c) Nat weer Temps humide



Vergelijkbare documenten
U21 mezelf en anderen voorstellen. Ik heet Ric. / M n naam is Verdonk. Wat is je voornaam? M n voornaam is Luc. Ziehier m n vriend. Hij heet Yvon.

UNITE 26 : On a joué, on a nagé, on a chanté!

Quel travail font tes parents? Ma mère travaille à la maison et mon père travaille dans une office. Welk

6,2. Samenvatting door Jens 368 woorden 10 februari keer beoordeeld. 1.-Woorden SO en GP Frans (15/ )

Een ideale school. Tijd voor een toets! Luister en vul aan of teken Naam:... Voornaam:... Klas:... Datum:...

Talenquest Frans 2thv: Grammatica

En action 6. Woordtrainer. Salut! Ga naar voor meer informatie.

6,6. Begrippenlijst door Jessy 1095 woorden 25 juni keer beoordeeld. Grandes Lignes Phrases Clés. Hoofdstuk 1. Ça va? = Hoe gaat het?

Exercice A Vocabulaire F-N I Vertaal de vetgedrukte woorden in het Nederlands. II Noteer het juiste woord en vertaal het in het Nederlands.

Voudriez-vous me faire savoir si vous pouvez nous recevoir dans votre hôtel le 16 août dans l après-midi?

naam :.. nr. : klas :.. computer :..

l'argent Donne. L'argent! pris J'ai pris mon suppositoire. Dépêche-toi! sûr - T'es sûr? Je connais quelqu'un qui peut. Merci Merci. Au revoir.

Chapitre 4, Ensemble!

Vocabulaire September - december Vijfde leerjaar klas Birgit

III. L adjectif. III. L adjectif. 1. Accord de l adjectif 1.1 L adjectif prend s 1.2 L adjectif + E 1.3 L adjectif substantivé

k ga naar school e vais à l ecole

Tekst 1 Hoe laat vertrekt de trein?

Herhalingen over grammatica (voor de examens)

basiszinnen spreekvaardigheid

J aimerais savoir. Que je suis content! Pourrais-tu parler plus lentement? Bouger me fait mal.

Goedendag! Ik, ik ben. Ben jij? En jij? Jij bent! nee. één. twee. drie. vier. vijf. zes. zeven. acht. negen. tien. Gaat het? Het gaat goed.

Oefeningen over de woordvolgorde

Herhalingen over grammatica (voor de examens)

Rollenspellen groenten-, fruit- en bloemenhandel.

Spreek Nederlands tijdens de koffiepauze. Gebruik 3 zinnen in het Nederlands tijdens een vergadering.

Reizen Accommodatie. Accommodatie - Vinden. Accommodatie - Boeking. Où puis-je trouver? Om de weg naar je accommodatie vragen

Unité 5 Diagnose Kopieerblad 1

Q U K G D T P E H B Z L R W C I F J M S X. Maman est allée au supermarché. Elle a acheté beaucoup et elle a tout mis. en plastique.

Le transfert de la magnifique collection des livres français vers l OBA de cette année est une énorme valeur ajoutée pour tous les Amstellodamois!

Opstartles 10. EXTRA Oefenen met woorden bij de lessen

4 nummer 1 nummer 2 nummer 3

Wie helpt? Weet je het nog? Luister en kies de juiste foto. Datum:... Klas:... Naam:... Voornaam:...

Gebruik 3 zinnen in het Nederlands tijdens een vergadering. Spreek Nederlands tijdens de koffiepauze.

Gebruik 3 zinnen in het Nederlands tijdens je volgende vergadering. Utilisez 3 phrases en français pendant votre prochaine réunion d équipe.

Reizen Accommodatie. Accommodatie - Vinden. Accommodatie - Boeking. Waar kan ik vinden? Où puis-je trouver? Om de weg naar je accommodatie vragen

Taalregels. Praten, hebben, zijn, gaan, De werkwoorden

Zich voorstellen. Hoofdstuk 1 Chapitre 1. Se présenter OBJECTIFS

LEXIQUE DE BASE FRANS VOOR DE LAGERE SCHOOL

pendant le mieux serait de il vaut mieux

AAN DE ANDERSTALIGE OUDERS VAN KINDEREN IN DE SCHOLEN VAN TERVUREN

Unité 3 Diagnose Kopieerblad 1. Bon! Je kunt in het Frans tot en met 39 tellen. 17,

dag, goedendag Ik ben (Ellen) Ik, ik ben (Achmed) ja Ben jij (Camille)? En jij? Jij bent (Manon)! nee

Bonjour, Amicalement. Peter SE PRÉSENTER (2DE GRAAD BSO)

Le Français des vacances. Niveau

Herhalingsoefeningen. Thema 3 Familie en relaties. 1 Woorden. Familie

Mogelijke 'vragen' mondelinge examens zesde leerjaar (per 4 contacten):

Schrijf de werkwoorden in de juiste vorm in de vakjes. Schrijf ook bij elke persoon de juiste naam

J' à Amersfoort, Lindenlaan 23.

Voyage Logement. Logement - Trouver. Logement - Réserver. Demander son chemin vers un logement

Éventail-junior. woordkaarten

BEGINNERSCURSUS DAG 6

GEZONDHEID (La santé)

15 et qui paie le loyer?

SECTION 7. LES PRONOMS PERSONNELS de persoonlijke voornaamwoorden

Reizen Wonen Koken & genieten Cultuur & vermaak

INHOUDSTAFEL. Les 1 Terug naar school! Les 2 Na school TAALCHECK. Les 3 Je ziet er goed uit! Les 4 - Vakantie... Schiet in actie!

NOM, Prénom :. Dit is een schrift. Dit is een boek. Dit is een papier Dit is een blad. Dit is een schoen. Dit is een schoe. Dit is een schoon.

Comprendre et se faire comprendre commence par s exprimer en néerlandais

Objectif général J aime lire ce livre O O O O O. Je peux comprendre un roman sous forme de récit de voyage de quelqu un de mon âge

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

La rédaction de Knipoog vous souhaite une excellente fin d année scolaire et des vacances reposantes. De honden van Lisa

Spreekoefeningen. Oefenen voor het eerste deel van het examen spreken: Vragen beantwoorden. 1 enkele vragen. (voor het inburgeringsexamen - spreken)

Épreuve de juin 2019 Compréhension à la lecture Néerlandais

Épreuve de juin 2019 Compréhension à la lecture Néerlandais

geen voorzetsel in het NL iemand antwoorden répondre à qn ( = quelqu'un = iemand )

Unité 6 Diagnose Kopieerblad 1

Hôtel Eurocatering. 26 oct. Sauna 24, , oct. Petit-déjeuner 14, ,50. Sous-total 3645,25 TVA 21% 765,50.

MÉTRO, BOULOT, DODO. Unité 1. Vocabulaire 1 Lees de zinnen en kruis het juiste woord / de juiste uitdrukking aan.

Lees aandachtig de instructies. Als u onzeker bent over een antwoord, sla dan de opgave over. U krijgt dan geen punten.

Aantekening Frans les pronoms personnels

14 Lotto Iron Coast Triathlon Middelkerke

Paper 4 Betere voorbereiding voor minder fouten bij schrijfopdrachten Frans

Voyage Logement. Logement - Trouver. Logement - Réserver. Waar kan ik vinden? Demander son chemin vers un logement

Voorbeelden van examenopgaven moderne vreemde talen op niveau A2

Antwoorden Frans Étape 8 (Franconville)

Par quel moyen de transport êtes-vous venu aujourd hui à l hôtel Métropole? Met welk vervoermiddel bent u vandaag naar het hotel Métropole gekomen?

Le logement. In deze les leert u

Ik weet het niet. Ik vraag om hulp. Mag ik naar het toilet gaan, alstublieft? Ik begrijp het niet. Mag ik een zakdoek gaan halen, alstublieft?

ACTIVITEITENFICHE LE GENIE DE LA BOITE DE RAVIOLIS

Opdracht A1/A2 EERSTE RONDE TOP 50 FRANCOPHONE

Je rijdt recht door, voorbij het sportpaleis, over de brug van het Albertkanaal tot aan de verkeerslichten.

naam :.. nr. : klas :.. computer :..

naam :.. nr. : klas :.. computer :..

naam :.. nr. : klas :.. computer :..

Frans grammatica hoofdstuk 1 en 2

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Vous pouvez m'aider, s'il vous plaît?

BEGINNERSCURSUS DAG 2

Jaarwerkplan voor En action 5

Référentiel grammaire : «Bouwstenen»

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie

1 Werkwoord. (wonen, werken, lopen,...) 8 Grammatica is niet moeilijk. wonen, werken, lopen,... noemen we werkwoorden.

Parijs. CC Naamsvermelding 3.0 Nederland licentie.

NUCLEAIR RISICO? BEREID JE VOOR! Meer tips op Informeer je op

Leesboekje de seizoenen

REGELS. Onderstreep de pluralisvorm in de zin.

Kennismaken met AIM Introductie. Janny Spreen Dr. Nassau College, loc. Gieten 31 maart 2016

Vandaag met de fiets? Waarom ook niet morgen naar het werk, naar de sportclub of om je boodschappen te doen?

Huiswerk Frans unité 1: Bonjour, moi je suis

lentefeest fête laïque

Transcriptie:

Beperkte woordenschat (vocabulaire limité) Professeur : Monsieur J. Piens 1. Het weer a)de seizoenen Les saisons de zomer Het weer is in de zomer mooi. Le temps est beau en été. de lente De vogels zingen in de lente. Les oiseaux chantent au printemps. de winter Het sneeuwt in de winter. Il neige en hiver. de herfst In de herfst is het weer slecht. En automne, le temps est mauvais. b) Warm weer Temps chaud de zon De zon schijnt en het is warm. Le soleil brille et il fait chaud warm Het is heel warm. Il fait très chaud. zonnig Zonnig in het noorden. Ensoleillé au nord. het weer Prachtig weer aan zee. Temps magnifique à la mer. de temperatuur Temperaturen tot 25 graden Températures jusqu à 25 C bewolkt Het is licht bewolkt in de Ardennen Il fait légèrement nuageux dans les Ardennes opklaringen éclaircies wisselvallig weer temps variable c) Nat weer Temps humide de regen la pluie regenen Het regent in Nederland. Il pleut au Pays-Bas bliksemen Het bliksemt in het binnenland. Il y a de la foudre à l intérieur du pays. onweren Het onweert in Zweden. Il y a des orages en Suède. nat Ik ben helemaal nat. Je suis tout à fait trempé. pijpenstelen regenen pleuvoir des cordes d) Koud weer Temps froid vriezen Morgen zal het vriezen. Demain, il va geler. sneeuwen Het sneeuwt vandaag aan zee. Il neige aujourd hui à la mer. koud Het is koud op de speelplaats. Il fait froid sur la cours de récré. bibberen Ik bibber van de kou. Je tremble de froid. e) Mist brouillard de mist s Morgens mist, s middags opklaringen. brouillard le matin, éclaircies l après-midi. f) Wind noord oost zuid west ten noorden/zuiden/oosten/westen in het noorden/zuiden/oosten/westen nord est sud ouest au nord, sud, est, ouest (dans un autre pays) au nord, sud, est, ouest (dans un même pays) Questions en rapport avec le temps: Hoe is het weer vandaag? Hoeveel graden was het gisteren? Comment est le temps aujourd hui? Quel était la température hier? 1

2. Landen, nationaliteiten en talen Attention : Les noms de langues, pays, nationalités prennent une majuscule. Les noms de langues sont toujours neutres. Land Nationaliteit Taal/talen meisje jongen België de Belgische de Belg Het Frans Het Nederlands Het Duits Frankrijk de Franse de Fransman Het Frans Duitsland de Duitse de Duitser Het Duits Engeland de Engelse de Engelsman Het Engels Italië de Italiaanse de Italiaan Het Italiaans Spanje de Spaanse de Spanjaard Het Spaans Marokko de Marokkaanse de Marokkaan Het Marokkaans Het Arabisch Zweden de Zweedse de Zweedser Het Zweeds Turkije de Turk de Turkse Het Turks 3. Kleuren zwart, roze, geel, groen, rood, paars, wit, zwart, oranje, bruin, blauw, grijs. Pas besoin de vous les traduires. ;-) lichtblauw : bleu clair donkerblauw : bleiu foncé 4. Kennismaking Wie Wie is dat meisje? Qui est cette fille? Welk(e) Aan welke sport doet ze graag? Quel sport aime-t-elle pratiquer? Wat Wat is de nationaliteit van Samira? Quel est la nationalité de Samira? Heeft ze broers of zussen? As-t-elle des frères ou sœurs? hoe Hoe oud is Joke? Hoe heet ze? Quel âge a Joke? Comment s appelle-t-elle? Wanneer Wanneer ben je jarig? Quand es-tu né? Welke kleur hebben de ogen van Bart? Quelle est la couleur des yeux de Bart? Welke kleur heeft het haar van dit meisje? Quelle est la couleur des cheveux de cette fille? Wat is je sterrenbeeld? Quel est ton signe astrologique? Wat verzamelt Ludo? Que collectionne Ludo? Wat eet/drinkt Lisa graag? Qu aime manger/boire Lisa volontiers? 5. Het uur, de tijd 11uOO : elf uur 11u05 : vijf over elf 11u10 : tien over elf 11u15 : kwart over elf 11u30 : half twaalf 11u45 : kwart voor twaalf 11u50 : tien voor twaalf 00u00 : middernacht 16uOO : vier uur 16u05 : vijf over vier etc Hoe laat is het? Quelle heure est-il? Het is middernacht. Il est minuit. Hoe laat begint het feestje? A quelle heure commence la fête? Om acht uur. A huit heures. Op 1 april. Le premier avril. 2

Op zondag. Le dimanche. gisteren, vandaag, morgen hier, aujourd hui, demain vroeg><laat tôt><tard s Morgens sta ik vroeg op. le matin, je me lève tôt. s Middags eet ik een frikadel. Le midi, je mange une frikadel. s Namiddags eet ik mijn vieruurtje. L après-midi, je mange mon 4 heures. s Avonds kijk ik naar de TV. Le soir, je regarde la TV. s Nachts slapen de mensen. La nuit les Hommes dorment. 6. Kleren (AB page 8 et 9) 7. Sport Ik doe aan sport. Je fais du sport. Ik tennis graag. J aime jouer au tennis. Welke sport beoefen je? Quel sport pratiques-tu? Ik speel graag rugby. J aime jouer au rugby. Apprenez les différents noms de sports à la page 10 et 11 in AB. 8. Hobby s Ik kijk naar tv. Ik luister naar muziek. Ik ga naar de bioscoop. Ik surf op internet. Ik chat op msn. Ik werk in de tuin. Ik lees een boek. Ik telefoneer naar vrienden. Ik kook. Ik doe aan toneel. Ik speel PlayStation. Ik reis. Ik bezoek een museum. Je regarde la TV. J écoute de la musique. Je vais au ciné Je surf sur le net. Je chat sur msn. Je travaille dans le jardin. Je lis un livre. Je téléphone à des amis. Je cuisine. Je fais du théâtre. Je joue à la Play. Je voyage. Je visite un musée. Wat zijn je hobby s? Quels sont tes hobbys? 9. De trein Wanneer vertrekt de trein? Quand démarre le train? De trein vertrekt om halfzes van spoor 6. Le train part à 18h30 de la voie 6. Waar moeten we gaan? Où devons nous aller? Wat wil je bezoeken? Que veux-tu visiter? 10 Cadeaus en winkels Koen moet nog cadeaus kopen. Bloemen kan je bij een bloemiste kopen. De bakker verkoopt gebak. Kleren kan je in een klerenwinkel kopen. In een parfumerie koop je een flesje parfum. in de schoenenwinkel in de sportwinkel de mooie plant de horloge de mp3-speler Koen doit encore acheter de cadeaus Tu peux acheter des fleurs chez une fleuriste. Le boulanger vend des pâtisseries. Tu peux acheter des vêtements dans un magasin de vêtements Dans une parfumerie, tu achètes du parfum. dans le magasin de chaussures dans le magasin de sport une belle plante une montre le mp3 3

Expressions page 25 AB qui sont importantes : Ik wens je een gelukkige verjaardag! Je te souhaite un joyeux anniversaire! Wat een verrassing! Fantastisch! Quelle surprise! Fantastique! Waar is je beste vriendin? Où est ta meilleure amie? Wat een prachtig boek! Quel livre magnifique! Kom binnen! Entre! / Entrez! Wil je frisdrank of fruitsap drinken? Veux-tu boire une boisson fraîche ou du jus de fruits? En ik heb ook toffe muziek! Et j ai aussi de la chouette musique! Mogen we allemaal hier logeren? Pouvons-nous tous loger à la maison? 11.Het verkeer (la circulation) Je mag niet rechts afslaan. Je moet links afslaan. Je moet stoppen. Je mag de straat oversteken. Je moet rechtdoor gaan (rijden, fietsen...) Je moet oppassen. Tu ne peux pas tourner à droite. Tu dois tourner à gauche. Tu dois t arrêter. Tu peux traverser la rue. Tu dois aller, rouler tout droit Tu dois faire attention. 12.Het huis (la maison) + les objets de la chambre voir AB de zolder de badkamer de slaapkamer de garage de keuken de eetkamer de woonkamer de ingang de biblioheek de kelder het terras de tuin 13.Een gewone dag (une journée normale) le grenier la salle de bain la salle de bain le garage la cuisine la salle à manger le séjour l entrée la bibliothèque la cave la terrasse le jardin Om zeven uur sta ik op. A 7 h, je me lève. Om vijf over zeven neem ik een douche. A 7h05, je prends une douche. Ik ontbijt met mijn ouders om kwart over 7. Je déjeûne avec mes parents à 7h15. Dan vertrek ik naar school. Ensuite, je pars à l école. Om vijf voor acht ga ik te voet naar school. A 7h55, je vais à pied à l école. Om 8 uur kom ik op school aan. A 8h, j arrive à l école. Om half vier ga ik naar vrienden met de bus A 15h30, je vais chez des amis en bus. Om kwart over vijf chat ik op msn. A 17h15, je chat sur msn. Later maak ik mijn huiswerk. Plus tard, je fais mes devoirs. s Avonds eet ik om half zes. Le soir, je mange à 18h30. Ik ga naar bed om kwart voor tien. Je vais au lit à 9h45. 14. Mots interrogatifs Hoe laat? Hoe laat is het? Quelle heure est-il? Wanneer? Wanneer komt de trein? Quand arrive le train? Waar? Waar is het feestje? Où est la fête? 4

Hoe? Hoe gaat het? Comment ça va? Hoelang? Hoelang zijn jullie samen? Depuis combien de temps êtes vous ensemble? Waarom? Waarom kom je niet? Pourquoi ne viens-tu pas? 15. Zijn mening geven (donner son avis) Positief Negatief Dat was leuk/super/prettig/plezierig/tof Dat was saai/lastig/vervelend les adjectifs attributs sont plus ou moins des synonymes 16. Wat heb ik gisteren gedaan? Wat heb je gisteren (niet) gedaan? Qu as-tu (pas) fais hier? Wat heb je tijdens het weekend gedaan? Qu as-tu fais pendant le weekend? Wat heb je s middags gedaan? Qu as-tu fais à midi? Wat heb je allemaal gedaan? Qu as-tu fais de bon? Ik heb mijn lessen geleerd. J ai appris mes leçons. Ik heb geen chips gegeten Je n ai pas mangé de chips. Ik heb me niet goed geamuseerd. Je ne me suis pas bien amusé. Ik heb met papa in de tuin gewerkt. J ai travaillé avec papa dans le jardin. Ik heb met een meisje kennisgemaakt. J ai fait connaissance avec une fille. Mijn broer heeft naar muziek geluisterd. Mon frère a écouté de la musique. Mijn zus heeft op het strand gebruind. Ma sœur a bronzé sur la plage. Mijn oom heeft veel gefietst. Mon oncle a beaucoup roulé à vélo. Ik ben op reis met mijn ouders gegaan. Je suis allé en vacances avec mes parents. Ik heb vrienden uitgenodigd. J ai invité des amis. Ik heb aan een stage meegedaan. J ai participé à un stage. Je hebt met vrienden gelachen. J ai ris avec des amis. Ze heb veel geslapen. J ai beaucoup dormi. Ik ben thuis gebleven. Je suis resté à la maison. Ik heb aan sport gedaan. J ai fait du sport. Ik heb een boek gelezen. J ai lu un livre. Ik ben naar een feest gegaan. Je suis allé à une fête. Ik heb een cadeau gekocht. J ai acheté un cadeau. Ik heb naar een film gekeken. J ai regardé un film. Ik heb een brief geschreven. J ai écrit une lettre. Ik ben laat opgestaan. Je me suis réveillé tard. Ik heb een bezoek aan de familie gebracht J ai rendu visite à la famille. Ik heb spaghetti gegeten. J ai mangé des spaghettis. 5