Samenvatting Economie H4: werk, werk, werk



Vergelijkbare documenten
Beroepsbevolking: het aantal mensen tussen de 15 en 65 jaar, dat meer dan 12 uur per week wil en kan werken.

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4.1 t/m 4.6

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4

Geboorteoverschot: Bij een geboorteoverschot worden er per jaar meer mensen geboren dan er sterven.

Samenvatting door een scholier 1905 woorden 16 maart keer beoordeeld. Economie Hoofdstuk 4

4,8. Samenvatting door een scholier 1776 woorden 6 december keer beoordeeld

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4, Werk

7,5. Samenvatting door een scholier 1363 woorden 7 februari keer beoordeeld. Lesbrief: Arbeidsmarkt. Hoofdstuk 1: De arbeidsmarkt op

Samenvatting Economie Lesbrief Arbeidsmarkt

6,9. Samenvatting door een scholier 1762 woorden 21 februari keer beoordeeld. Arbeidsmarkt

Indexcijfer productie= indexcijfer werkgelegenheid x indexcijfer arbeidsproductiviteit 100

Samenvatting Economie Arbeidsmarkt

6,7. Begrippenlijst door een scholier 1879 woorden 29 oktober keer beoordeeld

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5, Arbeidsmarkt

Samenvatting Economie Hoofdstuk 4, Werk, werk, werk

Samenvatting Economie Arbeidsmarkt

Samenvatting Economie Lesbrief Arbeidsmarkt

Aanbod van arbeid: aanbod van arbeid is gelijk aan de omvang van de beroepsbevolking.

Samenvatting Economie Arbeidsmarkt Hoofdstuk 1 t/m 5

5,7. Samenvatting door een scholier 1664 woorden 2 januari keer beoordeeld 4.1

4,3. Samenvatting door een scholier 2003 woorden 31 oktober keer beoordeeld

Startkwalificatie Het minimale onderwijsniveau dat volgens de overheid nodig is om en baan te vinden. Het gaat dan om een diploma, havo, vwo of mbo.

Arbeidsmarkt: begrippenlijst

8,2. Samenvatting door een scholier 1686 woorden 10 februari keer beoordeeld

Samenvatting Economie Arbeidsmarkt hoofdstuk 1,2,3,4,5

Samenvatting Economie Lesbrief arbeidsmarkt

Samenvatting Economie Gehele boekje 'Arbeidsmarkt'

Produceren is het voortbrengen van goederen en diensten met behulp van productiefactoren van overheid en bedrijven

1)Waaruit bestaat de vraag op de Werkenden en arbeidsmarkt? (openstaande)vacatures. 2)Noem een ander woord voor Werkenden werkgelegenheid.

aanbod van arbeid: alle mensen tussen de 15 en de 65 die willen, kunnen en mogen werken. (werknemers, zelfstandigen en werklozen)

Samenvatting Economie Lesbrief werk H1 t/m 6

5.2 Wie is er werkloos?

5.1 Wie is er werkloos?

Economie Pincode klas 4 vmbo-gt 6 e editie Samenvatting Hoofdstuk 4: Aan het werk! Exameneenheid: Arbeid en productie

4.1 De collectieve arbeidsovereenkomst

Samenvatting Economie Werk hoofstuk 1 t/m 3

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1 t/m 5 Arbeidsmarkt

keer beoordeeld 12 februari 2015

1)Waaruit bestaat de vraag op de Werkenden en (openstaande)vacatures. arbeidsmarkt? Werkenden 2)Noem een ander woord voor

Werken of vrije tijd?

Samenvatting Economie Hoofdstuk 5+6

> betaald > formele sector: wit > informele sector: zwart > onbetaald > informele sector

Samenvatting Economie Arbeidsmarkt

5,7. Samenvatting door een scholier 1259 woorden 5 april keer beoordeeld. Economie hoofdstuk 1 van module 1

Samenvatting Economie Module 1

Samenvatting Economie Lesbrief Arbeidsmarkt

Economie Pincode klas 3 vmbo-gt 6 e editie Samenvatting Hoofdstuk 5: Aan de slag! Exameneenheid: Arbeid en productie

Samenvatting Economie Arbeidsmarkt & inkomen

Samenvatting Economie Boek 1

Samenvatting Economie Arbeidsmarkt

7,2. Samenvatting door een scholier 1510 woorden 30 maart keer beoordeeld

7,9. Samenvatting door een scholier 1248 woorden 29 september keer beoordeeld. Economie Samenvatting; de arbeidsmarkt

Examen HAVO. Economie 1

Samenvatting Economie Werk

De beroepsbevolking bestaat uit werkende (zelfstandigen en werknemers) en werkelozen. aantal inactieven i/a-ratio = - x 100 aantal actieven

Begrippenlijst H3 Markten I: De arbeidsovereenkomst

Arbeid = arbeiders = mensen

Samenvatting Economie H1+H2 (Arbeid)

Totale bevolking. Jonger dan 15 jaar 15 tot 65 (= beroepsgeschikte 65+-ers bevolking of potentiële beroepsbevolking) (= aanbod van arbeid)

Samenvatting Werk & Werkloosheid

Loonstarheid: lonen staan minimaal een jaar vastà vertraging à overschotten of tekorten niet meteen weggewerktà gevolg:

indexcijfers geven de verhouding weer tussen de omvang van een grootheid in een bepaalde periode en de op 100 gestelde omvang

arbeidsparticipatiegraad: de participatiegraad geeft aan welk percentage van de potentiële beroepsbevolking deelneemt aan het

Samenvatting Economie Hoofdstuk H 4, 5, 6

Economie. Arbeidsmarkt. Domein markt en domein goede tijden, slechte tijden

Economie VWO 2011/2012.

Samenvatting Economie Hoofdstuk 1, 2 en 4

Bij produceren gaat echt om alle activiteiten die gericht zijn op het maken van producten of het verrichten van diensten.

2 keer beoordeeld 12 februari 2015

2.1 De keuze tussen werk en vrije tijd

Samenvatting door een scholier 1310 woorden 17 februari keer beoordeeld

Eindexamen economie 1-2 havo 2006-II

Eindexamen vwo economie 2014-I

Profielwerkstuk Economie Werkloosheid

Praktische opdracht Economie Werkloosheid

Wat kun je verwachten?

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Werkgelegenheid commerciële sector daalt. Minder banen in industrie en zakelijke dienstverlening

Consumptiemaatschappij: -> arbeiders blijven werken ook al hebben ze hun eerste levensbehoeften bevredigd

Het deelnemingspercentage of bruto participatiegraad wordt als volgt berekend:

Antwoorden Economie H1; Productie en Productiefactoren (Present)

ANTWOORDEN HOOFDSTUK 5

Economie hoofdstuk 1:

Groei of krimp? bij Pincode 5e ed. 4GT Hoofdstuk 7 en 4K Hoofdstuk 5 aanvullend lesmateriaal n.a.v. vernieuwde syllabus EC/K/5A: 2

Economische effecten van een verlaging van de administratieve lasten

Centraal Bureau voor de Statistiek. Persbericht. Aantal banen in Nederland daalt. Banenverlies bedrijfsleven loopt steeds sterker op

HOOFDSTUK 2 THEORIE EN PRAKTIJK

Kwartaaloverzicht arbeidsmarkt 2005/2

Arbeidsmarkt Vraag naar arbeid Werkgelegenheid Aanbod van arbeid: b Marktmechanisme Loonkosten per product

Te weinig verschil Verschil tussen de hoogte van uitkeringen en loon is belangrijk. Het moet de moeite waard zijn om te gaan werken.

Domein GTST havo. 1) Gezinnen, bedrijven, overheid en buitenland; of anders geformuleerd: (C + I + O + E M)

Samenvatting Management & Organisatie Hoofdstuk 2, 3, 8

voorbeeldhoofdstuk havo economie

Eindexamen economie havo II

Rollenspel centraal akkoord (2x)

arbeid inspanning van lichamelijke en/of geestelijke krachten om iets tot stand te brengen => werk

3.2 De omvang van de werkgelegenheid

Eindexamen economie vwo I

Samenvatting door een scholier 2065 woorden 18 juli keer beoordeeld. Hoofdstuk 1

Transcriptie:

Samenvatting Economie H4: werk, werk, werk Beroepsbevolking = het aantal mensen tussen 15 en 65 jaar, dat meer dan 12 uur per week wil en kan werken. De beroepsbevolking kan veranderen door: 1 de omvang en samenstelling van de bevolking (denk aan: geboorte- of migratieoverschot) 2 de wetgeving (denk aan: leerplicht, vrijwillige vervroegde uittreding (VUT), flexibele pensionering) 3 de maatschappelijke opvattingen (denk aan: arbeidsparticipatie vrouwen, langer onderwijs) 4 de organisatie van het arbeidsproces (denk aan: kinderopvang, deeltijdwerk, flexibele werktijden, aangepaste werkplekken) De vraag naar arbeid bepaalt de omvang en de samenstelling van de werkgelegenheid. De vraag naar arbeid wordt bepaald door: conjuncturele factoren (vraagfactoren): de effectieve vraag = het totaal van de bestedingen structurele factoren (aanbodfactoren): de arbeids- of loonkosten per werknemer: gevolgen als ze hoog zijn: ondernemingen maken de productie kapitaalintensief of verplaatsen het productieproces naar lagelonenlanden. gevolgen als ze laag zijn: de koopkracht van werknemers is laag en ze kunnen dus minder besteden de arbeidsproductiviteit: stijging arbeidsproductiviteit: korte termijn: daling van vraag lange termijn: stijging van vraag mogelijk, door verbeterde concurentiepositie de arbeids- of loonkosten per product: afhankelijk van de loonkosten en arbeidsproductiviteit de arbeidstijd: door arbeidsduurverkorting (ADV) neemt de arbeidsproductiviteit af en stijgt de vraag naar arbeid, maar bij gelijk of hoger loon van de werknemer (dit is vaak zo) stijgen de arbeidskosten per product en daalt de vraag naar arbeid de bedrijfstijd: bij verlenging bedrijfstijd kapitaalkosten per product doordat er minder machines nodig zijn, zo stijgt de vraag naar arbeid op lange termijn door verbeterde concurrentiepositie. Ook kan het aantal machines gelijk blijven, waardoor er meer arbeiders nodig zijn en de productie groter wordt. Het CBS verdeelt ondernemingen over de volgende vier economische sectoren: 1 Primaire sector: landbouw, visserij en bosbouw 2 Secundaire sector: industrie, bouwnijverheid, delfstoffenwinning en energiebedrijven 3 Tertiaire sector: commerciële dienstverlenende ondernemingen 4 Quartaire sector: niet-commerciële dienstverlenende instellingen: de rijksoverheid, de sociale-verzekeringeninstellingen, instellingen die grotendeels door de overheid betaald worden (scholen, bibliotheken, ziekenhuizen, publieke omroepen) De vier economische sectoren zijn ook in twee groepen in te delen: - de marktsector: de primaire, secundaire en tertiaire sector - de collectieve sector: grotendeels gelijk aan de quartaire sector

De toegevoegde waarde in de dienstverlening (tertiaire en quartaire sector) is in de loop der jaren veel meer gestegen dan in de overige sectoren, oorzaken: - de primaire sector kun je niet onbeperkt uitbreiden; - de secundaire sector ondervindt veel concurrentie van buitenlandse ondernemingen; - de stijging van het gezinsinkomen gaat de laatste jaren vooral naar de tertiaire sector, bedrijven maken steeds vaker gebruik van dienstverlening; - in de quartaire sector nam de overheid steeds meer taken op zich, het stelsel van sociale zekerheid werd bovendien steeds verder uitgebreid. Door mechanisatie (meer kapitaalgoederen gaan gebruiken) en automatisering (arbeid vervangen door kapitaal) zijn de primaire en secundaire sector kapitaalintensiever geworden en zijn er veel minder arbeidskrachten nodig. De dienstensector daarentegen is arbeidsintensief, omdat arbeid daar moeilijk kan worden vervangen door kapitaal. Het aantal arbeidskrachten is dus sterk toegenomen om meer te kunnen produceren. De omvang van de werkgelegenheid en de werkloosheid kan gemeten worden in personen en in arbeidsjaren. Een arbeidsjaar = het aantal uren dat iemand met een volledige baan gedurende één jaar werkt. Vaak is dat zo n 1720 uur. Twee mensen kunnen dus één arbeidsjaar delen door beiden 860 uur te werken. De werkgelegenheid (of werkloosheid) uitgedrukt in arbeidsjaren is altijd lager dan de werkgelegenheid (of werkloosheid) uitgedrukt in personen. Het verschil tussen het aantal arbeidsjaren en het aantal werknemers wordt veroorzaakt door: - deeltijdbanen: je hebt dan een vast contract en je werkt op vaste tijden. - flexibel werken: je hebt een tijdelijk contract of je bent oproepkracht of uitzendkracht. De werkgelegenheid kan worden verdeeld in: werknemers in loondienst en zelfstandigen. De werkgelegenheid is gelijk aan de vraag naar arbeid. Werkloosheid is het verschil tussen de vraag naar arbeid en het aanbod van arbeid. Om het officiële werkloosheidscijfer vast te stellen, wordt de volgende definitie gebruikt: Geregistreerde werkloosheid = het totaal aantal mensen zonder werk (of met werk van minder dan 12 uur per week dat bij een arbeidsbureau is ingeschreven als werkzoekende en direct beschikbaar is voor een baan van minstens 12 uur per week. De werkloosheid wordt tegenwoordig op 2 manieren gemeten: - de geregistreerde werklozen bij de arbeidsbureaus worden bij elkaar opgeteld, dit is: het Bemiddelingsbestand Zonder Baan (BZB); - het CBS bepaalt de werkloosheid via de uitkomst van de Enquête Beroepsbevolking (EBB) Het EBB-cijfer is een stuk lager dan het BZB-cijfer, dit komt omdat een aantal werklozen zich niet laat uitschrijven bij het arbeidsbureau als ze een baan hebben gevonden. Verborgen werkloosheid = het aantal mensen die wel betaald werk willen verrichten, maar zich niet hebben laten registreren bij een arbeidsbureau. Dit zijn vooral: - huisvrouwen, die wel werk willen, maar niet geregistreerd staan; - jongeren, die wel werk willen, maar doorstuderen om de kans op werk te vergroten; - WAO-ers, die best bepaalde werkzaamheden kunnen en willen doen. Als de economie aantrekt en de werkgelegenheid stijgt, bieden veel verborgen werklozen zich op de arbeidsmarkt aan. Dit is het aanmoedigings- of aanzuigeffect.

Het gevolg is dat de officiële werkloosheid (bijna) niet daalt of soms zelfs stijgt. Afname van de werkgelegenheid kan een ontmoedigingseffect hebben. De officiële werkloosheid neemt dan nauwelijks toe, omdat verborgen werklozen zich niet meer aanbieden. Verborgen werkgelegenheid bestaat uit: - zwartwerkers, deze werken officieel niet, maar in werkelijkheid wel. Ze werken in de informele sector. - openstaande banen (vacatures), iemand wordt gezocht voor een bepaalde functie, de vacature kan bewust worden opengelaten, omdat er geen geld of geen goede kandidaat is. Gevolgen werkloosheid: - daling koopkracht; - sociaal isolement. Oorzaak conjunctuurwerkloosheid: als de bestedingen dalen, brengen ondernemingen minder producten voort en is er minder personeel nodig. Als daardoor de vraag naar arbeid lager is dan het aanbod van arbeid, is er sprake van conjunctuurwerkloosheid, dit is algemene werkloosheid. Maatregelen tegen conjunctuurwerkloosheid: - hogere investeringen van bedrijfsleven en overheid; - de consumptie verhogen; - de overheidsuit gaven verhogen; - de export verhogen. Oorzaken structuurwerkloosheid (werkloosheid in de productiestructuur): Verslechtering van de internationale concurrentiepositie. Lage scholingsgraad: lage arbeidsproductiviteit, maar ook minder innovatie. Arbeids(on)geschiktheid: in de jaren 70 en 80 konden veel werknemers een WAOuitkering (Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering) krijgen, omdat ze overbodig waren, sinds 1992 kan dit niet meer en die mensen verloren (gedeeltelijk) hun uitkering en raakten werkloos. Minder WAO-uitkering betekent lagere premies, hierdoor kunnen producten van bedrijven goedkoper worden, verbeterd de concurrentiepositie en kan het aantal werklozen dalen. Geringe (arbeids)mobiliteit en slechte arbeidsbemiddeling: werknemers willen niet verhuizen om een (betere) baan te krijgen of willen niet veranderen van baan of beroep als ze er weinig op vooruit gaan, men komt dus niet op de juiste plaats terecht en men kan dan werkloos raken, de geringe mobiliteit kan ook een gevolg zijn van slechte arbeidsbemiddeling door arbeidsbureau s. Frictiewerkloosheid: om een nieuwe baan te vinden is tijd nodig, de eerste drie maanden zonder baan ben je frictiewerkloos, dit veroorzaakt een deel v/d structuurwerkloosheid. Seizoenswerkloosheid: vooral in de wintermaanden, het CBS corrigeert het werkloosheidscijfer hierop, maar ze behoren wel tot de structuurwerklozen. Bij de productie in een land doen zich besluitvormingsvraagstukken voor, deze gaan over de allocatie (aanwending) van productiefactoren. Het gaat hierbij o.a. over de volgende vraagstukken: Wat wordt geproduceerd? (hoeveel en welke goederen?) Hoe wordt geproduceerd? (kapitaal- of arbeidsintensief?) Waar wordt geproduceerd? (nationaal of internationaal?) Hoeveel wordt geproduceerd? (hoeveel kan er geproduceerd worden?)

Wie produceert? (het bedrijfsleven of de overheid? individuele of collectieve goederen?) Voor wie wordt geproduceerd? (halffabrikaten of eindproducten?) Economische blokvorming is een internationale dimensie om allocatieproblemen op te lossen. De organisatie van de besluitvorming kan op 2 manieren gebeuren, namelijk via: Het marktmechanisme: Gedecentraliseerde besluitvorming, door de ondernemingen en de gezinnen/afnemers. Vraag en aanbod bepalen de prijs van een product. Het aantal eenheden product dat wordt voortgebracht hangt af van de prijsverhoudingen. De benodigde en de hoeveelheid productiefactoren hangt af van de productie. Arbeid wordt vaak vervangen door kapitaal: substitutie. Maar ze vullen elkaar wel aan: ze zijn complementair. Het budgetmechanisme heeft een gecentraliseerde besluitvorming, het is onderverdeeld in: Het bureaucratisch budgetmechanisme: de productieomvang van goederen en diensten wordt van bovenaf opgelegd. (bijv.: planeconomieën Oost-Europa of ondernemingen). Het democratisch budgetmechanisme: het budgetplan wordt democratisch vastgesteld. In Nederland gebeurt dat als de Staat de Rijksbegroting (het budgetplan voor het komende jaar) opstelt. De volksvertegenwoordiging moet de Rijksbegroting goedkeuren. Machtsverhoudingen sturen het democratisch budgetmechanisme. Nadelen van het marktmechanisme: Gebrek aan collectieve goederen: deze zijn niet in aparte eenheden te leveren (bijv. justitie, openbaar bestuur, defensie, politie en brandweer). De overheid moet ze leveren, want er kan niet rechtstreeks voor betaald worden. Ze zijn ook voor iedereen, je kan er niet van worden uitgesloten van het gebruik ervan. Het marktmechanisme kan ze niet leveren. Milieuvervuiling: milieumaatregelen kostten geld, ze zullen dus niet door het marktmechanisme genomen worden. Starre markten/prijzen: door een economische machtspositie kunnen bedrijven de prijs van een product zelf bepalen, hierdoor krijg je prijsstarheid. Het marktmechanisme kan deze machtsposities niet doorbreken. De varkenscyclus: de schoksgewijze aanpassing van het aanbod aan de vraag (vooral bij de landbouw). Individuele onzekerheid: het komen en gaan van bedrijven brengt individuele onzekerheid voor de werknemers mee, dit komt door de dynamische omgeving. Sociale onrechtvaardigheid: grote inkomensverschillen. Nadelen van het budgetmechanisme: Complexiteit: samenhangende beslissingen moeten vanuit één plaats genomen worden. Starheid (bureaucratisch budgetmechanisme) en lange tijd die besluitvorming vergt (democratisch budgetmechanisme) Het ontbreken van doelmatigheidsprikkels: fouten worden niet (meteen) afgestraft. Individuele onvrijheid: je bent afhankelijk van allerlei overheidsbeslissingen. In het vroegere Oost-Europa waren de nadelen duidelijk te merken: (bijna) geen werkloosheid, maar lage lonen en lage arbeidsproductiviteit. De gemengde economische orde in Nederland combineert het marktmechanisme en het budgetmechanisme: Er bestaat consumenten- en producentenvrijheid, maar er zijn randvoorwaarden:

Voorschriften voor milieu en veiligheid; Maatregelen tegen bedrijven die te veel macht op de markt hebben; Verzachting van nadelige gevolgen van het marktproces, bijv. met sociale uitkeringen. Het bureaucratische budgetmechanisme regeert in bedrijven, maar in middelgrote en grote bedrijven is een ondernemingsraad (OR) verplicht, waarin vertegenwoordigers van werknemers zitten. Nederland is een overlegeconomie. Dit blijkt uit de OR s en allerlei overleg- en adviesorganen rondom de centrale overheid. De overheid heeft een aantal belangrijke adviesorganen: De Sociaal-Economische Raad (SER): hierin zitten 11 vertegenwoordigers van de werknemersorganisaties, 11 van de werkgeversorganisaties en 11 kroonleden (onafhankelijke deskundigen die door de regering zijn benoemd). Voor belangrijke beslissingen kan de overheid de SER om advies vragen. Het Centraal Planbureau (CPB): geeft prognoses over te verwachten economische ontwikkelingen. Iedereen mag de prognoses gebruiken, dus niet alleen de overheid. Het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS): verzamelt gegevens over de ontwikkeling van de Nederlandse economie in de afgelopen jaren. De overheid gebruikt de gegevens voor het economische beleid. De individuele arbeidsovereenkomst = de arbeidsovereenkomst die je tekent met je werkgever als je een baan aanneemt. Hierin staat bijv. het aantal uur dat je werkt, de werktijden, de werkzaamheden en de loonshoogte. De overeenkomst moet passen binnen de algemene arbeidsvoorwaarden, die staan in de CAO voor de bedrijfstak. De collectieve arbeidsovereenkomst (CAO): wordt afgesloten door de vakbonden en de werkgeversorganisatie binnen één bedrijfstak. CAO-onderhandelingen kunnen lang duren, vanwege de tegenstrijdige belangen van beide groepen. De vakbonden uitten tijdens onderhandelingen vaak dreigementen, zoals stakingen. Veel vakbonden zijn aangesloten bij overkoepelende vakcentrales als de Federatie Nederlandse Vakbeweging (FNV) en het Christelijk Nationaal Vakverbond (CNV). Veel werkgeversorganisaties zijn aangesloten bij een werkgeverscentrale, zoals het Verbond van Nederlandse Ondernemingen Nationaal Christelijk Werkgeversverbond (VNO-NCW) en de Koninklijke Vereniging MKB Nederland. In CAO s staan: Primaire arbeidsvoorwaarden: Hoogte vakantiegeld; Toeslagen voor overwerk/onregelmatige werktijden; Winstdelingsregelingen; De werknemers delen mee in de winst die de onderneming behaald heeft. Als dit een deel van het loon is dan zijn de voordelen: hogere lonen voor werknemers alleen als het geld er is, minder ontslagen vanwege hoge lonen, meer betrokkenheid bij het bedrijf. Dit kan allemaal in de vorm van geld, aandelen of aandelenopties. Loonstijgingen, in de vorm van: Prijscompensatie: lonen stijgen gelijk aan de inflatie. Initiële loonstijging: extra loonstijging boven op de prijscompensatie. Incidentele loonstijging: loonstijging voor bepaalde werknemers vanwege promotie of overwerk. Secundaire arbeidsvoorwaarden: Arbeidsduurverkorting (ADV): om extra werkgelegenheid te scheppen (werknemers).

Bedrijfstijdverlenging: om de kapitaalkosten per product te laten dalen (werkgevers). Flexi-arbeid: contract voor een bepaalde periode en/of voor bepaalde werkzaamheden (werkgevers). Met de Wet flexibiliteit en zekerheid worden deze werknemers beschermd. Het in dienst nemen van bepaalde categorieën werklozen: om hoge werkloosheid in bepaalde groepen werkzoekende te verlagen (werknemers). De overheid steunt dit o.a. met de Melkert-banen. Een CAO moet algemeen verbindend worden verklaard door de overheid. Vanaf dan geldt hij voor alle werknemers in de betreffende bedrijfstak. De overheid en de sociale partners overleggen regelmatig met elkaar in de Stichting van de Arbeid (SvdA). Meestal is dit in het voorjaarsoverleg met als richtlijn de Miljoenennota. De Macro-Economische Verkenning (MEV), de prognose van het CPB voor de economische ontwikkeling voor dat jaar, speelt ook een belangrijke rol. Het belangrijkst bij het overleg is het terugdringen van de werkloosheid. Soms levert het overleg een Centraal Akkoord op. De afspraken hierin zijn de richtlijnen voor de CAO-onderhandelingen, deze worden na het overleg in de SvdA gestart. Voordelen van lagere lonen voor de overheid: Ze kan bezuinigen op ambtenarensalarissen, de looneisen van ambtenarenbonden worden vaak afgestemd op die van het bedrijfsleven. Ze kan bezuinigen op sociale uitkeringen, veel van deze zijn een percentage van het laatstverdiende loon. Lagere lonen verbeteren de internationale concurrentiepositie van het Nederlands bedrijfsleven en dus de werkgelegenheid. De overheid hoeft dus minder werkloosheidsuitkeringen te verstrekken. Een nadeel van lagere lonen is dat gezinnen minder te besteden hebben, de conjunctuurwerkloosheid neemt zo toe. Het minimumloon = het loon dat een werknemer op een bepaalde leeftijd minimaal moet krijgen. Werkgeverscentrales willen het minimumloon afschaffen, omdat slecht geschoolde mensen nu teveel verdienen en hun arbeidsproductiviteit te laag is om hen winstgevend in dienst te nemen, maar ook om de loonkosten te drukken willen ze het afschaffen. De werknemerscentrales zijn hier natuurlijk op tegen, zij vinden het minimumloon al laag genoeg. De overheid wil alleen in uitzonderlijke gevallen werken onder het minimumloon toestaan. Ook stimuleert ze werkgevers een werkloze in dienst te nemen die niet meer dan 115% van het minimumloon verdient waarvoor de werkgevers dan een subsidie krijgen. Deze regeling geldt vooral voor nieuwkomers op de arbeidsmarkt. Een bijstandsuitkering is het bestaans- of sociaalminimum. De hoogte ervan is gekoppeld aan het minimumloon: Kostwinners die in hun eentje het inkomen voor een heel gezin moeten verdienen, krijgen een bijstandsuitkering die gelijk is aan 100% van het minimumloon; Alleenstaande ouders krijgen een bijstandsuitkering die gelijk is aan 90% van het minimumloon; Alleenstaande niet-ouders ontvangen een bijstandsuitkering die gelijk is aan 70% van het minimumloon. Dit betekent: bijstandsgerechtigden (meestal langdurig werklozen) die 100% van het minimumloon ontvangen, gaan er financieel op achteruit als ze een baan onder het

minimumloon accepteren. Afschaffing van het minimumloon veroorzaakt dus (ook) allerlei problemen met betrekking tot het bestaansminimum. De werkloosheid verschilt sterk per provincie en regio s binnen provincies. Maatregelen van de overheid om de werkloosheid in de verschillende regio s te proberen verminderen: Geografische mobiliteit bevorderen, bijvoorbeeld: Met verhuiskostenregelingen: de verhuiskosten voor als je dichterbij je werk gaat wonen, zijn aftrekbaar voor de inkomstenbelasting; Door de vervoerskosten te verlagen: de kosten voor woon-werkverkeer zijn aftrekbaar van de belasting; Door de infrastructuur te verbeteren. Mobiliteit tussen beroepsgroepen bevorderen: Via om-, her- en bijscholing: de overheid financiert dit via de arbeidsbureau s, studiekosten zijn aftrekbaar van de belasting; Door beloningsverschillen te vergroten: als schaarse en/of heel goede werknemers minder belasting hoeven te betalen, deze beroepen worden dan aantrekkelijker. Mobiliteit tussen niet-werken en werken bevorderen: Het vergroten van het verschil tussen lonen en uitkeringen; Fiscale voordelen, bijvoorbeeld aftrekbare reis- en beroepskosten voor de belasting; Een verlaging van het minimumloon; Arbeidskostensubsidies voor werkgevers, waardoor zij werknemers tegen het minimumloon toch winstgevend kunnen laten werken. Structuurwerkloosheid kan je onderverdelen in: Kwantitatieve werkloosheid: hier is sprake van als de aanwezige werkgelegenheid niet groot genoeg is om aan de vraag naar arbeidsplaatsen te voldoen. Het is vaak een gevolg van verslechterde concurrentiepositie. Dit wordt vaak veroorzaakt door een achterblijvende stijging van de arbeidsproductiviteit bij de loonkosten. Ook innovatie, flexibiliteit en kapitaalkosten spelen een rol. Kwalitatieve werkloosheid: hier is sprake van als uit het aantal werklozen onvoldoende geschikte mensen kunnen worden aangetrokken om de vacatures op te vullen. Dit kan het gevolg zijn van slechte scholing of door een te kleine geografische mobiliteit. Kwantitatieve structuurwerkloosheid kan bestreden worden door: Stimulering van innovatie: procesinnovatie verbeterd de concurrentiepositie, productinnovatie breidt de productie uit. ADV, VUT en deeltijdbanen: hierdoor kan de bestaande werkgelegenheid over meer mensen worden verdeeld. Verlenging van de bedrijfstijd: daling kapitaalkosten per eenheid product. Beheersing/verlaging van de (arbeids)kosten: bijv. afschaffing minimumloon. Kwalitatieve structuurwerkloosheid kan bestreden worden door: Om-, her- en bijscholing: om mensen geschikt te maken voor bepaalde banen. Verhuispremies en reiskostenvergoeding: vergroting mobiliteit werknemers. Loonsubsidie: ondernemingen nemen bepaalde categorieën werkzoekende toch aan. Quotering: een bedrijf of bedrijfstak belooft een bepaald aantal mensen in dienst te nemen uit bepaalde categorieën werkzoekenden. Seizoenswerkloosheid kan bestreden worden door: De bedrijfsleiding kan productieprocessen ontwikkelen die ook in de wintermaanden doorgaan, zoals klimaatinvesteringen in de glastuinbouw. Frictiewerkloosheid kan bestreden worden door:

Betere voorlichting voor werkzoekenden. Betere arbeidsbemiddeling door de arbeidsbureaus. Gevolgen van een tekort aan arbeidskrachten: Forse loonstijgingen. Prijsstijgingen. Loon-prijsspiraal. Maatregelen tegen een tijdelijk tekort aan arbeidskrachten: Werknemers overwerk laten doen. Uitzendkrachten inschakelen. Buitenlandse werknemers aantrekken. Bestedingen verlagen en/of belastingtarieven verhogen door de overheid. Maatregelen tegen een tijdelijk tekort aan arbeidskrachten: Arbeidsbesparende innovatie. Flexibele pensionering (mensen mogen na hun 65 doorwerken). Kinderopvang. Deeltijdwerk (om mensen aan het werk te krijgen, die anders niet zouden werken). Immigratie.