedris-lidbedrijven 2006

FINANCIËLE RAPPORTAGE FUNDEREND ONDERWIJS. Utrecht, november 2014

Werkgelegenheidsonderzoek 2011

Proeftuinplan: Meten is weten!

Onderzoek Trappers. rapportage. Opdrachtgever. Opdrachtnemer. Nationale Fiets Projecten Postbus AN Heerenveen

Starters zien door de wolken toch de zon

Werkgelegenheidsonderzoek 2010

Marktaandelen volmachtkanaal 2008

Rapport. Rapportage Bijzondere Bijstand 2013

Financiële problemen op de werkvloer

Jaarrekening Stichting Wierde Breda

De Geefwet en donaties aan cultuur in Nederland *1. René Bekkers, Saskia Franssen,

Verschillenanalyse effect nieuwe BKR. Samenvatting. Inleiding. datum Directie Kinderopvang, Ministerie SZW. aan

Rapportage beoordelen en incidenteel belonen 2012

Arbeidsproductiviteit in MKB en grootbedrijf

Centraal Bureau voor de Statistiek

Tabel 1: De bijdrage van RtHA aan de regionale economie op basis van 2,4 miljoen passagiers

Statistisch Magazine Internationale economische ontwikkelingen in de periode 2010 tot en met 2012

Omzet naar type object. Omzet naar type opdrachtgever

Personeelsmonitor 2011 Samenvatting

CBS: Meer werkende vrouwen op de arbeidsmarkt

Activa. Vorderingen en overlopende activa Liquide middelen Totaal vlottende activa

Feiten en cijfers 2010 Branche WMD

Economische impact Bèta College & Delta Academy

Omzet naar type object. Omzet naar type opdrachtgever

Omzet naar type object. Omzet naar type opdrachtgever

Omzet naar type object. Omzet naar type opdrachtgever

KLANTTEVREDENHEIDSONDERZOEK SCHOONMAAKDIENST GEMEENTE HAREN

Persbericht. Economie verder gekrompen. Centraal Bureau voor de Statistiek. Uitvoer blijft groeien. Minder investeringen

Resultaten Conjunctuurenquete 1e helft 2014

Onderzoek tevredenheid medewerkers FICTIEF Rapportage. Walvis ConsultingGroep Amersfoort, maart 2012 Onderzoeker: drs.

Een nadere analyse van de ontwikkeling van de franchise in de periode

Activa. Vorderingen en overlopende activa Liquide middelen

Inhoudsopgave. Alle verzuimgrootheden worden berekend exclusief zwangerschap, tenzij anders vermeld.

JAARREKENINGEN 2012 VAN INSTELLINGEN VOOR FUNDEREND ONDERWIJS. FINANCIEEL BEELD PER SECTOR Versie 1.0 definitief

2018 t/m Varkens in Nood Beleidsplan & Beloningsbeleid

Activa. Vorderingen en overlopende activa Liquide middelen Totaal vlottende activa

Vakantiewerk in het mkb 2004

Toeristisch bezoek aan Dordrecht

Voorbeeld Performance Monitor

Jaarrekening Stichting Nativitas Horst

De meest recente onderzoeken van collectief mentaal verzuim in organisaties

Personeelsmonitor Decentrale overheidssectoren

Werkgelegenheid in de Drechtsteden

Veel gestelde vragen en antwoorden over resultaten, opbouw en methode Aedes-benchmark

BENCHMARK WOZ-KOSTEN

2015 t/m Varkens in Nood Beleidsplan & Beloningsbeleid

STICHTING FOODWATCH NEDERLAND TE AMSTERDAM

Factsheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam Werkloosheid stijgt naar 24% Definities. Nummer 6 juni 2014

Resultaten Aanbestedingsanalyse 2010

Begroting Meerjarenraming

Jaarrekening Stichting Het Stadsklooster Rotterdam. Jaarrekening 2016 Pagina 1

Jaarrekening Bridgeman Foundation Zwolle

Tweede Kamer der Staten-Generaal

Arbeidsmarktcijfers Taxibranche

Gemeente Moerdijk. Cliëntervaringsonderzoek Wmo over Onderzoeksrapportage. 20 juni 2017

Jaarrekening Bridgeman Foundation statutaire vestigingsplaats

Personeelsmonitor Gemeenten 2013

Steeds meer niet-westerse allochtonen in het voltijd hoger onderwijs

Werkloosheid in de Europese Unie

Ontwikkeling banen in %

80% VAN DE NEDERLANDERS TYPEERT ZICH ALS GOEDE-DOELENGEVER,

Kwartaalmonitor detacheringsbranche Rapportage Q4 2016

Stichting Heart Research Institute Nederland te Amsterdam

Transcriptie:

Kentallen Goede Doelen 2004 Inventarisatie onder de leden van de VFI

Amsterdam, september 2005 Onderzoek in opdracht van de VFI, de branchevereniging van goede doelen Kentallen goede doelen 2004 Een inventarisatie onder VFI-leden drs. K.H.S. van Buiren drs J. Holleman

De wetenschap dat het goed is SEO Economisch Onderzoek doet onafhankelijk toegepast economisch onderzoek in opdracht van overheid en bedrijfsleven. Ons onderzoek helpt onze opdrachtgevers bij het nemen van beslissingen. SEO Economisch Onderzoek is gelieerd aan de Universiteit van Amsterdam. Dat geeft ons zicht op de nieuwste wetenschappelijke methoden. We hebben geen winstoogmerk en investeren continu in het intellectueel kapitaal van de medewerkers via promotietrajecten, het uitbrengen van wetenschappelijke publicaties, kennisnetwerken en congresbezoek. SEO-rapport nr. 828 Copyright 2005 SEO Economisch Onderzoek, Amsterdam. Alle rechten voorbehouden. Het is geoorloofd gegevens uit dit rapport te gebruiken in artikelen en dergelijke, mits daarbij de bron duidelijk en nauwkeurig wordt vermeld.

Voorwoord Er zijn maar weinig sectoren die tegenwoordig zo in de schijnwerpers staan als de goededoelensector. Geen wonder, de wereld van het goede doel gaat iedereen aan. Meer dan ooit wordt van deze organisaties verwacht dat ze het publiek informeren over hun werkwijze en prestaties. Informatie die nodig is om verantwoording af te leggen en maatschappelijke steun te behouden of te vergroten. Sectorale informatie wordt daarbij steeds belangrijker. Enerzijds voor de leiding van individuele instellingen om ontwikkelingen in de eigen organisatie beter te kunnen duiden. Anderzijds om, indien nodig, het verhaal van de sector te kunnen vertellen. Informatie over de feitelijke ontwikkelingen in de sector en bij de instellingen is essentieel voor een goed functioneren van individuele organisaties en voor de VFI als hun belangenbehartiger. Daarom heeft de VFI besloten een bedrijfstakanalyse te presenteren. Beoogd wordt relevante ontwikkelingen middels kengetallen tot uitdrukking te brengen. Dit rapport is tot stand gekomen dankzij de deskundige inzet van SEO Economisch Onderzoek (gelieerd aan de Universiteit van Amsterdam), onder leiding van de heer drs. P. Risseeuw. Wij danken hem en zijn team voor de prettige samenwerking. Ook de leden verdienen een compliment voor hun medewerking en de hoge respons. Vanuit de VFI hebben o.a. Jan Kees den Bakker, Michael Rutgers, Ruud Kamphuis en Sofie Vriends hun inbreng geleverd. Tot slot zij opgemerkt dat deze rapportage in volgende jaren navolging krijgt. Na een eerste keer kan het altijd beter. Suggesties en adviezen zijn dan ook van harte welkom. Gosse Bosma directeur VFI

Inhoudsopgave 1 Inleiding, belangrijkste bevindingen en conclusies...5 2 De VFI-achterban...7 3 Bestedingen en resultaten...9 4 Inkomsten... 13 5 Financiële reserves... 17 6 Personeel en organisatie... 20 7 Verantwoording... 25 Verklarende woordenlijst... 27

GOEDE DOELEN 2004 7

GOEDE DOELEN 2004 5 1 Inleiding, belangrijkste bevindingen en conclusies De kerntaak van de VFI, de branchevereniging van landelijk wervende goede doelen, is het vertrouwen van het publiek in het werk van goede doelen te bevorderen. Goededoelenorganisaties helpen maatschappelijke vraagstukken op te lossen, komen op voor kwetsbare groepen, verbeteren de kwaliteit van de leefomgeving en doen dat namens en met financiële steun van het publiek. In de laatste tien jaar is het beroep op de goededoelenorganisaties sterk gegroeid en is de publieke belangstelling voor hun functioneren toegenomen. Het blijven bouwen aan het vertrouwen van het publiek door verdere kwaliteitsverbetering van het werk van de organisaties, goede informatie, transparantie en heldere spelregels vragen daarom voortdurende aandacht. (www.vfi.nl) In het kader van nagestreefde transparantie en accountability, behoeft de VFI inzicht in de omvang en de ontwikkeling van kentallen van de aangesloten organisaties: hoe groot zijn de organisaties, hoe groot zijn de inkomende en uitgaande geldstromen, wat zijn de apparaatskosten, en onvermijdelijk: hoe wordt de directeur beloond? De VFI heeft om deze vragen beantwoord te krijgen een onderzoek laten uitvoeren door een onafhankelijke externe partij. In eerste instantie het Economisch en Sociaal Instituut van de Vrije Universiteit (ESI-VU); na de transfer van de onderzoekers van het cluster Bedrijfstakanalyse van ESI-VU naar SEO Economisch Onderzoek, is het onderzoek afgerond door SEO Economisch Onderzoek. De kentallen in dit rapport geven een beeld van de inkomsten, de middelen en de bestedingen van goededoeleninstellingen in 2004 en 2003, onderverdeeld naar diverse categorieën. Dit rapport heeft tot doel de verworven inzichten te gebruikt als achtergrondinformatie bij de invulling van de kerntaken van de VFI: belangenbehartiging & externe communicatie, zelfregulering en ledenservices. Het onderzoek is uitgevoerd door middel van een enquête onder de leden van de VFI. De vragenlijst en de te hanteren kentallen zijn vastgesteld in overleg tussen de onderzoekers, de VFI en vertegenwoordigers van diverse aangesloten organisaties. De enquêteformulieren zijn door de onderzoeksbureaus verwerkt. Op de gegevens heeft een controle op consistentie plaatsgevonden, niet op juistheid. De hoofdstukken in het vervolg van het rapport gaan in hoofdlijnen in op de hieronder opgesomde onderwerpen, waarbij steeds een onderscheid wordt gemaakt naar doelgebied en naar grootte van de instelling. De hoofdstukken 2 tot en met 6 gaan in op kenmerken van de VFIachterban (hoofdstuk 2), bestedingen en resultaten (hoofdstuk 3), inkomsten (hoofdstuk 4), financiële reserves (hoofdstuk 5) en personeel en organisatie (hoofdstuk 6). Hoofdstuk 7 geeft een korte onderzoeksverantwoording.

6 KENTALLEN Belangrijkste bevindingen en conclusies Hoewel de ontwikkeling van inkomsten, doelbesteding en reserves van de goededoelenbranche in het algemeen een positief beeld laat zien, zijn er wezenlijke verschillen tussen instellingen die actief zijn in verschillende doelgebieden en van verschillende omvang. Het algemene beeld van de branche als geheel is dat er met een intensivering van de fondsenwerving meer inkomsten zijn gegenereerd en dat dit ten goede is gekomen van de doelstellingen van de organisaties: er is in 2004 bijna zes procent meer uitgegeven aan de doelstelling van de instellingen, vooral dankzij een groei in de inkomsten. Deze groei in inkomsten is echter niet vanzelf ontstaan: instellingen hebben - relatief ten opzichte van de inkomsten - meer kosten gemaakt voor fondsenwerving. Binnen de totale inkomsten is het aandeel van deelname aan acties (zoals bijvoorbeeld 555) als belangrijke bron van inkomsten het snelst gegroeid, terwijl giften als belangrijke bron een zeer beperkte groei kennen. Er zijn echter verschillen tussen instellingen. Kleine instellingen kennen in 2004 een daling in de fondsenwervingskosten als percentage van de inkomsten, een daling in de totale inkomsten en ook een daling in de uitgaven aan de doelstelling. Grote en middelgrote instellingen daarentegen, hebben relatief meer kosten gemaakt voor fondsenwerving, meer inkomsten gegenereerd en ook meer uitgegeven aan hun doelstelling. Hetzelfde beeld - zij het met minder grote verschillen - zien we terug bij instellingen die actief zijn in verschillende doelgebieden. Instellingen actief op het gebied van natuur kennen veruit de sterkste groei in fondsenwervingskosten als percentage van de inkomsten, de sterkste groei in de totale inkomsten en ook de sterkste groei in de uitgaven aan de doelstelling. Ook in de doelgebieden gezondheid, welzijn en internationaal is er sprake van groei in deze grootheden, zij het minder sterk. De financiële reserves zijn over het algemeen toegenomen bij de fondsenwervende instellingen, wat ruwweg veroorzaakt wordt doordat in 2004 de inkomsten de uitgaven hebben overtroffen. De totale werkgelegenheid (binnen Nederland) in de branche is licht gegroeid (met een kleine twee procent), gedragen door groei van de werkgelegenheid bij instellingen die actief zijn in de gebieden welzijn en internationaal. Bij gezondheid en ook natuur is de werkgelegenheid gedaald, terwijl deze instellingen hun inkomsten en uitgaven aan de doelstelling juist hebben zien groeien.

GOEDE DOELEN 2004 7 2 De VFI-achterban De VFI kende per 1 mei 2005 90 leden; naar eigen zeggen vertegenwoordigt de VFI gemeten naar de geworven fondsen ongeveer driekwart van de branche (bron: www.vfi.nl). 75 VFI-leden hebben deelgenomen aan het onderzoek. De 15 goede doelen die niet hebben meegedaan zijn voornamelijk kleine fondsen. Op basis van de respons en het dekkingspercentage van de VFI, is het derhalve veilig om te veronderstellen dat de deelnemers aan dit onderzoek meer dan vijftig procent van de totale goededoelenmarkt beslaan. Verder kan geconcludeerd worden dat de 75 fondsen samen nagenoeg de gehele werkgelegenheid van de VFI-achterban voor hun rekening nemen. Om meer inzicht in de onderzoeksresultaten te krijgen wordt in het vervolg van dit rapport veelvuldig gebruik gemaakt van twee onderverdelingen van de totale groep deelnemers: naar doelgebied en naar omvang. De onderverdeling in vier doelgebieden (zie figuur 2.1.a) is gebaseerd op de door de instellingen zelf aangegeven doelgebieden waarin ze werkzaam zijn. 64 instellingen gaven één doelgebied aan, tien scharen zichzelf in twee doelgebieden, en één fonds herkende zich in geen van de vier categorieën. De natuurfondsen 1 werken exclusief in hun eigen doelgebied, terwijl acht internationaal opererende instellingen een tweede doelgebied aangaven. gezondheid; 21 welzijn; 24 natuur; 7 internationaal; 32 Figuur 2.1.a Deelnemers naar doelgebied, 2004 De totale inkomsten in 2004 bepalen de tweede onderverdeling, naar omvang (zie figuur 2.1.b). De instellingen met totale inkomsten kleiner dan 2,5 miljoen euro worden als klein getypeerd, 2 die met inkomsten tussen de 2,5 en 20 miljoen euro als middel(groot) ; de grote goede doelen 1 In dit rapport staan natuur omwille van de leesbaarheid voor alle instellingen op het gebied van natuur, milieu en dierenbelangen. 2 Hiermee wordt aangesloten bij de indeling van het advies van de Commissie Wijffels.

8 KENTALLEN hebben inkomsten hoger dan 20 miljoen euro (een kwart hiervan scoort boven de 100 miljoen euro). middel; 38 klein; 23 groot; 14 Figuur 2.1.b Deelnemers naar omvang, 2004 Figuur 2.1.c toont hoe de beide onderverdelingen zich verhouden. De gezondheidsdoelen zijn vooral middelgroot van omvang. De natuurfondsen zijn middelgroot en groot. De welzijnsinstellingen zijn voornamelijk klein of middelgroot, net als de gemengde fondsen. Omvang Doelgebied Klein Middel Groot Totaal Gezondheid 2 12 2 16 Welzijn 8 8 1 17 Natuur 0 3 4 7 Internationaal 9 10 5 24 Gemengd 4 4 2 10 Totaal 23 37 14 74 3 Tabel 2.1.c Deelnemers naar doelgebied en omvang Vanuit het omvangsperspectief gezien, maken de natuur- en internationale fondsen de dienst uit onder de grote organisaties. De kleine fondsen zijn vooral welzijn- en internationale organisaties, middelgrote vinden we in alle doelgebieden. 3 Het totaal aantal respondenten is hier 74, omdat één van de fondsen geen doelgebied opgaf. Dit veroorzaakt ook de inconsistentie met figuur 2.1.b wat betreft het aantal middelgrote deelnemers.

GOEDE DOELEN 2004 9 3 Bestedingen en resultaten Dit hoofdstuk geeft inzicht in de financiële middelen die aangewend zijn ten behoeve van de fondsenwerving en de financiële middelen die aangewend zijn ten behoeve van de doelstelling van de organisatie. Bestedingen Het percentage van de inkomsten dat ingezet wordt als wervingskosten, geldt als een vitaal kental in de goededoelensector. Onderstaande figuren geven een overzicht van niveau, spreiding en ontwikkeling van dit percentage, onderverdeeld naar doelgebied en naar grootteklasse. Het totaalgemiddelde bedraagt 15,7 procent; de kwartielrange, als maatstaf voor de spreiding, loopt van 11,2 tot 21 procent. De verschillen tussen de doelgebieden zijn niet heel groot. Goede doelen in de gezondheidszorg maken relatief meer kosten voor de fondsenwerving dan goede doelen in de andere sectoren. Figuur 3.1.a laat zien dat de grootste spreiding in fondsenwervingskosten als percentage van de inkomsten wordt waargenomen in het doelgebied natuur, de kleinste spreiding bij gezondheid. 25% 20% 15% 10% 5% 0% bovenkwartiel mediaan onderkwartiel gemiddelde Totaal gezondheid welzijn natuur intern. Figuur 3.1.a Fondsenwervingskosten als percentage van de totale inkomsten naar doelgebied, 2004 Bij alle doelgebieden is er sprake van een toename van het wervingskostenpercentage (zie figuur 3.1.b). Vooral in het doelgebied natuur lijkt er sprake van een intensivering van de fondsenwerving: het fondsenwervingspercentage neemt in 2004 ten opzichte van 2003 toe met 5,4 procent. En met resultaat: deze intensivering gaat gepaard met een sterke groei - relatief ten opzichte van andere doelgebieden - in de inkomsten (zie hoofdstuk 4).

10 KENTALLEN 5% 4% 3% 2% 1% 0% Totaal gezondheid welzijn natuur intern. Figuur 3.1.b Ontwikkeling van gemiddelde fondsenwervingskosten als percentage van de totale inkomsten naar doelgebied, 2004 In figuur 3.1.c is te zien dat er weinig verschil is in spreiding van de wervingskosten als percentage van de inkomsten tussen kleine, middelgrote en grote organisaties. 25% 20% 15% 10% 5% bovenkwartiel mediaan onderkwartiel gemiddelde 0% Totaal klein middel groot Figuur 3.1.c Fondsenwervingskosten als percentage van de totale inkomsten naar omvang, 2004 Dat de ontwikkeling van het kostenpercentage wel uiteen loopt is te zien in figuur 3.1.d. Waar er bij de kleine instellingen sprake is van een krimp van 8,5 procent, kennen de middelgrote en de grote instellingen een groei in de wervingskosten als percentage van de inkomsten van respectievelijk 4,1 procent en 7,8 procent.

GOEDE DOELEN 2004 11 8% 6% 4% 2% 0% -2% -4% -6% -8% -10% Totaal klein middel groot Figuur 3.1.d Ontwikkeling van gemiddelde fondsenwervingskosten als percentage van de totale inkomsten naar omvang, 2004 Resultaten De figuren 3.2.a en 3.2.b geven de besteding aan de doelstelling van de instellingen in 2004 weer, en de ontwikkeling daarin ten opzichte van 2003, onderscheiden naar doelgebied en omvang. Aangezien de instellingen die actief zijn in doelgebied natuur veelal grote instellingen zijn, kennen deze instellingen tevens de omvangrijkste nominale bestedingen aan de doelstelling. doelbesteding in mln. Euro's (linkeras) ontwikkeling (rechteras) 50 45 40 35 30 25 20 15 10 5 0 Totaal gezondheid welzijn natuur intern. 10% 9% 8% 7% 6% 5% 4% 3% 2% 1% 0% Figuur 3.2.a Gemiddelde doelbesteding en ontwikkeling in doelbesteding naar doelgebied, 2004 Het gemiddeld bedrag over alle instellingen dat besteed is aan de doelstelling, bedraagt 17,8 miljoen euro. Er is echter sprake van een scheve verdeling: de mediaan bedraagt ruim 5,1 miljoen euro: de helft van de instellingen besteedt minder dan 5,1 miljoen euro aan de doelstelling, de andere helft meer dan dat bedrag. De kwartielrange loopt van circa 1,8 miljoen tot bijna 13 miljoen euro: een kwart van de instellingen geeft minder dan 1,8 miljoen euro, een ander kwart besteedt meer dan 13 miljoen euro uit aan de doelstelling. Het gemiddelde wordt omhoog getrokken door een klein aantal grote fondsen. Alle doelgebieden laten een significante groei zien in de bestedin-

12 KENTALLEN gen aan de doelstelling. De sterkste groeier is het doelgebied natuur met tien procent groei in de bestedingen. doelbesteding in mln. Euro's (linkeras) ontwikkeling (rechteras) 75 60 45 30 15 0-15 Totaal klein middel groot 10% 8% 6% 4% 2% 0% -2% Figuur 3.2.b Gemiddelde doelbesteding en ontwikkeling in doelbesteding naar omvang, 2004 Ondanks dat er sprake is van flinke gemiddelde groei bij alle doelgebieden, groeien niet alle individuele instellingen (zie figuur 3.2.b). De kleine instellingen met gemiddelde uitgaven aan de doelstelling van ruim 1 miljoen euro laten een krimp in de uitgaven aan de doelstelling zien van 2,6 procent. Deze krimp lijkt verklaard te worden door de daling in de inkomsten (zie hoofdstuk 4).

GOEDE DOELEN 2004 13 4 Inkomsten Het bestaansrecht van fondsenwervende instellingen valt of staat met de middelen die ze ter beschikking hebben voor de doelstelling. De continuïteit van deze gelden wordt voornamelijk gewaarborgd door inkomsten uit giften, subsidies, gezamenlijke acties en andere bronnen. In dit hoofdstuk worden de totale inkomsten in kaart gebracht, in relatie tot de bekende onderverdelingen. Tevens komt de herkomst van de middelen aan bod. De inkomsten zijn gemiddeld over alle instellingen op alle fronten toegenomen (figuur 4.1). In het oog springend is de sterke toename van de deelname van instellingen in gezamenlijke acties (bijvoorbeeld 555) en acties van derden (waaronder de middelen die goededoelenorganisaties ontvangen van kansspelorganisaties zoals de Nationale Postcodeloterij en de Lotto). 4 Deze bron van inkomsten groeide met 17,5 procent in 2004. Ook de inkomsten uit overige bronnen kennen een sterke toename met een kleine 21 procent. Deze post bestaat uit: bedrijfsdonaties/sponsoring (waaronder kwantificeerbare sponsoring in natura); beleggingsopbrengsten (dividend, rente); resultaat verkopen; eigen loterijen; overige inkomsten. giften 2,1% nalatenschappen 4,1% subsidies 11,6% aandeel in acties 17,5% overig 20,9% Figuur 4.1 Ontwikkeling in onderverdeling inkomsten Figuur 4.2 geeft weer welk deel van de instellingen inkomsten genereert uit de verschillende inkomstenbronnen, alsmede het gemiddelde bedrag dat voor deze instellingen met de betreffende inkomstenbron is gemoeid. Alle instellingen ontvangen giften. Ook nalatenschappen vormen een veel voorkomende bron van inkomsten. 4 Voor dit onderzoek zijn de inkomsten uit het aandeel in acties van derden en het aandeel in gezamenlijke acties samengevoegd tot één categorie: aandeel in acties

14 KENTALLEN Subsidies daarentegen zijn niet voor alle instellingen een bron van inkomsten: minder dan de helft van alle instellingen ontvangt subsidie. De bedragen die met subsidie gemoeid zijn, zijn aanzienlijk: ruim 16 miljoen euro gemiddeld voor instellingen die subsidie ontvangen. inkomsten, voorwaardelijk gemiddelde in mln. euro's (linkeras) percentage instellingen met waarde > 0 (rechteras) 20 100% 15 75% 10 50% 5 25% 0 giften nalatensch. subsidies acties overig 0% Figuur 4.2 Onderverdeling inkomsten, voorwaardelijke gemiddelden, 2004 De totale inkomsten gemiddeld over alle instellingen komen uit op 20,2 miljoen euro (zie figuur 4.3.a), met als koploper de natuurfondsen (ruim 50 miljoen euro gemiddeld). Bij de andere groepen zijn de gemiddelde bedragen aanzienlijk lager; bij gezondheid belopen de gemiddelde inkomsten een kleine 11 miljoen euro. 60 50 40 30 20 10 0 totale inkomsten in mln. Euro's (linkeras) ontwikkeling (rechteras) Totaal gezondheid welzijn natuur intern. 15,0% 12,5% 10,0% 7,5% 5,0% 2,5% 0,0% Figuur 4.3.a Gemiddelde totale inkomsten en ontwikkeling in totale inkomsten naar doelgebied, 2004

GOEDE DOELEN 2004 15 Ondanks dat over de gehele linie de inkomsten zijn gestegen, geldt dit niet voor alle individuele instellingen (figuur 4.3.b): de kleine instellingen zijn in 2004 geconfronteerd met een krimp in de inkomsten van 5,5 procent, terwijl de middelgrote en grote instellingen hun inkomsten zagen groeien met respectievelijk 5,5 procent en 10,7 procent. De krimp in totale inkomsten bij de kleine instellingen wordt veroorzaakt door terugvallende giften (-20,3 procent) en subsidies (-2,8 procent). 80 60 40 20 0-20 -40 totale inkomsten in mln. Euro's (linkeras) ontwikkeling (rechteras) Totaal klein middel groot 12% 9% 6% 3% 0% -3% -6% Figuur 4.3.b Gemiddelde totale inkomsten en ontwikkeling in totale inkomsten naar omvang, 2004 Subsidies blijven de belangrijkste bron van inkomsten. Ze staan voor meer dan een derde van de totale inkomsten. Giften vormen nog eens een derde deel. Figuur 4.4.a toont tevens een groot verschil in inkomstenstructuur tussen gezondheidsinstellingen en de andere instellingen. Subsidies vormen slechts 6,6 procent van de totale inkomsten bij de instellingen in doelgebied gezondheid, tegen 40-50 procent bij de andere instellingen. Nalatenschappen vormen bij gezondheid een aanzienlijk deel van de inkomsten (26,6 procent), terwijl deze inkomstenbron bij de andere instellingen beperkt is. 0% 20% 40% 60% 80% 100% Totaal gezondheid welzijn natuur internationaal giften nalatenschappen subsidies aandeel in acties overig Figuur 4.4.a Onderverdeling gemiddelde inkomsten naar doelgebied, 2004

16 KENTALLEN De sectorstructuur wordt geëchood in figuur 4.4.b. Grote organisaties (natuur) ontvangen relatief veel subsidies, kleine organisaties (welzijn) moeten het vooral van giften hebben. De middelgrote organisaties (gezondheid) scoren naar verhouding het best op nalatenschappen. 0% 20% 40% 60% 80% 100% Totaal klein middel groot giften nalatenschappen subsidies aandeel in acties overig Figuur 4.4.b Onderverdeling gemiddelde inkomsten naar omvang, 2004

GOEDE DOELEN 2004 17 5 Financiële reserves Er is veel gesproken over de financiële reserves van goededoelenorganisaties. De commissie Herkströter heeft de aanbeveling gedaan, dat een goed doel gemiddeld anderhalf jaar zijn omzet in reserve zou moeten hebben om de lopende kosten te dekken. In het algemeen moeten financiële reserves niet op hun absolute omvang worden beoordeeld, maar dienen ze te worden bezien in de context van de bedrijfsvoering die hoort de individuele instelling, haar doelstelling en de specifieke functie van de financiële reserves. De financiële reserves bij de fondsenwervende instellingen zijn toegenomen, wat ruwweg veroorzaakt wordt doordat in 2004 de inkomsten de uitgaven hebben overtroffen. 5 In de gezondheidszorg zijn de reserves zeer licht toegenomen, bij natuur, internationaal en welzijn is er sprake van groei in de financiële reserves van drie tot vijf procent. 50 reserves in mln. Euro's (linkeras) ontwikkeling (rechteras) 5% 40 4% 30 3% 20 2% 10 1% 0 Totaal gezondheid welzijn natuur internat. 0% Figuur 5.1.a Gemiddelde reserves en ontwikkeling in reserves naar doelgebied, 2004 Verder maakt figuur 5.1.a duidelijk dat de financiële reserves bij instellingen die actief zijn in doelgebied natuur aanzienlijk uitsteken boven de rest. Met een gemiddelde van 38,6 miljoen euro zijn hun reserves een factor 2,5 groter dan die van de gemiddelde instelling. 5 In de enquêteresultaten is het verschil tussen de verandering in de reserves en het saldo van inkomsten en uitgaven niet volledig sluitend. Dit wordt mogelijk verklaard door een verandering in de definiёring van reserves volgens de richtlijnen van de VFI.

18 KENTALLEN Consistent met de beschrijving van de VFI-achterban, zijn de instellingen met doelgebied natuur veelal grote instellingen; deze kennen -in nominale termen een grote reserve (figuur 5.1.b). 60 50 40 30 20 10 0 reserves in mln. Euro's (linkeras) ontwikkeling (rechteras) Totaal klein middel groot 6% 5% 4% 3% 2% 1% 0% Figuur 5.1.b Gemiddelde reserves en ontwikkeling in reserves naar omvang, 2004 Onderstaande figuren 5.2.a en 5.2.b geven per doelgebied de onderverdeling van de financiële reserves weer. Grote verschillen zijn waar te nemen in de continuïteitsreserve die in het bijzonder een groot deel uitmaakt van het totaal aan reserves in de doelgebieden gezondheidszorg (46 procent) en internationaal. Bij welzijn en vooral natuur (56 procent) daarentegen, zijn de reserves met inkomensfunctie relatief belangrijk. 0% 20% 40% 60% 80% 100% Totaal gezondheid welzijn natuur internationaal bestemmingsreserves continuïteitsreserve reserve activa bedrijfsvoering / doelstelling reserve met inkomensfunctie overige Figuur 5.2.a Onderverdeling gemiddelde reserves naar doelgebied, 2004

GOEDE DOELEN 2004 19 Opvallend bij de onderverdeling naar omvang (5.2.b) is dat de kleine instellingen relatief veel financiële middelen reserveren ten behoeve van de bedrijfsvoering, activa en de doelstelling van de organisatie (38 procent van de totale reserves), terwijl deze kleine instellingen geen reserves met inkomensfunctie kennen. 6 0% 20% 40% 60% 80% 100% Totaal klein middel groot bestemmingsreserves continuïteitsreserve reserve activa bedrijfsvoering / doelstelling reserve met inkomensfunctie overige Figuur 5.2.b Onderverdeling gemiddelde reserves naar omvang, 2004 Uit figuur 5.3 blijkt dat de bestemmingsreserves en continuïteitsreserves aanzienlijk in omvang zijn toegenomen, terwijl de reserves met inkomensfunctie gekrompen zijn. bestemmingsreserves continuïteitsreserve reserve activa bedrijfsvoering / doelstelling 11,4% 6,5% 3,3% reserve met inkomensfunctie overige -0,7% -1,3% Figuur 5.3 Ontwikkeling in onderverdeling reserves, 2004 6 Reserves met inkomensfunctie komen bij kleine instellingen niet veel voor. Daar waar ze wel voorkomen zijn ze soms negatief en soms positief, en over het algemeen van beperkte omvang.

20 KENTALLEN 6 Personeel en organisatie De totale werkgelegenheid bij de VFI-leden bedraagt circa 7400 fte s, ingevuld door 9500 personen. 7 Er is sprake van lichte groei van de werkgelegenheid: gemiddeld over alle instellingen is er sprake van een kleine twee procent groei in het aantal fte s. 8 Bij de instellingen in de doelgebieden welzijn en internationaal zien we groei in de werkgelegenheid; bij de instellingen in gezondheid en natuur neemt het aantal arbeidsplaatsen af (zie figuur 6.1.a) Deze ontwikkeling, in het bijzonder de krimp bij natuur en gezondheid, is te meer opvallend gezien de bevindingen in eerdere hoofdstukken dat zowel de wervingsintensiteit (wervingskosten als percentage van de inkomsten) als de doeluitgaven als percentage van de totale inkomsten juist bij deze instellingen zijn gegroeid. In deze doelgebieden zijn in 2004 met minder mensen, meer inkomsten gegenereerd dan in 2003. 200 aantal fte's (linkeras) ontwikkeling (rechteras) 10,0% 150 7,5% 100 5,0% 50 2,5% 0 0,0% -50 Totaal gezondheid welzijn natuur internat. -2,5% Figuur 6.1.a Gemiddeld aantal fte s en ontwikkeling in fte s naar doelgebied, 2004 Deze ontwikkeling reflecteert zich tevens in de beperkte ontwikkeling van het aantal fte s bij de grote instellingen en de relatief sterke groei bij de kleine instellingen (figuur 6.1.b). Daarbij moet opgemerkt worden dat het bij de grote instellingen gaat om een beperkte procentuele groei over een grote schaal, en het dus veel fte s betreft. 7 Het betreft hier fte s en personen werkzaam in Nederland. De aantallen fte s (7400) en personen (9500) volgen uit de enquêteresultaten door ophoging naar VFI-totaalniveau. Hierbij is ervan uit gegaan dat de non-respons kleine instellingen betreft, met een gemiddeld aantal fte s van acht en een gemiddeld aantal personen van twaalf. 8 Een van de deelnemende instellingen heeft opgave gedaan van personeel dat werkzaam is in het buitenland. Met het oog op een zinvolle interpretatie van de cijfers zijn hier slechts die gegevens gehanteerd die op in Nederland verrichte arbeid betrekking hebben.

GOEDE DOELEN 2004 21 De kleine instellingen laten een groei zien in het aantal fte s van ruim zes procent. Omdat de startwaarde laag is, blijft de groei in absolute aantallen klein. 400 aantal fte's (linkeras) ontwikkeling (rechteras) 8% 300 6% 200 4% 100 2% 0 Totaal klein middel groot 0% Figuur 6.1.b Gemiddeld aantal fte s en ontwikkeling in fte s naar omvang, 2004 De welzijn- en internationale instellingen geven ongeveer 38.000 euro per fte uit aan arbeidskosten, gezondheid en natuur zijn duurder uit, met 46.000 euro per fte. 50 40 30 20 10 0-10 totale loonsom per fte in duiz. Euro's (linkeras) ontwikkeling (rechteras) Totaal gezondheid welzijn natuur internat. 5% 4% 3% 2% 1% 0% -1% Figuur 6.2.a Gemiddelde totale loonsom per fte en ontwikkeling in gemiddelde totale loonsom per fte naar doelgebied, binnen Nederland, 2004 Op gezondheid na, is er in alle doelgebieden sprake van een gemiddelde stijging van de loonsom per fte. Opvallend is dat er bij natuur sprake van een stijging in de loonsom per fte, terwijl het aantal fte s is gedaald. In het doelgebied gezondheid is de loonsom per fte licht gedaald.

22 KENTALLEN In figuur 6.2.b zijn het niveau en de ontwikkeling van de loonsom per fte weergegeven onderscheiden naar omvang van de instellingen. Liggen de arbeidskosten bij de kleine fondsen (36.000 euro per fte) duidelijk lager dan het algemeen gemiddelde, die van de middelgrote en grote instellingen zijn er nagenoeg gelijk aan. De kleine en middelgrote instellingen zien een daling in de loonsom per fte in 2004, terwijl deze bij de grote instellingen is gestegen. 50 40 30 20 10 0-10 -20-30 totale loonsom per fte in duiz. Euro's (linkeras) ontwikkeling (rechteras) Totaal klein middel groot 5,0% 4,0% 3,0% 2,0% 1,0% 0,0% -1,0% -2,0% -3,0% Figuur 6.2.b Gemiddelde totale loonsom per fte en ontwikkeling in gemiddelde totale loonsom per fte naar omvang, binnen Nederland, 2004 De hoogte van de directiesalarissen verschilt nauwelijks tussen doelgebieden en kent een evenwichtige verdeling rondom een gemiddelde van een ongeveer 82.000 euro (figuur 6.3.a). 9 De mediaan het salaris waarbij de helft van de instellingen een lager directiesalaris kent en de helft een hoger directiesalaris bedraagt 80.000 euro. De kwartielrange loopt van 65.000 tot 97.000 euro: een kwart van de instellingen kent een directiesalaris onder de 65.000 euro, de helft zit tussen de 65.000 euro en 97.000 euro, een kwart komt uit boven de 97.000 euro. Als we kijken naar de directiesalarissen binnen de doelgebieden, dan is de spreiding het grootst bij gezondheid: de kwartielrange loopt van 68.000 tot 121.000 euro. In het doelgebied natuur is de spreiding het kleinst, met een kwartielrange van 78.000 tot 96.000 euro. Op het doelgebied gezondheid na, zien alle doelgebieden een groei in de directiesalarissen, variërend van 1,7 procent bij natuur tot 5,9 procent bij welzijn. Bij natuur ontwikkelt het directiesalaris zich derhalve in dezelfde richting als de loonsom per fte. Ondanks de daling in de hoogte van de directiesalarissen bij instellingen in het doelgebied gezondheid, zijn de directiesalarissen bij deze instellingen gemiddeld wel het hoogst. 9 Het directiesalaris betreft hier het salaris zonder overige arbeidskosten van de directeur (zie ook hoofdstuk 7 Verantwoording).

GOEDE DOELEN 2004 23 100 80 60 40 20 0-20 directeursalaris in duiz. Euro's (linkeras) ontwikkeling (rechteras) Totaal gezondheid welzijn natuur internat. 12,5% 10,0% 7,5% 5,0% 2,5% 0,0% -2,5% Figuur 6.3.a Gemiddeld directiesalaris en ontwikkeling in directiesalaris naar doelgebied, 2004 Volgens verwachting lopen directiesalarissen op met de omvang van de organisatie (figuur 6.3.b). 10 Wel lijken de kleine instellingen bezig met een inhaalslag ten opzichte van de middelgrote en grote instellingen. 100 80 60 40 20 0-20 directeursalaris in duiz. Euro's (linkeras) ontwikkeling (rechteras) Totaal klein middel groot 12,5% 10,0% 7,5% 5,0% 2,5% 0,0% -2,5% Figuur 6.3.b Gemiddeld directiesalaris en ontwikkeling in directiesalaris naar omvang, 2004 10 De directiesalarissen zijn niet gecorrigeerd voor (eventuele) parttime-invulling van deze positie. Een parttime invulling van de directiepositie kan een deel van de verschillen met de directiesalarissen bij de grotere instellingen verklaren.

24 KENTALLEN Goede doelen moeten het onder andere hebben van de inzet van vrijwilligers. In 2004 waren er bij de organisaties in het onderzoek een kleine 900.000 vrijwilligers actief (tabel 6.4.a). 11 Dat is vrijwel gelijk aan het aantal in 2003. Vooral in doelgebied gezondheid werken de instellingen met veel vrijwilligers. In deze sector is het aantal vrijwilligers stabiel gebleven. In doelgebied natuur is een klein doch snel groeiend aantal vrijwilligers actief. Het aantal vrijwilligers in de sectoren welzijn en internationaal daalde in 2004 licht. Vrijwilligers Doelgebied Totaal aantal Ontwikkeling Totaal 894.757 0,05% Gezondheid 557.867 0,3% Welzijn 296.230-1,2% Natuur 3.194 15,8% Internationaal 300.922-1,0% Tabel 6.4.a Totaal aantal vrijwilligers en ontwikkeling in totaal aantal vrijwilligers naar doelgebied, 2004 12 11 Het totaal aantal vrijwilligers is gebaseerd op gegevens van 63 instellingen, en is niet opgehoogd naar VFIniveau. 12 De som van de aantallen in de doelgebieden is groter dan het totaal aantal vrijwilligers omdat een aantal instellingen in meerdere doelgebieden voorkomt.

GOEDE DOELEN 2004 25 7 Verantwoording De 90 VFI-leden vertegenwoordigen gemeten naar inkomsten ongeveer 75 procent van de goededoelenbranche (bron: www.vfi.nl). 76 VFI-leden hebben deelgenomen aan het onderzoek. Van 75 zijn de gegevens verwerkt, i.e. een respons van 83 procent. 13 43 deelnemers gaven aan definitieve cijfers te hebben geleverd, 26 fondsen stuurden vrijwel definitieve cijfers in en bij zes instellingen ging het om schattingen. De 15 goede doelen die niet (volwaardig) hebben meegedaan aan het onderzoek zijn voornamelijk klein. Op basis van de respons en het dekkingspercentage van de VFI, is het zeer veilig om te veronderstellen dat de deelnemers aan dit onderzoek meer dan de helft van de totale goededoelenmarkt beslaan. Verder kan geconcludeerd worden dat de 75 deelnemende fondsen samen nagenoeg de gehele werkgelegenheid van de VFI-achterban voor hun rekening nemen. In het onderzoek is zoveel mogelijk aangesloten bij definities en kentallen die in de sector gebruikelijk zijn. Het percentage van de inkomsten dat aan fondsenwerving is besteed komt overeen met het percentage dat het Centraal Bureau Fondsenwerving hanteert bij de criteria voor het CBF-keurmerk. De in het rapport gehanteerde inkomstencategorieën zijn: particuliere giften (schenkingen, collecte, contributies etc.); nalatenschappen; subsidies; aandeel in acties: gezamenlijke acties (zoals 555) en acties van derden (waaronder de middelen die goededoelenorganisaties ontvangen van kansspelorganisaties zoals de Nationale Postcodeloterij en de Lotto); anders, waaronder: o bedrijfsdonaties/sponsoring (waaronder kwantificeerbare sponsoring in natura); o beleggingsopbrengsten (dividend, rente); o resultaat verkopen; o eigen loterijen en prijsvragen; o overige inkomsten. De vermogenscategorieën van reserves zijn zoveel mogelijk conform de indeling zoals die gehanteerd wordt in de richtlijn reserves van de VFI (te vinden op www.vfi.nl). 13 Eén van de instellingen vulde inconsistente gegevens in en besloten is die niet mee te nemen in het eindresultaat.

26 KENTALLEN Bij de beloning van de directeur is uitgegaan van het salaris van de algemeen directeur, exclusief overige kosten van de algemeen directeur. Aan respondenten is gevraagd het salaris van de directeur te specificeren conform de richtlijnen van de VFI, dat wil zeggen bruto jaarsalaris, inclusief vakantiegeld, eindejaarsuitkering, bonussen en opties (voor zover van toepassing) en exclusief de overige arbeidskosten zoals het werkgeversaandeel aan sociale lasten, bijdragen aan ziektekostenverzekeringen, pensioenvoorzieningen, en andere verstrekkingen (ook in natura). Bij een meerkoppige statutaire directie is het gemiddelde bedrag over alle statutaire directeuren genomen. Zowel het salaris van de directeur als de arbeidskosten zijn niet gecorrigeerd voor eventuele parttime bezetting van deze post. Bij het weergeven van de loonsom is uitgegaan van kolom 14 van de verzamelloonstaat, 'loon voor overhevelingstoeslag', het totaal van bruto salarissen, vakantiegeld, eindejaarsuitkeringen, bonussen en opties (voor zover van toepassing). De persoonskentallen in het onderzoek hebben alleen betrekking op het personeel dat binnen Nederland werkzaam is. Daar waar geen onderscheid is gemaakt naar loon betaald in Nederland en loon betaald in het buitenland, zijn de desbetreffende organisaties buiten beschouwing gelaten bij de analyses van de loonsom per fte.

GOEDE DOELEN 2004 27 Verklarende woordenlijst Gemiddelde Het gemiddelde is de meest gebruikte maatstaf bij het weergeven van het doorsneeniveau van een bepaald gegeven. Toch is het vaak niet de beste maatstaf. Doordat het gemiddelde sterk beïnvloed kan worden door hoge extreme waarden, kan het een vertekend beeld van de werkelijkheid geven. Spreiding (standaard deviatie) Het gemiddelde is een indicatie op welk niveau een aantal getallen ligt. Naast deze indicatie is het vaak belangrijk te weten, in welke mate deze cijfers van het gemiddelde afwijken. Deze mate van afwijking wordt spreiding genoemd. Als de meeste individuele cijfers dicht bij het gemiddelde liggen, is de spreiding klein en is er sprake van een homogene populatie. Het gemiddelde geeft dan een goed beeld. Als individuele cijfers echter verder van het gemiddelde liggen, is de spreiding groter, en de populatie heterogener. Een goede manier om de spreiding in beeld te brengen is door gebruik te maken van mediaan en kwartielen. Mediaan De middelste waarneming van een reeks getallen: de helft van de waarnemingen valt lager uit dan deze waarde en de andere helft hoger. Als het aantal observaties laag is, of de verdeling scheef, dan is de mediaan in de regel een betere indicatie voor de groepsstandaard dan het gemiddelde. Kwartiel De grens tussen twee kwarten van een aantal getallen. De eerste kwartielgrens (het onderkwartiel) geeft de waarde waaronder een kwart van het totale aantal waarnemingen valt. De derde kwartielgrens (het bovenkwartiel) is de grens waarboven een kwart van de waarnemingen uitkomt. De mediaan is het tweede kwartiel. Per definitie zit de helft van het aantal waarnemingen tussen het eerste en het derde kwartiel. De kwartielrange, het interval tussen onder- en bovenkwartiel (zie boven) waar de middelste helft van de waarnemingen zich bevindt, geeft een goed beeld van het interval waar het betrokken gegeven zich in de regel bevindt. Financiële of economische reserve is een afzonderlijk geboekt kapitaal of fonds van een onderneming, als algemene zekerheid of met een bepaalde bestemming. Fulltime equivalent, fte, is de maatsstaf voor een volledige werkeenheid, bijvoorbeeld gemeten in een volledige werkweek of een volledig werkjaar. Een medewerker die een halve week (per week) of een half jaar (per jaar) werkt wordt gerekend als een halve fte.