Milieurapport Vlaanderen MIRA. Achtergronddocument Thema Bodem



Vergelijkbare documenten
Milieurapport Vlaanderen MIRA. Themabeschrijving. Bodemkwaliteit

Organisch (rest)materiaal als Bodemverbeteraar

Organische stof in de bodem

Bodemkunde. Datum: vrijdag 24 juni 2016 V 2.1. V3.1 V4.1

Het bodembeleid in Vlaanderen. Martien Swerts Dienst Land en Bodembescherming Departement Leefmilieu, Natuur en Energie

Erosiebestrijding: meer dan sediment uit de waterlopen houden

De invloed van de ploegdiepte op het organischestofgehalte in de bodem

Studienamiddag Bodemkundige Dienst van België Meten om te sturen. Organische stof in de landbouwbodems: trendbreuk met het verleden?

Rapport: duurzaamheid van de Vlaams-Brabantse land- en tuinbouw

BIODIVERSITEIT. RECHTSTREEKSE BEDREIGING DOOR DE MENS VERsnippering, VER. ONRECHTSTREEKSE BEDREIGING DOOR DE MENS Klimaatsverandering

Rapport: duurzaamheid van de Vlaams-Brabantse land- en tuinbouw

Wat is niet-kerende bodembewerking? Resultaten Interreg-project Prosensols

Organische stof: stof tot nadenken

Bodem & Klimaat. Op weg naar een klimaatbestendig bodembeheer

Begeleidende nota minimale MTR-advisering

Studiedag NKB: Inleiding

Veilig werken. Duurzaam bodemgebruik in de landbouw

Waarom is de bodem belangrijk voor het waterbeheer?

Het belang van bodemleven Inspiratiedag over functionele agrobiodiversiteit Gent, 4 november 2014

Het klimaat en onze bodem

Bodem en Water, de basis

De bodem draagt de bio-economie

Grondwater beïnvloedt kwaliteit Limburgse beken

6 PROTOTYPE E.BOLA RESULTATEN (SELECTIE)

Studienamiddag Bodemkundige Dienst van België. Meten om te sturen. Organische stof in de landbouwbodems: trendbreuk met het verleden?

Milieu. Waterkwaliteit: Denk aan: nitraat uitspoeling / erfwater / gewasbeschermingsmiddelen / alles wat oppervlakte- en grondwater kan vervuilen

Organische stof: daar draait het om! Gouden Grond 26 januari 2018 Wim Stegeman. Saalland Advies 1

Steekkaart. Meer uitleg over de structuur en inhoud van de steekkaarten, vindt u in de leeswijzer.

ILVO. Bodemleven stimuleren Gereduceerde bodembewerking en organische bemesting/bodem-verbeteraars!

BODEM ALS BASIS VOOR ECOSYSTEEMDIENSTEN

VERHOGING ZIEKTEWEERBAARHEID IN LAND- EN TUINBOUWGEWASSEN DOOR GEBRUIK VAN COMPOST. ir. Koen Willekens

De bodem onder de kringloop Hou rekening met organische stof

Beste landbouwers, ambtenaren, bezoekers. Dames en heren,

Organische stof: Impact op bodem en bodemleven

Groenbedekkers houden grond en mineralen op het perceel en uit de beek

Proosten op het leven in de bodem

Bereken voor uw akker- en groentepercelen eenvoudig zelf: de organische koolstofevolutie de stikstof- en fosforbalans

Bodemvruchtbaarheid. fundament onder voedselproductie. René Schils

VERHOGING ZIEKTEWEERBAARHEID IN LAND- EN TUINBOUWGEWASSEN DOOR GEBRUIK VAN COMPOST. ir. Koen Willekens INHOUD

BODEMLEVEN, GROND & BEMESTING

De bodem waarvan wij leven

De kustpolders: Hoe behoud een essentiële stap is richting duurzame ontwikkeling

inagro Code van goede praktijk bodembescherming advies organische koolstofgehalte en zuurtegraad ONDERZOEK & ADVIES IN LAND- & TUINBOUW

Kalmthoutste heide. Yves Adams

Bodemleven & bodemindicatoren - Effecten van grondbewerking-

Natuurverkenning 2030

ONDERZOEK NAAR DE WATERKWALITEIT

Bijlage: bodemanalyses als nulmeting

Ecosysteem voedselrelaties

Wie is wakker op de akker? Veranderingen in bodemkwaliteit meten bij landbouwbodems

Nota. Betreft : Samenvatting statistische analyse waterkwaliteit. Inhoudstafel. Datum: 19/12/17 0. INLEIDING STATISTISCHE ANALYSE...

Kansen voor NKG op zand

Bodemkundige Dienst van België

EEN ANALYSE VAN WATERECOSYSTEEMDIENSTEN IN VLAANDEREN: WAT KUNNEN WE WINNEN DOOR EEN GEPAST BELEID INZAKE

Impact van landbouwpraktijken op de oppervlaktewaterkwaliteit: een succesvolle aanpak in het probleemgebied van de Horstgaterbeek in Noord-Limburg

NAT/151 Strategie voor bodembescherming. Brussel, 18 september 2002

Praktijkgerichte oplossingen voor organische stofopbouw in biologische landbouw onder MAP 5

Organische stof Impact op waterhuishuishouding

Bodembiologie: praktische handvaten voor het behoud van een productieve bodem

Ecosysteemdiensten. Sleutel tussen ecosysteem en belangen. Annemieke Smit

Composteren, waar doen we het voor? Gera van Os, Lector duurzaam bodembeheer

LANDBOUW EN BIODIVERSITEIT. Ledenbijeenkomst 2 februari 2018

Bossen en hun groeiplaats

Masterclass Fruitteelt

Erosie in Vlaanderen. Gert Verstraeten. 15 Maart 2012

Handleiding bepaling MijnBodemConditie

Kansen voor weerbaar telen

Click to edit Master title style. Ook de bodem viert feest na 20 jaar compost! Annemie Elsen

MAP5 Het oog op een betere waterkwaliteit met respect voor de bodem

Organische stof en bodemleven deel , Nijeholtpade

Bodem, dood substraat of levend ecosysteem? Joeke Postma, Wageningen Plant Research Congres Beter Bodembeheer, 4 oktober 2016

MIRA-T Kwaliteit oppervlaktewater. Belasting van het oppervlaktewater met zuurstofbindende stoffen en nutriënten DPSIR

Meer theorie over bodem & compost

Manifest. Organische stof: leven in de Nederlandse bodem

Een gezonde en vruchtbare bodem met Keurcompost

Stalmestopslag op de kopakker: Hoe risico op uitspoeling beperken en een waardevol product maken?

Invloed van ph op de N-mineralisatie Jan Bries, Stijn Moermans. Bodemkundige Dienst van België W. de Croylaan Heverlee

Biodiversiteit visie Boerenbond. Symposium biodiversiteit 4 november 2010

PACCO-PARAMETERS DO - DOSSOLVED OXYGEN EC- DE ELEKTRISCHE CONDUCTIVITEIT ORP- DE REDOXPOTENTIAAL T - DE TEMPERATUUR. PaccoParameters

Een gezonde bodem. Dr. Marianne Hoogmoed Wetenschappelijk medewerker afdeling Kennis & Ontwikkeling

Effect van 14 jaar compostgebruik op de (fysische/biologische) bodemkwaliteit in de akkerbouw

Report 1695.N.17. Mestbewerking en Waterkwaliteit. een case studie voor het beheergebied van waterschap Aa en Maas.

Ecosysteemdiensten op akkers met houtkanten en grasstroken

Landbouw, partner in de strijd voor het klimaat Bas van Wesemael

Koester de Koolstof en verbeter de bodemkwaliteit door toepassing van houtsnippers

Biodiversiteit, ecosysteemfuncties, en ecosysteemdiensten

Tien vragen en antwoorden over organische stof

Organische stof in de bodem

(Ver)ken je tuinbodem. Annemie Elsen Stan Deckers

organische stof in de bodem

Milieukundig en economisch verantwoord fosforgebruik

Thema 1: organisch. materiaal en biodiversiteit. Jan Valckx Provincie Limburg (B)

ForwardFarming Field Academy Water Protection Training. Module 3 Afspoeling en erosie

HUMUSZUREN ALS HULPMIDDEL VOOR DE OPTIMALISATIE VAN

Is spuiwater een volwaardig alternatief voor minerale meststoffen in de aardappelteelt?

Bodemkwaliteit, meer met minder

Zorg voor de rand. Leaderproject Meetjesland In de ban van de rand. Samenwerking voor Agrarisch Landschap vzw (SVAL) Vande Ryse Luc

Klimaatneutrale landbouw? Binnen bereik??

LEVENSGEMEEN SCHAPPEN

Click to edit Master title style. De bodem viert feest na 20 jaar compost! Annemie Elsen

Transcriptie:

Milieurapport Vlaanderen MIRA Achtergronddocument Thema Bodem

Milieurapport Vlaanderen MIRA Achtergronddocument 2010 Bodem

Coördinerend auteur Stijn Overloop, MIRA, VMM Auteurs Mia Tits, Annemie Elsen, Jan Bries, Bodemkundige Dienst van België Gerard Govers, Gert Verstraeten, Anton Van Rompaey, Jean Poesen, Bastiaan Notebaert, Afdeling Geografie, K.U.Leuven Annelies De Meyer, Diederik Tirry, Hubert Gulinck, Jos Van Orshoven, SADL, K.U. Leuven Marijke Cardon, Eddy Van Dyck, Els Gommeren, Filip De Naeyer en Johan Ceenaeme, OVAM Karoline D Haene, Greet Ruysschaert, ILVO Katrien Oorts, dienst bodembescherming, departement Leefmilieu, Natuur en Energie, Vlaamse Overheid Soetkin Maene, MIRA, VMM Laatst bijgewerkt: april 2011 Overname wordt aangemoedigd mits bronvermelding. Hoe citeren? Korte citering: MIRA Achtergronddocument 2010 Bodem Volledige citering: MIRA (2011) Milieurapport Vlaanderen, Achtergronddocument 2010, Bodem, Overloop S., Tits M., Elsen A., Bries J., Govers G., Verstraeten G., Van Rompaey A., Poesen J., Notebaert B., Ruysschaert G., De Meyer A., Tirry D., Gulinck H., Van Orshoven J., Cardon M., D Haene K., Oorts K., Maene S., Vlaamse Milieumaatschappij, www.milieurapport.be/ag 2

Inhoudsopgave Lijst van figuren...6 Lijst van tabellen...8 1. Inleiding...9 1.1 Bodemeigenschappen...10 1.2 Bodemkwaliteit en bodemfuncties...10 1.3 Bodemverstoringen...12 1.4 Beleid...14 2. Organische stof in de bodem...16 Beschrijving van de verstoring...16 2.1 Mechanismen...16 2.1.1 Wat is organische stof in de bodem? 16 2.1.2 Belang van organische stof in de bodem 16 2.1.3 Opbouw en afbraak van bodemorganische stof 18 2.1.4 Kwaliteit van de organische stof 19 2.1.5 Voorspelling en modellering van de bodemorganische stof-dynamiek 19 2.2 Maatschappelijke activiteiten en druk...20 2.3 Gevolgen...20 2.4 Verbanden met andere thema s...22 2.4.1 Koolstofcyclus 22 2.4.2 Stikstofcyclus 23 2.5 Beleid...25 2.6 Maatregelen...26 Indicatoren...28 2.7 Organische stof in de bodem...28 2.7.1 Methode van de indicator 28 2.7.2 Verloop 29 2.7.3 Evaluatie en beleidsrespons 32 3. Erosie...34 Beschrijving van de verstoring...34 3.1 Mechanismen van bodemerosie en sedimentaanvoer...34 3.2 Begroten van bodemerosie en sedimentaanvoer...37 3.3 Gevolgen van erosie...38 3.3.1 Verlies aan bodemkwaliteit 38 3.3.2 Verlies aan archeologisch en landschappelijk patrimonium 39 3.3.3 Sedimentaanvoer naar Vlaamse waterlopen 39 3.3.4 Belasting van oppervlaktewater met nutriënten en contaminanten 39 3.4 Beleid...39 3.4.1. Erosiebesluit 40 3.4.2. Beheersovereenkomsten voor landbouwers 40 3.4.3. Mid Term Review - Randvoorwaarden (Cross Compliance) 41 Indicatoren...42 3.5 Erosiviteit van de neerslag...42 3.6 Gewaserosiegevoeligheid of erosiegevoeligheid van het landgebruik...43 3.7 Gewaskeuze en bodemverlies door rooien (D)...48 3.8 Potentieel bodemverlies door water- en bewerkingserosie (S)...50 3.9 Bodemverlies door rooien (S)...56 3.10 Sedimentexport naar waterlopen (I)...59 3.11 Erosiebeleidsindicator (R)...62 4. Bodemverdichting...66 Beschrijving van de verstoring...66 4.1 Mechanisme van bodemverdichting...66 3

4.2 Meting van de verstoring...68 Indicatoren...69 4.3 Gevoeligheid voor bodemverdichting in Vlaanderen...69 5. Biodiversiteit in de bodem...73 Beschrijving van de verstoring...73 5.1 Beschrijving van de bodembiodiverstiteit...73 5.2 Meting van de verstoring...75 5.3 Wat zijn de oorzaken van de verstoring?...75 5.4 Hoe kan de verstoring hersteld worden?...76 6. Bodemafdichting...78 Beschrijving van de verstoring...78 6.1 Inleiding...78 6.2 Terminologie...78 6.3 Mechanismen van bodemafdichting...81 6.4 Gevolgen van bodemafdichting...82 6.5 Beleid in Vlaanderen...82 Indicatoren...83 6.6 Evolutie van bebouwde oppervlakte op basis van kadaster...83 6.7 Evolutie van de bruto bebouwing in Vlaanderen...84 6.7.1 Methode 84 6.7.2 Evolutie van de bruto bebouwing per kaartblad 86 6.7.3 Evolutie van de bruto bebouwing per bodemtype 88 6.8 Bodemafdichting...90 6.8.1 Inleiding 90 6.8.2 Ruwe bodemafdichting 90 6.8.3 Verfijnde bodemafdichting 91 6.8.4 Bodemafdichting per bodemtype 93 6.9 Internationale vergelijking...96 7. Bodemverontreiniging...98 Beschrijving van de verstoring...98 7.1. Maatschappelijke activiteiten...99 7.2. Milieudruk...99 7.2.1 Bodemverontreiniging door puntbronnen 99 7.2.2 Diffuse bodemverontreiniging 100 7.3. Toestand van de bodemkwaliteit...101 7.3.1 Grondeninformatieregister 101 7.3.2 Verontreiniging door puntbronnen 101 7.3.3 Inventarisatie risicogronden 101 7.4. Verlies van bodemfuncties...102 7.4.1 Gevolgen van bodemverontreiniging: risico-evaluatie 102 7.4.2 Bodemsaneringsnormen 103 7.4.3 Evaluatie van het risico voor mensen: uitvoeren van een locatiespecifieke humaantoxicologische risico-evaluatie 108 7.4.4 Risico voor plant, dier en ecosysteem 109 7.4.5 Risico op verspreiding 109 7.4.6 Economie: kostprijs van een bodemsanering 110 7.5. Beleid...111 7.5.1 Algemeen 111 7.5.2 Wetgeving 112 7.5.3 Opvolging van verplichte en vrijwillige bodemsanering 113 7.5.4 Ambtshalve bodemsanering 114 7.5.5 Schadegevallen 115 7.5.6 Aanpak op maat voor complexe verontreinigingen 115 7.5.7 Geïntegreerde aanpak van brownfields 115 7.5.8 Geïntegreerde aanpak van woonzones 116 7.5.9 Grondverzet 117 7.5.10 Waterbodems 117 4

7.5.11 Alternatieve financiering bodemsanering 118 7.5.12 Bedrijfsspecifieke Overeenkomsten 118 7.5.13 Technisch-wetenschappelijke beleidsondersteuning 119 7.5.14 Internationaal 121 7.5.15 Informatievoorziening 121 Indicatoren...122 7.6 Belangrijkste bodemverontreinigende stoffen...122 7.7 Aantal onderzochte risicogronden in verschillende fasen van bodemonderzoek en -sanering...124 7.8 Aandeel onderzochte en te saneren risicogronden in industriegebied...127 7.9 Kostprijs van de bodemsanering...131 7.10 Grondverzet...132 Referenties...133 Begrippen...139 Afkortingen...140 5

Lijst van figuren Figuur 1: Bodemkwaliteit en de verschillende schakels in de DPSIR keten... 9 Figuur 2: Cyclus van bodemorganische stof... 19 Figuur 3: De koolstofcyclus... 23 Figuur 4: De stikstofcyclus... 25 Figuur 5: Evolutie van de procentuele verdeling van de Vlaamse akkerbouwpercelen volgens de beoordeling van het percentage koolstof (Vlaanderen, 1982-2010)... 30 Figuur 6: Evolutie van de procentuele verdeling van de Vlaamse weilanden volgens de beoordeling van het percentage koolstof (Vlaanderen, 1982-2010)... 31 Figuur 7: Evolutie van het percentage percelen met een koolstofgehalte lager dan de streefzone in de Vlaamse gemeenten tussen 1982 en 2010 voor akkerbouw- en weilandpercelen... 32 Figuur 8: Illustratie van de meest voorkomende bodemerosieprocessen door water... 35 Figuur 9: Illustratie van het principe van bewerkingserosie: zowel bij het bewerken in hellingop- en hellingafwaartse richting als bij het bewerken volgens de hoogtelijnen is de verplaatsing in hellingafwaartse zin groter dan in hellingopwaartse zin... 36 Figuur 10: Evolutie van de neerslagerosiviteit en afwijking van het lange-termijngemiddelde (Ukkel, 1898-2004)... 43 Figuur 11: Evolutie van de totale oppervlakte cultuurgrond en het areaal van de voornaamste teelten of teeltgroepen (Vlaanderen, 1990-2006)... 44 Figuur 12: Evolutie van de gewaserosiegevoeligheid in Vlaanderen, 1990-2009... 45 Figuur 13: Ruimtelijke spreiding van de gemiddelde gewaserosiegevoeligheid van het akkerland (Vlaanderen, 2000)... 46 Figuur 14: Ruimtelijke spreiding van de gemiddelde gewaserosiegevoeligheid, op basis van landbouw en bos (Vlaanderen, 2002)... 47 Figuur 15: Evolutie van het BRG-areaal, akkerlandareaal en aandeel BRG-gewassen in het totale akkerlandareaal (Vlaanderen, 1990-2006)... 48 Figuur 16: Evolutie van het aandeel van verschillende gewassen in het totale BRG-areaal (Vlaanderen, 1990-2006)... 49 Figuur 17: Aandeel BRG-gewassen in het totale akkerlandareaal per gemeente (Vlaanderen, 2006) 50 Figuur 18: Ruimtelijke spreiding van de potentiële gevoeligheid voor watererosie geaggregeerd per perceeel (Vlaanderen, 2011)... 52 Figuur 19: Ruimtelijke spreiding van de potentiële gevoeligheid voor bewerkingserosie geaggregeerd per perceeel (Vlaanderen, 2011)... 54 Figuur 20: Ruimtelijke spreiding van de gemiddelde potentiële erosiegevoeligheid (water- en bewerkingserosie) geaggregeerd per perceeel (Vlaanderen, 2011)... 55 Figuur 21: Temporele evolutie van BRG per hectare akkerland en voor heel het grondgebied (Vlaanderen, 1990-2006)... 58 Figuur 22: Erosiegevoeligheid van het landbouwgebied geaggregeerd per gemeente... 63 Figuur 23: Indicator erosiebeleid... 65 Figuur 24: Beperking van de wortellengte en toename aan erosie door diepe verdichting van de bodem (naar Jones et al., 2004)... 67 Figuur 25: Visuele voorstelling van structuurelementen voor een klei-, leem- en zandtextuur: bovenaan: goede structuur: afgerond blokkige elementen - onderaan: slechte structuur: scherpblokkige elementen... 69 Figuur 26: Gevoeligheidskaart voor bodemverdichting in Vlaanderen uitgedrukt als de berekende waarde van de structurele sterkte bij pf 2,5 (drogere grond) van het meest waarschijnlijke horizont per kaarteenheid waardoorheen het 41 cm-dieptevlak loopt... 70 Figuur 27: Risicokaart voor bodemverdichting in Vlaanderen, uitgedrukt als de maximale wiellast (in kg) bij de door de bandenfabrikant aangeraden optimale bandenspanning (in bar) voor een typische tractorband (480/80R42), die de structurele sterkte uit de gevoeligheidskaart, berekend bij pf 2,5 (drogere grond) op een diepte van 41 cm, niet overschrijdt.... 71 Figuur 28: Visualisatie van het bodemvoedselweb... 74 Figuur 29: Conceptuele overgang van verstedelijking tot afdichting (naar Meeus et al., 2004)... 80 Figuur 30: De 3 componenten van schaal... 81 Figuur 31: Evolutie van de bebouwde oppervlakte (km²) in Vlaanderen op basis van de gegevens van de administratie van het Kadaster en FOD Economie (Vlaanderen, 2002-2009)... 84 Figuur 32: De 21 geselecteerde achtste kaartbladen... 85 Figuur 33: Analyseschema. A: Voorbeeld van het hectarehok met ijle bebouwing uit een orthofoto (NGI, 1995), B: kilometerhok waarvoor de indicator wordt berekend, C: achtste-kaartblad met 80 kilometerhokken... 86 6

Figuur 34: Verloop van de bruto bebouwing (1990 2009) in geselecteerde achtste kaartbladen... 87 Figuur 35: Toename bruto bebouwing (%) per kaartblad gedurende de verschillende tijdsintervallen 88 Figuur 36: Bruto toename bebouwing (in hectare) in de verschillende bodemtypes (2003 2009)*... 89 Figuur 37: Verhouding van de bruto toename bebouwing in een bepaald bodemtype tot de totale oppervlakte van dat bodemtype (2003-2009)...89 Figuur 38: Ruwe bodemafdichtingskaart (oppervlaktepercentage per km²) van Vlaanderen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest... 91 Figuur 39: Verfijnde bodemafdichtingskaart van Vlaanderen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest per km²... 92 Figuur 40: Verfijnde bodemafdichtingskaart van Vlaanderen per gemeente... 93 Figuur 41: Percentage bodemafdichting per bodemtype in Vlaanderen en het Brussels Hoofdstedelijk Gewest met de oppervlakte van het bodemtype (label) in km²*... 95 Figuur 42: Percentage bodemafdichting per vochttype met de oppervlakte van de bodems in Vlaanderen en het Brussels Hoofdstedelijk gewest (label) in km² van de niet-kunstmatige bodemtypes... 96 Figuur 43: Bodemafdichting in Europese landen, als percentage van de totale oppervlakte (2006)... 97 Figuur 44: Weergave van de belangrijkste verspreidingswegen bij bodemverontreiniging... 105 Figuur 45: Schematisch overzicht van de mogelijke transport- en blootstellingswegen bij bodemverontreiniging - Berekeningsmodules van Vlier Humaan... 107 Figuur 46: Percentage van het totaal aantal gronden die moeten gesaneerd worden met opsplitsing naar de belangrijkste soorten verontreinigende stoffen in grondwater (Vlaanderen, 2010)... 123 Figuur 47: Percentage van het totaal aantal gronden die moeten gesaneerd worden met opsplitsing naar de belangrijkste soorten verontreinigende stoffen in het vaste deel van de aarde (Vlaanderen, 2010)... 124 Figuur 48: Gekend aantal onderzochte gronden (OBO), gronden waarop verdere maatregelen nodig zijn (BBO nodig) en te saneren gronden (BSP nodig) (Vlaanderen, 1997-2009)... 125 Figuur 49: Cumulatief overzicht bodemsaneringsprojecten (BSP), bodemsaneringswerken (BSW) en eindverklaringen (BSW afgerond)(vlaanderen, 1997-2009)... 126 Figuur 50: Onderzochte gronden in Vlaanderen... 128 Figuur 51: Industriegrond op gewestplan... 129 Figuur 52: Verhouding oppervlakte onderzochte gronden in industriegebied versus totale oppervlakte onderzochte gronden in de gemeente, in % (Vlaanderen, 2010)... 130 Figuur 53: Verhouding oppervlakte te saneren gronden in industriegebied versus totale oppervlakte te saneren gronden in de gemeente, in % (Vlaanderen, 2010)... 131 Figuur 54: Geraamde cumulatieve kostprijs van bodemsaneringen (Vlaanderen, 1997-2009)... 132 7

Lijst van tabellen Tabel 1: Limietwaarden organische koolstof voor een goede conditie in de randvoorwaarden... 25 Tabel 2: Technieken voor het verhogen van het organische stofgehalte in de bovenste bodemlagen 26 Tabel 3: Beoordeling van het organische koolstofgehalte (in %C) voor akkerbouw (staalname: 0-23 cm) en weiland (staalname: 0-6 cm) in functie van de grondsoort zoals gehanteerd door de Bodemkundige Dienst van België.... 28 Tabel 4: Overzicht van de onderzochte periodes voor koolstofpercentage (1982-2010) in Vlaamse landbouwgronden... 29 Tabel 5: Begroting van het jaarlijks bodemverlies door watererosie in in Vlaanderen voor de periode 1999-2005, enerzijds met een constante, gemiddelde regenvalerosiviteit, anderzijds met de gemeten regenvalerosiviteit te Ukkel. Als referentiewaarde geldt 1999 met een regenvalerosiviteit van 880 MJ.mm/ha.jaar... 53 Tabel 6: Klasse-indeling potentiële erosiegevoeiligheid... 55 Tabel 7: Overzicht van gemiddelde, minimum (min) en maximum (max) gemeten BRG-waarden (ton.ha -1.oogst -1 ) voor verschillende gewassen in België... 56 Tabel 8: Referentiescenario sedimentaanvoor naar rivieren door watererosie in Vlaamse rivierbekkens (2005).... 59 Tabel 9: Reductiescenario s voor bodemerosie en sedimentaanvoer naar waterlopen voor Vlaanderen... 61 Tabel 10: Puntenverdeling erosiebeleidsindicator volgens erosiegevoeligheid gemeente... 62 Tabel 11: Verlies teeltareaal bij aanleg grasgang en grasbufferstrook... 64 Tabel 12: Wegingspercentages van componentent van de erosiebeleidsindicator... 64 Tabel 13: Terminologie rond het thema Bodemafdichting... 79 Tabel 14: Indicatoren bodemafdichting: samenvatting en vergelijking resultaten... 83 Tabel 15: De 21 geselecteerde achtste kaartbladen... 85 Tabel 16: Opname- en publicatiegegevens van de gebruikte orthofoto s (2009)... 86 Tabel 17: Overzicht gehanteerde datasets in de onderzoeksperiode 2005-2010... 90 Tabel 18: Bodemtype en vochttrap per bodemzone... 94 Tabel 19: Overzicht van de blootstellingswegen bij bodemverontreiniging... 105 Tabel 20: Overzicht saneringstechnieken bodemsaneringsprojecten, toestand 01.01.2010... 114 Tabel 21: Aantal gronden in verschillende fasen van bodemonderzoek en sanering ten opzichte van geschatte benodigde aantallen (Vlaanderen, 2010)... 126 8

1. Inleiding Dit achtergronddocument behandelt de milieuverstoringen in het compartiment bodem. De bodem in dit document is afgebakend als de bovenste laag van de aardkorst en namelijk die laag van de aardkorst die door planten beworteld is, of waarin zich bodemvormende processen afspelen. Daarnaast staan de milieucompartimenten lucht en water, die in andere MIRA achtergrondocumenten behandeld worden. Het thema waterbodem maakt deel uit van het MIRA achtergronddocument kwaliteit oppervlaktewater. Grondwater komt aan bod in de MIRA achtergronddocumenten Waterhuishouding, Vermesting, Verspreiding van bestrijdingsmiddelen en andere stofgerichte achtergronddocumenten. De bescherming van de bodem is een thema dat de Vlaamse Overheid ter harte neemt in haar milieuen landbouwbeleid. Op Europees niveau wordt een thematische strategie voor bodembescherming ontwikkeld, waaruit op termijn een kaderrichtlijn bodem kan voortkomen. Deze inleiding geeft een overzicht van het volledige thema bodemkwaliteit. Volgende bodembedreigingen of milieuverstoringen komen aan bod in de hoofdstukken na deze inleiding: Organische stof in de landbouwbodem Erosie Bodemverdichting Bodembiodiversiteit Bodemafdichting Bodemverontreiniging Deze bodembedreigingen worden geanalyseerd volgens de milieuverstoringsketen. Figuur 1 geeft dit analysekader weer. Figuur 1: Bodemkwaliteit en de verschillende schakels in de DPSIR keten R - Beleid en Maatregelen: D - Maatschappelijke Activiteiten: - Ruimtelijke Planning - Sectorale activiteiten - Wetgeving en Ruimtelijke beleidsinstrumenten - Landbestemming en fragmentatie - Landbouw-leefmilieu Maatregelen P - Milieudrukken: - Veranderingen in Landgebruik, Landbedekking, Hydrologie - Landbeheer en praktijken I - Gevolgen: - On-site: Verlies van bodemfuncties - Off-site: Eutrofiëring, modderoverlast, waterkwaliteit, overstroming, S - Toestand: Bodembedreigingen: Organisch Stofgehalte, Erosie, Verdichting, Biodiversiteit, Afdichting, Verontreiniging, Verdroging, Grondverschuiving 9

1.1 Bodemeigenschappen De "bodem" is het bovenste deel van de aardkorst, en namelijk die laag van de aardkorst die door planten beworteld is, of waarin zich bodemvormende processen afspelen. In Vlaanderen schommelt de dikte van de bodem van enkele centimeters tot enkele meters. De bodem bestaat deels uit vaste bestanddelen (mineraal en organisch) en deels uit poriën die gevuld zijn met lucht of met water. De bodem is een essentiële component van het terrestrische milieu en vormt zo het raakvlak tussen aarde (geosfeer), lucht (atmosfeer), water (hydrosfeer) en levende organismen (biosfeer). De verhouding waarin de verschillende componenten - hoofdzakelijk zand, leem- en kleideeltjes, organische stof, water en lucht - voorkomen, en de manier waarop die verschillende componenten samen een stabiele structuur vormen, zijn bepalend voor de eigenschappen van de bodem. Elke bodem bestaat uit een verschillend aantal opeenvolgende lagen (horizonten), elk met soms zeer verschillende fysische, chemische en biologische eigenschappen. De bodemstructuur en -eigenschappen zijn het resultaat van een eeuwenoud proces. Bodemvorming is een zeer traag proces dat bestaat uit de verandering van moedermateriaal onder invloed van uitwendige factoren. De belangrijkste bodemvormende factoren zijn moedermateriaal, reliëf, klimaat, tijd en biologische factoren (vegetatie, bodemfauna en de mens). Aangezien bodemvorming en herstelprocessen bijzonder langzaam verlopen, wordt de bodem beschouwd als een niet hernieuwbare natuurlijke hulpbron. Bodemsanering na bodemverontreiniging brengt hoge kosten mee. Na sanering laat de bodem slechts beperkte functies toe. Kennis van de processen en eigenschappen is op zich niet voldoende om te verklaren waarom op een bepaalde plaats een bepaalde bodem voorkomt. Een nog steeds belangrijke methode van onderzoek in de bodemkunde is daarom de inventarisatie en het in kaart brengen van de bodems. Vergelijking van bodems, onder verschillende omstandigheden gevormd, maakt het mogelijk de rol van elk van de bodemvormende factoren na te gaan. Door middel van karteringen kan men vaststellen waar welke bodems voorkomen, en vervolgens beoordelen wat de bodemkwaliteit is. In het verleden viel hierbij sterk de nadruk op de geschiktheid voor landbouw, maar de bodemkaarten worden in toenemende mate voor ecologisch en milieukundig onderzoek gebruikt. De laatste jaren is een groeiende belangstelling ontstaan voor bodemeigenschappen en processen, die niet van direct belang voor de landbouw zijn. Het gaat onder meer om gegevens over specifieke fysische, chemische en/of biologische bodemeigenschappen, archeologische waarden, grondwaterkwaliteit en hydrologische omstandigheden. Deze informatie speelt onder andere een rol in ruimtelijke planprocessen en bij bouwactiviteiten, natuurontwikkeling, biologische landbouw en drinkwatervoorziening. Er is vooral behoefte aan geïntegreerde bodemgegevens. Maar juist die gegevensintegratie vormt vaak een belangrijk knelpunt, want de opslag en het beheer van de data verlopen versnipperd. Bovendien vallen de gegevens vaak niet direct te koppelen aan een bepaalde toepassing. 1.2 Bodemkwaliteit en bodemfuncties Bodemkwaliteit wordt als het geïntegreerde geheel van chemische, fysische en biologische bodemeigenschappen en -processen en zijn omgeving beschouwd. Deze vage en ruime omschrijving kan echter op verschillende manieren geïnterpreteerd worden. De visie op bodemkwaliteit hangt o.a. af van de ruimtelijke schaal waarover ze geëvalueerd wordt en de relatie tot het land van degenen die ze beoordelen. Landbouwgronden dienen niet alleen als basis en voedingsbodem voor gewassen en dierlijke productie maar vervullen ook andere functies. Om de bodemkwaliteit te behouden, herstellen of verbeteren en de bodem duurzaam te beheren, is het noodzakelijk om te weten welke functies de bodem moet vervullen (Karlen et al., 1997; EC, 2002; Cuijpers et al., 2008 en Reubens et al., 2010). De bodem vervult een aantal economische, maatschappelijke en ecologische functies die cruciaal zijn voor het leven in het algemeen. Dit kan ook opgevat worden als ecosysteemdiensten. Het idee hierbij is dat de bodem of het ecosysteem diensten levert die je kunt benutten: Fysisch medium. 10

De bodem vormt, letterlijk, het draagvlak voor menselijke activiteiten We gebruiken de draagfunctie van de bodem als we er gebouwen en wegen op bouwen; kabels en leidingen in leggen en de ondergrondse ruimte gebruiken voor parkeergarages en tunnels. Productie van voedsel en andere vormen van biomassa. De meeste vegetatietypes hebben een bodem nodig voor de voorziening in water, lucht en nutriënten, en als substraat voor het vasthechten van de plantenwortels. De productie van voedsel- en andere landbouwgewassen is net als de bosbouw afhankelijk van de bodem. Opslag, filtratie en chemische omzettingsprocessen. In de bodem worden mineralen, organische stof, water en allerlei chemische verbindingen opgeslagen en getransformeerd. De bodem kan - binnen de grenzen van zijn natuurlijke draagkracht - fungeren als opslagplaats voor schadelijke stoffen en door omzettingsprocessen voorkomen dat ze rechtstreeks in lucht of water terecht komen. De bodem brengt CO 2, methaan en andere gassen in de atmosfeer. Waterhuishouding. De bodem is een natuurlijke filter voor het grondwater en functioneert als medium om water te bergen en als bron voor watervoorziening. Habitat voor biodiversiteit en bewaarplaats genetisch materiaal. De bodem vormt de habitat voor talrijke, uiterst diverse organismen, die elk een uniek genetisch materiaal bezitten. De biodiversiteit in de bodem hangt vermoedelijk samen met de weerbaarheid van de bodem tegen ziekten en plagen. Cultureel erfgoed voor de mens en informatiedrager. De bodem is een belangrijk landschapselement, dat deel uitmaakt van het cultureel erfgoed. Geologen, biologen en archeologen gebruiken de informatiefunctie van de bodem om te leren over ontwikkelingen die duizenden tot miljoenen jaren geleden hebben plaatsgevonden. Zonder het bodemarchief hadden we het bestaan van dinosauriërs bijvoorbeeld nooit ontdekt. Uit de opbouw van de bodem leren we veel over het klimaat van warmere periodes uit het verleden, dit helpt bij het voorspellen van de effecten van klimaatverandering. Bron van grondstoffen. De bodem levert diverse grondstoffen zoals klei, zand, mineralen en organisch materiaal zoals turf. De bodemfuncties zijn onderling sterk met elkaar verbonden, en de mate waarin de bodem in elk van deze functies voorziet is afhankelijk van maatschappelijke activiteiten. Activiteiten die meerdere functies respecteren zijn doorgaans meer gericht op duurzaamheid dan activiteiten die slechts op één functie gericht zijn zodat de andere functies niet meer op dezelfde manier kunnen vervuld worden en de functies in concurentie treden, bv. bij overexploitatie van grondstoffen. Er kan een onderscheid tussen inherente en dynamische bodemkwaliteit gemaakt worden. De inherente bodemkwaliteit omvat de intrinsieke eigenschappen van een bodem zoals bepaald door de bodemvormende factoren. Zo zal een lemige bodem steeds een groter waterhoudend vermogen hebben dan een zandige bodem. Dynamische bodemkwaliteit wordt echter bepaald door die bodemeigenschappen en -processen die door menselijke activiteit beïnvloedbaar zijn bv. gehalte aan organisch stof (OS), bodemverdichting,... Dergelijke beheersafhankelijke bodemeigenschappen en - processen komen het sterkst tot uiting in de toplaag van de bodem (Karlen et al., 1997 en Reubens et al., 2010). Als gevolg van de moderne productiemethoden is de chemische, fysische en biologische dynamische bodemkwaliteit gedaald. Het organische stof-gehalte van onze landbouwpercelen ging sinds begin jaren 90 gemiddeld achteruit. Ook de degradatie van de fysische bodemstructuur is een belangrijk probleem waarmee de landbouwer geconfronteerd wordt. Deze degradatie resulteert in erosie en 11

bodemverdichting. De gewijzigde chemische en fysische bodemomstandigheden hebben de samenstelling van het bodemvoedselweb veranderd. 1.3 Bodemverstoringen Bodemdegradatie als gevolg van één of meerdere bodemverstoringen kan ertoe leiden dat de bodem zijn voornaamste functies niet meer naar behoren kan vervullen. De omvang van de bodemverstoring geeft de toestand weer in de milieuverstoringketen. Het verlies van bodemfuncties kan grote gevolgen hebben voor mens, natuur en economie. Per bodemverstoring wordt de omvang en de gevolgen samengevat. Organische stof Organische stof zorgt voor het bindings- en buffervermogen van de bodem en levert energie voor het bodemleven. Organische stof is zo de sleutel tot bodemvruchtbaarheid en helpt diffuse verontreiniging van water te beperken, en de waterhuishouding te bufferen. Organische stof versterkt de bodemstructuur en beschermt bodem tegen verslemping en erosie. Organische stof bestaat voor ongeveer 58 % uit koolstof en maakt tot 20 % uit van de bodembiomassa. Daarom speelt de bodem een hoofdrol in de mondiale koolstofcyclus. Organische stof wordt in de bodem op peil gehouden door een evenwicht tussen aanvoer en interne afbraak. Door een geringere aanvoer en een hogere afbraak, daalt het organische stofgehalte van de landbouwbodem sinds 1990. Op termijn kan dit voor problemen zorgen naar bodemvruchtbaarheid voor de landbouw, maar ook naar het behoud van een goede fysische structuur van de bodem. Erosie Bodemerosie leidt tot het verloren gaan van de bodem zelf en bijgevolg ook van de bodemfuncties. Bodemerosie kan ontstaan door watererosie, bewerkingserosie, winderosie en oogst. De inwerking van de neerslag op onvoldoende beschermde bodem op hellend terrein kan de vruchtbare toplaag volledig doen verdwijnen en kloven van meer dan 1 meter diep doen ontstaan. Daarnaast draagt het bewerken van bodems ook bij tot het verschuiven van bodemdeeltjes op een hellend perceel landbouwgrond. Winderosie op akkers komt in heel Vlaanderen voor, maar schade blijft in het algemeen beperkt (Van Kerckhoven et al., 2009). Door de oogst van wortelgewassen wordt jaarlijks tot 70 ton bodem/ha afgevoerd, met een gemiddelde van 1,6 ton/ha akkerland. Grondverschuivingen Een grondverschuiving (of massabeweging) is een hellingafwaartse beweging van grondmateriaal onder invloed van de zwaartekracht. De belangrijkste omgevingsfactoren die een rol spelen bij het ontstaan van grondverschuivingen in Vlaanderen zijn de topografie en de geologie: de combinatie van zeer steile hellingen met het voorkomen van kleilagen onder zandige pakketten, zoals in de Vlaamse Ardennen. De directe oorzaak van grondverschuivingen is vaak een combinatie van hoge neerslaghoeveelheden en menselijke ingrepen, zoals het aanleggen van een vijver, afgravingen, ophogingen, afdichten van bronnen De afdeling Land en Bodembescherming, Ondergrond, Natuurlijke Rijkdommen liet sinds 2003 drie onderzoeksprojecten uitvoeren, waarbij bestaande grondverschuivingen geïnventariseerd en in kaart gebracht werden en een risicokaart voor grondverschuivingen ontwikkeld werd voor het zuidelijk deel van Oost- en West-Vlaanderen. Op basis van de uitgevoerde studies worden alle betrokkenen (andere overheden, burgers en bedrijven) zo veel mogelijk geïnformeerd over het risico op grondverschuivingen: Alle betrokken gemeentebesturen en regionale landschappen werden uitgenodigd als lid van de stuurgroep van de onderzoeksprojecten. De eindrapporten van de studies zijn beschikbaar via website van LNE. Het kaartmateriaal (inventarisatie grondverschuivingen en gevoeligheidskaart) kan door iedereen geraadpleegd kunnen worden via de Databank Ondergrond Vlaanderen. 12

Er is werd meldpunt voor grondverschuivingen opgericht op internet dat voor alle burgers toegankelijk is. Lokale overheden of particulieren kunnen met hun concrete vragen altijd terecht bij de dienst Land en Bodembescherming voor een informeel advies. Het MER richlijnboek voor de discipline bodem werd uitgebreid met de effectgroep grondverschuivingen. Bodemverdichting Bij verdichting wordt de landbouwbodem samengedrukt en vervormd, waardoor de totale en luchtgevulde hoeveelheid poriën dalen. Allereerst worden de macroporiën dichtgedrukt en in tweede instantie de kleinere microporiën. Verdichting kan zich vormen door natuurlijke omstandigheden maar ontstaat echter vaak onder menselijke invloed. De voornaamste oorzaken van bodemverdichting zijn het frequent betreden van percelen met zware landbouwvoertuigen, intensieve bodembewerkingen, een tekort aan organische stof in de bodem en eenzijdige teeltrotaties. De gevoeligheid van een bodem voor verdichting hangt af van de textuur, schijnbare dichtheid en weersomstandigheden: hoe natter de bodem, hoe fijner de textuur en hoe lager de dichtheid, hoe meer vatbaar een bodem is voor verdichting. Versmering kan een belangrijke aanleiding vormen voor latere verdichting. De gevolgen van verdichting zijn: De hydrologische eigenschappen worden gewijzigd. Dit resulteert o.m. in een slechte nutriëntenopname en verminderde wateropslagcapaciteit en infiltratie. Door de opbouw van water boven de verdichte laag wordt ook de drainage beperkt en ontstaan te natte bodems in het voorjaar, een hoger risico op erosie en daarmee geassocieerde P-verliezen, en een toenemende laterale watertransfer en dus verontreiniging van oppervlaktewater. Ook de beschikbaarheid van water uit diepere lagen wordt verhinderd, en zo treedt in de zomer verdroging op. Dit kan resulteren in een gebrekkige vochtvoorziening voor de plant. Het volume bodem dat als buffer tegen verontreiniging kan fungeren, daalt. De wortelgroei (o.a. door een afname van poriënbeschikbaarheid) wordt beperkt en het bodemleven wordt verstoord. Verdroging Verdroging vormt in Vlaanderen een van de voornaamste bedreigingen voor de achteruitgang van natuurwaarden, maar heeft ook gevolgen voor menselijke activiteiten als landbouw en watervoorziening. Deze zogenaamde achtergrondverdroging slaat eerder op de algemene verlaging van het grondwaterpeil in een watersysteem en heeft een multi-dimensioneel karakter. Effecten kunnen bovendien lokaal worden waargenomen, maar op regionale schaal veroorzaakt zijn. De verdroging van diepe grondwaterlagen valt buiten de bodemlaag en wordt behandeld in het achtergronddocument waterhuishouding. Verzilting Verzilting treedt beperkt op in Vlaanderen in het hinterland van de kustzone, daar waar zout grondwater het zoete grondwater verdringt. Dit hangt samen met wijzigingen in waterbeheer van oppervlaktewateren waaruit zout water kan infiltreren in de bodem. Dit bedreigt in sommige gevallen de landbouwexploitatie en natuurwaarden. Bodemafdichting De verstedelijking en daarmee de bodemafdichting neemt toe in Vlaanderen. De afdichting van de bodem resulteert in een toename van de verharde oppervlakte waardoor de infiltratiecapaciteit vermindert en het water versneld wordt afgeleid. Dit is één van de oorzaken van de verhoogde overstromingsrisico s in Vlaanderen. Het water vindt zijn natuurlijke bedding niet, laat staan zijn eigen ritme om langzaam in de grond te trekken. Hierdoor daalt ook het grondwaterpeil en treedt er verdroging op. 13

Bodemverontreiniging Bodemverontreiniging wordt veroorzaakt door economische of particuliere risicoactiviteiten, waarbij door menselijke activiteiten milieugevaarlijke stoffen in de bodem terechtkomen zodat de kwaliteit ervan op nadelig kan worden beïnvloed. De oorzaken zijn uiteenlopend: de belastende industriële activiteiten zelf, maar ook ongevallen of productiefouten, lekkende tanks en pijpleidingen, onzorgvuldige opslag van grondstoffen, eindproducten of afvalstoffen. Ook het morsen bij vervoer of bij op- of overslag van producten kan aanleiding geven tot bodemverontreiniging. Ook huishoudens kunnen de bodem verontreinigen. Het meest gekende voorbeeld zijn de stookolietanks. Bodemverontreiniging heeft vaak slechts lokaal een effect op de grond waar de verontreiniging tot stand kwam. Een immobiele verontreiniging in de onverzadigde zone heeft zelden een grote impact op de omgeving. Ingeval een verontreiniging zich heeft verspreid naar het grondwater is de kans zeer reëel dat ze zich verspreidt naar belendende gronden. Meestal blijft deze verspreiding beperkt tot de nabije omgeving. 1.4 Beleid In het kader van duurzame ontwikkeling is het bodembeleid zowel op Europees als nationaal niveau voortdurend in ontwikkeling. Daarnaast zijn er al heel wat kaderrichtlijnen van kracht die - zij het onrechtstreeks - van toepassing zijn voor bodembescherming. In uitvoering van het 6e Milieu Actie Programma werkte de Europese Commissie een ontwerpkaderrichtlijn Bodembescherming uit. Die werd op 22 september 2006 publiek gemaakt. Tot op heden bestaat er voor bodem, in tegenstelling tot lucht en water, geen Europees juridisch kader. Andere Europese wetgeving heeft een invloed op bodembescherming, maar volstaat niet en mist coherentie. De ontwerpkaderrichtlijn bodem, waarover tot op heden nog geen consensus bereikt is, wil alle bodems beschermen tot op een niveau waar ze hun huidige en toekomstige functies kunnen blijven vervullen en zo een duurzaam gebruik van de bodem verzekeren. Verdere bodemaantasting moet vermeden worden en verontreinigde bodems moeten gesaneerd worden tot een niveau van functionaliteit dat minimaal overeenkomt met het huidige of geplande gebruik, rekening houdend met de kosten. De Richtlijn wil gebieden die risico lopen door erosie, afname van organisch stofgehalte, bodemverdichting, grondverschuivingen of verzilting identificeren. Daarnaast moet de Richtlijn stimuleren dat er maatregelen worden genomen om te voorkomen dat gevaarlijke stoffen in de bodem komen die een risico vormen voor mens en milieu. Ook is het de bedoeling een overzicht te maken van gebieden die al verontreinigd zijn en vervuilde bodems te saneren. De Richtlijn omvat een aanzienlijk aantal verplichtingen. De verplichtingen zijn bijvoorbeeld het opstellen van een landelijk bodemsaneringsplan, een uitvoeringsplan en een periodieke rapportage aan de Europese Commissie en het inventariseren van risicogebieden ten aanzien van erosie, organische stof, bodemverdichting, verzilting en gronverschuivingen. Daarnaast bevatten tal van Europese richtlijnen bepalingen inzake bodembescherming. Op basis van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid van de EU vormt kruisconformiteit of cross compliance één van de in te zetten instrumenten om duurzaam bodemgebruik in de landbouw te bevorderen en ongewenst bodemgebruik in de landbouw te ontmoedigen. Het beginsel dat landbouwers bepaalde eisen betreffende milieubescherming moeten naleven om in aanmerking te komen voor marktsteun is opgenomen in de Agenda 2000-hervorming. Vanaf 2005 is de toepassing van deze randvoorwaarden of kruisconformiteit verplicht voor alle landbouwers die directe steun ontvangen (Verordening nr. 1782/2003). Kruisconformiteit is verplicht voor alle betalingen (subsidies) in het kader van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid. Het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid versterkt op deze manier de eis om de grond in landbouw- en milieukundig opzicht in goede staat te houden, vooral wat de bescherming van de bodem tegen erosie en de instandhouding van het gehalte aan organische stof en de bodemstructuur betreft. In principe vallen alle aspecten van bodembescherming onder de definitie van goede landbouw- en milieuomstandigheden. In 1991 is de Europese nitraatrichtlijn ingevoerd met twee bedoelingen: de waterverontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen terugdringen en verdere verontreiniging voorkomen. Dit houdt in: het 14

bijhouden van de waterkwaliteit in samenhang met de landbouw; het aanwijzen van nitraatgevoelige ("kwetsbare") zones; het vaststellen van (vrijwillige) gedragscodes voor goede landbouwpraktijken en (verplichte) maatregelen in het kader van actieprogramma's voor nitraatgevoelige gebieden. Gedragscodes voor goede landbouwpraktijken hebben betrekking op zaken als toepassingsperioden, het gebruik van mest in de nabijheid van waterlopen en op hellingen, methoden voor de opslag van dierlijke mest, uitrijmethoden en vruchtwisseling en andere vormen van grondbeheer. In de richtlijn is ook de maximumhoeveelheid stikstof uit dierlijke mest vastgesteld die in de nitraatgevoelige gebieden per hectare mag worden toegepast. Meer informatie over het Vlaamse mestbeleid is terug te vinden in het MIRA achtgrondocument Vermesting en in het Voortgangsrapport Mestbank 2010 (VLM, 2010). De Kaderrichtlijn Water biedt een geïntegreerd kader voor de beoordeling, de monitoring en het beheer van alle oppervlakte- en grondwateren op grond van hun ecologische en chemische toestand. In deze richtlijn is bepaald dat maatregelen moeten worden genomen om emissies, lozingen en verliezen van gevaarlijke stoffen te verminderen of te elimineren ter bescherming van de oppervlaktewateren. In 2001 waren er 33 prioritaire stoffen vastgesteld, waaronder 13 stoffen die worden gebruikt in gewasbeschermingsmiddelen. De watertoets uit het Vlaams Decreet Integraal Waterbeleid is de sleutel om de principes van het integraal waterbeleid te integreren in de planvorming en bij de vergunningenverlening. De watertoets voorziet in een vroegtijdige doorlichting van de gevolgen van ingrepen zoals overheidsplannen, overheidsprogramma s of vergunningsplichtige activiteiten. Bepaalde plannen of programma s zullen slechts kunnen indien er dwingende redenen van groot maatschappelijk belang zijn, indien er verzachtende maatregelen of compenserende maatregelen zijn. Meer informatie over het Vlaamse waterbeleid is terug te vinden in het MIRA achtgrondocument Kwaliteit Oppervlaktewater. Naast de "goede landbouwpraktijken", zoals bepaald in het gemeenschappelijk landbouwbeleid, voorzien de zogenaamde "agro-milieumaatregelen in de landbouw" in extra compensatie voor landbouwbedrijven die méér doen dan deze minimumnormen halen. Het Vlaams programma voor plattelandsontwikkeling (PDPO) wil landbouwers aanmoedigen om milieu- en natuurvriendelijker te produceren, om te investeren in de landbouw en om plattelandsgebieden te ontwikkelen. Ongeveer een vijfde van het budget gaat naar specifieke maatregelen die een milieu- en natuurvriendelijke landbouw stimuleren door middel van beheerovereenkomsten. Deze zogenaamde agromilieumaatregelen bieden steunmogelijkheden voor het verbeteren van de bodembiodiversiteit, en het verminderen van bodemerosie, -verontreiniging. Daarbij gaat het bijvoorbeeld om subsidies voor biologische landbouw, geïntegreerde landbouw, veiliger bestrijdingsmiddelengebruik, conserverende grondbewerking, extensieve beweidingssystemen, verlaging van de veebezetting en gebruik van gecertificeerd compost. Naast bovenvermelde, geldt er Vlaamse wetgeving en regelgeving die aspecten van de bescherming van de bodem regelt voor volgende thema s: erosie, delfstoffen, bodemsanering, waterbodems, bodemverzet, bescherming van het archeologische patrimonium, ruimtelijke ordening, 15

2. Organische stof in de bodem Laatst bijgewerkt december 2010 Beschrijving van de verstoring Het organische stofgehalte van de bodem en meer bepaald van de bouwvoor is een van de belangrijkste kwaliteitskenmerken van landbouwgronden. Zowat alle dynamische bodemeigenschappen, zowel chemische, fysische als biologische, worden beïnvloed door het organische stofgehalte. Sinds de jaren negentig begon een systematische afname van het organische stofgehalte in akkerbouwpercelen in Vlaanderen, die zich na de eeuwwisseling verderzette. In de periode 2004-2007 had meer dan de helft van de percelen waarin het koolstofgehalte gemeten werd een te laag gehalte en werden percelen rijk aan organische stof stilaan een zeldzaamheid (Boon et al., 2009). 2.1 Mechanismen 2.1.1 Wat is organische stof in de bodem? Organische stof in de bodem omvat de volledige niet-minerale fractie van de bodem en is één van de belangrijke onderdelen van de bodem. Organische stof is afkomstig van vers organisch materiaal. Vers organische materiaal is plantaardig en dierlijk materiaal dat nog niet is omgezet, zoals grasmaaisel, bladeren, takken en dierlijke afvalproducten. Dit organische materiaal wordt in de bodem door micro-organismen afgebroken. Wanneer dit verse organische materiaal door de afbraak onherkenbaar is geworden, spreken we van organische stof in de bodem. Organische stof in de bodem bestaat uit vele duizenden verschillende complexe chemisch-organische verbindingen met een hele waaier aan afbraaksnelheden. Koolstof (C) vormt het belangrijkste bestanddeel van organische stof. Er wordt aangenomen dat organisch materiaal in de bodem gemiddeld 58 % koolstof bevat. Een leemgrond met 1,6 % C in de massa van de bouwlaag (bovenste 23 cm) heeft bijgevolg 2,8 % organische stof of 89 ton organische stof per hectare. In een gezonde bodem is de bovenste laag donkerder van kleur dan de onderliggende lagen. Hoe donkerder de kleur, hoe hoger vaak het humusgehalte. 2.1.2 Belang van organische stof in de bodem In een aanzet tot een Europese Thematische Strategie inzake Bodembescherming (EC, 2006) wordt het organische stofgehalte in de bodem gedefinieerd als dé sleutelindicator voor bodemkwaliteit en functionaliteit. Een optimaal gehalte aan organische stof komt overeen met goede bodemcondities zowel vanuit landbouw- als vanuit leefmilieu-standpunt. Meer bepaald zijn de volgende aspecten belangrijk: Vanuit milieukundig perspectief Aggregaatstabiliteit: Organische stof vormt het cement waarmee bodemdeeltjes aan elkaar klitten tot aggregaten. Hierdoor stabiliseert de bodemstructuur, waardoor ook de kans op erosie, verdichting en verslemping afneemt. Waterbergend vermogen en infiltratiesnelheid: Organische stof kan een grote hoeveelheid water vasthouden in de bodem en draagt op die manier bij aan het waterbergend vermogen van de bodem, wat vooral in zandige gronden van groot belang is. Een hoger organische stofgehalte leidt ook tot een hogere infiltratiesnelheid. In de praktijk betekent dit dat bij intensieve regenbuien minder snel run-off en erosie zal optreden, maar ook dat de neerslag efficiënter zal worden benut, dus meer zal opgenomen worden in de bodem. 16

Bodembiodiversiteit: Zonder organische stof is de bodem slechts een dood substraat. Koolstof vormt de chemische hoeksteen van alle leven op aarde. Organische stof vervult een belangrijke ecologische functie in de vorm van voedselbron en habitat voor het bodemleven en het is tevens een afbraakproduct van de bodemorganismen. Het toedienen van organisch materiaal leidt tot een stijging van de microbiële biomassa en activiteit (Kandeler et al., 1999; Böhme et al., 2005) waardoor ook de organismen die zich voeden met bacteriën of schimmels, zoals nematoden, toenemen in aantal (Forge et al., 2003; Leroy, 2008). Spinnen en kevers voeden zich met prooien aanwezig in oppervlakkige strooisellagen. De hoeveelheid en kwaliteit aan organisch materiaal aanwezig aan het oppervlak bepaalt dus mede hun aanwezigheid en activiteit. Daarbij leven de larvale stadia van de kevers in de bodem en zorgen oppervlakkige oogstresten voor optimale vocht- en temperatuurcondities (Wardle, 1995). Regenwormen verkiezen een bodem met een hoog organische stofgehalte (Hendrix et al., 1992; Leroy et al., 2007). Meer voedsel en habitat zal niet enkel de biologische diversiteit en activiteit van de organismen onder en op het oppervlakte verhogen, maar ook de biodiversiteit aan organismen hoger in de voedselketen (vogels en zoogdieren) zal positief beïnvloed worden (Mäder et al., 2002). Koolstofvastlegging: Terrestrische ecosystemen worden als een grote potentiële sink van CO 2 (belangrijkste broeikasgas) beschouwd. Het is niet enkel mogelijk om koolstof vast te leggen in vegetatie (waarbij men het vooral heeft over het bosareaal), maar ook bodems zelf hebben een duidelijk potentieel voor koolstofopslag. De hoeveelheid koolstof in bodems wordt hoofdzakelijk bepaald door de input van organisch materiaal, wortelexudaten en wortelresten. In de bodem wordt een grote hoeveelheid koolstof opgeslagen in organische stof. In de lucht komt koolstof voornamelijk voor als CO 2 en een weinig methaangas. De hoeveelheid koolstof opgeslagen in bodems is het dubbele van de hoeveelheid koolstof in de atmosfeer. Kleine wijzigingen in de koolstofhuishouding van bodems hebben dan ook een duidelijke invloed op de CO 2 - concentraties in de atmosfeer. Mineralisatie: Organische stof in de bodem kan ook een negatieve invloed hebben vanuit milieukundig standpunt. Een grote toevoer van organisch materiaal en een hoog gehalte aan organische stof kunnen aanleiding geven tot hoge stikstofmineralisatie op momenten dat er een geringe opname is door het gewas. Daardoor ontstaat een verhoogd risico op stikstofuitspoeling. Daarnaast kan een ruime aanwezigheid van goed afbreekbaar organisch stof onder natte omstandigheden leiden tot emissies van de broeikasgassen N 2 O en CH 4. Hieruit blijkt dat onder bepaalde omstandigheden verschillende doelstellingen met betrekking tot het optimaliseren van het organische stofgehalte in de bodem tegengestelde effecten kunnen hebben op het milieu. Vanuit landbouwkundig perspectief Nutriënten: Organische stof vormt een zeer belangrijke bron van voedingstoffen voor de aanwezige gewassen. De organisch stof zorgt ervoor dat nutriënten kunnen vastgehouden en nadien ook weer geleidelijk beschikbaar gesteld worden voor de planten. Algemeen kan gesteld worden dat de organische stof in de bodem zeer nauw verbonden is met de bodemvruchtbaarheid en een verandering van deze organische stofvoorraad ook een verandering in bodemvruchtbaarheid met zich meebrengt. Tijdens de mineralisatie van organische stof komen nutriënten vrij zoals N, P en S. Stikstofmineralisatie is één van de belangrijkste aanvoerposten van stikstof doorheen het groeiseizoen van zowel akker- als tuinbouwgewassen. Buffering: Organische stof heeft, net als kleimineralen, de eigenschap om kationen te adsorberen aan het oppervlak. Wanneer het organische stofgehalte van een bodem toeneemt, betekent dit dus ook een stijging van de kationen-uitwisselingscapaciteit (CEC). Het vermogen van een bodem om kationen vast te houden is van invloed op de gewasproductie. De bufferende werking van een bodem ligt immers hoofdzakelijk vervat in de geadsorbeerde kationen aan het oppervlak van organische stof en kleimineralen. Het grote belang van deze bufferende eigenschap is het voorkomen van grote schommelingen van de bodem-ph of zuurtegraad. De grootte van de CEC bepaalt ook de buffercapaciteit voor zware metalen en andere verontreinigingen. Dit houdt in dat hoe meer organische stof aanwezig is, hoe beter de bodem zal gebufferd zijn. Dit is van belang aangezien gewassen slechts optimaal groeien binnen relatief nauwe ph-grenzen. Bodemstructuur en bewerkbaarheid: Organische stof is van groot belang voor de bodemstructuur en daarmee samenhangend de lucht- en waterhuishouding en de bewerkbaarheid. Voldoende organisch materiaal gaat verslemping tegen, zorgt voor een betere zuurstoftoestand in de bodem en vermindert erosie. Door de betere bewerkbaarheid is het mogelijk om te werken met lichtere machines en zal het risico op bodemverdichting afnemen. 17

Vochthuishouding en waterbeschikbaarheid: Organische stof absorbeert water en vormt als dusdanig een buffer voor het waterleverend vermogen van de bodem, wat vooral in zandige gronden van groot belang is. Een verhoogd organische stofgehalte gaat samen met een groter poriëngehalte. Hierdoor neemt de vochtretentie van de bodem toe en verhoogt zowel de onverzadigde als de verzadigde watergeleiding in de bodem, evenals de infiltratiesnelheid ter hoogte van het maaiveld. De hoeveelheid voor de plant beschikbaar vocht neemt toe. De opneembare vochtreserve neemt significant toe naar mate het organische stofgehalte in de bodem toeneemt. De vochtvoorziening van een gewas beïnvloedt in verregaande mate de ontwikkeling van het gewas. Veranderingen in de vochtretentiekarakteristieken van de bodem onder invloed van een veranderend organische stofgehalte, zullen dan ook onmiddellijk effect hebben op de gewasproductie. Warmte: Bodems met een hoog organische stofgehalte vertonen vaak een donkere kleur. Hierdoor nemen ze meer warmte op. Het gebruik van de warmte van de eerste voorjaarszon kan van belang zijn o.a. bij het kweken van primeurgroenten: door de snellere opwarming van de bodems kan je groenten sneller planten en ook sneller oogsten. 2.1.3 Opbouw en afbraak van bodemorganische stof Een van de meest universele bodemvormende processen is de omzetting van organische materiaal tot organische stof (Figuur 2). Hierbij spelen voornamelijk twee processen: mineralisatie en humificatie. Bij mineralisatie van recent organisch materiaal of van organische stof wordt de koolstof in het organisch materiaal omgezet naar onder andere CO 2, dat vervluchtigt. Daarenboven worden nutriënten zoals N, P en S die aanwezig zijn in de organische stof omgezet naar NH 4 +, PO 4 3- en SO 4 2-. Hierdoor is de bodemorganische stof een reservoir en een bron van nutriënten. Door humificatie wordt een deel van het verse organische materiaal omgevormd tot de meer stabiele organsche stof in de bodem. De organische stof in de bodem wordt op zijn beurt ook afgebroken door micro-organismen en ondergaat opnieuw mineralisatie en humificatie. Door mineralisatie van organische stof worden weer nutriënten en CO 2 vrijgesteld, waardoor de hoeveelheid organische stof afneemt. Door humificatie van organische stof worden meer stabiele fracties van organische stof gevormd. Organische stof wordt vaak opgeplistst in een gemakkelijk afbreekbare fractie (= labiele fractie) en een moeilijk afbreekbare fractie (= stabiele fractie of humus) maar is in feite een mengsel van fracties met een waaier aan afbreeksnelheden. De stabielere fracties mineraliseren veel trager dan gemakkelijk afbreekbare fracties. De in de bodem aanwezige organische stof is voortdurend onderhevig aan microbiële afbraak. De meeste akkerlanden in Vlaanderen bevatten zo n 110 ton bodem organische stof of 64 ton organische koolstof in de bovenste 30 cm. Per jaar wordt ongeveer 2 % van de organische stof afgebroken tot CO 2, wat overeenstemt met zo n 1,3 ton organische koolstof per hectare per jaar (Bodemkundige Dienst van België en Universiteit Gent, 2008). Maar mineralisatie en humificatie zijn biologische, dus levende processen en de exacte jaarlijkse afbraak hangt af van allerlei factoren zoals het organischekoolstofgehalte, de bodemtextuur (zand, zandleem, leem, klei), de bemestingshistoriek (zware organische bemesting, enkel minerale bemesting, vroeger weiland, ), de drainagetoestand (diepte grondwatertafel en vochtdoorlaatbaarheid), de weersomstandigheden (temperatuur, neerslag), enz. Om de vruchtbaarheid van de bodem op peil te houden moet de jaarlijkse afbraak van organische stof gecompenseerd worden door de aanvoer van organisch materiaal. Bij de aanvoer van organisch materiaal moet rekening gehouden worden met het rendement voor de organische stofopbouw, aangeduid met de term effectieve organische stof. De effectieve organische stof is de hoeveelheid van het toegediende organisch materiaal dat na 1 jaar nog in de grond aanwezig is. Van bovengrondse plantenresten blijft ongeveer 25 % van het organisch materiaal nog achter in de bodem, bij stalmest is dit 50 % en bij stabiele compost meer dan 80 %. Over de rol van micro-organismen in de bodem en het overige bodemleven, weidt titel 5. Biodiversiteit in de bodem uit. 18