~,, ~. Ga~~7 G~ G~,"~7. ~ ~ 0 ~ C1~ ~ ;I. ~ ~. ~ ~ ~~ ~,I ~T E31J..~Z:..~ 5..~.~'.r...s... ~, ' ~ ~ ~i. ~ ' r ~~~, ~ ~ ~ ~.`,. -~ ~. ~...

Vergelijkbare documenten
Projectnummer: D Opgesteld door: Ons kenmerk: Kopieën aan: Kernteam

De projectlocatie ligt globaal op de coördinaten: X = en Y =

Bodemverontreiniging en grondwaterbeheerssysteem Chemours, Baanhoekweg Dordrecht.

kade Peil vaart -0.4 Gws binnen kuip -3.9 Waterdruk die lek veroorzaakt

14. Geohydrologie Zuidbuurt eemnes Tauw Kenmerk N BTM-V

Globale kostenraming verwijdering wegen en verontreinigde wegbermen binnen het plangebied Bypass Kampen

In bijlage 2 is de ligging van de sterke verontreiniging met vinylchloride.

RAPPORT C H. Capelle a/d IJssel, 8 juni Rapportage:

Watertoets De Cuyp, Enkhuizen

Onderzoeksrapportage naar het functioneren van de IT-Duiker Waddenweg te Berkel en Rodenrijs

Aantal pagina's 5. Doorkiesnummer +31(0)

Verkennend bodemonderzoek plangebied t Spieghel, Grontmij, maart 2004

BIJLAGE BIJ BRIEF (MET ALS KENMERK: ) Opdrachtgever: Project: Gemeente Nijkerk Historisch onderzoek aan de Stoutenburgerlaan Amersfoort/

Bijlage 1. Geohydrologische beschrijving zoekgebied RBT rond Bornerbroek

Grondwater effecten parkeergarage en diepwand Scheveningen

PLAN VAN AANPAK VERONTREINIGING MET MINERALE OLIE EN ZINK OP HET PERCEEL HOGEWEG / PAGENLAAN TE LIMMEN

Ons Kenmerk: IBZ7339. Versie. Definitief. Datum: 1 mei Kopiën aan:

E Van. Hydrologisch onderzoek invloed bemaling tunnelbak op VOCL verontreiniging

De duiker bevindt zich globaal op de volgende coördinaten: X = en Y =

Geohydrologische adviezen De Wehme a/d Nieuwstad te Vorden

SAMENVATTING. en funderingen

De projectlocatie ligt globaal op de coördinaten: X = en Y =

Geohydrologisch onderzoek Centrumplan Oldebroek

1 Inleiding. 2 Verontreinigingssituatie. Aan: De heer G.A.T.M. Groenewoud Postbus CB Vught. Geachte heer Groenewoud,

Inspectie van de bodem middels een vooronderzoek ter plaatse van de percelen C 2552 en C 2553 in Breda

Aan: Gemeente Zeist p/a Milieudienst Zuid-Oost Utrecht t.a.v. dhr R. Kockelkoren Postbus AL Zeist. Geachte heer Kockelkoren,

1 Inleiding en projectinformatie

jbl ~A~,~~~oo~o~ na~4~c{ad4v~ SANERINGSPLAN ~~ r` ~ NAF-TERREIN ALPHEN AID RIJN ~. ~ Opdrachtgever: Advies:

VOORONDERZOEK. conform NEN Bocholterweg ong., Weert. Datum : 25 mei 2018

De projectlocatie ligt globaal op de coördinaten: X = en Y =

BESLUIT VASTSTELLING ERNST EN SPOEDEISENDHEID BIJ VOLLEDIG ONDERZOEK VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

1 Inleiding. Aan: BP Nederland B.V T.a.v. de heer B. van de A Postbus BC Rotterdam. Geachte heer Van de A,

Projectnummer: C /LB. Opgesteld door: Tristan Bergsma. Ons kenmerk: :0.2. Kopieën aan: Cees-Jan de Rooi (gd)

omgevingsdienst HAAGLANDEN

Beschrijving geohydrologische situatie Vondelpark en Willemsparkbuurt te Amsterdam

omgevingsdienst HAAGLANDEN

Watertoets Klaproosstraat 13, Varsseveld

Historisch onderzoek Hoofddorp Noord. Bodemkwaliteit in relatie tot bestemmingsplan

Het centrum van het gebied is gelegen op de coördinaten: X = en Y =

Modelberekeningen. 1 Geohydrologische berekeningen

BESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

1 Inleiding. 2 Plan van aanpak sanering. Aan: de heer M.J. Klever Postbus CB LOPIK. Geachte heer Klever,

Rapport. wonen limburg. BP Aan de Kreppel (fase 2) te Heythuysen. Vooronderzoek conform NEN 5725

Het centrum van het bouwrijp te maken gebied ligt op de coördinaten: X = , Y =

Infiltratieonderzoek autobedrijf Van den Brink Rosendaalsestraat

Aan: Kuwait Petroleum Nederland BV Postbus AH ROTTERDAM. Geachte meneer, mevrouw,

1 Inleiding Aanleiding Doel Gebruikte gegevens 4

RAPPORT betreffende een historisch onderzoek conform NEN 5725 Centrumontwikkeling Woudrichem te Giessen- Rijswijk

Rapportage Sanscrit.nl

Historisch onderzoek Harderwijkerweg 134a te Ermelo

Bodeminformatie. Gijsbrecht van Amstelstraat 92 te Hilversum. Legenda. Wet milieubeheer bedrijven

Aan: Van Vliet Caravans B.V. t.a.v. de heer J. van Vliet Kromwijkerdijk HW WOERDEN. Geachte van Vliet,

1 Inleiding. Aan: Provincie Utrecht Afdeling Bodem en Water T.a.v. de heer A.W.J. van Mensvoort. Postbus TH Utrecht

Geohydrologische situatie Burg. Slompweg

1 Aanleiding. Notitie / Memo. HaskoningDHV Nederland B.V. Water

Welkom! Info-avond: Resultaten onderzoek Stortplaats Padbroek. Cuijk, Padbroek 15 december 2011

HISTORISCH ONDERZOEK. conform de NEN-5725:2009 voor de locatie gelegen in het LANDGOED DE UTRECHT TE ESBEEK

datum 16 oktober 2018 onderwerp Beschikking Ernst en spoedeisendheid Opslagplaats afgewerkte olie, Volkel projectnummer C16049

De Ruiter Boringen en Bemalingen bv

Aan: Janssen de Jong Vastgoed B.V. T.a.v. de heer J.A.R. Looye Postbus AB BODEGRAVEN. Geachte heer Looye,

Memo. Aan Gemeente Dordrecht, de heer E. Hoff. Van Sander Jansen. Zaaknummer Z Datum 12 februari 2018

Betreft: Variatie in grondwaterpeilen en bodemopbouw (bureaustudie) ter plaatse van de Landgoed Huize Winfried te Wapenveld (gemeente Heerde).

vooronderzoek Eindhovensebaan 9c te Nederweert

Geachte heer Van Zijl,

Omgevingsdienst West-Holland

Onderwerp van de aanvraag Op 10 april 2008 ontvingen wij een evaluatierapport met het verzoek om hiermee in te stemmen.

Team Referentie Doorkiesnummer Faxnummer adres Onderwerp

Rapportage Sanscrit.nl

Referentie Doorkiesnummer Faxnummer adres Onderwerp

GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

MEMO. winkelcentrum Leidsenhage. Hoogheemraadschap van Rijnland. Gijsbert van Heest

Burgemeester en Wethouders van de gemeente Hilversum De heer H. van Marsbergen Postbus GM HILVERSUM. 13 mei /BHZ_BDM_BS-44750

VOORONDERZOEK. conform NEN Houwakkerpark Vlut/Houwakker, Ospel. Datum : 1 juli 2016

Rapport. Venderstraat 5 te Haler B1416. Bergs Advies BV Leveroyseweg 9A 6093 NE Heythuysen dhr. N. Maes. Definitief

HISTORISCH ONDERZOEK. conform de NEN 5725:2009 STEEG 13 TE SEVENUM

Grondwatereffectberekening Paleis het Loo. 1. Inleiding. 2. Vraag. Datum: 16 september 2016 Goswin van Staveren

A. Op bladzijde 9 van het saneringsverslag wordt verwezen naar tabel 3.1 met gehanteerde terugsaneerwaarden, deze tabel ontbreekt.

Martens Aannemingsbedrijf bv t.a.v. de heer M. Martens Postbus AB Lekkerkerk.

Aan: Rijn en Vecht Ontwikkeling t.a.v. de heer M.J. Rövekamp Rietland GZ Breukelen. Geachte heer Rövekamp,

BESCHIKKING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

BESLUIT VASTSTELLING ERNST EN SPOEDEISENDHEID VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Bijlage 1 Aanvullend advies archeologisch onderzoek, Wozoco Giessenburg, Neerpolderseweg 19, Giessenburg, Gemeente Giessenlanden

GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

omgevingsdienst HAAGLANDEN Beschikking Wet bodembesclierming - geval van bodemverontreiniging

BESLUIT VASTSTELLING ERNST EN SPOEDEISENDHEID VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

beschikking vaststelling ernst en spoed bodemverontreiniging Breudijk 42 Harmelen (gemeente Woerden) UT0632/ Inleiding

Documentnummer AMMD

Notitie. Gemeente Amsterdam Ingenieursbureau. Land & water. I. Calvelage.

Notitie. Aanmeldnotitie vormvrije m.e.r. beoordeling

omgevingsdienst HAAGLANDEN

BESLUIT VASTSTELLING ERNST EN SPOEDEISENDHEID VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Notitie. Randvoorwaarden terreingebruik voor, tijdens en na de bodemsanering bij Chemie-Pack e.o.

onderwerp Sanering bodem Keplerstraat annex Sloterweg 239, Badhoevedorp

Aan: GZ Beheer en exploitatiemaatschappij B.V. T.a.v. de heer H. Stok Postbus DB Oudewater. Geachte heer Stok,

Geohydrologische effecten afgraven voorland en terugstorten in diepe delen Gijster

ONTWERPBESLUIT VASTSTELLING ERNST EN SPOEDEISENDHEID VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

vooronderzoek Paradijs 49 te Elsendorp

Ruimtelijke Ontwikkeling en Beheer

1 Inleiding. Aan: Stichting Woonvoorziening Kockengen T.a.v. P.J.R. de Jong Snoeksloot HL Houten. Geachte heer De Jong,

VERZO NOEN 3 1 JUL 2002

Transcriptie:

I I I, Z I t l I I. --- I.,. ë B.................................... } i.............. 1 I........ 1........ f, i......... I `. I `. ``.. i........ - 1 --............, ;....`,. -. i t I - l I...... s y 1` -.,... I - ;..., i I r,i T E31J..Z:.. 5....r....s..............,., i ) r, s ;,,. Ga7 G G,"7. 0 C1, ;I..

1. i, i I ( (,. i (, i f (.,

. ",. Aanvullend saneringsonderzoek voormalig. NAF terrein te Alphen aan den Rijn (fase 1 en 2). Ioti, Proectnr. : 1601-31738 g Archiefexemplaar i......-. - i- - :. :...... -.... : -. :........ 1 -. Opdrachtgever - - - Provincie Zuid-Holland -. Dienst Water en Milie u -. Postbus 90602 -.. - 2509 LP DEN HAAG.. -... Capelle aan den IJssel, september 1992.,....... --. - - -. - - JNf IIWM9041101.. -

I - -- -- Inhoud I Blz. 1 Inleiding.................................................. 1 2 Achtergrondinformatie....................................... 2 { 2.1 Terreinbeschrijving, historische informatie en bestemming............. 2 Ij 2.2 Geohydrologie...................... ( 2.3 Grondmechanische- en funderingsgegevens......................... 53 3 Samenvattin verontreini in ssituatie en g g g risico-evaluatie............................................. 7 3.1 Verontreinigingssituatie waterbodem Oude Rijn..................... 7 3.2 Verontreinigingssituatie in de grond.............................. 7 3.3 Verontreinigingssituatie in het grondwater......................... 8 3.4 Risico-evaluatie.............................................. 8, 4 Opzet aanvullend saneringsonderaoek.......................... 9 4.1 Beleidsuitgangspunten......................................... 9 4.2 Doel...................................................... 9 4.3 Opzet..................................................... 10 5 Sanerin stechnieken voor bodemverontg reiniging.................................................. 11 5.1 Inleidin g................................................... 11 5.2 Verwijderingstechnieken...................................... 11 5.2.1 Ontgraving...... 11 5.2.2 In-situ....... technieken................................. 14... 5.2.3 Grondwateronttrekking........................................ 14 5.2.4 Conclusie....... 15 5.3 Isolatietechnieken......................................... 15.. 5.3.1 Algemeen.................................................. 15 5.3.2 Verticale isolatie van grond- en freatische grondwaterverontreiniging : : : :. 15 5.3.3 Verticale isolatie van diepe grondwaterverontreiniging............ 16 5.3.4 Bovenafdichting............................................. 17 5.3.5 Onderafdichting............................................. 17, 5.3.6 Conclusie.................................................. 17

r -- - ------ - - - - - - - --. I Inhoud - Blz. 6 Verwerkingsmogelijkheden vrijkomende materialen............... 18 6.1 Grond..................................................... 18 6.2 Bodemvreemd materiaal : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : 21 6.3 Grondwater. 21 7 Saneringsvarianten.......................................... 23 7.1 Genereren varianten : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : 23 7.1.1 Grond 23 7.1.2 Grondwater................................................. 24 7.1.3 Totaaloverzicht varianten............................. 5 7.2 Beschrijving saneringsvarianten grond- en freatisch grondwater : : : : : : : : : 25 2 7.2.1 Algemeen.................................................. 25, 7.2.2 Multifunctionaliteitsvariant : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : 26-7.2.3 IBC-variant 28 -- 7.2.4 Variant 3.1 Functionaliteitsvariant............................... 29, 7.2.5 Variant 3.2 Leeflaagvariant..................................... 3 1 7.2.6 Globale kostenramingen....................................... 32 7.3 Beschrijving saneringsvarianten diep grondwater..................... 33, 7.3.1 Geohydrologische modellering.................................. 33 7.3.2 Saneringsvarianten........................................... 35 7.3.3 Isolatievariant 36 7.3.4 Globale kostenramingen....................................... 37 8 Saneringsonderzoek waterbodem Uude Rijn......................38 8.1 Verontreinigingssituatie en samenvatting risico-evaluatie.............. 38 8.2 Normering Derde Nota Waterhuishouding......................... 39 8.3 Terugsaneerwaarde......................................... 40 8.4 Saneringstechnieken.......................................... 4 0 8.4.1 Inleiding................................................... 40 8.4.2 Verwijderingstechnieken.................. : 41 8.5 Voorbehandeling en verwerkingsmogelijkheden : : : : : : : : : : : : : : : : : : : : 42 8.6 Saneringsvariant............................................. 43 8.7 Aanbevelingen............................................... 44 9 Indicatieve beoordeling varianten.............................. 4 5

- Bijlagen L Inschatting te verwerken afvalstromen 2. Toelichting op het grondwaterstromingsmodel Modflow 3. Isohypsen eerste watervoerende pakket (uitgangssituatie ) 4. Isohypsen eerste watervoerende pakket van saneringsvariant 5. Stijghoogtedalingen ten gevolge van saneringsvarian t 6. Globale hoeveelheidsbepaling te verwerken baggerspeci e 7. Indicatieve kostenramingen saneringsvarianten grond- en grondwater 8. Indicatieve kostenraming sanering diep grondwater 9. Indicatieve kostenraming waterbodemsanering Adressenlijst districtskantore n Tekeningen 31738-0-1 Overzichtskaart 31738-5-1 Situatietekening met boorpunten en ligging dwarsprofielen 31738-D-1 Dwarsprofielen met bodemopbouw en stijghoogten 31738-D-2 Schematisatie modelgebied 31738-V-6 Verontreiniging grondwater eerste watervoerend pakket,

. Y.. 1 Inleiding Op 14 mei 1992 heeft de Dienst Water en Milieu van de Provincie Zuid- Holland aan Ingenieursbureau Oranjewoud B.V. opdracht verleend voor het uitvoeren van een aanvullend saneringsonderzoek voor het terrein va n de voormalige Nederlandse Asfaltfabriek (NAF) aan de Prins Hendrikstraat te Alphen aan den Rijn. De regionale ligging is aangegeven op tekenin g 31738-0-1. De locatie is aangegeven op tekening 31738-5-1. Op het terrein van de NAF zijn in het verleden diverse onderzoeken uitgevoerd. De belangrijkste zijn: - oriënterend bodemonderloek; T.N.O. (1983, projectnummer TR83188) - nader bodemonderzoek; Oranjewoud (19841985, projectnummer 16324) - saneringsonderzoek ;.Oranjewoud (1986, projectnummer 16262 ) - haalbaarheidsstudie ontwikkelingsmogelijkheden, Oranjewoud (1988, projectnummer 16366) - aanvullend nader bodemonderaoek, Oranjewoud (1991, projectnummer 30649). In het aanvullend saneringsonderzoek zal achtereenvolgens aandacht worden besteed aan de volgende punten. In hoofdstuk 2 wordt aandacht besteed aan de reeds beschikbare informatie zoals terreinbeschrijving, historische informatie, geohydrologische situatie, grondmechanische- en funderingsgegevens en het gebruik en bestemming van de locatie. In hoofdstuk 3 wordt een samenvatting van de verontreinigingssituati e gegeven. Aandacht wordt besteed aan de aard, concentratie en omvang van de verontreiniging van de grond, het grondwater en de waterbodem van de Oude Rijn. Tevens wordt ingegaan op de risicos voor volksgezondheid en " milieu. Hoofdstuk 4 bespreekt de opzet van het aanvullend saneringsonderaoek (beleidsuitgangspunten, doel en dergelijke). De bespreking van sane- ringstechnieken voor respectievelijk grond, grondwater en waterbodem alsmede de verwerkingsmogelijkheden van vrijkomend materiaal worden in hoofdstuk 5 en 6 behandeld. De selectie en indicatieve beschrijving va n saneringsvarianten voor grond en grondwater komt in hoofdstuk 7 aan de orde. In hoofdstuk 8 zal apart aandacht worden besteed aan de saneringsmogelijkheden voor de waterbodem van de Oude Rijn. Tot slot zal in hoofdstuk 9 een beargumenteerde afweging tussen de verschillende varianten worden gemaakt. In voorliggend rapport worden de resultaten van het aanvullend saneringsonderzoek (fase 1 en 2) gepresenteerd. 1

r.. 2 Achtergrondnformatie........ 2.1 Terreinbeschriving, historische informatie en bestemming Terreinbeschrijving Het onderzochte terrein is gelegen aan de Prins Hendrikstraat te Alphen aan den Rijn. De oppervlakte van het terrein bedraagt circa 6.700 m2. Het terrein wordt aan de noord- en oostzijde begrensd door respectievelijk d e, Oude Rijn en een insteekhaven. Aan de zuidzijde wordt het terrein begrensd door de Prins Hendrikstraat en aan de westzijde door particulier terrein (woning en bedrijfspand). Het terrein is verhard met beton, asfalt, tegels en klinkers. In 1986 zijn alle aanwezige opstallen gesloopt voor zover het de bovengrondse delen betreft. Zintuiglijk verontreinigde materialen die hierbij zijn vrijgekomen, zijn op het terrein opgeslagen in een depot en met folie afgedekt (circa 900 m3). In hoeverre de kelders en tanks ín de ondergcond nog (rest-)produkten bevatten is niet bekend. De drie bovengrondse opslagtanks die ten westen van de centrale hal waren gelegen, zijn verwijderd. Met borden wordt, ook vanaf de zijde van de Oude Rijn, kenbaar gemaakt dat toegang op het terrein is verboden. Historische informati e Voor een uitgebreide historische beschrijving van het onderzoeksterrein alsmede het fabncageproces wordt verwezen naar het historisch onderzoek uitgevoerd in het kader van het nader onderzoek (Oranjewoud, 19841985, projectnummer 16234). Hieronder volgt een korte samenvatting van de belangrijkste punten uit het historisch onderzoek. r In 19321a het terrein als boezemland tussen de Oude Rin en de dijk (de g 7 huidige Prins Hendrikstraat). Een arm van de Oude Rijn liep vanuit de nog bestaande insteekhaven langs de dijk en daarmee over het huidige fabrieksterrein. Deze arm is tijdens het onderzoek niet meer teruggevonden. De fabriek is in circa 1910 à 1912 opgericht onder de naam N.V. Nederlandsche Asfaltfabriek voor het loodgieters- en fittersbedrijf. De fabriek werd is 1984 gesloten volgend op het faillissement van het bedrijf. In de fabriek vond tijdens de gehele bedrijfsperiode voornamelijk de fabri-. cage van asfaltpapier in diverse variaties en van mastiek plaats. Deze pro- dukten werden met name toegepast als dakbedekking en werden voor ee n groot deel afgenomen door Ioodgieters- en fittersbedrijven die de eigenaars waren van de fabriek. Teer vormde de belangrijkste grondstof tot circa 1970. Geleidelijk aan werden meer bitumen (aardolieresidu) gebruikt als grondstof. r Gedurende de bedrijfsperiode werden achtereenvolgens de volgende brandstoffen gebruikt: vetkolen, dikke stookolie en aardgas. 2

B emmi est ng Het voormalige NAF-terrein valt binnen het vigerende bestemmingspla n Prins Hendrikstraat 2. Het NAF-terrein is echter buiten de goedkeuring van dit bestemmingsplan gehouden. Dit betekent dat op het NAF-terrein op dit moment geen bestemmingsplan van toepassing is. Wel is een voorbereidingsbesluit hiertoe genomen. Over de bestemming van het terrein in een oud bestemmingsplan is op dit moment niets bekend. 2.2 Geoh drolo ie Y g Bodemopbouw Voor de interpretatie van de geohydrologische situatie ter plaatse van de asfaltfabriek is gebruik gemaakt van boorbeschrijvingen beschikbaar gesteld door de Rijks Geologische Dienst, van sondeergegevens verkregen ui t oriënterend onderzoek door Fugro in het gebied tussen de Prins Hendrikstraat en de aan te leggen Rijksweg, van gegevens verkregen via gemeen- tewerken en -bedrijven Alphen en via de Provinciale Waterstaat van Zuid- Holland (onder andere de nota Bescherming waterwingebieden Zuid-Holland), en van beschrijvingen van de in het kader van het nader- en aanvul- lend nader ondetzoek verrichte boringen. Het huidige maaiveldsniveau van het terrein is gelegen op circa 0 m N.A.P. De profielopbouw op en rond het terrein is globaal als volgt : een afdekkend pakket van (zwakzandige) klei- en veenlagen (Westlandformatie, circa 0-10,5 m-mv.), een eerste watervoerend pakket van fijn tot grof.engrindhoudend zand (Formaties van Twente, Sterksel en Urk, circa 10, 5-32 m-mv.), } een scheidende laag van klei en slibhoudende afzettingen (Formatie van I Kedichem, circa 32-42 m-mv.) en een tweede watervoerend pakket (vanaf circa 42 m -mv.). De Westlandformatie bevat een veenlaag van circa 3-5 m-mv. (het zogenaamde Hollandveen) en een veenlaag van circa 9,5-10,5 m-mv. (het zogenaamde Basisveen). In oostelijke richting neemt de dikte van het Hollandveen af en is de Westlandformatie grotendeels zandig ontwikkeld (sondenngen Fugro). Aan de rivierzijde (Oude Rijn) komen gelaagde - (kleizand) afzettingen voor. De bodemopbouw van de deklaag is weergegeven in twee dwarsprofielen die zijn opgenomen in tekening 31738-D-1. De ligging van de dwarsprofielen is weergegeven in tekening 31738-S-1. Bovenbeschreven beeld van de profielopbouw wordt door de verrichte bonngen bevestigd. Aan de westzijde van het terrein is aan de straatkant (boring C, zie teke- ning 31738-5-1) een afdekkend pakket aanwezig tot circa 10,5 m-mv., bestaande uit klei- en veenlagen. In een strook parallel aan de 0ude Rijn komen in de deklaag zandige lagen voor (boringen A en B, tekening 31738- S-1), die naar het zuidoosten dikker worden. Op het oostelijk deel van de locatie langs de Oude Rijn bestaat de deklaag tot op het watervoerend pakket grotendeels uit zand (boring 10, tekening 31738-S-1). Het veen en d e klei zijn in het verleden vermoedelijk door de rivier geërodeerd., 3

rol ie klaa Hyd og (de g) Uit tekening 31738-D-1 wordt duidelijk dat de hydraulische weerstand tus- sen de meeste zandige lagen ín de deklaag en het watervoerend pakket gering is. De zandige lagen zullen hierdoor fungeren als preferente stroombanen, voor naar het watervoerend pakket infiltrerend water. Gezien de bodemopbouw en de gemeten stijghoogten zal de grootste wegzijging plaatsvinden op het oostelijk terreindeel. Langs de Prins Hendrikstraat zijn alleen dunne zandbanen aangetroffen in boorpunten D en 10. Deze zandlagen zijn niet meer aangetroffen in de boorpunten die zuidelijk van de Prins Hendrikstraat liggen en zullen naar verwachting op korte afstand van de locatie uitwiggen. f Eerste watervoerend pakket. De grondwaterstroming in het watervoerend pakket ten zuiden van de Ou- de Rijn is naar het zuidwesten gericht. Dit beeld komt overeen met de resultaten van het nader onderzoek. In het kader van het nader onderzoek is berekend dat de stroomsnelheid in deze richting circa 30 m per jaar bedraagt. Tevens komt naar voren dat de waterscheiding van de Oude Rij n dicht langs, en mogelijk zelfs onder de locatie is gelegen. Dit heeft tot gevolg dat van de locatie iniiltrerend water, in het watervoerend pakket mogelijk voor een deel noordwaarts stroomt. Uit de stijghoogten blijkt verder dat de stroomsnelheid in het watervoerend pakket in zuidoostelijke richting toeneemt, naarmate de afstand tot de locatie groter wordt. De stijghoogten die een jaar later, op 24 mei 1991, zijn gemeten geven gedeeltelijk een ander beeld. Ter hoogte van de locatie zijn de gemete n. stijghoogten in het watervoerend pakket circa 0,14 m lager. Een waterscheiding lijkt nu binnen het onderzochte gebied afwezig. Dit houdt.in dat de stroming niet alleen ten zuiden van de Qude Rijn in zuidwestelijke richting plaatsvindt, maar ook ten noorden hiervan. Waarschijnlijk is onder invloed van veranderende omstandigheden de waterscheiding opgeschoven in noordoostelijke richting. Het is niet bekend wat hier- van de oorzaak is en of deze omstandigheden zich in het verleden vaker hebben voorgedaan. Mogelijk heeft transport vanaf de locatie in noordelijke richtingen zich niet continu voorgedaan. veede watervoerend akket P De stroming naar en in het tweede watervoerend pakket is in dit onderzoe k niet nader onderzocht. Hier wordt volstaan met literatuurgegevens (grondwaterkaart D.G.V:T.N.O. en grondwaterbeschermingsplan provincie Zuid- Holland). Uit deze gegevens kan worden afgeleid dat in een betrekkelij k smalle strook langs de Oude Rijn de stijghoogte in het eerste watervoerend pakket hoger is dan in het tweede watervoerend pakket en dat derhalve in deze strook sprake zal zijn van neerwaartse beweging. Ten zuiden en ten noorden van deze strook geldt de omgekeerde situatie. Dit patroon komt tot uiting in de ligging van het grensvlak zoetzout, dat ter hoogte van de Oude Rijn op circa 80 m-n.a.p. ligt en op betrekkelijk korte afstand hier- van opduikt naar diepten van 30 à 40 m-n.a.p. (scheidende laag). De bewegingsvrijheid van water dat naar het tweede pakket infiltreert wordt door het zoetzout grensvlak beperkt. Na een bepaalde verblijftijd keert het wa- ter op enige afstand van de Oude Rijn terug in het eerste watervoerend pakket. 4

t De dikte van de scheidende laa bedraa circa 14 m emeten op 750 m g (g van de locatie); de hydraulische weerstand is naar schatting 50-100 dagen. De stijghoogte in het tweede watervoerend pakket ter hoogte van de locatie. is onbekend. Indien echter rekeníng wordt gehouden met een stijghoogteverschil tussen de watervoerende pakkétten van enige decimeters, dan is het aannemelijk dat béínvloeding van het tweede watervoerende pakket zal optreden of reeds is opgetreden. 2.3 Grondmechanische- en funderingsgegevens De beschikbare grondmechanische- en funderingsgegevens zijn gebaseerd op de volgende informatiebronnen : - oriënterend rapport betreffende bouwrijp maken woongebied De Schans te Alphen aan den Rijn, uitgevoerd door Fugro in opdracht van Díenst,, Openbare Werken van Alphen, opdrachtnummer C-2794, april 198 2 - bodemsanering voormalige asfaltfabriek ten behoeve van damwand langs de Oude Rijn te Alphen aan den Rijn, uitgevoerd door Mos Grondmechanica in opdracht van Oranjewoud, opdracht 052986, augustus 1986 - rapport betreffende bouwrijp maken woningbouwplan Prins Hendrik- straat II te Alphen aan den Rijn, uitgevoerd door Fugro in opdracht van Dienst Openbare Werken van Alphen, opdrachtnummer C-279401, december 1987. De voor het saneringsonderzoek belangrijkste informatie wordt hieronder kort samengevat. De beschoeiing aan de noordkant van de Oude Rijn bestaat uit een betonnen damwand. Aan de zuidkant varieert de beschoeiing per perceel. Ter plaatse van het onderzoeksterrein is een betonnen en een, in zeer slecht e staat verkerende, houten beschoeiíng aanwezig. Door de firma Mos Grondmechanica (opdracht 052986, 1986) zijn direct langs de Oude Rijn en langs de insteekhaven aan de oostzijde van het on- derzoeksgebied een zestal diepsonderingen verricht. Het in 1987 door FUGRO uitgevoerd grondmechanisch ondeizoek (rapportnummer C-279401) heeft betrekking op het gebied direct ten zuiden en zuidoosten van het voormalige NAF-terrein (ten zuiden van de Prins Hendrikstraat). De resultaten van dit onderzoek kunnen als representatief voor het NAF-terrein worden beschouwd. Er is een elektromagnetisch onderzoek verricht om de overgang vast te stellen tussen het gebied met slap- pe bovenlagen en het gebied met zandige bovenlagen. Tevens zijn 10 sonderingen verricht en twee pulsboringen uitgevoerd. In het laboratorium zijn op acht ongeroérde grondmonsters enkele proeven uitge- voerd, zoals bepaling nat en droog volumegewicht en watergehalte. Tevens is de ongedraineerde cohesie en de samendrukbaarheid van de lagen bepaald. Ten slotte zíjn zettingsberekeningen uitgevoerd. Het gebied tussen de Maasstraat en het Rietveldsepad (dit is het terrein direct ten zuidwesten, van het NAF-terrein) bleek het meest zettingsgevoelig te zijn. 5

Bovenstaande gegevens worden voorlopig voldoende geacht voor het doen van grondmechanische berekeningen. Aanvullend grondmechanisch onder- zoek lijkt vooralsnog niet noodzakelijk. Over de funderingen op het voormalige NAF-terrein is het volgende bekend. Uit een hinderwettekening valt af te leíden dat een deel der bebouwing is gefundeerd op houten palen, afgewerkt met een betonnen kop.. Enkele gebouwen zijn níet gefundeerd. De funderingsdiepte is niet bekend. Aangenomen mag worden dat deze circa 11 m bedraagt, dat wil zeggen tot op het zandpakket (eerste watervoerend pakket). Het voormalige ketelhuis was sedert de oprichting van de fabriek voorzien van een betonnen vloer. Het resterende deel van het terrein was in eerste instantie verhard met sintels, maar is later van een betonnen vloer voorzien (0,15-0,35 m dikte). Er zijn nog kelders aanwezig. Met betrekkíng tot de funderingsgegevens van nabijgelegen woningen en bedrijven zijn op dit moment minder gegevens voorhanden. Gezien de bo-. demopbouw, in de meeste gevallen een deklaag bestaande uit klei en veen, mag verwacht worden dat de omliggende bebouwing op palen is gefundeerd tot op het eerste watervoerend pakket op circa 11 m-mv. Mogelijkerwijs is de bebouwing langs de Oude Rijn, waar de deklaag soms geheel zandig is ontwikkeld, niet op palen gefundeerd maar op staal. Voor wat betreft de woningen en bedrijven langs de Prins Hendrikstraat (nummers 45 tm 69 en 48 en 50) worden de funderingsgegeven s opgevraagd bij de gemeente Alphen aan den Rijn. In fase 3 van het saneringsonderzoek zullen deze funderingsgegevens worden meegenomen. r r r., 6 I I

...... 3 5amenvatting verontreingingsstuatie en risico-evaluatie 3.1 Verontreinigingssituatie waterbodem Oude Rijn De kwaliteit van de onderwaterbodem van de Oude Rijn ter plaatse van het NAF-terrein is in de periode 1983-1985 door het Hoogheemraadschap van Rijnland onderzocht. De conclusie was dat de onderwaterbodem over een lengte van circa 600 m en een breedte van circa 50 m matig tot sterk verontreinigd was met PAK (tussen B- en C-waarde). In paragraaf 8.1 wordt dieper ingegaan op de verontreinigingssituatie van de waterbodem. - 3.2 Verontreinigingssituatie in de grond - - Zintuiglijk is in de grond op de locatie een verontreiniging met teer en spots van verontreinigingen met terpentine, benzine en dieselolie gevonden. De zintuiglijke waarneembare verontreinigingen zijn afgebakend. -... De verontreiniging van de grond met polycyclische aromaten is aanwezig op een groot deel van het onderzoeksterrein. De A-waarde valt voor een deel samen met de terreingrens aan de Prins Hendrikstraat. De B- en de C- waarden worden op respectievelijk circa 80 à 9001o en 20. à 30a1o van de, locatie overschreden. De diepte van de verontreiniging bedraagt over het algemeen 1 à 3 m, met uítzondering van een gebied grenzend aan de Oude Rijn. In dit gebied is de grond tot in het watervoerend pakket verontreinigd tot boven de B-waard e met PAK en zijn tevens matig verhoogde concentraties van vluchtige aromaten aanwezig. Zowel ten westen als ten oosten van het voormalige NAFterrein worden verontreinigingen in de grond aangetroffen. Tot hoever de verontreiniging zich in westelijke richting uitstrekt (ter plaat- 0 se van huisnummers 48 en 50) is niet exact bekend. De verontreiniging blijft echter beperkt tot de bovenste 2 m. Dieper dan circa 2 m-mv. worden in de grond op het westelijke terreingedeelte nauwelijks meer verontreinigin- I gen aangetroffen.. Ook in oostelijke richtíng is de begrenzing van de verontreiniging niet exact ( bekend. Dit wordt mede veroorzaakt door het feit dat op het terrein direct ten oosten van de insteekhaven in het verleden tijdens het uitvoeren van een bodemonderzoek ook verontreiniging in de grond is aangetroffen (zie Oranjewoud rapport nummer 31585, september 1991). De begrenzing van de verontreiniging in de grond langs de zuidzijde van het " tenein (langs de Prins Hendrikstraat) is redelijk in kaart gebracht. De maximale verspreiding in zuidelijk richting buiten het voormalige NAFterrein is hoogstwaarschijnlijk begrensd tot de riolering (drainerende werking) in de Prins Hendrikstraat. ` u-1. - 7,

1 1 1 1 1 r i. i - r c, -, r

1. Ter plaatse van de benzine- en dieselverontreiniging in de grond is een matig verhoogde concentratie van vluchtige aromaten vastgesteld. Bij de terpentine-verontreiniging is in de grond een licht verhoogde concentratie van minerale-oliecomponenten gevonden. Een inschatting omtrent de aard, de mate en de hoeveelheden verontreinigde grond zijn in bijlage 1 opgenomen. Daarbij is tevens rekening gehouden met de bodemopbouw met het oog op de mogelijke verwerkingsmogelijkhe- den. 3.3 Verontreinigingssituatie in het grondwater ` De grondwatecverontreiniging met vluchtige aromaten strekt zich uit over grote delen van het voormalige fabrieksterrein, in concentraties boven de C- waarde. De verontreiniging van het grondwater met PAK beperkt zich in hoofdzaak tot de kern van de verontreiniging en een gebied grenzend aan de Prins Hendrikstraat, tegenover huisnummers 41-47. De verontreiniging in het watervoerend pakket strekt zich in zuidwestelijke richting uit tot een afstand (vanaf de locatie) die ligt tussen 300 en 450 m. De verontreiniging schrijdt zich voort met een snelheid van mogelijk circa 30 m per jaar. Een deel van de verontreiniging in het watervoerend pakket bevindt zich ten noorden van de Oude Rijn. De omvang is aangegeven op tekening 31738-V-6. 3.4 Risico-evaluatie - De risico-evaluatie heeft tot doel na te gaan in hoeverre de aangetroffen verontreinigingssituatie kan leiden tot een ernstig gevaar voor de volksgezondheid of het milieu. Hierbij wordt uitgegaan van de huidige terreinsituatie, met dien verstande dat de momenteel aanwezige tijdelijke beveiligings- maatregel in de vorm van een hekwerk dat toegang tot het terrein verhinderd, buiten beschouwing wordt gelaten. Bij de schatting van mogelijke risicos voor de volksgezondheid is uitgegaan van de blootstellingsroutes die aanwezig zouden zijn indien reeds getroffen tijdelijke beveiligingsmaatregelen niet zouden zijn genomen. De blootstel- lingsroutes ingestie en dermaal contact zijn in beginsel relevant. De opname via ingestíe is kwantitatief ingeschat. Uit de resultaten kan de conclusie worden getrokken dat er sprake is van een risico voor de volksgezondheid., Ten aanzien van de milieurisicos is de verspreiding van de verontreiniging via het grondwater in beschouwing genomen, aansluitend op de voorlopige inspectie-richtlijn blootstellingsrisicos bij bodemverontreiniging. Op basis, van de gevolgde systematiek kan het bodemverontreinigingsgeval als urgent worden aangemerkt. Er kan derhalve worden gesproken van ernstig gevaar voor het milieu. 8

I,. 4 Opzet aanvullend saneringsonderzoek 4.1 Beleidsuitgangspunten Bij het opzetten van het aanvullend saneringsondercoek gelden als richtlijn de beleidsuitgangspunten, geformuleerd door het mínisterie van V.R.O.M. in de Leidraad Bodembescherming. AIs uitgangspunt is geformuleerd dat " een sanering moet leiden tot een situatie, waarbij risicos voor de volksge-. zondheid worden uitgesloten en waarbij de belasting van het milieu wordt opgeheven danwel wordt teruggebracht tot op een aanvaardbaar niveau. Het streven is erop gericht dat na sanering de multifunctionaliteit van de bodem is hersteld. Dit is te bereiken door verwijdering van de verontreinigingen. Locatiespecifieke omstandigheden kunnen er echter toe leiden da t het beginsel van herstel van multifunctionaliteit van het terrein of delen van het terrein niet altijd onverkort van toepassing zal kunnen zijn. De locatiespecifieke omstandigheden kunnen betrekking hebben op milieuhygiënische, technische of financiële aspecten. In geval verwijdering van verontreiniging om locatiespecifieke omstandighe- den niet of slechts gedeeltelijk mogelijk is kan worden gekozen voor de isolatie van de verontreinigingen. De isolatie moet voldoen aan de IBCcriteria (isoleren, beheersen en controleren van de verontreinigingssituatie). Een dergelijke saneringswijze brengt met zich mee dat er beperkingen zijn aan de gebruiksmogelijkheden van de gesaneerde locatie. Bovendien vereist het nazorg ten aanzien van de getroffen voorzieningen en een regelmatige controle van het omringende milieu.. In geval sanering op basis van de IBC uitgangspunten wordt aangepakt, dienen de maatregelen in het algemeen aan de onderstaande voorwaarden te voldoen : - het voorkomen van directe contactmogelijkheden van mens en milieu met verontreinigende stoffe n - het verhinderen van ongecontroleerde verspreiding van verontreinigende, stoffen via het grondwater of via de bodemluch t - het voorkomen van schade aan de ondergrondse infrastructuur - de maatregelen moeten zodanig zijn dat controle op de effectiviteit mo- gelijk is en dat er sprake is van een beheersbare situatie. Bij de beslissing of isolatie van de bodemverontreiniging toelaatbaar is, moeten milieuhygiënische, technische en financíële aspecten van een IBCisolatie worden afgewogen tegen de multifunctionele saneringsvariant. 4.2 Doel Het doel van het aanvullend saneringsonderzoek is het op zodanige wijze systematisch inventariseren en uitwerken van alle mogelijke varianten die voldoen aan het doel van de sanering, dat een afgewogen, beargumenteerd e keuze voor één saneringsvariant, de systeemkeuze, kan worden gemaakt. 9. 1

. De eïnventariseerde sanerin svarianten worden etoetst aan de vol ende g g g g afwegingscriteria:, - volksgezondheid en milieu - techniek - financiën t` - maatschappij. (c c r 4.3 Opzet Het aanvullend saneringsonderzoek valt uiteen in een drietal fasen. In de eerste fase zijn de bestaande gegevens géinventariseerd (zie hoofdstuk 2 en 3). Gedurende de tweede fase wordt het saneringsonderzoek van 1986 ge- evalueerd en aangevuld op basis van de huidige stand van zaken op he t 1 gebied van saneringstechnieken en verwerkingsmogelijkheden (hoofdstuk 5 en 6). Op basis van de beschikbare en toepasbare saneringstechnieken en verwerkingsmogelijkheden jjc(-seen aantal saneringsvarianten opgesteld e n beschreven. Hierbij zijn de onderzoeksresultaten van het aanvullend saneringsonderzoek in 1986 meegenomen (zie hoofdstukken 7 en 8). De globale beoordeling van de uitgewerkte saneringsvarianten vindt plaats op grond van in paragraaf 4.2 genoemde criteria (hoofdstuk 9).. I 1 0

,.. 5 Saneringstechnieken voor bodemveront- reiniging 5.1 Inleiding Saneringstechnieken kunnen worden onderverdeeld in technieken, waarbij de verontreinigende stoffen uit de grond enof het grondwater worden verwijderd (verwijderingstechnieken) en technieken, waarbij verspreiding van de verontreiniging wordt tegengegaan zonder dat de verontreiniging zel f op korte termijn wordt verwijderd (isolatietechnieken). Verwijderingstechnieken kunnen worden onderverdeeld in : - ontgraving en baggeren - grondwateronttrekking - in-situ technieken. Ter isolatie van de bodemverontreiniging kan onderscheid worden gemaakt in civieltechnische, geohydrologische en fysisch-chemische isolatietechnieken. Deze bodemsaneringstechnieken, die ook in combinatie kunnen wor- den gebruikt, worden hierna kort beschreven en beoordeeld op toepassing voor deze bodemsanering. 5.2 Verwijderingstechnieken 5.2.1 Ontgraving Bij ontgraving langs de Oude Rijn dient het rivierwater te vorden gekeerd. Dit kan worden bewerkstelligd door het aanbrengen van een waterdichte wandconstructie. De wanddiepte is afhankelijk van de ontgravingsdiepte. De ontgravingen kunnen naar diepte onderscheiden worden in : a. ontgraving tot 3 m-mv. b. ontgraving van 3 tot 6 m-mv: c. ontgraving van 6 tot 12 m-mv. Ad a Ontgraving van deze grond is technisch goed uitvoerbaar. Voor ontgraving beneden de grondwaterstand dient een (open) bemaling te worden toegepast. Gezien de diepte van de tussenzandlaag nabij de Oude Rijn (gemiddeld vanaf 5 à 6 m-mv.) behoeven naar verwachting geen maatregelen ter voorkoming van opbarsten van de putbodem te worden genomen. Kritieke ontgravingsgrens is circa 3 m-mv. (boring 186) ; bij een diepere ontgraving dienen maatregelen te worden genomen {bemaling eerste watervoerend pakket). Ad b In een groot deel van dit gebied kan zonder uitgebreide bemaling van het L eerste watervoerend pakket tot 6 m-mv. ontgraven worden, aangezien van- -. af circa 7 m-mv. de deklaag weer op de meeste plaatsen aanwezig is. 11

De o waartse waterdruk te en de resterende deklaa bï ont avin tot 6 m P g g J gr g -mv. is dan namelijk kleiner dan de neerwaartse gronddruk. In het deel van het gebied dat begrensd wordt door de boringen 6, 7, 138, de Oude Rijn en de oostelijke haven is het kleiveen pakket gemiddeld vanaf 6 m-mv. afwezig: voor ontgraving vanaf 3 m-mv, in dit gebied za l een (beperkte) bemaling van het eerste watervoerende pakket noodzakelijk zijn.. Ad c De diepe PAK-verontreiniging is gesitueerd in een terreindeel waar d e deklaag of onderbroken wordt door een tussenzandlaag of waar vanaf een diepte van circa 4 à 5 m-mv. de deklaag geheel afwezig is. Dit laatste betreft vooral het noordoostelijk terreindeel langs Oude Rijn en de oostelijke, insteekhaven. De uitvoermg van deze ontgraving kan zowel in den droge als in den natte plaatsvinden. In beide gevallen zullen aanvullende maatregelen in de vorm van wandconstructies enof bemalingen noodzakelijk zijn. Ontgraving in den droge Bij ontgraving in den droge dient tussen de put en de Oude Rijn een dam-. M v wand t8 à 9 m- v. te worden geplaatst. Deze wand heeft een waterke-. rende functl. adat de ontgraving tot 3 m-mv. gevorderd is, dient naast d e c... reeds aanwezige damwand een damwand van 3 tot circa 20 à 24 m-mv. te,1 worden geplaatst. Ontgraving van de grond kan nu geschieden door 10 à 15 m achter de dam een enkele damwand te plaatsen deze af te stempelen op de reeds aanwezige damwand. De strook tussen de wanden kan ontgraven en weer aangevuld worden. Opgemerkt wordt dat weinig praktijkervaring beschikbaar is voor het aanbrengen van damwanden tot een diepte van 20 à 24 m-mv. De technische haalbaarheid van een droge ontgraving is dan ook op zijn minst onzeker te noemen. Bovendien bedragen de kosten van damwanden en stempelconstructies, noodzakelijk voor de ontgraving vanaf 3 m-mv, naar schattíng 9 miljoen gulden. Voor het drooghouden van de put dient een bemaling te worden aangewend. Gezien de hoge doorlatendheid van het eerste watervoerend pakket zal er met een zeer hoog debiet onttrokken dienen te worden. Indicatieve, berekeningen leiden tot de volgende debieten : - ontgraving tot 7 m-mv : 150 muur - ontgraving tot 9 m-mv : 450 muur - ontgraving tot 10 m-mv: 650 m3uur. Een dergelijke bemaling heeft naar verwachting grote effecten op de omge- ving (met name zettingen). Bovendien zullen grote kosten gemoeid zijn met het zuiveren en lozen van het opgepompte sterk verontreinigde water. Het laatste wordt bemoeilijkt doordat in verband met de beperkte opnamecapa- citeit van de riolering voor lozing van grote hoeveelheden bemalingswater naar het oppervlaktewater moet worden uitgeweken en er dan een vergaande behandeling van het bemalingswater noodzakelijk is. 1 2 Í

Ter be erkin van de effecten van de bemalin kan edacht worden aa n P g g g een retourbemaling (infiltratie). Naast de hoge kosten voor het zuiveren en terugbrengen van het water treedt naar verwachting een verdere verspreiding van de grondwaterverontreiniging in het eerste watervoerende pakket op. De omvang van deze grondwaterverontreiniging is namelijk dusdani g uitgestrekt dat infiltratie van water binnen deze verspreidingsvlek moet geschieden. Het gevolg is dan dat een naar buiten gerichte grondwaterstroming optreedt. Om bovenstaande redenen wordt een retourbemaling daar- om niet wenselijk geacht. Een spanningsbemaling kan achterwege blijven door het aanbrengen van een onderafdichting (horizontale isolatie) of door het aanbrengen van een slecht doorlatende wandconstructie tot in de tweede scheidende laag vanaf circa 30 m -mv. (verticale isolatie) : - onderafdichting kan geschieden door middel van het injecteren van een verhardende injectievloeistof. Chemische injectie is echter zeer duur. Aangezien deze laag tijdens de ontgraving de waterdruk van het eerst e watervoerende pakket moet compenseren, zal de dikte toenemen tot circa 5 à 6 m. De kosten bedragen dan globaal 5 à 6 miljoen gulde n - het drooghouden van de put kan derhalve beter worden uitgevoerd door het aanbrengen van een slechtdoorlatende wand tot in de tweede schei- dende laag; kosten van het aanbrengen van deze wand bedragen globaal 1,5 miljoen gulden. Resumerend kunnen voor ontgraving in den droge als nadelen worden genoemd : - onzekere technische haalbaarheid (weinig praktijkervaring) - hoge kosten van wandconstructies. Als voordeel van de methode geldt dat de ontgravingsgrenzen nauwkeurig kunnen worden vastgesteld. Ontgraven in den natte De kosten voor wandconstructies kunnen sterk worden gereduceerd door de ontgraving in den natte uit te voeren. Bij een ontgraving die op deze wijze wordt uitgevoerd wordt de bouwput niet ontwaterd. De grond wordt gebag- gerd, ontwaterd en afgevoerd. Randvoorwaarde voor deze methode is dat rivierwater niet in contact mag treden met verontreinigd grondwater. Bij een ontgraving in den natte wordt gebruik gemaakt van een damwandkuip. In fase 3 zal nader worden ingegaan of de wanden van de damwandkuip op elkaar dienen te worden afgestemd. De kosten voor damwandconstructies benodigd voor de diepe ontgraving worden vooralsnog ingeschat op 2,3 miljoen gulden. De uitkomende verontreinigde grond moet voor afvoer worden ontwaterd in een ontwateringsdepot. Dit depot kan op het terrein worden aangelegd. I 13,

i Deze methode heeft enkele nadelen :, - er kan stankoverlast optrede n - de ontgravingsgrenzen zijn niet exact vast te stellen - tijdens de werkzaamheden raakt het water in de put gemengd me t (sterk) verontreinigd slib; bij aanvulling van de put bestaat de mogelijkheid dat het (schoon) aanvulmateriaal verontreinigd raakt - eactra kosten in verband met de aanleg van een ontwateringsdepot De voordelen van deze methode zijn : - er is geen gevaar voor het opbarsten van de deklaag - de damwanden van de kuip worden dubbelzijdig belast en kunnen dus goedkoper worden uitgevoerd (verschil circa 3 miljoen gulden) - er vindt slechts een beperkte grondwateronttrekking plaats (open bemaling). 5.2.2 In-situ technieken In-situ technieken zijn die technieken waarbij de verontreiniging verwijderd wordt zonder dat er grondverzet plaatsvindt. Twee voorwaarden voor het toepassen van deze technieken zijn : - een redelijke doorlatendheid en homogeniteit van de bodem - laag adsorbtievermogen enof hoge microbiologisch aftreekbaarheid van verontreinigende stoffen. De bodemverontreiniging ap het terrein komt op basis van bovenstaande niet in aanmerking voor in-situ reiniging: de bodem is heterogeen opgebouwd en de verontreinigende stoffen (met name PAK) zijn naar verwachting te sterk gebonden aan het korrelskelet. Bovendien zijn PAK-verontreinigingen niet of nauwelijks microbiologisch afbreekbaar. 5.2.3 Grondwateronttrekking De verontreinigingen in het freatische en diepe grondwater kunnen worden verwijderd door middel van grondwateronttrekkingen. Als onttrekkingsmid- delen kunnen worden ingezet horizontale en verticale drainage en putten met onderwaterpompen (deepwell-bemaling). De onttrekkingsmiddelen moeten worden geplaatst in de bron en zonodig aan het front van verontrei- nigingsvlekken. Randvoorwaarden zijn: - de lozingscapaciteit van de riolerin g - capaciteit van een waterreinigingssínstallatie - het voorkomen van ontoelaatbare zettingen. De duur van een grondwatersanering is ondermeer afhankelijk van de om-, vang van de grondwaterverontreiniging, de mobiliteit van verontreinigend e stoffen en de doorlatendheid van de bodem., 14

-- - -- - -. - -, Volledi e verwiderin van de ondwaterverontreini uit de deklaa g J g gr g g,, (voornamelijk kleiveen) is naar verwachting niet mogelijk vanwege de lage doorlatendheid en het hoge adsorptievermogen van het kleíveenpakket. Indien wordt besloten tot algehele ontgraving zal het grootste deel van de freatische en diepe grondwaterverontreiniging mee worden vergraven. De sanering van de resterende grondwaterverontreiniging zal na verloop van tijd niet meer rendabel zijn ; een verbetering van de kwaliteit is niet meer waarneembaar, terwijl de exploitatiekosten doorgaan. Afhankelijk van het bereikte resultaat, kan worden overgegaan op intermitterend pompen of op isolatie danwel monitoring van de restverontreiniging. 5.2.4 Conclusie Verwijdering van de grondverontreiniging is mogelijk door middel van ontgraving. De ontgraving kan zowel in den droge als ín den natte worden uitgevoerd. In-situ technieken komen niet in aanmerking voor deze bodemsanering. Volledige verwijdering van de grondwaterverontreiniging uit de kleiveenlaag is niet of nauwelijks mogelijk. Dit zou kunnen worden ondervangen door isolatie danwel monitoring 5.3 Isolatietechnieken 5.3.1 Algemeen Onder isolatie wordt verstaan horizontale en verticale afscherming doo r middel van verhardingen, wanden, schermen of folies, eventueel gecombi- neerd met een grondwateronttrekking ter voorkoming van ongewenste verspreiding van verontreiniging. Isolatie kan zowel civieltechnisch, geohydrologisch als fysischchemisch worden uitgevoerd. Uitvoering van een isolatievariant kan vergaande gebruiksbeperkingen met zich mee brengen. Hierbij is eeuwigdurende nazorg noodzakelijk teneínde het saneringsresultaat in stand te houden. Isolatie van een grond- en freati- sche grondwaterverontreinigíng dient zowél verticaal als horizontaal (onderen bovenafdichting) te worden uitgevoerd. 5.3.2 Verticale isolatie van grond- en freatische grondwaterverontreinigin g Op dit moment vindt verspreiding van verontreiniging via het freatisch ; grondwater plaats aan de oost, zuid en westzijde van de locatie. De i verspreiding vindt hoofdzakelijk plaats door een sterk in dikte variërend e watervoerende zandlaag aan de bovenzijde van de deklaag en via tussen-, zandlagen. 15

Uitvoering van de isolatie door middel van grondwateronttrekking zal me t name in de tussenzandlagen moeilijk uítvoerbaar zijn vanwege de wisselende dikte van deze zandlaag en het al dan niet afwezig zijn van deze zandlaag. Verticale isolatie van de grond- en freatische grondwaterverontreiniging kan worden uitgevoerd door middel van het plaatsen van verticale wandconstructies rond de locatie tot in het basisveen. Hiervoor komen in aanmer- king: amwándén hóu f staal), folieschermen of bentonietschermen. Voor het aanbrengen van een dergelijke afdichting is het noodzakelijk dat nagenoeg geen puin in de bodem aanwezig is, met name voor folieschermen. De keuze van het type wandconstructie zal worden gemaakt in het saneringsonderzoek derde fase. 5.3.3 Verticale isolatie van diepe grondwaterverontreiniging Verticale isolatie van de grondwaterverontreiniging in het eerste watervoerende pakket kan zowel civieltechnisch als geohydrologisch worden uitgevoerd. Civieltechnische isolati e Civieltechnísche isolatie wordt in deze situatie, mede in verband met de zeer grote omvang en daarmee gepaard gaande complexe technische uit- voerbaarheid en zeer hoge kosten niet als relevant beschouwd.. Geohydrologische isolatie. Geohydrologische isolatie van de diepe grondwaterverontreiniging lijkt zowel technisch als fínancieel meer relent. Geohydrologische isolatie van de diepe grondwaterverontreiniging zal in beginsel tientallen jaren in stand moeten worden gehouden, omdat nauwelijks sprake is van een sanerende werking. De grootte van de onttrekkingsdebieten is sterk afhankelijk van de omvang van de verontreiniging (horizontaal en verticaal) en de doorlatendheid van de ondergrond. Volgens een eerste berekening zal een pompdebiet van 25 à 35 m3uur noodzakelijk zijn voor geohydrologische isolatie van de verontreiniging. Dit is een relatief groot debiet voor geohydrologische isolatie. Bovendien zal het saneringsrendement laag zijn, omdat de grondwateronttrek- kingen gericht zijn op het tegengaan van verspreiding van de verontreiniging en daardoor het verontreinigingsgebied in geringe mate wordt doorgespoeld. De pompstrategie kan derhalve beter gerícht zijn op het saneren van de verontreiniging waarvoor vergelijkbare debieten noodzakelijk zijn. Geohydrologische isolatie van de diepe grondwaterverontreiniging lijkt gezie n bovenstaande derhalve niet relevnt. G. Voor kleine deelgebieden kan geohydrologísche isolatie nog wel worden toegepast. Zo kan bij onvolledige verwijdering van de verontreinigingsbron op het NAF-terrein de restverontreiniging worden geïsoleerd., 16

I 5.3.4 Bovenafdichting, Ter horizontale isolatie van de grondverontreiniging kan een horizontale afdichting (asfalt, beton, folie) enof een leeflaagconstructie worden toegepast. Onder een leeflaag wordt verstaan een afdekkingslaag van zodanig e dikte en samenstelling dat direct contact met de verontreinigende stoffen wordt tegengegaan zonder dat afbreuk wordt gedaan aan de gebruikseisen van de onderzoekslocatie. De keuze tussen een afdichting- en of leeflaagconstructie is mede afhankelijk van de invulling van het terrein. Bij een (minimum) isolatievariant van het terrein zal de verharding waterdicht moeten zijn; percolatie door verontreinigde grond boven de grondwa- terspiegel wordt hiermee voorkomen. Híerdoor kan geen nalevering naar het grondwater plaatsvinden. Voorts moeten de nutsleidingen en huisaansluitingen in schone grond worden gelegd. Hiervoor dienen zogenaamde kabel en leidingstraten te worden aangelegd. 5.3.5 Onderafdichting De aanwezi e klei veenlaa draa zor voor een zekere mate van afdichg g g ting. Op het noordoostelijk terreindeel is deze kleiveenlaag niet volledig ontwikkeld en is de bodemverontreiniging tot in het eerste watervoerende pakket doorgedrongen. Het aanbrengen van een afdichting aan de onderzijde van het freatisch pakket wordt gezien de onzekerheid van de mate van afdichting en de kosten niet relevant geacht voor de locatie. Bovendien zijn chemische injectiesystemen nog niet operationeelbedrijfszeker. Maatregelen ter voorkoming van verspreiding van verontreinigd grondwater uit he t, freatisch pakket zullen worden uitgevoerd in combinatie met een isolatievariant voor het eerste watervoerend pakket. S.3.6 Conclusie Verticale isolatie van de grond- en freatische grondwaterverontreiniging ís (civiel)technisch uitvoerbaar. Dit geldt ook voor afdichting aan de bovenzijde. Isolatie van de freatische grondwaterverontreiniging aan de onderzijde wordt uitgevoerd in combinatie met.isolatie van de grondwaterverontreiniging in het eerste watervoerende pakket en kan worden bewerkstelligd door middel van een grondwateronttrekking (geohydrologische isolatie)., 1 7

- -,..... 6 Verwerking smo g eli Jkheden vr J komende mate- rialen, 6.1 Grond Indien tot ontgraven wordt besloten, zal het verontreinigde bodemmateriaal, (puin en grond) moeten worden verwerkt. Algemeen Het verontreinigde bodemmateriaal moet bij het Service Centrum Grondreiniging (SCG) worden aangemeld. Bij deze melding moeten, via een standaardformulier, alle gegevens worden aangeleverd die van belang zijn voo r het vaststellen van de reinigbaarheid van de grond. Deze gegevens hebben betrekking op : - de grondsoort (korrelgrootteverdeling, organisch stofgehalte, zand-, klei- en lutumpercentage etc.) - aanwezigheid van bodemvreemd materiaal (puin, sintels, kolengruis f koolas, hout etc.) - aard en concentraties aan verontreinigende stoffen. Op basis van de verstrekte gegevens beoordeelt het SCG of de grond, potentieel reinigbaar is. Bij de beoordeling van de reinigbaarheid gaat het SCG ín beginsel uit van het Besluitvormingsmodel verwijdering verontreinigde grond uit de Leidraad Bodembescherming (december 1991)., Besluitvormingsmodel verwijdering verontreinigde gron d In het besluítvormingsmodel wordt onderscheid gemaakt tussen licht en sterk verontreinigde grond. Er is sprake van licht verontreinigde grond, indien de concentraties aan verontreinigende stoffen lager zijn als : - 10 maal de referentiewaarde voor minerale olie en anorganische stoffen (inclusief zware metalen en cyaniden) - 100 maal de referentiewaarde voor de overige verontreinigende stoffen, (inclusief PAK-individueel). Indien de aangetroffen concentraties niet voldoen aan deze waarde is sprake van sterk verontreinigde grond. Voor licht en sterk verontreinigde grond wordt een maximale reinigingsprijs van f 110,00 respectievelijk f 250,00 per ton aangehouden. Indien de reinigingskosten deze grens overschrijden kan de grond nog in aanmerking komen voor : - hergebruik als produkt toepasbaar met restricties - reiniging tot een produkt toepasbaar met restricties, - storten op een gecontroleerde stortplaats. Grondstromen. Tijdens de grondsanering kan de vrijkomende grond op basis van de verontreinigingssituatie en op basis van bovenstaande worden ingedeeld in een zestal categorieën :, 18 I

Licht verontreini de g ond gr, - categorie a: Zandgrond - categorie b: Kleigrond Sterk verontreinigde grond - categorie c: Zandgrond met zware metalen gehaltes B-waarde - categorie d: Zandgrond met zware metalen gehaltes B-waarde - categorie e: Kleígrond met zware metalen gehaltes B-waard e. categorie f: Kleigrond met zware metalen gehaltes B-waarde. De vrijkomende grond bevat licht tot sterk verhoogde concentraties aan PAK Daarnaast zijn in de meeste gevallen nevenverontreinigingen aanwezig zoals vluchtige aromaten, minerale olie of zware metalen. Reinigingstechníeken Grondreiniging is gericht op verwijdering van de aanwezige verontreinigingen, zodat een eindprodukt ontstaat dat (eventueel gedeeltelijk) kan worden hergebruikt. Voor de reiniging van grond zijn een aantal technieken opera-, tioneel: Thennische reinigingstechnieken, Bij thermische reinigingstechnieken worden verontreinigingen door verwarming of verbranding verwijderd. Het reinigingsrendement wordt sterk beinvloed door de concentratie en de grondsamenstelling., Biologische reinigingstechnieken Deze technieken berusten op de afbraak van organische verontreinigingen, door micro-organismen. Om de afbraak te stimuleren kunnen ideale omstandigheden worden gecreëerd (optimaal zuurstofgehalte, temperatuur, vochtgehalte enof toevoeging voedingsstoffen). Nadeel van biologisch e reinigingsmethoden is dat er vrijwel altijd een restconcentratie achterblijft. De mate van afbraak is afhankelijk van de aard en concentratie van af te breken stoffen en de aanwezigheid van toxische stoffen., Fxtractieve reinigingstechnieken Bij extractieve reinigingstechnieken worden aan de grond geabsorbeerde verontreinigingen met behulp van extractiemiddelen overgebracht in de vloeistoffase. Na een goede verménging van het extractiemiddel met d e verontreinigde specie wordt het extractiemiddel weer gescheiden van de grond. Het extractiemiddel wordt gereinigd, waarna het gedeeltelijk kan worden hergebruikt. Het slib wordt gewassen, waardoor de verontreinigingen worden uitgespoeld. Als extractiemiddelen komen (biologische of chemische) zuren of complexvormers in aanmerking., - i 19