DOELSTELLING 1 Je moet van delen van het ademhalingsstelsel de functies en kenmerken kunnen noemen.

Vergelijkbare documenten
Samenvatting Biologie Hoofdstuk 6

Thema 6 Gaswisseling en uitscheiding Basisstof 1

Door verschillende oorzaken is inademen door de neus gezonder dan door de mond:

Samenvatting Biologie Thema 7, Bescherming

Samenvatting Biologie Thema 6 (gaswisseling en uitscheiding) en 7 (bescherming)

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 7 Bescherming

1 De huid en bescherming Waar beschermt onze huid ons eigenlijk allemaal tegen?

biologie voor jouw ; klas 5 havo ; hoofdstuk 7 bescherming en evenwicht Hoofdstuk 7 paragraaf 1 de huid beschermd tegen invloeden van buitenaf en

Werkstuk Biologie Thema 5 t/m 7

Samenvatting Biologie H7 Bescherming

Uitscheiding en afweer

Trilhaarepitheel = (buitenste laag neusslijmvlies) slijmproducerende cellen + trilhaarcellen

Gaswisseling Uitscheiding

> waterdamp < zuurstof Aan ingeademde lucht = stikstof

Verbranding bij een kaars: kaarsvet + zuurstof --> water+ koolstofdioxide (+ energie)

Bescherming Evenwicht

Gunstig voor gaswisseling: - kleine diffusie afstand, grote gezamenlijke oppervlak, concentratie verschillen van O2

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 1

5 HAVO. biologie voor jou BIOLOGIE VOOR DE BOVENBOUW

basisstof 1 gaswisseling bij dieren om te onthouden

Gaswisseling. Samenvatting voor de toets

Antwoorden Biologie Deel 1: Hoofdstuk 9, Afweer

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 2 & 3

Bij het uitscheiden helpen de nieren om de samenstelling van je bloed constant te houden. Uitscheiding is het

1. Een orgaan waarbij stoffen vanuit het interne milieu naar het externe milieu gebracht worden

4,3. Samenvatting door een scholier 1547 woorden 28 februari keer beoordeeld

Samenvatting Biologie Thema 3 Verbranding en ademhaling

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 2

Een persoon raakt opgewonden en begint te hyperventileren. Om de hyperventilatie te stoppen, pakt hij een plastic zak.

Paragraaf 6.1 en Osmotische waarde, ph weefselvloeistof, glucosegehalte

Samenvatting Biologie Verbranding en ademhaling

Thema 4.2.1: Anatomie en fysiologie van de thorax, longen en het respiratoirsysteem

7,4. Samenvatting door Madelief 2314 woorden 7 februari keer beoordeeld. Biologie 10.1 goed geregeld. Wat gebeurt er in je lichaam?

5,2. bs.1 Verbranding. bs 2 Ingeademde en uitgeademde lucht. Samenvatting door een scholier 1756 woorden 7 november keer beoordeeld

De samenstelling van het interne milieu wordt ook constant gehouden d.m.v. stoffen opslaan, uitscheiden of opnemen.

Samenvatting Biologie voor Jou 4b Opslag, uitscheiding en bescherming VMBO

Hersenen sturen via het zenuwstelsel een boodschap naar een of meerdere organen

Samenvatting Biologie Hoofdstuk

Ziekteverwekkende micro-organismen dringen via lichaamsopeningen het lichaam binnen:

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 9 afweer

Samenvatting Biologie H13

6.9. Werkstuk door E woorden 25 juni keer beoordeeld. Biologie voor jou. Inhoudsopgave

Samenvatting door een scholier 2064 woorden 18 maart keer beoordeeld. Biologie Hoofdstuk 9 9.1

Samenvatting Biologie hoofdstuk 10

Antwoorden door een scholier 1481 woorden 26 februari keer beoordeeld. Biologie voor jou

Antwoorden Biologie Hoofdstuk 2, Verbranding en ademhaling

Samenvatting door B woorden 4 januari keer beoordeeld

Biologie paragraaf 10.4 en 10.5 De dialyse is de zuivering van het bloed. Er gaan afvalstoffen (zoals ureum), overtollige zouten, overtollig water en

6.5. Opdracht 1. Opdracht 2. Opdracht 4. Boekverslag door K woorden 10 mei keer beoordeeld. Basisstof 1

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 9: Gezondheid

5 HAVO. biologie voor jou BIOLOGIE VOOR DE BOVENBOUW

Samenvatting Biologie 1-1 tot 1-3

Samenvatting Biologie Ademhaling

Ademhalingsorganen/luchtwegen. Ademhaling. De neus. De neus. De keelholte. De keelholte Bouw algemeen Van binnen naar buiten

HOEK 1: RODE BLOEDLICHAAMPJES

BASISSTOF 1 HET BLOED OM TE ONTHOUDEN

Samenvatting NaSk Verbranding en ademhaling

Afweer: 3 Barrières / Wat / Waar

vwo gaswisseling en ademhaling 2010

VWO HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL] ARTHUR A. HOOGENDOORN ATHENEUM - VRIJE ATHENEUM - AAHA

5,9. Werkstuk door een scholier 2073 woorden 16 juli keer beoordeeld

aerobe dissimilatie gaswisseling ademhaling

DE HUID. 1 Bouw en functie

5,5. Verslag door A woorden 2 maart keer beoordeeld. Biologie voor jou. Basisstof 1 : Wat is verbranding?

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 4 t/m 7

6 VWO. biologie voor jou BIOLOGIE VOOR DE BOVENBOUW

Samenvatting Biologie Biologie Hoofdstuk 9: vertering, ademhaling, verbranding, bloedsomloop

Werkstuk Biologie Gaswisseling

1) Wat is het verschil tussen de grote en kleine bloedsomloop? 2) Tot welke bloedsomloop behoren je hersenen?

Samenvatting Biologie H

HET ADEMHALINGSSTELSEL

Immunologie. Afweer. Wij leven als levende organismen in evenwicht met onze omgeving

3. Wat gebeurt er met het kernmembraan in de eerste fase van de celdeling?

Thema: Transport HAVO. HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL] Docent: A. Sewsahai

Samenvatting Biologie Thema 4:

Samenvatting Biologie Thema 5 Transport

Werkstuk Biologie Lichaamstelsels

HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL Docent: A. Sewsahai HAVO

HOMEOSTASE. Biologie Havo. Docent: A. Sewsahai HENRY N. HASSENKHAN SCHOLENGEMEENSCHAP LELYDORP [HHS-SGL]

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 13 en 14

7,9. Samenvatting door een scholier 2305 woorden 16 juni keer beoordeeld. Biologie thema 3. Basistof 2

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 9

Bloed, Afweer en Infectieziekten

Bij eencellige dieren transport via diffusie (over kleine afstand). Het transporteren van zuurstof en afvalstoffen (traag proces).

De genen die de celcyclus afremmen

Voor voortgangtoets 3.1

Samenvatting Biologie Thema 3, 4, 5 en 6

Samenvatting door een scholier 1661 woorden 10 december keer beoordeeld

naast natuurlijke immuniteit ook techniek van kunstmatige immuniteit

1. Waar in de cel bevindt zich het centraallichaampje? A) In de celkern. B) In het cellichaam. C) In het celmembraan.

Longemfyseem is bij ouderen een van de belangrijkste oorzaken van kortademigheid en gebrek aan uithoudingsvermogen.

Samenvatting Biologie Hoofdstuk 11 Gezondheid

Samenvatting Biologie, 8.1 t/m 8.5

Samenvatting Biologie Module 9, 10 en 11

Werkstuk Biologie Bloed

Toelatingsexamens en Ondersteunend Onderwijs

THEMA 8 Opslag, uitscheiding en bescherming EXAMENTRAINER OEFENVRAGEN 4 VMBO-bk. talgklier haarspier. borstelhaar

Alle levende wezens zijn opgebouwd uit cellen. Dat kan een cel zijn maar het kunnen ook heel veel cellen zijn.

Examentrainer. Vragen vmbo-bk. Scan

Transcriptie:

Samenvatting door M. 2500 woorden 28 juni 2013 2,5 4 keer beoordeeld Vak Methode Biologie Biologie voor jou Thema 6 Gaswisseling en uitscheiding DOELSTELLING 1 Je moet van delen van het ademhalingsstelsel de functies en kenmerken kunnen noemen. Neusholte met reukzintuig. Neusharen houden grote stofdeeltjes tegen. Het neusslijmvlies is bekleed met trilhaarepitheel (met slijm producerende cellen en trilhaarcellen). Lucht wordt bevochtigd > door het slijm Lucht wordt gezuiverd > door het slijm blijven ziekteverwekkers kleven Lucht wordt opgewarmd > door erlangs stromend bloed Lucht wordt gekeurd > door het reukzintuig Lucht wordt verplaatst > door de beweging van de trilharen Amandelen > produceren stoffen die ziektewekkers doden Angina > ontstoken amandelen Luchtpijp. De binnenwand > bekleed met trilhaarepitheel. Lucht blijf altijd open >door hoefijzervormige kraakbeenringen in de wand Bronchiën. De binnenwand > bekleed met trilhaarepitheel. De wand bevat kraakbeenringen. Bronchiolen. De wand van de fijne bronchiolen bevat spierweefsel. Hierdoor kunnen deze bronchiolen zich verwijden of vernauwen. Longblaasjes met longhaarvaten. De binnenkant > bedekt met een laagje vocht. Groot gaswisselingsoppervlak > veel longblaasjes. Kleine diffusieafstand > dunne wand van longblaasjes en longhaarvaten. Groot verschil in zuurstof- en koolstofdioxidespanning >o.a. door ventileren van de lucht in de longblaasjes en door stroming van het bloed in de longhaarvaten. Zuurstof uit de lucht lost op in het vocht in de longblaasjes > van daaruit vindt diffusie plaats naar het bloedplasma in de longhaarvaten. Koolstofdioxide diffundeert in omgekeerde richting en wordt door het vocht in de longblaasjes afgegeven aan de lucht DOELSTELLING 2 In de longhaarvaten worden O2 -moleculen gebonden aan hemoglobine in rode bloedcellen.hcf Hemoglobine (Hb) + O2 > oxyhemoglobine (HbO2). Door de binding van O2 aan Hb blijft er een verschil bestaan tussen de po2 in het vocht in de longblaasjes en de po2 in het bloedplasma. Diffusie vind plaats door grote O2 verschillen in longblaasjes en haarvaten. Verschil in po2 > door verversen van O2 en stromend bloed. Verzadigde hemoglobine: als alle hemoglobine is omgezet tot oxyhemoglobine. Helder rood bloed: bloed met veel oxyhemoglobine Donderrood bloed: bloed met veel hemoglobine. https://www.scholieren.com/verslag/78934 Pagina 1 van 7

In de weefsels vindt door het spanningsverschil diffusie van O2 uit de haarvaten plaats. In de haarvaten laten de O2 -moleculen los van de hemoglobine. In de weefsels vindt door het spanningsverschil diffusie van CO2 naar het bloed in de haarvaten plaats. Een deel van dit CO2 wordt door het bloedplasma vervoerd; een ander deel wordt gebonden aan hemoglobine. In de longhaarvaten vindt door het spanningsverschil diffusie van CO2 plaats naar het vocht in de longblaasjes. In de longhaarvaten laten de CO2 -moleculen los van de hemoglobine. DOELSTELLING 3 Je moet met behulp van afbeeldingen kunnen beschrijven op welke wijze longventilatie tot stand komt. Ademhalingsspieren. De buitenste tussenribspieren kunnen de ribben en het borstbeen omhoog en naar voren trekken. De binnenste tussenribspieren kunnen de ribben en het borstbeen omlaag trekken. De middenrifspieren kunnen het middenrif afplatten. Borstvlies en longvlies. Borstvlies: vergroeid met ribben,binnenste tussenribspieren en middenrif. Longvlies: vergroeid met longen. De ruimte tussen borstvlies en longvlies is gevuld met vocht. Hierdoor kunnen longvlies en borstvlies niet van elkaar af gaan. Longweefsel: is elastisch en verkeert in een uitgerekte toestand. Hierdoor is de druk in de ruimte tussen borstvlies en longvlies lager dan de druk van de buitenlucht. Rustige inademing. Buitenste tussenribspieren > duwen: Ribben en borstbeen > omhoog Middenrif > afplatten Druk in buikholte > stijgt Buikwand > naar voren Volume borstholte > groter Longvlies > volgt beweging borstvlies Longen > volume vergroting Luchtdruk in longblaasjes > lager dan druk buitenlucht Lucht > In de longen. Rustige uitademing. buitenste tussenribspieren en middenrifspieren > ontspannen door elasticiteit: ribben, borstbeen > oorspronkelijke stand longen > volumeverkleining luchtdruk in longblaasjes > hoger dan druk van de buitenlucht lucht > uit de longen Diepe inademing. Spieren in de hals trekken zich ook samen > ribben en borstbeen verder omhoog en naar voren komen. Diepe uitademing. De binnenste tussenribspieren > trekken ribben en borstbeen omlaag. Spieren van de buikwand > trekken samen. Door de hoge druk in de buikholte: middenrif > omhoog DOELSTELLING 4 Je moet met behulp van informatie kunnen beschrijven hoe het longvolume verandert tijdens ventilatiebewegingen. Dode ruimte: bronchiën, luchtpijp, keel of neusholte. Ademvolume: de hoeveelheid lucht die bij een rustige ademhaling wordt in- en uitgeademd. Een deel van de ingeademde lucht blijft in de luchtwegen (de dode ruimte). Deze lucht wordt ongebruikt weer uitgeademd. Vitale capaciteit: de hoeveelheid lucht die maximaal per ademhaling kan worden ververst. De vitale capaciteit omvat: Het ademvolume; het inspiratoir reservevolume: wordt bij een maximale inademing extra ingeademd; het expiratoir reservevolume: wordt bij een maximale uitademing extra uitgeademd. Totaal longvolume (totale longcapaciteit): vitale capaciteit + restvolume. Restvolume: blijft na een maximale uitademing achter in de longen. https://www.scholieren.com/verslag/78934 Pagina 2 van 7

DOELSTELLING 5 Je moet kunnen beschrijven hoe de ademfrequentie wordt geregeld. Het ademcentrum in de hersenstam regelt de ademfrequentie. Chemoreceptoren (zintuigcellen)in de wand van de halsslagaders en aorta nemen de pco2 van het bloed waar. Impulsen: chemoreceptoren > zenuwen > ademcentrum Impulsen: Ademcentrum > zenuwen > ademhalingsspieren De snelheid en de diepte van de ventilatie worden aangepast. De chemoreceptoren worden beïnvloed door de po2 van het bloed. Bij een lagere po2 van het bloed worden de chemoreceptoren gevoeliger voor de pco2 van het bloed. De grote hersenen kunnen de snelheid en diepte van de ademhaling bewust veranderen. Hyperventilatie: door emoties kan te snel en te diep worden geademd. Hierdoor is de pco2 van het bloed lager dan normaal. Dit veroorzaakt klachten. De pco2 van het bloed kan worden verhoogd door in een plastic zak of via een stuk slang te ademen. DOELSTELLING 6 Je moet kunnen omschrijven wat er aan de hand is bij iemand die cara heeft. Cara is een verzamelnaam voor astma, bronchitis en longemfyseem. De symptomen van deze ziekten lijken sterk op elkaar. Astma: het spierweefsel in de wand van de bronchiolen trekt zich onbewust samen. Vaak is bovendien het slijmvlies in de bronchiolen verdikt. Bij astma heb je last van aanvallen van benauwdheid, die plotseling kunnen opzetten. Bronchitis: een ontsteking van de luchtpijp, bronchiën of bronchiolen. Bij bronchitis moet je veel hoesten. Longemfyseem: de uiteinden van de bronchiolen en de longblaasjes zijn minder elastisch geworden. Bij longemfyseem >voortdurend benauwd. Carapatiënten zijn erg gevoelig voor stofdeeltjes in de lucht > rokerige en stoffige ruimtes en contact met dieren vermijden. COPD COPD >chronische ontsteking van de luchtwegen die vooral door roken wordt veroorzaakt. Door deze chronische ontsteking zwelt het slijmvlies van de luchtwegen op > ademhaling wordt bemoeilijkt. Bij ernstig COPD > bronchiolen en longblaasjes beschadigd. Astma- en COPD patiënten hebben last van benauwdheid en hoesten veel. Ze zijn erg gevoelig voor stofdeeltjes in de lucht > rokerige en stoffige ruimtes en contact met dieren vermijden. DOELSTELLING 7 Je moet de functies van de lever kunnen noemen. Koolhydraatstofwisseling: het glucosegehalte van het bloed wordt constant gehouden onder invloed van insuline en glucagon uit de alvleesklier. Glucose kan worden omgezet in glycogeen. Glycogeen > lever opgeslagen Eiwitstofwisseling. Vorming van niet-essentiële aminozuren uit andere aminozuren. Afbraak van overtollige aminozuren. Hierbij ontstaat onder andere ureum, dat aan het bloed wordt afgegeven. Vorming van plasma-eiwitten (o.a. fibrinogeen en enkele andere stollingsfactoren). Vetstofwisseling. Vorming van niet-essentiële vetzuren (uit andere vetzuren, aminozuren of monosachariden). Vorming en afbraak van cholesterol. Bij de afbraak > galzure zouten gevormd. Afbraak van dode rode bloedcellen. Galkleurstoffen worden met de gal uitgescheiden. IJzer wordt opgeslagen. Ontgifting. Alcohol, drugs en medicijnen e.d. worden onwerkzaam gemaakt. Gifstoffen die niet onwerkzaam kunnen worden gemaakt, kunnen in de lever worden opgeslagen (bijv. kwik). DOELSTELLING 8 Je moet met behulp van afbeeldingen de stroomrichting van stoffen in een leverlobje kunnen beschrijven. Leverlobje (ca.1 mm in doorsnede). Centraal ligt een vertakking van de leverader. In de hoekpunten liggen vertakkingen van de galgang, de leverslagader en de poortader. Bloed komt van de hoekpunten terecht in ruimten tussen de levercellen en stroomt dan naar het midden van een leverlobje. Gal stroomt van de levercellen naar de hoekpunten van een leverlobje. https://www.scholieren.com/verslag/78934 Pagina 3 van 7

DOELSTELLING 9 Je moet met behulp van afbeeldingen de functies en kenmerken van delen van de nieren en urinewegen kunnen noemen. Functies van de nieren. Uitscheiding van afvalstoffen, lichaamsvreemde stoffen en overtollige stoffen uit het bloed. De verwijderde stoffen worden samen urine genoemd. Constant houden van de osmotische waarde van het interne milieu. Delen van een nier. Nierschors: vorming van voorurine. Niermerg: vorming van urine. Nierbekken: verzamelen van urine. Niereenheden liggen in nierschors en niermerg: ongeveer 1 miljoen per nier. Niereenheid (nefron). Aanvoerend nierslagadertje: vertakt zich tot een haarvatenkluwen (glomerulus) binnen het nierkapseltje. Nierkapseltje (kapsel van Bowman): ultrafiltratie. Onder invloed van de bloeddruk verlaat een deel van het bloedplasma met opgeloste stoffen de haarvaten. Dit vocht komt via het nierkapseltje terecht in het nierbuisje (voorurine). Afvoerend nierslagadertje: vertakt zich tot een haarvatennet om het nierbuisje en voorziet de cellen van het nierbuisje van voedingsstoffen en zuurstof. Nierbuisje: terugresorptie. Door actief transport worden opgeloste nuttige stoffen uit de voorurine in het bloed en het omringende mergweefsel opgenomen. Hierdoor wordt de osmotische waarde van het niermergweefsel hoger dan die van het nierschorsweefsel. verzamelbuisjes: door de hoge osmotische waarde in het niermergweefsel wordt 99%van het water aan de (voor)urine onttrokken, tijdens het transport naar het nierbekken. Nieradertje: voert o.a. de terug geresorbeerde stoffen af. Bij de terugresorptie > nuttige stoffen aan de voorurine onttrokken. Voorurine bevat veel water met glucose,ionen en ureum (in een lage concentratie). Urine bevat (minder) water met ionen en ureum (in een relatief hoge concentratie). Het hormoon ADH uit de hypofyse stimuleert de terugresorptie van water uit de voorurine. ADH zorgt ervoor dat de osmotische waarde van het interne milieu constant wordt gehouden. Urinewegen. Urineleiders: afvoer van urine naar de urineblaas. Urineblaas: tijdelijke opslag van urine. Urinebuis: afvoer van urine naar buiten. Hoofdstuk 7 Bescherming Doelstelling 1 Opperhuid: hoornlaag en slijmlaag. In de opperhuid à geen bloedvaten. Hoornlaag(dode, verhoornde epitheelcellen): bescherming tegen beschadiging, uitdroging en infecties Slijmlaag: melanocyten produceren pigment (melanine) dat bescherming geeft tegen ultraviolette straling. De onderste laag cellen (kiemlaag) deelt zich voortdurend Haar met haarzakje en talgklieren: talg houdt het haar en de hoornlaag soepel. Lederhuid: bindweefsel met zintuigen, zenuwen, haarspiertjes, bloedvaten en zweetklieren. In de huid wordt vitamine D gevormd onder invloed van de ultraviolette straling in zonlicht. Onderhuidse bindweefsel: Opslag van vet in vetcellen: het vet heeft een warmte-isolerende werking. Doelstelling 2 Warmtebalans: bijna constante lichaamstemperatuur door productie en afgifte evenwicht. Warmteproductie à dissimilatie in binnenste deel van lichaam en actieve spieren. Warmteafgifte via bloed en via zweet dat verdampt. Het temperatuurcentrum in de hypothalamus regelt de warmteproductie en warmteafgifte van het lichaam. Koude en warmte zintuigen in de hypothalamus registreren de temperatuur van het bloed. Bij stijging temperatuur: Bloedvaten in de huis worden wijder, de huid wordt roder Zweetklieren produceren meer zweet - water en zouten. Bij daling temperatuur https://www.scholieren.com/verslag/78934 Pagina 4 van 7

Bloedvaten in de huis worden nauwer, de huid wordt bleker Zweetklieren produceren minder zweet Warmteproductie neem toe (rillen en klappertanden) Doelstelling 3 Aspecifieke afweer: werkzaam tegen vele verschillende ziekteverwekkers: bacteriën en lichaamsvreemde stoffen. Aspecifieke afweer: mechanische afweer, chemische afweer, koorts, fagocytose. Mechanische afweer: de huis en de slijmvliezen van de luchtwegen, het verteringsstelsel, het uitscheidingsstelsel en het voortplantingsstelsel bemoeilijken het binnendringen van ziekteverwekkers en schadelijke stoffen. Chemische afweer: zoutzuur in de maagsap doodt bacteriën. Mechanische afweer: de organen en huid Chemische afweer: met sappen Koorts: verhoogde lichaamstemperatuur gaat de ontwikkeling van ziekteverwekkers tegen en versnelt de afweerreacties van het lichaam. Fagocytose: insluiten en vertering van ziekteverwekkers door fagocyten ( granulocyten en monocyten) Fagocyten: asspecifiek, niet macrofagen Lymfocyt: specifiek granulocyten ontstaan uit stamcellen in het rode beenmerg en komen daarna in het bloed terecht. Verteerd bacterie en gaat zelf ook dood. (etter) Monocyten: verplaatsen zich naar de weefsels en veranderen van vorm: macrofagen. Ruimen dode celresten op. Antibiotica versterken tijdelijk de afweer van het lichaam Antibiotica zijn werkzaam tegen bacteriële infecties, niet tegen infecties door virussen. Doelstelling 4 Specifieke afweer: werkzaam tegen één type ziekteverwekker, lichaamsvreemde stoffen, bacteriën en virussen. Specifieke afweerreacties worden opgewekt door antigenen. Antigenen zijn grote moleculen, meestal eiwitten Antigenen bevinden zich meestal op celmembranen, maar kunnen ook geïsoleerd in een organisme voorkomen elk individu heeft zijn eigen specifieke antigenen. Receptoreiwitten herkennen lichaamsvreemde antigenen Receptoreiwitten komen voor op alle lichaamscellen Receptoreiwitten zijn specifiek: elk receptoreiwit kan slechts één type antigeen binden. Macrofagen en andere cellen plaatsen lichaamsvreemd antigeen op hun celmembraan: antigeenpresenterende cellen. Lymfocyten zorgen voor specifieke afweerreacties Lymfocyten ontstaan uit stamcellen uit het rode beenmerg. In het beenmerg ontwikkelen zich B-lymfocyten; in de thymus t-lymfocyten. Hierna verspreiden de lymfocyten zich en komen vooral in de lymfeknopen en de milt terecht. T- lymfocyten delen zich na antigeenpresentatie veelvuldig. Doen niks met antigeen, maar wel delen. Er ontwikkelen zich drie typen dochtercellen. T-helpercellen, cytotoxische cellen en t-geheugencellen. T-helpercellen geven cytokinen af (eiwitten) Cytokinen zorgen ervoor dat er plasmacellen ontstaan. Cellulaire afweer: gericht tegen lichaamscellen die met virussen zijn geïnfecteerd, tegen kankercellen en tegen cellen van getransplanteerde cellen Humorale afweer: door antistoffen die rechtkomen in alle lichaamsvochten Onder invloed van cytokinen uit t-helpercellen ontwikkelen b-lymfocyten zich tot twee typen dochtercellen: plasmacellen en b-geheugencellen. Plasmacellen vormen antistoffen tegen antigenen Antistoffen zijn eiwitten Plasmacellen: ze worden ook wel immunoglobulinen (Ig) genoemd. Tegen een antigeen kunnen verschillende antistoffen worden gevormd Een antigeenmolecuul en een antistofmolecuul vormen een antigeen-antistofcomplex. Door de complexvorming wordt de ziekteverwekker onschadelijk gemaakt, doordat het celmembraan van een lichaamsvreemde cel wordt aangetast waardoor de cel uiteenvalt. Vaak wordt door complexvorming de fagocytose van een ziekteverwekker door macrofagen bevorderd. T-geheugencellen en b-geheugencellen blijven inactief bij een eerste infectie. Bij een volgende infectie herkennen ze het antigeen, waardoor er een snellere afweerreactie volgt. Doelstelling 5 https://www.scholieren.com/verslag/78934 Pagina 5 van 7

Natuurlijke immuniteit: ontstaan doordat een persoon wordt geïnfecteerd door een ziekteverwekker Primaire reactie: de antistofvorming na de eerste besmetting met het antigeen van de ziekteverwekker Secundaire reactie: de antistofvorming na de tweede of volgende besmetting met hetzelfde antigeen. Doordat geheugencellen het antigeen herkennen, wordt de antistof sneller gevormd en wordt en een grotere heoveelheid antistof gevormd. Er treden geen symptomen meer op. Incubatietijd: de tijd tussen besmetting en de eerste ziekteverschijnselen. Kunstmatige immuniteit: ontstaat door immunisatie. Actieve immunisatie(vaccinatie): door inenting met een vaccin ( verzwakte ziekteverwekker) De persoon vormt zelf antistof. De immuniteit is van lange duur, doordat geheugen cellen worden gevormd Passieve immunisatie: door inspuiten van een serum met antistof. De persoon vormt zelf geen antistof en geen geheugencellen. De immuniteit is tijdelijk, doordat de antistof wordt afgebroken en er geen geheugencellen worden gevormd. Doelstelling 6 Transplantaties Eiwitten op celmembranen van getransplanteerde weefsels of organen worden door het afweersysteem van de acceptor herkend als lichaamsvreemde antigenen. Vooral antigenen van het HLA-systeem spelen een rol. Die is bij iedereen uniek. Afstotingsreacties treden vooral op door cellulaire afweer. Cytotoxische t-cellen van de acceptor herkennen lichaamsvreemde HLA-antigenen en vernietigen donorcellen. In sommige gevallen leidt antistof vorming to zeer snelle afstoting. Bij transplantaties worden donoren gezocht van wie het HLA-systeem zoveel mogelijk overeenkomt met dat van de acceptor. (hla-matching) er treden dan zo min mogelijk afstotingsreacties op. Afstotingsreacties worden onderdrukt met medicijnen die het gehele afweer susteem onderdrukken. Bloedgroepen van het AB0-systeem Bloedtransfusies Bij voorkeur geeft men bloed van een donor met dezelfde bloedgroep als acceptor. Rode bloedcellen klonteren samen als antistof van de acceptor reageert met antigeen van de donor. Er vind dat hemolyse plaats: rode bloedcellen gaan te gronde, waardoor hemoglobine vrijkomt in het bloedplasma. Mogelijke bloedtransfusies: 0 A B AB Bloedgroep o is de algemeen donor Bloedgroep AB is de algemene acceptor Resusfactor Resuspositief bloed bevat het resusantigeen Resusnegatief bloed bevat geen resusfactor en kan antiresus bevatten. Bloedtransfusies Bij voorkeur geeft men bloed van een donor met dezelfde resusfactor als de acceptor Na een eerste transfusie van resuspositief bloed naar een resusnegatieve acceptor wordt antiresus gevormd, maar treedt geen samenklontering op. Transfusie van resusnegatief bloed naar een resuspositieve acceptor is mogelijk. Resusnegatieve moeder die zwanger is van een resuspositief kind. Na de bevalling vormt de moeder antiresus Tijdens de volgende zwangerschap worden rode bloedcellen van een resuspositief kind afgebroken. Door toediening van antiresus aan de moeder onmiddellijk na de geboorte wordt de vorming van antiresus door de moeder tegengegaan. Resuspositieve moeder die zwanger is van een resusnegatief kind. Er zijn geen problemen doordat het kind tijdens de eerste maanden geen antistoffen kan maken. Doelstelling 7 Allergie: overgevoeligheid voor een of meer stoffen Hooikoorts: allergie voor stuifmeelkorrel of schimmelsporen Huisstofallergie: allergie voor de uitwerpselen van huisstofmijten Voedingsallergie: allergie voor melk, eieren, vis, noten, chocola Allergische reactie: ontstaat als het lichaam in contact komt met een allergeen Humorale afweer: plasmacellen produceren verschillende typen antistof tegen het allergeen https://www.scholieren.com/verslag/78934 Pagina 6 van 7

Antistoffen van het type IgE hechten zich aan mestcellen( bepaalde witte bloedcellen): de mestcellen worden gevoelig gemaakt voor het allergeen. Bij een volgend contact reageert het allergeen met de IgE-antistof op gesensibiliseerde mestcellen: hierdoor geven de mestcellen 0.a. histamine af. Histamine veroorzaakt opgezwollen slijmvliezen en ontstekingsreacties. Ook kunnen astma aanvallen ontstaan. - Van nature géén antistof aanwezig. Alleen als Rh- in contact komt met Rh+ bloed. Bijvoorbeeld: Rh- moeder met Rh+ kind. Niet andersom https://www.scholieren.com/verslag/78934 Pagina 7 van 7