Milieuhandhavingscollege

Vergelijkbare documenten
Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen 6/24, hierna de

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen hierna de

Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen voor wie hierna de

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Beslissing. tegen. hierna de. hierna de

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

35-VK van. hierna de. tegen. hierna de. 9 augustus 2012

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

51-VK van. mevrouw. raadsman, hierna de. tegen. voor wie. hierna de. noemen, 6 november 2012

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

52-VK van. hierna de. tegen. voor wie. hierna de. 6 november 2012

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Voorliggende publicatie bundelt dan ook de geanonimiseerde versies van de uitspraken van het Milieuhandhavingscollege in 2010:

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen voor wie hierna de 24 januari 2013

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen voor wie hierna de 24 januari 2013

Milieuhandhavingscollege

hierna de tegen voor wie hierna de 29 maart 20122

hierna de tegen voor wie hierna de

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

de BVBA advocaat, hierna de tegen 6/24, hierna de

Milieuhandhavingscollege

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

mevrouw hierna de tegen hierna de 16 februari 2012

Milieuhandhavingscollege

Gezien het verslag opgemaakt door auditeur G. DE BLEECKERE;

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

voor wie van de Vlaamse

hierna de tegen hierna de

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERKIEZINGSBETWISTINGEN ARREST

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. VIIe KAMER A R R E S T. nr van 15 april 2010 in de zaak A /VII

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Beslissing. hierna de. tegen. hierna de

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. VIIe KAMER A R R E S T. nr van 14 juli 2015 in de zaak A /VII

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. VOORZITTER VAN DE IXe KAMER ARREST. nr van 18 oktober 2018 in de zaak A. 217.

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Hof van Cassatie van België

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

I n s t i t u u t van de B e d r i j f s r e v i s o r e n. C o m m i s s i e v a n B e r o e p. N e d e r l a n d s t a l i g e K a m e r

STROOMDIAGRAM MILIEUHANDHAVING BEROEP BIJ HET MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN ARREST

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. A R R E S T. nr van 4 maart 2010 in de zaak A /XII-5232.

advocaat hierna de tegen hierna de

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE

RAAD VOOR VERGUNNINGSBETWISTINGEN

Milieuhandhavingscollege

MILIEUHANDHAVINGSCOLLEGE ARREST

RAAD VAN STATE, AFDELING BESTUURSRECHTSPRAAK. XIVe KAMER A R R E S T. nr van 13 december 2011 in de zaak A /XIV-32.

hierna de tegen hierna de

Transcriptie:

Milieuhandhavingscollege Arrest MHHC-14/20-VK van 12 maart 2014 In de zaak van de heer [ ] wonende te [ ] voor en namens wie optreedt mr. Dany CORNELIS, advocaat, met kantoor te 9840 DE PINTE-ZEVERGEM, Pont-Noord 15 A, bij wie keuze van woonplaats is gedaan, hierna de verzoekende partij te noemen, tegen het VLAAMSE GEWEST, vertegenwoordigd door de Vlaamse Regering, voor en namens wie optreedt mr. Filip VINCKE, advocaat, met kantoor te 8580 AVELGEM, Kasteelstraat 13, bij wie keuze van woonplaats is gedaan, hierna de verwerende partij te noemen, ingeschreven in het register van de beroepen op 6 augustus 2013 onder nummer 13/MHHC/64-M, MHHC-14/20-VK 12 maart 2014 1

heeft het Milieuhandhavingscollege het volgende overwogen: 1. Voorwerp van het beroep Het beroep is gericht tegen de beslissing 10/AMMC/604-M/DW van 26 juni 2013. Met deze beslissing legt de gewestelijke entiteit aan de verzoekende partij een alternatieve bestuurlijke geldboete op van 962 euro, vermeerderd met de opdeciemen die ten tijde van de verbalisering van de feiten van toepassing waren voor de strafrechtelijke geldboeten, aldus gebracht op 5.291 euro, dit wegens het scheuren en inzaaien met mais van ca. 20 hectare historisch permanent grasland in agrarisch gebied met ecologisch belang, zonder hiertoe over een natuurvergunning te beschikken. 2. Verloop van de rechtspleging 2.1. Op 19 juli 2010 beslist de procureur des Konings te Leuven om het milieumisdrijf niet strafrechtelijk te behandelen. Met brief van 28 oktober 2010 brengt de gewestelijke entiteit de verzoekende partij op de hoogte van haar voornemen om een alternatieve bestuurlijke geldboete, al dan niet vergezeld van een voordeelontneming, op te leggen en nodigt zij de verzoekende partij uit om schriftelijk haar verweer mee te delen. Met brief van 24 november 2010 bezorgt de verzoekende partij haar verweer aan de gewestelijke entiteit. Op 26 juni 2013 legt de gewestelijke entiteit de voormelde bestuurlijke geldboete op. De kennisgeving van deze beslissing aan de verzoekende partij gebeurt op 4 juli 2013. 2.2. Met een aangetekende brief van 5 augustus 2013 stelt de verzoekende partij beroep in tegen de beboetingsbeslissing. Het verzoekschrift bevat een inventaris van de overtuigingsstukken. De geïnventariseerde stukken zijn er aan toegevoegd. De verwerende partij dient op 12 augustus 2013 bij de griffie een dossier in met een kopie van de bestreden beslissing en de stukken op grond waarvan de gewestelijke entiteit haar beslissing heeft genomen. De verwerende partij dient op 25 september 2013 een memorie van antwoord in. De verzoekende partij dient op 8 november 2013 een memorie van wederantwoord in. De verwerende partij dient op 25 november 2013 een laatste memorie in. 2.3. Bij beschikking 13/MHHC/64-M/B1 van 18 december 2013 heeft de kamervoorzitter de behandeling van het beroep vastgesteld op de zitting van 23 januari 2014. De verzoekende partij is vertegenwoordigd door mr. Serge DEFRENNE, die optreedt loco mr. Dany CORNELIS, haar raadsman. De verwerende partij is vertegenwoordigd door mr. Filip VINCKE. Bestuursrechter Carole M. BILLIET brengt verslag uit. De partijen worden gehoord. MHHC-14/20-VK 12 maart 2014 2

De debatten worden gesloten en de zaak wordt voor uitspraak in beraad genomen. 3. Ontvankelijkheid Het beroep, dat op 5 augustus 2013 is ingediend met een aangetekende brief, is tijdig en regelmatig naar vorm. Er stellen zich geen problemen met betrekking tot andere aspecten van de ontvankelijkheid ervan en de verwerende partij werpt desbetreffend geen excepties op. Het beroep is ontvankelijk. 4. Feiten De feiten die vaststaan en relevant zijn voor de beoordeling van het beroep zijn de volgende. 4.1. Op 17 mei 2010 begeven twee toezichthouders (hierna verbalisanten) van het Agentschap voor Natuur en Bos (hierna ANB) zich naar weilanden gelegen in het Nieuwland te Aarschot. Aanleiding tot het plaatsbezoek is een melding van de grondeigenaar dat de percelen weiland gelegen in Nieuwland (...) gekadastreerd onder Aarschot, [ ] met een gezamenlijke oppervlakte van ongeveer 20 hectaren, werden omgeploegd en bemest met de bedoeling er akkerland van te maken. Volgens de grondeigenaar zouden de betrokken percelen vallen onder de definitie van Historisch permanent grasland zoals aangegeven in het natuurdecreet en werden de werken uitgevoerd door [de verzoekende partij], in opdracht van (...) de pachter van de percelen. Ter plekke stellen zij vast: De betrokken percelen werden gescheurd en werden ingezaaid met mais. Van dit alles stellen zij proces-verbaal op. Verhoord omtrent de vaststellingen, verklaart de verzoekende partij onder meer: In opdracht van [ ], landbouwer uit Aarschot hebben wij afgelopen winter een perceel grasland van circa 20 hectaren omgeploegd, gelegen in het Nieuwland te Aarschot. (bijlage 1 van het proces-verbaal) 4.2. In het proces-verbaal geven de verbalisanten voorts de volgende inlichtingen. Volgens het Gewestplan zijn de betrokken percelen gelegen in agrarisch ecologisch waardevol gebied. Volgens de biologische waarderingskaart versie 5_2 zijn de percelen gekwalificeerd als Hp*. Bijlage 2 van het proces-verbaal bevat een afdruk van de biologische waarderingskaart. In deze afdruk staan de percelen aangemerkt als soortenarm permanent cultuurgrasland met relicten van half-natuurlijke graslanden. Komt voor op bijlage IV van het BVR van 27/07/1998. 4.3. De verbalisanten delen voorts mee: Na bijkomend onderzoek kunnen wij vaststellen dat het hier gaat om historisch permanent grasland. 5. Beoordeling 5.1. De gewestelijke entiteit kwalificeert de vastgestelde feiten als een milieumisdrijf overeenkomstig artikel 16.1.2, 2, van het decreet van 5 april 1995 houdende algemene bepalingen inzake milieubeleid (hierna DABM), meer bepaald als een schending van artikel 13, 4, 1, van het decreet van 21 oktober 1997 betreffende het natuurbehoud en het natuurlijk milieu (hierna Decreet Natuurbehoud) zoals uitgevoerd door artikel 7, 4, en artikel 8, 1, 5, van het besluit van de Vlaamse Regering van 23 juli 1998 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van het Decreet Natuurbehoud (hierna Besluit Natuurbehoud), luidens dewelke het onder meer verboden is om zonder MHHC-14/20-VK 12 maart 2014 3

natuurvergunning historisch permanente graslanden te wijzigen die gelegen zijn in agrarische gebieden met ecologisch belang. Zij legt met toepassing van de artikelen 16.4.25 tot en met 16.4.38 DABM en artikel 76 van het besluit van de Vlaamse Regering van 12 december 2008 tot uitvoering van titel XVI DABM de voormelde alternatieve bestuurlijke geldboete op. 5.2.1. Met haar beroep beoogt de verzoekende partij in hoofdorde de vernietiging van de bestreden beboetingsbeslissing, uiterst ondergeschikt een significante vermindering van de opgelegde bestuurlijke geldboete. Te dien einde werpt zij in haar verzoekschrift de volgende bezwaren op. - Eerste bezwaar: de bestreden beslissing schendt het DABM en beginselen van behoorlijk bestuur. De beslissing is meer bepaald genomen met schending van: de termijnen bepaald in artikel 16.4.36, 1, en 16.4.37 DABM, met schending van de redelijke termijneis en met schending van de formele motiveringsplicht; de hoorplicht, want de gewestelijke entiteit heeft geen gevolg gegeven aan de vraag om gehoord te worden. Tweede bezwaar: er is geen rechtsgrond voor bestuurlijke beboeting. De bestreden beslissing schendt artikel 16.4.27, tweede lid, DABM, omdat het geen milieumisdrijf is zoals vermeld in de artikelen 16.6.2, 16.6.3 en 16.6.4. DABM en omdat de omgeploegde gronden geen historisch permanent grasland waren. Derde bezwaar: de bestreden beslissing schendt het Non bis in idem beginsel bepaald in artikel 16.4.28 DABM, minstens de rechten van de verdediging. Vierde bezwaar: de feiten kunnen niet aan de verzoekende partij worden toegerekend. Zij kan niet als overtreder worden aanzien vermits zij in opdracht handelde. Minstens is er in haren hoofde sprake van een schulduitsluitingsgrond, met name onoverkomelijke rechtsdwaling. Vijfde bezwaar, uiterst ondergeschikt: de belangrijke overschrijding van de redelijke termijn behoort te leiden tot een vermindering van de geldboete bovenop degene die hiervoor reeds is toegekend in de bestreden beslissing. 5.2.2. In haar memorie van wederantwoord ontwikkelt de verzoekende partij een nieuw bezwaar: enige rechtsgrond voor de bestuurlijke beboeting ontbreekt eveneens doordat het vereiste wilselement, met name opzet, in haren hoofde ontbrak. In het licht van artikel 7, 1, 4, van het besluit van 27 mei 2011 van de Vlaamse regering houdende vaststelling van de rechtspleging voor het Milieuhandhavingscollege, moet dit bezwaar worden geweerd. Inderdaad, de daar bepaalde vereiste dat het verzoekschrift de ingeroepen bezwaren dient te vermelden, impliceert a contrario dat bezwaren die, zoals te dezen, voor het eerst in de memorie van wederantwoord worden ingeroepen, niet ontvankelijk zijn. 5.2.3. Gezien zijn strekking, behoort het tweede bezwaar als eerste te worden onderzocht. 5.3. De verzoekende partij ontwikkelt het tweede bezwaar in twee onderdelen. 5.3.1. In een eerste onderdeel voert zij aan dat artikel 16.4.27 DABM zeer duidelijk stelt dat een alternatieve bestuurlijke geldboete uitsluitend kan worden opgelegd voor de milieumisdrijven, vermeld in de artikelen 16.6.2, 16.6.3 en 16.6.4 DABM. Vermits het milieumisdrijf dat in het voorliggend beroep aan de orde is (...) niet gekwalificeerd [kan] worden als één van [die] milieumisdrijven, zijn de voorwaarden voor toepassing van artikel 16.4.27 niet vervuld en kon geen alternatieve bestuurlijke geldboete worden opgelegd. 5.3.2. In het tweede onderdeel wijst zij op de definitie van historisch permanent grasland in artikel 2, 5, Decreet Natuurbehoud: een halfnatuurlijke vegetatie bestaande uit grasland gekenmerkt door het langdurig grondgebruik als graasweide, hooiland of wisselweide met ofwel cultuurhistorische waarde, ofwel een soortenrijke vegetatie van kruiden en grassoorten waarbij het milieu wordt gekenmerkt door aanwezigheid van sloten, greppels, poelen, uitgesproken microreliëf, bronnen of kwelzones. Haar MHHC-14/20-VK 12 maart 2014 4

stelling luidt dat de bewuste percelen geenszins [voldoen] aan de voorwaarden zoals bepaald door het Natuurdecreet om als HPG te worden gekwalificeerd. Ter staving van dit standpunt legt zij een proces-verbaal van vaststelling voor dat door gerechtsdeurwaarder Patrick HENDRIX (...) werd opgesteld. Uit dit stuk blijkt duidelijk dat de bewuste percelen geenszins, ingevolge langdurig gebruik als graasweide, hooiland of wisselweide bestonden uit halfnatuurlijke vegetatie bestaande uit grasland met ofwel cultuurhistorische waarde, ofwel een soortenrijke vegetatie maar, wel integendeel, jarenlang als stort werden aangewend. Zij citeert uitvoerig uit het neergelegde stuk, met uitgebreide beschrijvingen van het huishoudelijk afval dat naar boven kwam louter door de aarde om te ploegen. Het stuk in kwestie omvat een lijvige fotobijlage aangaande de vaststellingen. In antwoord op de repliek op de verwerende partij, betwist zij met klem dat de vaststellingen van de gerechtsdeurwaarder enkel relevant zouden zijn voor het perceel Aarschot, [ ], een kronkelend perceeltje dat een vroegere bedding van de Demer was doch inmiddels gedempt is. De vaststellingen hebben zich geenszins louter tot dit perceel beperkt. Er werden door de gerechtsdeurwaarder 4 diepe kuilen uitgegraven op verschillende plekken op de akker. ; De gerechtsdeurwaarder heeft zich dan ook over de volledige akker begeven om de vaststellingen te doen. Dit blijkt terdege uit het procesverbaal van vaststelling [van de gerechtsdeurwaarder]. Zij verwijst tot slot uitdrukkelijk naar de fotobijlage van het proces-verbaal, waar men duidelijk kan vaststellen dat het afval verspreid ligt over de gehele akker. 5.4. De verwerende partij acht het bezwaar in zijn geheel ongegrond. 5.4.1. Wat het eerste onderdeel van het bezwaar betreft, merkt de verwerende partij op dat de verzoekende partij het DABM toch iets beter [dient] te lezen : de decretale basis voor de alternatieve bestuurlijke geldboete die haar is opgelegd, is gelegen in artikel 16.6.3ter, 3, DABM, samen gelezen met de algemene strafbaarstelling [in] artikel 16.6.1 DABM. 5.4.2. Aangaande het tweede onderdeel van het bezwaar, wijst de verwerende partij er in hoofdorde op dat de percelen die in de bestreden beslissing aan de orde staan goeddeels andere percelen zijn dan degene waarover de vaststellingen van gerechtsdeurwaarder Hendrix handelen. Inderdaad: in het bestuurlijke beboetingsdossier gaat het voornamelijk om perceel [ ], een weiland van zowat 15 ha groot en aldus het overgrote deel van de circa 20 omgeploegde hectaren, en gaat het voorts om perceel [ ], een aangrenzend kleiner stuk bouwland van 75 a, om perceel [ ], op de kaart een bouwsel en om perceel [ ], een kronkelend perceeltje van 39a39ca groot waar een meander van de Demer gelopen heeft. De vaststellingen van de gerechtsdeurwaarder betreffen daarentegen, naar hij zelf stelt, enkel de percelen (...) gelegen Nieuwlandlaan, kadastraal gekend [ ] waar ik (...) VASTSTELLINGEN gedaan heb. Verwerende partij vervolgt: Verzoekend partij toont (...) misschien aan dat de grond waarmee de Demer gedempt geweest is vol zit met afval, maar dit doet op zich geen afbreuk aan het feit dat dit [perceel] als natuurgebied staat ingekleurd noch aan het feit dat de andere gronden, ettelijke hectaren, permanent historisch grasland zijn. Zij overweegt eveneens dat het toch wel sterk is dat men al deze gronden eerst gaat omploegen en bewerken en dan post factum later deurwaardersvaststellingen laat doen om te bewijzen dat het geen historisch permanent grasland kan betreffen. Alleen al hierom dienen deze vaststellingen van meet af aan van tafel te worden geveegd. Zij betoogt tenslotte eveneens dat de aanwezigheid van afval niet van aard is om de percelen hun karakter als historisch permanent grasland te ontnemen. Het een heeft met het ander niets te zien. Historisch permanent grasland is weide die al van oudsher weide geweest is en gekenmerkt wordt door de aanwezigheid van bepaalde soorten grassen. Of daar nu opeens afval ligt verandert daar niets aan. 5.5.1. Zoals de verwerende partij terecht stelt, faalt het eerste onderdeel van het bezwaar in rechte. Luidens artikel 16.4.27, tweede lid, DABM, zoals van toepassing ten tijde van het plegen van de feiten, kan een alternatieve bestuurlijke geldboete worden opgelegd voor de milieumisdrijven vermeld in artikelen 16.6.1 [tot] 16.6.3septies DABM, dus onder meer voor milieumisdrijven vermeld in artikel 16.6.3ter DABM dat schendingen van artikel 13, 4, Decreet Natuurbehoud en zijn uitvoeringsbepalingen strafbaar stelt wanneer zij met opzet of door gebrek aan voorzorg of voorzichtigheid zijn gepleegd. MHHC-14/20-VK 12 maart 2014 5

Dit onderdeel van het bezwaar is manifest ongegrond. 5.5.2. Het tweede onderdeel van het bezwaar betwist de kwalificatie van de betrokken percelen als historisch permanent grasland zoals gedefinieerd in artikel 2, 5, Decreet Natuurbehoud. De verzoekende partij betoogt dat de bewuste percelen geenszins [voldoen] aan de voorwaarden zoals bepaald door het Natuurdecreet om als HPG te worden gekwalificeerd. Aldus betwist de verzoekende partij dat met het omploegen van de betrokken percelen een milieumisdrijf werd gepleegd. Bijgevolg zou de bestreden beslissing artikel 16.4.27, tweede lid, DABM schenden en derhalve met bevoegdheidsoverschrijding zijn genomen, zodat zij moet vernietigd worden. 5.5.2.1. Het Milieuhandhavingscollege stelt vast dat het voor de wettigheid van de bestreden beslissing inderdaad onontbeerlijk is dat de kwalificatie van de gescheurde graslanden als historisch permanente graslanden terecht gebeurde. Het milieumisdrijf waarvoor de boete werd opgelegd, met name een schending van artikel 13, 4, 1, Decreet Natuurbehoud zoals uitgevoerd door artikel 7, 4, en artikel 8, 1, 5, Besluit Natuurbehoud, betreft immers zeer precies dergelijke historisch permanente graslanden. Naar de verzoekende partij terecht laat gelden, omschrijft artikel 2, 5, Decreet Natuurbehoud het begrip historisch permanent grasland. Het Milieuhandhavingscollege stelt vast dat deze definitie sterk beschrijvend is en in wezen een feitenkwestie betreft die geval per geval te beoordelen is. Op grond van de bijlage IV van het Besluit Natuurbehoud bieden een aantal karteringseenheden zoals aangegeven in de biologische waarderingskaart weliswaar indicatief (sic) een steunpunt voor de beoordeling. Deze formulering sluit evenwel a contrario uit dat de betrokken karteringseenheden van de biologische waarderingskaart als zodanig een beslissend kwalificatiecriterium zouden bieden. Daarbij komt dat de biologische waarderingskaart niet is vastgesteld door enig decreet, regeringsbesluit of ministerieel besluit en niet is bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad, derhalve geen verordenende kracht heeft en niet tegenstelbaar is aan de verzoekende partij. Het gegeven dat de biologische waarderingskaart geen bindend kwalificatiecriterium vormt, heeft tot gevolg dat een kwalificatie als historisch permanent grasland die volledig en uitsluitend steunt op deze kaart ontoereikend is ten bewijze van het beweerde milieumisdrijf. In voorkomend geval, is de gewestelijke entiteit niet bevoegd tot het opleggen van een alternatieve bestuurlijke geldboete (R.v.St., Vlaams Gewest t. Van Bogaert, nr. 215.735, 13 oktober 2011). Vermits bestuurlijke geldboeten punitieve sancties zijn, behoort het opleggen ervan omringd te worden met de waarborgen waarin de artikelen 6 en 7 van het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (hierna EVRM) voorzien. Luidens artikel 6, 2, EVRM omvatten deze waarborgen het vermoeden van onschuld, dat de bewijslast bij de vervolgende overheid legt en voorhoudt dat twijfel in het voordeel van de beklaagde dient te worden uitgelegd. 5.5.2.2. Indien de verwerende partij terecht laat gelden dat de percelen die in het bestreden beboetingsbesluit ter sprake staan, de oude opgevulde Demermeander uitgezonderd, andere percelen zijn dan degene waarover de akte van vaststelling van gerechtsdeurwaarder Hendrix handelt, laat zij de kern van het betoog van de verzoekende partij onbeantwoord: werden de omgeploegde gronden al dan niet terecht als historisch permanent grasland gekwalificeerd? Ter verantwoording van de kwalificatie van de omgeploegde gronden als historisch permanente graslanden, verwijst de bestreden beslissing naar de biologische waarderingskaart en naar een verklaring van de grondeigenaar. In de stukken waarop het vermag acht te slaan, vindt het Milieuhandhavingscollege dienaangaande inderdaad enkel wat volgt: een verklaring van de grondeigenaar, genoteerd in het proces-verbaal, dat de betrokken percelen [zouden] vallen onder de definitie van Historisch permanent grasland zoals aangegeven in het natuurdecreet ; de vermelding, eveneens in het proces-verbaal, dat de betrokken percelen op de biologische waarderingskaart aangeduid (zijn) als historisch permanent grasland. Code Hpr Weilandcomplex met veel sloten en/of microreliëf., aangevuld door een afdruk van de biologische waarderingskaart in bijlage 2 van het proces-verbaal; MHHC-14/20-VK 12 maart 2014 6

de vermelding door de verbalisanten dat zij na bijkomend onderzoek kunnen (...) vaststellen dat het hier gaat om historisch permanent grasland, zonder enige toelichting over de aard en inhoud van het bijkomend onderzoek; een brief van de raadsman van de grondeigenaar aan de gewestelijke entiteit waarin, onder verwijzing naar biologische waarderingskaart, de betrokken percelen als historisch permanent grasland worden bestempeld. Te dezen stelt het Milieuhandhavingscollege vast dat de kwalificatie van de omgeploegde gronden in wezen uitsluitend steunt op de biologische waarderingskaart. Aldus ligt er onvoldoende bewijs voor, boven redelijke twijfel heen, dat de betrokken percelen daadwerkelijk historisch permanent grasland zijn. Het bewijs van het bestaan van het milieumisdrijf is derhalve niet geleverd zodat de gewestelijke entiteit onbevoegd was om een alternatieve bestuurlijke geldboete op te leggen. Vermits de bestreden beslissing artikel 16.4.27, tweede lid DABM schendt, behoort zij vernietigd te worden. 5.6. Nu de eventuele gegrondverklaring van de overige bezwaren tot geen ruimere vernietiging kan leiden, is onderzoek ervan overbodig. 5.7. De behandeling van het beroep door het Milieuhandhavingscollege heeft geen kosten met zich gebracht, zodat een beslissing over de kosten van het geding zonder voorwerp is. Om deze redenen beslist het Milieuhandhavingscollege: 1. Het door de verzoekende partij ingediende beroep is ontvankelijk en gegrond. 2. De beslissing 10/AMMC/604-M/DW van 26 juni 2013 van de gewestelijke entiteit wordt vernietigd. Dit arrest is uitgesproken in Brussel op de openbare zitting van 12 maart 2014 door het Milieuhandhavingscollege, dat samengesteld is uit: Carole M. BILLIET Luk JOLY Ludo DE JAGER Josef NIJS Peter SCHRYVERS Bart PAESHUYSE ondervoorzitter plaatsvervangend bijgestaan door Xavier VERCAEMER griffier. De griffier, De ondervoorzitter, Xavier VERCAEMER Carole M. BILLIET MHHC-14/20-VK 12 maart 2014 7