2.1 Van klein naar groot Vaak geeft de kassa het terug te geven bedrag aan, maar dat is niet altijd zo. Bijvoorbeeld op de markt of op oude kassa s. Als je het zelf moet uitrekenen, dan begin je met het teruggeven van het kleinste geld. Daarna geef je het grote geld en/of de biljetten terug. Tijdens het teruggeven tel je mee vanaf het bedrag dat de klant moest betalen tot aan het bedrag dat hij je heeft gegeven.... Een klant moet 37,90 betalen. Hij geeft je een briefje van 50. Je geeft het geld terug terwijl je meetelt: XX Je geeft 0,10 en zegt 38 euro. XX Je geeft 2 en zegt 40 euro. XX Je geeft 10 en zegt 50 euro. Je hoeft niet voor elke munt of elk briefje apart mee te tellen. Maak steeds een stap naar het eerstvolgende hele getal. Sommige klanten willen het je makkelijk maken om wisselgeld terug te geven en geven je daarom bijvoorbeeld 0,05 of 0,10 extra. Dit kan handig zijn als jij daardoor weinig munten hoeft terug te geven. Ook in zo n geval pas je bovenstaande manier van teruggeven toe.... Een klant moet 15,10 betalen. Om het je makkelijk te maken, geeft hij je behalve een briefje van 20 ook een munt van 0,10. Je geeft het geld terug terwijl je meetelt: XX Je geeft 5 en zegt 20 euro. Je telt dus niet terug naar 20,10. 36
Bij het geven van wisselgeld probeer je altijd zo weinig mogelijk munten en biljetten te geven. Als je bijvoorbeeld 10 terug moet geven, dan geef je als het mogelijk is, een briefje van 10 en niet vijf munten van 2. Geld bijvragen Als je de kassa bedient, dan moet je niet alleen wisselgeld teruggeven. Je moet ook zorgen dat het muntgeld in de kassa niet op raakt. Dit doe je door de klant te vragen of hij extra muntgeld heeft. Zo hoef je weinig munten terug te geven. De klant moet 9,05 betalen. Hij geeft je 10. Je vraagt 0,05 bij en geeft de klant 1 terug.... 2 De klant moet 15,95 betalen. Hij geeft je 20. Je vraagt 1 bij en geeft de klant 5,05 terug.... Het is gebruikelijk om niet meer dan één of twee munten bij te vragen. Hoeveel je erbij vraagt, hangt ook af van hoeveel munten je van elke soort in de kassalade hebt. Basisrekenopgaven Geef bij opgave 1 tot en met 5 aan welke munten en briefjes je gebruikt om het wisselgeld te geven aan deze klanten. 1 De klant moet 7,45 betalen. Hij geeft bij de kassa 10. 2 De klant moet 11,65 betalen. Hij geeft bij de kassa 20. 3 De klant moet 64,80 betalen. Hij geeft bij de kassa een briefje van 50 en een briefje van 20. 37
4 De klant moet 121,50 betalen. Hij geeft bij de kassa drie briefjes van 50. 5 De klant moet 67,10 betalen. Hij geeft bij de kassa een briefje van 50 een briefje van 20 en een munt van 0,10. Geef bij opgave 6 tot en met 10 aan welke munten en briefjes je gebruikt om het wisselgeld te geven aan deze klanten. Reken daarna ook uit hoeveel wisselgeld je deze klant moet teruggeven. 6 De klant moet 8,50 betalen. Hij geeft bij de kassa 10. 7 De klant moet 12,35 betalen. Hij geeft bij de kassa 20. 8 De klant moet 13,95 betalen. Hij geeft bij de kassa 50. 9 De klant moet 34,70 betalen. Hij geeft bij de kassa 100. 10 De klant moet 5,20 betalen. Hij geeft bij de kassa 10. 38
Contextrijke rekenopgaven Je bedient de kassa in een supermarkt. Verschillende klanten komen bij je afrekenen. 11 Schrijf in de tabel welke munten en briefjes je gebruikt als wisselgeld en hoe je meetelt tijdens het teruggeven. Te betalen bedrag Klant geeft Wisselgeld Hoe tel je mee 2 8,95 10 77,75 100 12,45 100 12 Als de kassa de bedragen van alle artikelen bij elkaar optelt, dan komt het totaalbedrag niet altijd uit op een rond getal. Het kan bijvoorbeeld zijn dat het totaal te betalen bedrag 13,71 is, of 28,97. Je hebt echter geen munten van 0,01 en 0,02 in je kassa. Je moet zulke bedragen dus afronden voordat je geld kunt teruggeven. Geef bij de bedragen in de tabel aan hoe je deze afrondt en welke munten en briefjes je aan wisselgeld teruggeeft. Te betalen bedrag Afgerond Klant geeft Wisselgeld in munten en briefjes 13,87 20,00 31,54 50,00 56,33 60,00 39
13 Aan het einde van de dag is er niet veel wisselgeld over in je kassa. Je hebt geen munten van 0,10 en 1 meer. Er komt nog wel een aantal klanten afrekenen. Schrijf in de tabel op welke munten en briefjes je in deze situatie gebruikt voor het wisselgeld. Te betalen bedrag Klant geeft Welke munten en briefjes geef je dan terug? 13,40 20,00 57,90 100,00 46,70 50,00 14 Schrijf in de tabel op de volgende pagina met welke munten en briefjes je het wisselgeld teruggeeft en wat je eventueel extra vraagt aan de klant. Geef ook aan welke munten je niet meer hoeft terug te geven omdat je om extra geld hebt gevraagd. 40
Te betalen bedrag Klant geeft Wat vraag je extra aan de klant? Welke munten en briefjes geef je dan terug? Welke munten hoef je nu niet meer terug te geven? 25,95 30,00 17,50 20,00 2 5,90 10,00 31,00 40,00 20,45 25,00 40,90 50,00 55,80 60,00 67,25 70,00 10,85 20,00 41
42 15 Vul in de tabel op de volgende pagina in met welke munten en briefjes je het wisselgeld teruggeeft en wat je eventueel extra vraagt aan de klant. Geef ook aan hoe je het wisselgeld terugtelt terwijl je het aan de klant geeft. Soms zijn meerdere antwoorden mogelijk.
Te betalen bedrag Klant geeft Wat vraag je extra aan de klant? Welke munten en briefjes geef je dan terug? Hoe tel je mee? 95,75 100,00 30,00 50,00 2 25,10 50,00 29,45 100,00 5,35 10,00 30,95 50,00 87,40 100,00 75,15 80,00 10,20 20,00 44,05 45,00 43