AANBEVELINGEN ten aanzien van de schikking ter zitting in Wwz-zaken (en pro forma ontbinding) en de proceskostenveroordeling in Wwz-zaken

Vergelijkbare documenten
Aanbeveling schikking en proceskosten Wwz

DE KANTONRECHTER EN DE WWZ: SNEL, PRAKTISCH EN EFFECTIEF?

vonnis in kort geding ex artikel 254 lid 5 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering van de kantonrechter, zitting houdende te Rotterdam,

De kantonrechter en de Wwz snel prak3sch en effec3ef? Ellen W. de Groot Dirk Jan Buijs

ECLI:NL:RBROT:2014:10830

ECLI:NL:RBAMS:2016:6651

Ontbinding, Transitievergoeding telt niet mee voor de maximale uitkering op

Arbeidsrecht Actueel. Hoge Raad geeft (meer) duidelijkheid over ontslag op staande voet onder de Wet werk en zekerheid.

ECLI:NL:RBAMS:2017:3179

ONTSLAG. 1. Inleiding: een nieuw scenario? Mr. P.J. Jansen

Ontslagprocesrecht onder de WWZ. Willem Bouwens

ECLI:NL:RBNNE:2017:1905

Academie voor de Rechtspraktijk Jurisprudentie WWZ. Eugenie Nunes 9 november 2015

Afkortingen Inleiding Opzegging en de UWV-ontslagprocedure Inleiding Toepassingsgebied Procedure bij het UWV 22

ECLI:NL:RBDHA:2015:16283

ECLI:NL:RBNHO:2016:4991

ECLI:NL:RBLIM:2017:7110

GEZAMENLIJKE BEHANDELING VAN EEN ONTBINDINGSVERZOEK EN KORT GEDING: EEN GEZAMENLIJK BELEID ONTBREEKT

ECLI:NL:RBNHO:2013:13257

Actualiteiten Arbeidsrecht. Mr. dr. P. (Pascal) Kruit

ECLI:NL:HR:2018:484. Uitspraak. Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer 17/01642

Ontslagrecht en dossiervorming. Corine Oerlemans 26 november 2013

Conclusie: ECLI:NL:PHR:2017:21, Gevolgd In cassatie op : ECLI:NL:GHSHE:2016:1717, (Gedeeltelijke) vernietiging en zelf afgedaan

Concurrentiebeding - werkgevers

Het Nieuwe Ontslagrecht

Per 2015 mag er geen proeftijd meer worden opgenomen in arbeidsovereenkomsten met een looptijd tot en met zes maanden.

Voorwaardelijke ontbinding onder de Wwz, Ernstig verwijtbaar handelen werkneemster, Geen vergoeding en ontbinding op termijn van vier dagen

ECLI:NL:RBMNE:2016:530

ECLI:NL:RBOBR:2016:1526

Het zwaarwegend belang moet overigens aanwezig zijn bij aangaan van het concurrentiebeding of relatiebeding, maar ook bij einde van het contract.

beschikking RECHTBANK GELDERLAND Team kanton en handelsrecht Zittingsplaats Arnhem

ECLI:NL:RBROT:2017:4009

een bad hair day? De Billijke vergoeding:

SAMENVATTING. het College van Bestuur van C, gevestigd te D, verweerder, hierna te noemen de werkgever gemachtigde: mr. Y.E.M.

afspraken die in het Najaarsoverleg 2008 zijn gemaakt. Volstaan wordt dan ook met hiernaar te verwijzen.

ECLI:NL:RBNHO:2016:9102

INHOUDSOPGAVE. Inleiding /V. Lijst met gebruikte afkortingen / XIII. HOOFDSTUK 1 Achtergronden en hoofdlijnen van de Wwz /1

Concurrentiebeding - werknemers

ECLI:NL:RBMNE:2016:1475 Rechtbank Midden-Nederland Datum uitspraak Datum publicatie Zaaknummer UE VERZ GD/947

ECLI:NL:RBNHO:2014:8414

Nieuwsbrief Wet Werk en Zekerheid

Nieuw Arbeidsrecht Hoe zit het nu en hoe gaat het worden?

ECLI:NL:RBOVE:2016:5284

EJEA ECLI:NL:RBROT:2016:1185 Rechtbank Rotterdam Datum uitspraak Datum publicatie ZaaknummerKTN _

Ontslag wegens disfunctioneren

HET NIEUWE ARBEIDS- EN ONTSLAGRECHT De 7 belangrijkste wijzigingen

ECLI:NL:RBOBR:2016:7513

ECLI:NL:RBNHO:2015:4553

ECLI:NL:RBAMS:2016:1678

WWZ-Vragen VAAN ONDER PROFESSOREN

ECLI:NL:RBLIM:2017:3129

Het pensioenontslag. ECLI:NL:RBUTR:2011:BU3431; Ktr. Delft, 23 april 2009, JAR 2009/116.

ECLI:NL:RBLIM:2016:3870

JJuridische aspecten arbeidsongeschiktheid / arbeidsconflict

SECOND OPINION REGLEMENT. Herbeoordeling op basis van de stukken in de eerste aanleg. april 2013

2 Individueel ontslag

Nieuwsbrief, december 2014

ECLI:NL:RBLIM:2016:9653

Toelichting op de wet Werk en Zekerheid

Zoekresultaat inzien document. ECLI:NL:RBROT:2012:BX5563 Permanente link: Uitspraak

DE WET WERK EN ZEKERHEID IN EEN NOTENDOP

mr Rianne Hillenaar-Cöp MfN Register Mediator Arbeidsjurist

Het nieuwe ontslagrecht / WWZ

Nieuwsbrief juli 2014 Wet Werk en Zekerheid

INHOUD WIJZIGINGEN. Proeftijd (1) WET WERK EN ZEKERHEID Overzicht van een aantal wijzigingen in het arbeidsrecht door de Wet werk en zekerheid

ECLI:NL:RBGEL:2016:5507

Inleiding in het ontslagrecht

Wet Werk en Zekerheid. Nathalie van Goor

ECLI:NL:GHDHA:2016:1750

ECLI:NL:RBNHO:2017:1456

ECLI:NL:RBNHO:2016:6590

DAS Nederlandse Rechtsbijstand Verzekeringmaatschappij N.V., gevestigd te Amsterdam, hierna te noemen Aangeslotene.

Nieuw arbeidsrecht (Wet Werk en Zekerheid) per 1 juli 2015: door mrs. Huisman en Van Overloop

ECLI:NL:RBHAA:2008:BC9654

RSW Special wet werk en zekerheid Special wet werk en zekerheid INFORMATIE VOOR WERKGEVERS

NIEUWSBRIEF. Nineyardslaw/sectie arbeidsrecht

Samenvatting. 1. Procesverloop. De Commissie beslist met inachtneming van haar Reglement en op basis van de volgende stukken:

ECLI:NL:RBNHO:2016:10670

Het geding in hoger beroep Bij exploot van 26 oktober 2006 is door [Afbouw Noord B.V.] hoger beroep ingesteld van het vonnis d.d.

ECLI:NL:RBNHO:2016:8196

REGLEMENT GESCHILLENCOMMISSIE STICHTING PAARD 11 december 2013

Wet werk en zekerheid

ECLI:NL:RBUTR:2011:BQ0950

ECLI:NL:RBMNE:2014:6635

Het ontslagrecht per 1 juli 2015

ECLI:NL:RBASS:2006:AX0491

Uitspraak. Auteur: Verschenen in: Datum: Instantie: Titel:

Webinar Arbeidsrecht Procesrecht. Academie voor de Rechtspraktijk mr. P.J. Jansen 6 maart 2015

Datum 10 juni 2014 Betreft Behandeling WWZ, schriftelijke reactie op voorstel VAAN d.d. 2 juni 2014

MODEL VASTSTELLINGSOVEREENKOMST DIENSTVERBAND

LEZING. Wet Werk & Zekerheid. Amersfoort, 9 april Door: Antoinette Kouwenaar-de Coninck verbonden aan Kouwenaar Advocatuur te Amersfoort

VERSCHIL IN RECHTSPOSITIE WERKNEMERS OPENBAAR & BIJZONDER ONDERWIJS

ECLI:NL:CRVB:2015:3138

Wet Werk en Zekerheid Wijzigingen in het arbeidsrecht. mr. D.J. (Douwe) de Haan mr. R.G. (Ruben) van Mourik

RAPPORT ONDERZOEK NALEVING WNT

ECLI:NL:RBGEL:2017:1643

Eerste Kamer der Staten-Generaal

de besloten vennootschap met beperkte aanprakelijkheid gevestigd te Hoofddorp, gedaagde partij, gemachtigde: mr. M.A.M. Lem.

zaaknummer rechtbank Amsterdam : C/13/ KG ZA arrest van de meervoudige burgerlijke kamer van 22 juli 2014

Transcriptie:

AANBEVELINGEN ten aanzien van de schikking ter zitting in Wwz-zaken (en pro forma ontbinding) en de proceskostenveroordeling in Wwz-zaken INLEIDING In de plenaire vergadering van het Landelijk overleg vakinhoud civiel, kanton en toezicht het LOVCK&T - van 9 oktober 2017 is met inachtneming van het Protocol expertgroepen, redactieraden en werkgroepen LOVCK&T op advies van de landelijke expertgroep Arbeidsrecht 1 besloten tot vaststelling van deze aanbevelingen en de bijbehorende toelichting. De leden van de expertgroep hebben zorggedragen voor het raadplegen van de professionals (lees: in dit geval de kantonrechters) in de eigen rechtbanken. Daarbij is gebleken dat aanbevelingen op brede steun en draagvlak kunnen rekenen. Bovendien zijn de aanbevelingen onderschreven tijdens een vergadering van de Kring van Kantonrechters op 6 oktober 2017. De gekozen term aanbevelingen (en niet richtlijnen ) geeft aan dat het om uitgangspunten gaat waarvan in bijzondere gevallen kan worden afgeweken. Partijen zullen derhalve in een procedure geen rechten aan de aanbevelingen kunnen ontlenen. Het is aan de kantonrechter om te bepalen of er aanleiding is de reden van afwijking van een aanbeveling te motiveren. Ten overvloede geldt dat geen sprake is van recht in de zin van artikel 79 RO. Daar waar in deze aanbevelingen wordt gesproken over zaken in het kader van de Wet werk en zekerheid (Wwz-zaken) gaat het om een verzoekschriftprocedure als bedoeld in artikel 7:686a lid 2 BW. Met een schikking ter zitting in een Wwz-zaak wordt gedoeld op de situatie waarin een inhoudelijk verzoek- en verweerschrift is ingediend en partijen ter zitting alsnog een schikking bereiken, en waarbij door partijen wordt verzocht om die schikking neer te leggen in een beschikking en/of een vaststellingsovereenkomst. Met pro forma ontbinding wordt gedoeld op een ontbindingsverzoek ten aanzien waarvan uit het verzoek zelf blijkt dat partijen daarover vooraf al overeenstemming hebben bereikt en zij van de kantonrechter een beschikking willen verkrijgen waarmee de ontbinding geformaliseerd wordt, waarbij de zaak veelal schriftelijk wordt afgedaan, zonder mondelinge behandeling. De proceskostenveroordeling waar het in deze aanbevelingen over gaat, is de proceskostenveroordeling bedoeld in artikel 289 Rv. Deze aanbevelingen hebben tot doel om te bevorderen dat landelijk eenduidig en waar mogelijk uniform wordt omgegaan met de schikking ter zitting in Wwz-zaken (en met pro forma ontbinding) alsmede met de proceskostenveroordeling in Wwz-zaken. Deze aanbevelingen worden toegepast in zaken waarin het verzoekschrift op of na 1 januari 2018 wordt ingediend. SCHIKKING TER ZITTING Aanbeveling 1.1 Indien partijen in het kader van een schikking ter zitting een vaststellingsovereenkomst (willen) aangaan, kan de kantonrechter op verzoek van partijen die vaststellingsovereenkomst vastleggen en daarvan proces-verbaal opmaken. Toelichting bij Aanbeveling 1.1. Hoewel dat niet met zoveel woorden in artikel 290 Rv is geregeld voor een verzoekschriftprocedure, wordt ervan uitgegaan dat van een vaststellingsovereenkomst na een schikking ter zitting met overeenkomstige toepassing van artikel 87 lid 3 Rv proces-verbaal kan worden opgemaakt. Dat volgt overigens expliciet uit artikel 30m (nieuw) Rv. 1 De Commissie Arbeidsrecht van de Kring van Kantonrechters is deel gaan uitmaken van deze expertgroep van het LOVCK&T. In de Expertgroep is iedere rechtbank met één lid vertegenwoordigd.

Aanbeveling 1.2 Voor zover partijen in het kader van een schikking ter zitting de beëindiging van de arbeidsovereenkomst in de vaststellingsovereenkomst (willen) vastleggen (een zogenaamde BEO), kan de procedure op verzoek van partijen in verband met de bedenktermijn van artikel 7:670b lid 2 BW twee weken worden aangehouden. Indien de werknemer binnen twee weken nadien een beroep doet op de bedenktermijn, zal de procedure worden voortgezet. Toelichting bij Aanbeveling 1.2. Indien partijen ter zitting een vaststellingsovereenkomst aangaan en daarin de beëindiging van de arbeidsovereenkomst vastleggen, is op die overeenkomst de bedenktermijn van artikel 7:670b lid 2 BW van toepassing. Dat betekent dat partijen ter zitting in feite geen definitieve regeling kunnen treffen en in verband daarmee kan de procedure op verzoek van partijen twee weken worden aangehouden. Doet de werknemer binnen twee weken geen beroep op de bedenktermijn, dan zal het verzoek in beginsel als ingetrokken worden beschouwd. Wordt de beëindigingsovereenkomst tijdig door de werknemer ontbonden, dan zal de procedure worden voortgezet. Aanbeveling 1.3 Indien partijen in het kader van een schikking ter zitting er blijk van geven dat zij het erover eens zijn dat er (inmiddels) een redelijke grond voor ontbinding bestaat en zij daarover geen geschil meer hebben, kan de kantonrechter op verzoek van partijen op die grond tot ontbinding overgaan en kan deze ontbinding in een daartoe strekkende beschikking worden uitgesproken. De overige afspraken van partijen in verband met het einde van de arbeidsovereenkomst, kan de kantonrechter op verzoek van partijen in een vaststellingsovereenkomst vastleggen en daarvan proces-verbaal opmaken (een zogenaamde LEO, te weten een losse-eindjes-overeenkomst). Toelichting bij Aanbeveling 1.3. Partijen kunnen belang kunnen hebben bij een beschikking tot ontbinding na een schikking ter zitting. Dat belang kan er onder meer in zijn gelegen dat in geval van een beëindiging van de arbeidsovereenkomst door middel van ontbinding door de kantonrechter de bedenktermijn van artikel 7:670b lid 2 BW niet geldt, of dat in voorkomende gevallen een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering waarop een werknemer op grond van een cao aanspraak heeft, slechts door de werkgever kan worden gedeclareerd bij een daarvoor opgericht fonds indien aan de beëindiging van de arbeidsovereenkomst een beschikking van de kantonrechter ten grondslag ligt (zie ook: Kamerstukken II, 2013 2014, 33 818, nr. 3, pag. 103 en Kamerstukken I, 2013 2014, 33 818, nr. 7, pag. 58). Ook kan niet worden uitgesloten dat partijen belang hebben bij het feit dat een beschikking een executoriale titel oplevert en een beëindigingsovereenkomst niet (zonder meer). Verder bepaalt artikel 3:324 lid 1 BW dat de executiebevoegdheid van een beschikking (pas) na 20 jaar verjaart, terwijl de vordering tot nakoming van een vaststellingsovereenkomst op grond van artikel 3:307 BW na vijf jaar verjaart. Daarnaast kan in dit kader het belang bij een ontbindingsbeschikking gelegen zijn in de omstandigheid dat de behandelingsduur van de procedure ex artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW in mindering strekt op de opzegtermijn. In de rechtspraak wordt over het algemeen geoordeeld dat als partijen het erover eens zijn dat een redelijke grond voor ontbinding bestaat en zij daarover geen geschil meer hebben, de kantonrechter op verzoek van partijen op die grond tot ontbinding kan overgaan. Daarbij sluit deze aanbeveling aan. In de meeste gevallen zal het gaan om ontbinding op grond van artikel 7:669 lid 3, onderdeel g, BW, waarbij partijen het er (inmiddels) over eens zijn dat sprake is van een verstoorde arbeidsverhouding, zodanig dat van de werkgever in redelijkheid niet meer gevergd kan worden de arbeidsovereenkomst te laten voortduren en dat geen herplaatsing meer mogelijk was. De eventuele andere afspraken die partijen gemaakt hebben, bijvoorbeeld ten aanzien van een eindafrekening, een concurrentiebeding of een beëindigingsvergoeding, kunnen door de kantonrechter worden vastgelegd in een vaststellingsovereenkomst die door beide partijen voor akkoord wordt ondertekend (de eerdergenoemde LEO), en waarvan proces-verbaal kan worden opgemaakt.

Aanbeveling 1.4 Ontbinding als bedoeld in aanbeveling 1.3 zal plaatsvinden met inachtneming van de wettelijk voorgeschreven ontbindingsdatum. Toelichting bij Aanbeveling 1.4. Deze aanbeveling sluit aan bij de rechtspraak. Het staat partijen in beginsel vrij om ter zitting (alsnog) een nadere opzegtermijn overeen te komen, die aansluit bij de door hen gewenste ontbindingsdatum. Partijen kunnen in beginsel op grond van artikel 7:902 BW in een vaststellingsovereenkomst afwijken van een dwingendrechtelijke bepaling, waarbij het aan de kantonrechter is om te beoordelen of in het voorliggende geval afwijking van een dwingendrechtelijke bepaling aanvaardbaar is (zie ook: HR 9 januari 2015, ECLI:NL:HR: 2015:39). Ook dan geldt dat bij het bepalen van het tijdstip van het einde van de arbeidsovereenkomst de kantonrechter wel steeds een minimale termijn van een maand in acht zal nemen, overeenkomstig artikel 7:671b lid 8, onderdeel a, BW. Aanbeveling 1.5 In geval van ontbinding na een schikking ter zitting als bedoeld in aanbeveling 1.3, kan in de beschikking tot ontbinding ook worden opgenomen dat de werkgever wordt veroordeeld tot betaling van de wettelijke transitievergoeding of een andere beëindigingsvergoeding, voor zover daarom wordt verzocht en voldoende blijkt dat partijen daarover overeenstemming hebben, en voor zover er naar het oordeel van de kantonrechter geen dwingende wettelijke bepalingen zijn die daaraan in de weg staan. Toelichting bij Aanbeveling 1.5. In de praktijk zal bij partijen geen aanleiding bestaan om in het kader van een pro forma ontbinding aan de kantonrechter te vragen de werkgever te veroordelen tot betaling van een billijke vergoeding als bedoeld in artikel 7:671b lid 8, onderdeel c, BW. Er is dan ook geen reden om daarover een aanbeveling te geven. Partijen kunnen wel, al dan niet expliciet of bij wijze van tegenverzoek, verzoeken om veroordeling van de werkgever tot betaling van een transitievergoeding of een andere, tussen partijen overeengekomen beëindigingsvergoeding, die afwijkt van de transitievergoeding. Een dergelijk verzoek is immers op zichzelf mogelijk op grond van artikel 7:686a lid 2 of 3 BW. Partijen kunnen in ieder geval overeenkomen dat aan de werknemer een hogere vergoeding toekomt dan de transitievergoeding die voortvloeit uit artikel 7:673 BW en dat de werkgever in de beschikking tot ontbinding kan worden veroordeeld tot die hogere vergoeding (zie ook: Kamerstukken II, 2013 2014, 33 818, nr. 3, pag. 39 en Kamerstukken II, 2013 2014, 33 818, nr. C, pag. 34). Denkbaar is dat een dwingendrechtelijke regeling, zoals bijvoorbeeld de Wet normering bezoldiging topfunctionarissen publieke en semipublieke sectornormering, in de weg staat aan een overeenkomst waarbij partijen een hogere vergoeding overeenkomen dan de wettelijke transitievergoeding. Zoals hiervoor al is opgemerkt, kunnen partijen in beginsel op grond van artikel 7:902 BW in een vaststellingsovereenkomst afwijken van een dwingendrechtelijke bepaling, maar is het aan de kantonrechter om te beoordelen of afwijking van een dergelijke dwingendrechtelijke bepaling aanvaardbaar is (zie ook: HR 9 januari 2015, ECLI:NL:HR: 2015:39 en Kamerstukken II, 2013 2014, 33 818, nr. 3, pag. 113). Dat laatste geldt ook in het geval partijen een lagere vergoeding overeenkomen dan de wettelijke transitievergoeding (zie ook: Kamerstukken II, 2013 2014, 33 818, nr. 3, pag. 113). PRO FORMA ONTBINDING Aanbeveling 2.1 Indien een verzoek tot pro forma ontbinding wordt ingediend, zal in beginsel worden aangenomen dat partijen bij dat verzoek belang hebben en zal op dat verzoek worden beslist. Toelichting bij Aanbeveling 2.1.

De pro forma ontbinding heeft in het kader van de Wwz in de praktijk nog maar een beperkte betekenis heeft. In de wetsgeschiedenis van de Wwz is opgemerkt dat de regering geen aanleiding zag voor pro forma ontbinding en daarvan ook geen voorstander was (zie: Kamerstukken I, 2013 2014, 33 818, nr. C, pag. 88 en 89). Tegelijkertijd moet worden vastgesteld dat er geen wettelijke regel is die zich verzet tegen de pro forma ontbinding, dat partijen in de praktijk incidenteel daartoe nog een verzoek indienen en dat de kantonrechter op een dergelijk verzoek zal moeten beslissen. Gelet daarop is er aanleiding om ook voor de pro forma ontbinding een aanbeveling te formuleren. Wat betreft het mogelijke belang van partijen bij de pro forma ontbinding wordt verwezen naar de toelichting bij aanbeveling 1.3. Aanbeveling 2.2 Op een verzoek om een pro forma ontbinding zal in beginsel worden beslist zonder voorafgaande mondelinge behandeling, tenzij de kantonrechter in het verzoekschrift en/of de stukken aanleiding vindt om partijen te horen. Toelichting bij Aanbeveling 2.2. Uitgangspunt van artikel 279 Rv is dat in een verzoekschriftprocedure een mondelinge behandeling (ter zitting) plaatsvindt, tenzij de rechter het verzoek direct kan toewijzen. In geval van een pro forma ontbinding kan dus worden afgezien van een mondelinge behandeling, indien het verzoek direct kan worden toegewezen. Onder omstandigheden kan de kantonrechter niettemin bepalen dat een mondelinge behandeling moet plaatsvinden, bijvoorbeeld in het geval één of beide partijen niet wordt c.q. worden bijgestaan door een professionele gemachtigde of rechtshulpverlener. Aanbeveling 2.3 De aanbevelingen onder 1.3, 1.4 en 1.5 zijn, voor zover mogelijk en van belang, van overeenkomstige toepassing op een verzoek om een pro forma ontbinding. PROCESKOSTENVEROORDELING Aanbeveling 3.1 In een verzoekschriftprocedure als bedoeld in artikel 7:686a lid 2 BW, waarin een partij wordt veroordeeld in de proceskosten, wordt voor de vaststelling van het gemachtigdensalaris in beginsel aangesloten bij het tarief dat geldt voor een kort geding in kantonzaken, waarbij voor zeer complexe zaken een tarief geldt van (maximaal) 1.200,00. Toelichting bij Aanbeveling 3.1. In de aanbeveling van het LOVCK van 9 december 2013, zoals gepubliceerd op www.rechtspraak.nl, is voor een kort geding in kantonzaken in geval van een proceskostenveroordeling een tarief bepaald voor de hoogte van het gemachtigdensalaris.dit tarief leent zich, gelet op de aard daarvan, voor overeenkomstige toepassing in een verzoekschriftprocedure als bedoeld in artikel 7:686a lid 2 BW. Dat geldt ook voor de daarmee verband houdende andere vorderingen in de zin van artikel 7:686a lid 3 BW. Dit tarief is: verstek/eenvoudig: 400,00; gemiddeld: 600,00; complex: 800,00. De genoemde bedragen betreffen totaalbedragen. Voor een gemiddelde zaak wordt dus in totaal 600,00 aan salaris voor de gemachtigde toegekend (en dus niet per punt of proceshandeling). Ook in een verzoekschriftprocedure als bedoeld in artikel 7:686a lid 2 BW kan behoefte bestaan aan een tarief van (maximaal) 1.200,00, voor zeer complexe zaken. Daarbij kan onder andere worden gedacht aan zaken waarin sprake is van meerdere verzoeken en/of meerdere met elkaar verband houdende andere vorderingen in de zin van artikel 7:686a lid 3 BW, of aan zaken die na de mondelinge behandeling worden voortgezet in verband met een bewijsopdracht, en waarvoor een tarief van 800,00 redelijkerwijs niet toereikend moet worden geacht.

Aanbeveling 3.2 In geval van toewijzing van een verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in de artikelen 7:671b en 7:671c BW, worden de proceskosten in beginsel gecompenseerd. Aanbeveling 3.3 Als sprake is van (ernstig) verwijtbaar handelen of nalaten aan de zijde van werkgever of werknemer, kan de kantonrechter in afwijking van aanbeveling 3.2 de partij die (ernstig) verwijtbaar heeft gehandeld in de proceskosten veroordelen. Aanbeveling 3.4 In geval van afwijzing of intrekking van een verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst als bedoeld in de artikelen 7:671b en 7:671c BW, kan de kantonrechter de indiener van het verzoek veroordelen in de proceskosten. Toelichting bij Aanbeveling 3.2, 3.3 en 3.4 Onder het oude recht vóór 1 juli 2015 was het bij toepassing van artikel 7:685 (oud) BW landelijk een gangbare praktijk dat bij een ontbinding van de arbeidsovereenkomst de proceskosten veelal werden gecompenseerd. Het ligt in de rede dit uitgangspunt ook te hanteren bij een ontbinding van de arbeidsovereenkomst onder huidig recht op grond van de artikelen 7:671b en 7:671c BW. Dit kan anders liggen in een geval waarin werkgever of werknemer (ernstig) verwijtbaar heeft gehandeld of in geval van afwijzing of intrekking van het verzoek om ontbinding van de arbeidsovereenkomst. In dergelijke gevallen kan de kantonrechter er ook voor kiezen de werkgever of werknemer te veroordelen in de proceskosten. Aanbeveling 3.5 In geval van een tegenverzoek, ten aanzien waarvan een partij wordt veroordeeld in de proceskosten, kunnen de aanbevelingen 3.1 tot en met 3.4 overeenkomstig worden toegepast.