Dienst water en milieu

Vergelijkbare documenten
I. BESLISSING HET VERZOEK. I.A. Algemeen. II.A. Beschrijving van het verzoek en de inrichting

Reinigingsbedrijf Midden Nederland. Soest

De inrichting is gelegen aan De Schans nummers 14 en 16 te Soest, kadastraal bekend gemeente Soest, sectie A, nummers 5385 en 5387.

I. BESLISSING DE WIJZIGING. II.A. Beschrijving van de inrichting

I. BESLISSING DE AANVRAAG. I.A. Algemeen. II.A. Beschrijving van de aanvraag

Beslissing. De aanvraag

I. BESLISSING. I.A. Algemeen

I. BESLISSING. I.A. Algemeen

Beschikking Wet milieubeheer

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

I. BESLISSING DE MELDING. II.A. Beschrijving van de melding en de inrichting

Afdeling Vergunningen

I. BESLISSING HET VERZOEK. I.A. Algemeen. II.A. Beschrijving van het verzoek en de inrichting

De inrichting is gelegen aan de Bobinestraat 2A te Veenendaal, kadastraal bekend gemeente Veenendaal, sectie E nummer 711.

I. BESLISSING. I.A. Algemeen

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

I. SAMENVATTING BESLUIT

De inrichting is gelegen aan de Caledoniastraat 9 en 13 te Tilburg, kadastraal bekend: gemeente Tilburg, sectie F, nummer 5343 en 5191.

I. SAMENVATTING BESLUIT

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

tômgevingsd/msŕ jc Midden- ca Wts-t-Brabaat

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WM VOOR H. SMIT V.O.F. SCHROOT- EN METAALHANDEL TE BORGER

Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer besluiten wij dat:

TEERDE STATEN VAN GELDERLAND. Ingevolge artikel 8.24 Wet milieubeheer 1 FEITEN

I. SAMENVATTING ONTWERP BESLUIT

Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer besluiten wij dat:

op grond van artikel 8.22 van de Wet milieubeheer (Wm) actualiseren.

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

I. BESLISSING DE MELDING. I.A. Algemeen. II.A. Beschrijving van de melding en de inrichting

De locatie is gelegen in Schalkwijk (gemeente Houten) kadastraal bekend: HTN04 I 414G. Het uitvlakken zal plaatsvinden op bovengenoemd perceel.

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. voor het milieuneutraal veranderen. Sappi Maastricht B.V.

Dienst water en milieu

I. BESLISSING DE MELDING. I.A. Algemeen. II.A. Beschrijving van de melding en de inrichting

Hoarnestreek RN Tzummarum. Omgevingsvergunning

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. voor de activiteit milieuneutraal veranderen. Rockwool B.V.

I. BESLISSING DE MELDING. I.A. Algemeen. II.A. Beschrijving van de melding en de inrichting

OMGEVINGSVERGUNNING. het in gebruik nemen van een nieuwe voorbreker ter vervanging van de huidige. milieuneutraal veranderen van een inrichting

Wet milieubeheer. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Melding artikel ENCI te Maastricht. Zaaknummer:

GEDEPUTEERDE STATEN DER PROVINCIE GRONINGEN

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

II.B Aanleiding voor het indienen van de aanvraag Als reden wordt opgegeven de aanleg van een tracé voor een nieuwe drinkwatertransportleiding.

op grond van artikel 8.22 van de Wet milieubeheer (Wm) actualiseren.

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

BESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WM FRIESLAND FOODS DOMO BEILEN TE BEILEN

1 Inleiding. 2 Beschikking. Gemeente Montfoort t.a.v. de heer J. Dronkert Postbus ZG MONTFOORT. Geachte heer Dronkert,

Aanmeldnotitie Besluit Mer

Dienst water en milieu

BESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WET MILIEUBEHEER VOOR CUBRI PALLET- EN HANDELSMIJ BV TE SCHOONEBEEK

Ontwerpbesluit inzake de Wet verontreiniging oppervlaktewateren

Omgevingsdienst Brabant Noord

beroepsmogelijkheid veranderingsvergunning IEH Group B.V. te Mijdrecht

ONTWERP OMGEVINGSVERGUNNING

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Wet milieubeheer. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Melding artikel ENCI te Maastricht. Zaaknummer:

Afdeling Vergunningverlening

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

OMGEVINGSVERGUNNING VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WET MILIEUBEHEER VOOR NV AREA REINIGING TE HOOGEVEEN

OMGEVINGSVERGUNNING. voor het flexibel kunnen opslaan van de hoeveelheid bodemasgranulaat. milieuneutraal veranderen van een inrichting

OMGEVINGSVERGUNNING. : het wijzigen van de grens van een inrichting bedoeld voor de zuivering van rioolwater

Pagina 1 van 14 Registratienummer: Z / D

De inrichting is gelegen aan Molensteyn 3a te De Meern, kadastraal bekend gemeente De Meern- Utrecht, sectie A, nr

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

1 Inleiding. 2 Beschikking. Conferentieoord Samaya t.a.v. mevrouw M. Beier Hollendewagenweg SG Werkhoven. Geachte mevrouw Beier,

1 Inleiding. 2 Beschikking. KDK Project Vof T.a.v. de heer W.J.M. Visscher Postbus AA Volendam. Geachte heer Visscher,

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Het werk is gelegen aan de Hoofdweg 94, 3474 JH te Zegveld, kadastraal bekend gemeente Woerden, sectie H, nummer 231.

Beschikking maatwerkvoorschriften

Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht

Omgevingsvergunning. Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Activiteit milieuneutraal veranderen. Rockwool B.V. te Roermond

OMGEVINGSVERGUNNING *D * D

1 ALGEMEEN Algemeen BODEMBESCHERMING Voorzieningen en beheermaatregelen Nulsituatiebodemonderzoek 17

FUIV[b. Grou, 5 maart 2015 VERZONDEN -6 MRT Friese Uitvoeringsdienst Milieu en Omgeving

I. BESLISSING DE WIJZIGING. I.A. Algemeen. II.A. Beschrijving van de inrichting

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

OMGEVINGSVERGUNNING. milieuneutraal veranderen van een inrichting. Industrieweg 16 te Noordhorn. datum besluit: 13 oktober 2017

Afdeling vergunningverlening

- beschikking - niet ernstige bodemverontreiniging Baambrugse Zuwe 73 te Vinkeveen (gemeente De Ronde Venen) 1. Inleiding

ONTWERP-BESLUIT TOT WIJZIGING VOORSCHRIFTEN OMGEVINGSVERGUNNING GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

Beschikking OMGEVINGSVERGUNNING. verleend aan. Suiker Unie Vierverlaten. ten behoeve van de activiteit bouwen en mliieuneutraal veranderen

Aan: Gemeente Baarn T.a.v. de heer W. Stolp Postbus BA Baarn. Geachte heer Stolp,

Ontwerpbeschikking van Gedeputeerde Staten van Noord- Brabant

Yara Sluiskil B.V. Postbus AA Sluiskil W-MWP170002/ Datum: 13 juni 2017

II.B Aanleiding voor het indienen van de aanvraag Als reden voor de demping van de sloot wordt opgegeven rationele agrarische bedrijfsvoering.

Beschikking van Gedeputeerde Staten van Noord-Brabant

Ontwerpbesluit omgevingsvergunning ingevolge artikel 2.30 en 2.31 Wabo:

BESLUIT. Omgevingsdienst Regio Arnhiem OMGEVINGSVERGUWNING

Pagina 1 van 10 Registratienummer: Z / D

Datum: 4 februari 2019 Cumapol Emmen B.V. Opnemen proefnemingsvoorschrift in de vigerende vergunning

Wij hebben op 14 juli 2015 een aanvraag voor een omgevingsvergunning ontvangen van AVI Den

ONTWERPBESLUIT VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN DRENTHE INGEVOLGE DE WM VOOR DE MILIEUSTRAAT GEMEENTE MIDDEN-DRENTHE, EURSING 2A TE BEILEN

Ontwerpbesluit OMGEVINGSVERGUNNING. veranderen koelinstallatie. milieuneutraal veranderen van een inrichting. Oosterhorn 4 te Farmsum

Besluit van Gedeputeerde Staten van Limburg. Voor de activiteit milieuneutraal veranderen. MGG Netherlands BV te Tegelen gemeente Venlo

GEDEPUTEERDE STATEN. Alphense Puin Recycling BV. Vondelingenplaat KL VONDELINGENPLAAT. UW KENMERK BlJLAGEN DATUM

De intrekking heeft betrekking op 203 schapen ouder dan 1 jaar, inclusief lammeren tot 45 kg (B1).

(ONTWERP) VERGUNNING WET MILIEUBEHEER

ONTWERP-BESLUIT TOT WIJZIGING VOORSCHRIFTEN OMGEVINGSVERGUNNING GEDEPUTEERDE STATEN VAN ZEELAND

BESCHIKKING D.D. 23 APRIL NR. MPM7609 VAN GEDEPUTEERDE STATEN VAN GELDERLAND

Transcriptie:

Dienst water en milieu BESCHIKKING van GS van Utrecht Pythagoraslaan 101 Postbus 80300 3508 TH Utrecht Tel. 030-2589111 Fax 030-2583140 http://www.provincie-utrecht.nl Datum 10 oktober 2006 Sector V&H/Branchegericht Nummer 2006WEM004085i Referentie R. Sukul Uw brief van 30 maart 2006 Doorkiesnummer 030-258 2052 Uw nummer 06790224 Faxnummer 030-258 3981 Bijlage Voorschriften Onderwerp Wet milieubeheer; beschikking RWZI Mijdrecht I Beslissing Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer, de Algemene wet bestuursrecht, het Provinciaal Milieubeleidsplan 2004 2008 en op hetgeen onder hoofdstuk II en volgende wordt overwogen, besluiten wij: de namens het Hoogheemraadschap Amstel, Gooi en Vecht door de Stichting Waternet aangevraagde Wm-vergunning als bedoeld in artikel 8.1 lid 1 van de Wet milieubeheer te verlenen; dat de bij deze beschikking behorende gewaarmerkte aanvraag deel uitmaakt van deze beschikking voor zover de voorschriften en beperkingen niet anderszins bepalen; aan deze Wm-vergunning de voorschriften en beperkingen te verbinden, zoals die in het bijbehorende voorschriftenpakket zijn opgenomen; dat deze vergunning vervalt op de datum waarop de revisievergunning van 26 oktober 2004 nummer 2004WM004632i vervalt. II De aanvraag II.A Beschrijving van de aanvraag Op 30 maart 2006 hebben wij een aanvraag van Stichting Waternet (hierna: de aanvrager) ontvangen voor een vergunning krachtens de Wet milieubeheer (Wm) voor het wijzigen van een Wet milieubeheer (Wm) vergunning (Wm art. 8.1 lid 1). De inrichting is gelegen aan de Veenweg 162 te Mijdrecht, kadastraal bekend gemeente Mijdrecht sectie B nummers 2928, 2932, 2933, 2549 en 2751. De Wm-vergunning wordt gevraagd voor onbepaalde tijd. De aanvraag voorziet in nieuwbouw van een bedrijfsgebouw inclusief kantoor en kantine met daarin een elektra-, een werktuigbouw- en een houtbewerkingplaats met bijbehorend magazijn en een ruimte voor opslag van gassen. Daarnaast wordt er een loods gebouwd met ruimte voor opslag van olie, chemicaliën, Wvo materiaal (drijfschermen), calamiteiten materiaal en een technische ruimte. De uitbreiding omvat tevens een gekoelde opslag van kadavers, een viertal containers voor gescheiden afvalinzameling en een afspuitplaats voor het uitwendig wassen van pompen, voer- en vaartuigen. Sector V&H/Branchegericht 1 Beschikking d.d. 10 oktober 2006 nr.2006wem004085i

Op grond van categorie 27.1 van bijlage I van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer zijn wij bevoegd gezag voor de inrichting. II.B Aanleiding voor het indienen van de aanvraag De aanvrager is voornemens de inrichting uit te breiden met activiteiten, die niet zijn geregeld in de vigerende vergunning. Hierbij kan gedacht worden aan opslag van afvalstoffen, een houtbewerkingwerkplaats, alsmede een opslag van gassen en een afspuitplaats voor materieel. II.C Locatie van de inrichting en het bestemmingsplan De inrichting ligt op een industrieterrein. De dichtstbij gelegen woning ligt op een afstand van 108 meter. II.D Huidige vergunningsituatie De aanvraag heeft betrekking op het oprichten en in werking hebben van een inrichting waarvoor nog geen eerdere Wm-vergunning is verleend. Voor de inrichting zijn eerder de volgende Wm-vergunningen verleend en hebben wij de volgende meldingen van de aanvrager geaccepteerd: Soort datum Nummer (Bevoegd gezag) revisie vergunning) 25 oktober 2004 2004WEM0046i Gedeputeerde staten De voorschriften uit deze revisievergunning vermeld in de paragrafen: 1.2, 1.3, 2.1, 2.2, 2.3 subparagraaf 2.3.1, 4.2, 4.3 en 4.4 blijven onverkort gelden voor het veranderde deel van de inrichting. III Milieu-effectrapportage III.A M.e.r.-beoordelingsplicht De voorgenomen activiteit valt niet onder een van de categorieën van de D-lijst van het Besluit milieueffectrapportage waarvoor een m.e.r.-beoordelingsplicht geldt. IV Procedure van de aanvraag om milieuvergunning IV.A De aanvraag IV.A.1 Ontvangst van de aanvraag Met betrekking tot het verzoek is de procedure ingevolge de paragraaf 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht van toepassing. De aanvraag is door ons op 30 maart 2006 ontvangen en is door ons ter informatie op 11 april 2006 toegezonden aan betrokken bestuursorganen, te weten: a. het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Mijdrecht; b. de Regionaal inspecteur VROM-inspectie Regio Noord-West te Haarlem; c. het dagelijks bestuur van Stichting Waternet; d. Landelijk Meldpunt Afvalstoffen; e. RIZA te Lelystad. IV.A.2 Aanvullende gegevens In verband met het ontbreken van een aantal gegevens hebben wij de aanvrager op 19 mei 2006 in de gelegenheid gesteld om tot 31 mei 2006 de aanvraag aan te vullen. Deze gegevens hebben wij deels op 30 mei 2006 en deels op 8 juni 2006 ontvangen. De termijn voor het geven van de beschikking is opgeschort met de periode die de aanvrager nodig heeft om de aanvraag aan te vullen. De termijn voor het geven van de beschikking is opgeschort tot de dag waarop de door ons gestelde termijn voor aanvulling ongebruikt is verstreken. Sector V&H/Branchegericht 2 Beschikking d.d. 10 oktober 2006 nr.2006wem004085i

In dit geval is de termijn voor het geven van de beschikking opgeschort met 15 dagen (Algemene wet bestuursrecht, art. 4:15). IV.B Coördinatie Wm-vergunning en bouwvergunning De gevraagde Wm-vergunning treedt niet in werking zolang de vereiste bouwvergunning die vereist is voor (een onderdeel van) het initiatief niet is verleend (Wet milieubeheer, art. 20.8). IV.C Coördinatie Wm-vergunning en Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo)- vergunning De aangevraagde activiteiten zijn tevens Wvo-vergunningplichting. Aanvrager heeft bij ons op 30 maart 2006 samen met de aanvraag om een Wm-vergunning een aanvraag om een Wvo-vergunning ingediend. Deze laatste aanvraag hebben wij op 11 april 2006 verzonden aan Stichting Waternet. De startdatum voor beide procedures is 30 maart 2006. IV.D Ter inzage legging De kennisgeving over de ontwerpbeschikking en bijbehorende stukken zijn gepubliceerd in een ter plaatse verschijnend regionaal weekblad op 2 augustus 2006. Vervolgens heeft de aanvraag, ontwerpbeschikking en de bijbehorende stukken gedurende zes weken ter inzage gelegen bij de gemeente Ronde Venen, bij het Waterschap en bij ons, namelijk van 2 augustus tot en met 13 september 2006. Naar aanleiding van de ontwerpbeschikking op de aanvraag is, binnen de door de wet gestelde termijn, één zienswijze ingekomen van de gemeente Ronde Venen. De zienswijze wordt behandeld onder VI van dit besluit. V V.A Toetsingskaders Richtlijn 79/409/EEG van de Raad van 2 april 1979 inzake het behoud van de vogelstand (Vogelrichtlijn) en Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (Habitatrichtlijn) De Vogel- en Habitatrichtlijn zijn geïmplementeerd in de Flora- en faunawet en in de Natuurbeschermingswet 1998. Bij de implementatie in de Natuurbeschermingswet is bepaald, dat de wet slechts geldt voor op te richten inrichtingen. Voor bestaande inrichtingen dienen wij als bevoegd gezag na te gaan of het in werking zijn van de inrichting significante nadelige gevolgen voor een van deze gebieden heeft. Binnen de provincie Utrecht is Botshol nabij Abcoude aangewezen als Habitatgebied. Het Eemmeer, de Oostelijke Vechtplassen en het stuk van de Nederrijn tussen Wijk bij Duurstede en Rhenen zijn aangewezen als vogelrichtlijngebied. De inrichting ligt niet in de nabijheid van een van de genoemde gebieden, deze gebieden zijn op meer dan 3,5 kilometer afstand van de inrichting gelegen. De activiteiten binnen de inrichting hebben geen nadelige gevolgen voor één van deze gebieden. V.B Artikel 8.8 tot en met 8.11 Wet milieubeheer V.B.1 Algemeen De artikelen 8.8 tot en met 8.11 van de Wet milieubeheer omvatten het toetsingskader voor de beslissing op de aanvraag. Hierna geven wij aan hoe de aanvraag zich tot het toetsingskader verhoudt. Hierbij beperken wij ons tot die onderdelen van het toetsingskader die ook werkelijk op onze beslissing van invloed zijn. Sector V&H/Branchegericht 3 Beschikking d.d. 10 oktober 2006 nr.2006wem004085i

V.B.2 IPPC-richtlijn/Beste beschikbare technieken Algemeen Richtlijn 96/61/EG van de Raad van de Europese Unie van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging - hierna: de IPPC-richtlijn - verplicht het bevoegd gezag een milieuvergunning op te stellen, die voldoet aan de in deze richtlijn geformuleerde eisen voor nieuwe en bestaande installaties. In de beoordeling van de milieugevolgen wordt de aanvraag getoetst aan de in de IPPC-richtlijn geformuleerde eisen. Dit betekent onder andere dat door de inrichting alle passende preventieve maatregelen (moeten) worden getroffen om verontreiniging van bodem, water en lucht te voorkomen dan wel te beperken door toepassing van de beste beschikbare technieken (BBT), met inbegrip van maatregelen betreffende afvalpreventie en energiebesparing om aldus een hoog niveau van bescherming van het milieu in zijn geheel te waarborgen. Voor de beoordeling van de aanvraag worden zogenoemde BAT Reference Documents (= BREF's) opgesteld. Hierbij kan onderscheid worden gemaakt tussen zogenaamde verticale BREF's - deze zijn branche gebonden - en zogenaamde horizontale BREF's die branche overstijgend zijn. Voor een aantal activiteiten zijn deze BREF's in definitieve vorm en moeten dan ook worden toegepast bij de vergunningverlening. De IPPC-Richtlijn is van toepassing op activiteiten die zijn opgenomen in Bijlage I van de Richtlijn. De aangevraagde activiteiten hebben wij getoetst aan de bijlage van de IPPC-richtlijn. Voor de betreffende inrichting is thans geen Bref beschikbaar, waaraan wij de aanvraag kunnen toetsen. De aangevraagde activiteiten worden daarin niet genoemd. Een aanpassing van art. 8.11 van de Wm is op 1 december 2005 in werking getreden, waarmee de IPPC-richtlijn is geïmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Beste beschikbare technieken Ingevolge artikel 8.11, derde lid, Wm dienen in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning voorschriften te worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk bij voorkeur bij de bron te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende BBT worden toegepast. Wij hebben echter aan de hand van bestaande literatuur, de in de Regeling aanwijzing BBTdocumenten genoemde Nederlandse informatiedocumenten en kennis van de aangevraagde activiteiten bij het verlenen van de vergunning de beste beschikbare technieken voorgeschreven. Met betrekking tot de aspecten voor de bepaling van de beste bestaande technieken als genoemd in artikel 5a.1, lid 1 onder a tot en met k, van het Ivb merken wij het volgende op: Ad a Ad b Ad c Ad d Ad e Toepassing van technieken die weinig afvalstoffen veroorzaken. De aanvraag betreft de inzameling van afvalstoffen die door derden worden gedumpt in de wateren die in beheer zijn bij de aanvrager. Toepassing van minder gevaarlijke stoffen Er ontstaan kleine hoeveelheden gevaarlijke afvalstoffen binnen de inrichting. Ontwikkeling van technieken voor de terugwinning en het opnieuw gebruiken van de bij de processen in de inrichting uitgestoten en gebruikte stoffen en van afvalstoffen De afvalstoffen die ontstaan zijn kleine hoeveelheden houtkrullen en kleine hoeveelheden gevaarlijk afval. Deze zijn niet herbruikbaar. Vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd en de ontwikkeling daarvan De apparaten die worden gebruikt zijn in de praktijk reeds toegepast. Vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis Sector V&H/Branchegericht 4 Beschikking d.d. 10 oktober 2006 nr.2006wem004085i

Dit bedrijf is te kleinschalig bezig om op dit punt milieuwinst te behalen. Ad f Aard, effecten en omvang van de betrokken emissies De betrokken emissie is dermate beperkt dat voor geur en geluid de voorschriften ut de revisievergunning voldoende zijn. Ad g Data waarop de installaties in de inrichting in gebruik zijn of worden genomen De installaties worden na juni 2006 in werking genomen. Ad h De tijd die nodig is om een betere techniek toe te gaan passen Het is op dit moment niet nodig om betere technieken toe te gaan passen. Ad i Het verbruik en de aard van de grondstoffen, met inbegrip van water, en de energieefficiëntie Het gebruik van energie is nog niet bekend. Hier is sprake van een nieuwe uitbreiding van de inrichting. Er zijn voorschriften opgenomen in deze vergunning om het energieverbruik te registreren. De hulpstoffen die worden toegepast betreft kleine hoeveelheden vetten, oliën en gassen. Binnen de inrichting wordt een wasplaats ingericht voor het schoonspuiten van eigen materieel. Het waterverbruik is nog niet bekend. Ad j Noodzaak om het algemene effect van de emissies op en de risico s voor het milieu te voorkomen of tot een minimum te beperken De inrichting dient voor het inzamelen van afvalstoffen. Deze afvalstoffen worden daarna afgevoerd naar een erkende verwerker. In de overwegingen met betrekking tot de verschillende milieuthema s komen wij hierop terug. Ad k. Noodzaak ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu te beperken Voor de overwegingen met betrekking tot het voorkomen van ongevallen en beperking van de gevolgen daarvan wordt verwezen naar de overwegingen in paragraaf VM. Bij ons besluit hebben wij de aanvraag en de door ons voorgeschreven maatregelen ter voorkoming dan wel ter beperking van emissies door toepassing van de beste beschikbare technieken getoetst aan de hand van de volgende informatiedocumenten die zijn opgenomen in tabel 2 van de bijlage bij de Regeling aanwijzing BBT-documenten: Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB); PGS 15: Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen; PGS 30: Vloeibare aardolieproducten: buitenopslag in kleine installaties. De inrichting voldoet - met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften - aan de beste beschikbare technieken (BBT) ter voorkoming van emissies naar de lucht, de bodem, het water, geluidemissies, afvalpreventie, externe veiligheid en energiebesparing. Voor de overwegingen per milieuthema wordt verwezen naar de desbetreffende paragraaf. V.B.3 Algemene maatregelen van bestuur (artikel 8.44) In deze AMvB's worden direct werkende eisen gesteld. Deze eisen mogen niet in de Wm-vergunning worden opgenomen. In de Wm-vergunning kan alleen van deze AMvB s worden afgeweken voor zover dat in de betreffende AMvB is aangegeven. Indien de aangevraagde activiteiten strijdig zijn met een van deze AMvB's, kan de Wm-vergunning niet worden verleend. De aangevraagde activiteiten vallen niet binnen de werkingsfeer van een AMvB. V.C Lucht V.C.1 Het kader voor de bescherming van de lucht De aangevraagde emissies zijn getoetst aan de Nederlandse emissie Richtlijn-Lucht (NeR-Lucht). Deze richtlijn, die de stand der techniek voor het beperken van luchtemissies beschrijft, wordt landelijk toegepast als toetsingskader voor de beoordeling en regulering van luchtemissies. De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor de kwaliteit van de lucht in de omgeving van het bedrijf zijn door ons beoordeeld. Deze gevolgen alsmede de kwaliteit van de lucht in de omgeving van de inrichting is door ons getoetst aan het Besluit luchtkwaliteit. Sector V&H/Branchegericht 5 Beschikking d.d. 10 oktober 2006 nr.2006wem004085i

V.C.2 De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor de lucht De verandering van de inrichting is neutraal als het gaat om emissies naar de lucht. De aangevraagde activiteiten hebben niet of nauwelijks luchtemissies tot gevolg. Uit de aanvraag blijkt dat er vanuit de inrichting geen emissie naar de lucht plaatsvindt. Aan inrichtingen waarbinnen stuifgevoelige stoffen worden opgewerkt, geproduceerd, getransporteerd, geladen, gelost en/of opgeslagen, worden eisen ter vermindering van de stofemissies gesteld. Hierbij wordt onderscheid gemaakt tussen gekanaliseerde en diffuse stofemissies. De gekanaliseerde emissies kunnen als puntbronnen worden beschouwd en moeten voldoen aan emissienormen. Voor de emissie van stof in algemene zin geldt bij een emissievracht van 0,2 kilogram per uur of meer een emissie-eis van 5 mg/m 0 3. V.C.3 De te verwachten ontwikkelingen Uit de houtbewerkingwerkplaats kan stof vrijkomen. V.C.4 De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming van de luchtkwaliteit In de aanvraag zijn geen maatregelen opgenomen om stofemissie tegen te gaan. V.C.5 Besluit luchtkwaliteit 2005 (Blk) Het Besluit luchtkwaliteit 2005, bevat grenswaarden voor de luchtkwaliteit die door ons als toetsingscriterium worden gehanteerd. Deze grenswaarden geven een niveau van de buitenluchtkwaliteit aan dat niet mag worden overschreden of binnen een bepaalde termijn moet zijn bereikt. Het Blk is niet van toepassing op de werkplek. De inrichting stoot op fijn stof na geen van de stoffen uit waarvoor in het Besluit luchtkwaliteit grenswaarden zijn gesteld. Een grenswaarde geeft een milieukwaliteit aan die op een bepaald tijdstip ten minste moet zijn bereikt en die waar zij aanwezig is, ten minste moet worden in standgehouden. In het Blk zijn de grenswaarden voor benzeen, zwaveldioxide, stikstofdioxide, stikstofoxiden, zwevende deeltjes (PM 10) en lood in de lucht opgenomen. In de omgeving van het bedrijf worden deze grenswaarden niet overschreden. Er zijn geen andere grenswaarden in de vorm van milieukwaliteitseisen in een algemene maatregel van bestuur of in de provinciale milieuverordening vastgesteld die op het onderhavige bedrijf van toepassing zijn. De toetsing in het kader van het Besluit luchtkwaliteit verzet zich niet tegen het verlenen van de vergunning omdat: de grenswaarden uit het besluit niet worden overschreden. Er is wel een uitstoot van fijn stof, maar deze uitstoot is zo laag dat bijna geen toename van fijn stof plaatsvindt. V.C.6 Beoordeling en conclusie Overeenkomstig de NeR-Lucht dienen voor de aangevraagde activiteiten de volgende voorzieningen te worden getroffen om hinder buiten de inrichting te voorkomen. Deze voorzieningen zijn in de aanvraag opgenomen, zodat het niet noodzakelijk is de voorzieningen in de voorschriften vast te leggen, omdat de aanvraag deel uitmaakt van de vergunning. De emissienorm, bijvoorbeeld de NeR-lucht eis van 5 mg/mo3, moet in de voorschriften worden vastgelegd, eventueel gecombineerd met een controlevoorschrift in de vergunning. De overige in het Blk genoemde stoffen worden niet uitgestoten. Sector V&H/Branchegericht 6 Beschikking d.d. 10 oktober 2006 nr.2006wem004085i

V.D Geur V.D.1 Het kader voor de bescherming tegen geurhinder Het in de NeR-lucht omschreven algemeen uitgangspunt van het geurbeleid is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Dit uitgangspunt vormt samen met het toepassen van het ALARA principe de kern van het nationale geurbeleid. In het landelijke geurbeleid is vastgelegd dat wij de uiteindelijke afweging maken waarbij wij rekening houden met alle relevante belangen om tot een duurzame kwaliteit van de leefomgeving te komen. Het geurbeleid bestaat uit de volgende uitgangspunten: - als er geen hinder of kans op hinder is, zijn maatregelen niet nodig; - als er wel hinder of kans op hinder is, worden maatregelen op basis van het ALARA principe afgeleid; - voor bepaalde branches is een toetsingskader voor geurhinder in een bijzondere regeling van de NeR opgenomen; - de mate van hinder die nog acceptabel is, wordt vastgesteld door het bevoegd gezag. V.D.2 Bijzondere regeling Voor rioolwaterzuiveringsinstallaties is een bijzondere regeling (BR) opgenomen in de NeR. Van de bijzondere regeling is uitgegaan bij de revisievergunning voor de. In deze veranderingsvergunning wordt alleen de opslag van kadavers geregeld. V.D.3 De te verwachten ontwikkelingen Binnen de inrichting wordt 6 m 2 ruimte gebruikt voor de opslag van maximaal 500 kg kadavers. V.D.4 De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming tegen het aspect geurhinder De kadavers worden opgeslagen op een lekvrije vloer. De opslagunit is luchtdicht en koelt tot 0 graden Celsius. De kadavers worden in Kliko s in de opslag bewaard. De kadavers worden eens per 14 dagen opgehaald voor verwerking door een erkende verwerker. Indien de omstandigheden daartoe nopen worden de kadavers vaker afgevoerd zoals bij onderhoudswerkzaamheden, bij storingen en bij grote aanvoer. V.D.5 Beoordeling en conclusie De genoemde maatregelen geven voldoende zekerheid dat geurhinder kan worden vorkomen. Gelet op de ligging van de inrichting op een industrieterrein, is de kans op het ontstaan van geurhinder voldoende ingeperkt. Om te voorkomen dat er toch geurhinder ontstaat, zullen de genoemde maatregelen worden vastgelegd in de oorschriften bij deze beschikking. V.E Geluid V.E.1 Het kader voor de bescherming tegen geluidhinder Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en maximale geluidniveaus Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau en de maximale geluidniveaus werden in het verleden getoetst aan de grenswaarden in de Circulaire Industrielawaai uit 1979. Deze circulaire is in 1998 vervangen door de Handreiking Industrielawaai en Wm-vergunningverlening d.d. 21 oktober 1998. In voornoemde handreiking is in paragraaf 1.5 een overgangssituatie beschreven, namelijk: Zolang een gemeente nog geen beleid voor industrielawaai heeft vastgesteld, kan er nog niet van de hoofdstukken 2 en 3 inzake de gemeentelijke nota industrielawaai en de grenswaarden gebruik worden gemaakt. Wat betreft de grenswaarden voor de geluidnormering bij de Wm-vergunningverlening moet dan nog gebruik worden gemaakt van de normstellingsystematiek zoals die in de Circulaire Industrielawaai was opgenomen.. Deze systematiek is nu geactualiseerd opgenomen in hoofdstuk 4 van de voornoemde handreiking. In dit geval heeft de betreffende gemeente geen beleid inzake industrielawaai vastgesteld, daarom toetsen wij het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau vanwege de inrichting aan de normstelling in Sector V&H/Branchegericht 7 Beschikking d.d. 10 oktober 2006 nr.2006wem004085i

hoofdstuk 4 van de Handreiking. Gelet op het karakter van de omgeving zal het referentieniveau van het omgevingsgeluid aansluiten bij de richtwaarde van een landelijke omgeving. In hoofdstuk 4 van de Handreiking wordt niet expliciet op de systematiek conform de voormalige Circulaire Industrielawaai voor maximale geluidniveaus ingegaan. Daarom sluiten wij aan bij de grenswaarden zoals die in hoofdstuk 3 van de Handreiking zijn opgenomen in relatie tot de gemeentelijke nota industrielawaai. Hierbij wordt evenals in de Circulaire Industrielawaai, aangegeven dat de maximale geluidniveaus beperkt moeten blijven tot maximaal 70 db(a) in de dagperiode, 65 db(a) in de avondperiode en 60 db(a) in de nachtperiode. In dit geval heeft de betreffende gemeente geen beleid inzake industrielawaai vastgesteld, daarom toetsen wij de maximale geluidniveaus vanwege de inrichting aan de bovenstaande waarden. Verkeersaantrekkende werking Het equivalente geluidsniveau veroorzaakt door het verkeer van en naar de inrichting wordt door ons getoetst aan de voorkeursgrenswaarde van 50 db(a) Etmaalwaarde, zoals voorgesteld door de minister van Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM) in de Circulaire inzake geluidhinder veroorzaakt door het wegverkeer van en naar de inrichting; beoordeling in het kader van de Wet milieubeheer van 29 februari 1996. V.E.2 De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor geluidhinder De aangevraagde activiteiten hebben geen gevolgen voor geluidhinder. V.E.3 De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming tegen geluidhinder In de aanvraag zijn geen maatregelen en voorzieningen opgenomen ter bescherming tegen geluidhinder. V.E.4 Beoordeling en conclusie Door de verandering van de inrichting blijft de geluidsituatie ongewijzigd. De voorschriften voor geluid opgenomen in de vergunning van 26 oktober 2004 nummer 2004WEM004632i zijn voldoende om geluidhinder van de gehele inrichting inclusief de aangevraagde verandering te voorkomen. V.F Trillingen V.F.1 Het kader voor de bescherming tegen trillingshinder Trillingen kunnen schade veroorzaken aan gebouwen, hinderlijk zijn voor mensen en storingen veroorzaken aan apparatuur. Wij hanteren ter beoordeling van de toelaatbare trillinghinder de Richtlijn van de Stichting bouwresearch: Trilling: meet- en beoordelingsrichtlijnen, Deel B - Hinder voor personen in gebouwen (herdruk oktober 2003) In deze Richtlijn wordt gesproken van richtwaarden. In verband met het kunnen vaststellen van de mate van hinder hanteren wij geen trillingssterkten (Vmax) met een waarde die minder bedraagt dan 0,2. Gelet op de activiteiten die zijn aangevraagd hebben wij vastgesteld dat de te verwachten hinder nagenoeg afwezig is. Een onderzoek naar trillingen in woningen van derden achten wij niet nodig. V.F.2 De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor trillingshinder De verandering van de inrichting heeft geen extra trillingen tot gevolg. V.F.3 De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming tegen trillingshinder In de aanvraag zijn geen maatregelen en voorzieningen ter bescherming tegen trillinghinder opgenomen. Sector V&H/Branchegericht 8 Beschikking d.d. 10 oktober 2006 nr.2006wem004085i

V.F.4 Beoordeling en conclusie Wij zien geen aanleiding om trillinghinder in deze vergunning te regelen met voorschriften. De verandering van de inrichting heeft geen trillinghinder tot gevolg. V.G Bodem V.G.1 Het kader voor de bescherming van de bodem Het (nationale) preventieve bodembeschermingbeleid is vastgelegd in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) bedrijfsmatige activiteiten. Het ministerie van VROM heeft de NRB in overleg met vergunningverleners, onderzoeksinstellingen en bedrijfsleven opgesteld. Deze richtlijn is ontwikkeld om vergunningvoorschriften te uniformeren en harmoniseren. Met de NRB kunnen (voorgenomen) bodembeschermende maatregelen en voorzieningen binnen inrichtingen worden beoordeeld en kan de besluitvorming met betrekking tot een optimale bodembeschermingstrategie worden gestuurd. De NRB beperkt zich tot de normale bedrijfsvoering en voorzienbare incidenten. Bodembescherming t.b.v. calamiteiten wordt in NRB-kader niet behandeld. Een eventuele calamiteitenopvang echter wel. V.G.2 De potentieel bodembedreigende activiteiten Binnen de inrichting vinden de volgende potentieel bodembedreigende activiteiten plaats: - opslag van oliën, vetten; - opslag van gevaarlijke stoffen; - Er is een afspuitplaats voor het afspuiten van tractoren, pompen en auto s; - Opslag van afval; - Inrichting van een werkplaats - Opslag van gereedschap dat wordt aangedreven door een benzinemotor. - V.G.3 De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming van de bodem In de aanvraag zijn de volgende maatregelen en voorzieningen opgenomen om bodemverontreiniging te voorkomen: - de opslag van olie vindt plaats in een tank boven een lekbak; - de aanlegplaats voor de olieopslagplaats wordt gerealiseerd volgens PGS 30. De opslaginrichting zal overeenkomstig de NRB worden ingericht op basis van de Plan Bodembeschermende voorzieningen (aanbeveling CUR/PBV-44) worden gecertificeerd en geïnspecteerd; - De opslag van gevaarlijke stoffen (chemicaliën) zal plaatsvinden overeenkomstig de van toepassing zijn hoofdstukken uit PGS 15. - De vloer van de afspuitplaats zal worden uitgevoerd conform CUR/PBV aanbeveling 44 en de inspectie daarvan zal ook plaatsvinden conform deze aanbeveling. - Benzinehoudend gereedschap zal worden opgeslagen boven een vloeistofdichte vloer. V.G.4 Beoordeling en conclusie bodembescherming Wij hebben het bij de aanvraag gevoegde bodemrisicodocument beoordeeld en stemmen in met de opzet, de uitgangspunten en de resultaten. Uit het document blijkt dat voor alle bodembedreigende locaties het verwaarloosbaar bodemrisico wordt behaald. V.G.5 Bodembelastingonderzoek Het preventieve bodembeschermingbeleid gaat er van uit dat (zelfs) een verwaarloosbaar bodemrisico nooit volledig uitsluit dat een belasting van de bodem optreedt. Om die reden is altijd bodembelastingonderzoek noodzakelijk. Het bodembelastingonderzoek richt zich op de afzonderlijke activiteiten en de aldaar gebruikte stoffen. Bodembelastingonderzoek bestaat uit het vastleggen van de nulsituatie bodemkwaliteit voorafgaand aan, of zo spoedig mogelijk na, de start van de betreffende activiteit(en) en een vergelijkbaar eindsituatie bodemonderzoek na het beëindigen van de betreffende activiteit. Het nulsituatie onderzoek moet ten minste duidelijkheid verstrekken over: Sector V&H/Branchegericht 9 Beschikking d.d. 10 oktober 2006 nr.2006wem004085i

de locatie van bemonsteringspunten rekening houdend met de mobiliteit van de gebruikte stoffen en de locale grondwaterstroming; de wijze waarop de betreffende stoffen moeten worden gedetecteerd, bemonsterd en geanalyseerd; de bodemkwaliteit ter plaatse van bemonsteringslocaties. De door middel van nulsituatie onderzoek vastgelegde bodemkwaliteit geldt als uitgangspunt bij de beoordeling of ten gevolge van de betreffende activiteiten bodembelasting heeft plaatsgevonden en of bodemherstel nodig is. Voor de inrichting zijn zoals in de aanvraag staat vermeld bodemonderzoeken uitgevoerd Verkennend bodemonderzoek ondezoek t.b.v. loods RWZI te Mijdrecht. Dit onderzoek van 7 februari 2005 is uitgevoerd door Stichting Waternet en geeft ons geen aanleiding tot het stellen van nadere maatregelen of eisen en beschouwen wij daarom als nulsituatie onderzoek. Na beëindiging van de betreffende activiteit(en) dient de eindsituatie bodemkwaliteit te worden onderzocht om vast te stellen of ondanks de getroffen voorzieningen en maatregelen bodembelasting is opgetreden en herstel van de bodemkwaliteit nodig is. De in dit kader gestelde voorschriften zijn op grond van artikel 8.16 sub c, van de Wm gesteld en blijven van kracht nadat de onderhavige vergunning vervalt of wordt ingetrokken. De eindsituatieonderzoeken zijn al opgenomen in de revisievergunning van 26 oktober 2004 nr. 2004WEM004632i. V.H Afvalwater V.H.1 Het kader voor de bescherming tegen verontreiniging door lozing van afvalwater De aangevraagde activiteiten zijn tevens Wvo-vergunningplichtig. Op grond van de instructieregeling moeten, indien een Wvo-vergunning is vereist of algemene voorschriften krachtens de Wvo gelden, voorschriften worden opgenomen die gericht zijn op de bescherming van het openbaar riool of de bij een zodanig openbaar riool behorende apparatuur. Verder moeten voorschriften opgenomen worden, die bepalen dat het afvalwater van dien aard moet zijn dat de kwaliteit van het rioolslib er niet door wordt aangetast zodat de verwerking van dit slib niet wordt belemmerd. De genoemde voorschriften zijn in deze beschikking opgenomen. V.H.2 De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming tegen verontreiniging door lozing van afvalwater Binnen de uitbreiding van de inrichting ontstaat huishoudelijk- en sanitair afvalwater. Verder komt er van een afspuitplaats voor materieel waswater vrij. Het waswater wordt geloosd via een bezinkput en een olie-afscheider. V.H.3 Beoordeling en conclusie De in de aanvraag vermelde maatregelen ter voorkoming en beperking van lozing van afvalstoffen, verontreinigende of schadelijke stoffen, zullen leiden tot een acceptabel lozingsniveau, dat in overeenstemming is met genoemde doelstellingen. Wij achten deze situatie vergunbaar. Aan deze beschikking zijn uitsluitend de voorschriften voortvloeiend uit de Instructieregeling lozingsvoorschriften milieubeheer opgenomen. Uit de aanvraag blijkt dat afkoppelen van niet-verontreinigd hemelwater mogelijk is en welke toepassing het afgekoppelde water kan krijgen, namelijk direct lozen op het oppervlaktewater. In deze beschikking is dan ook een voorschrift opgenomen op grond waarvan het niet-verontreinigde hemelwater afgekoppeld moet worden. In de aanvraag is een lozing van afvalwater op het gemeentelijk vuilwaterriool opgenomen. Aandachtspunt bij lozing van afvalwaterstromen op het gemeentelijk vuilwaterriool is de hydraulische capaciteit van dit riool. Gelet op de omvang van de lozing in relatie tot deze hydraulische capaciteit bestaat er geen bezwaar tegen deze lozing. Sector V&H/Branchegericht 10 Beschikking d.d. 10 oktober 2006 nr.2006wem004085i

V.I Energie V.I.1 Het kader voor het beoordelen van energie in de milieuvergunning Aanvrager wordt tot de kleinere energiegebruikende industrie gerekend. Daaronder vallen bedrijven met een jaarlijks energiegebruik van minder dan 0,5 PJ. De doelstellingen tot energiebesparing zijn gebaseerd op het idee dat energiegebruikende industrie alle kosteneffectieve maatregelen treft waarbij het rendement tenminste 15% bedraagt (terugverdientijd tot en met 5 jaar). V.I.2 Beoordeling en conclusie De Handreiking Wegen naar preventie bij bedrijven (Infomil, december 2005) en de Circulaire Energie in de milieuvergunning (InfoMil, oktober 1999) zijn als uitgangspunt genomen bij de beoordeling van het aspect energie. Uit de aanvraag blijkt dat het jaarlijkse energieverbruik van aanvrager minder is dan 45.000 kwh of 25.000 m 3 aardgas equivalenten. Door de uitbreiding van de inrichting blijft deze inrichting vallen onde de categorie kleine verbruikers. In de vergunning van 26 oktober 2004 nummer 2004WEM004632i zijn voorschriften opgenomen over de registratie en rapportage van energiegegevens. In deze vergunning wordt daarom geen voorschriften over energie opgenomen. V.J Mobiliteit V.J.1 Het kader voor het aspect mobiliteit De publicatie De Wet milieubeheer en vervoersmanagement (VNG, 2000) is als uitgangpunt genomen voor de beoordeling van het aspect mobiliteit. In deze publicatie worden de volgende ondergrenzen genoemd: Meer dan 100 werknemers en/of; Meer dan 500 bezoekers per dag en/of; Meer dan 2 miljoen transportkilometers per jaar voor verladers en uitbesteed vervoer en/of; Meer dan 1 miljoen eigen transportkilometers per jaar. Vastgesteld is dat de genoemde grenswaarden niet worden overschreden. V.J.2 De gevolgen van de aangevraagde activiteiten op het aspect mobiliteit Binnen de inrichting zijn maximaal 35 personen werkzaam. Er worden 2 bezoekers per dag verwacht. Dit leidt niet tot een grote toename van mobiliteit. V.J.3 De te verwachten ontwikkelingen De gevolgen oor het milieu zijn minimaal. Nadere gegevens over mobiliteit zijn niet vereist. V.J.4 De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen gericht op mobiliteit In de aanvraag zijn geen maatregelen opgenomen om de mobiliteit terug te dringen. V.J.5 Beoordeling en conclusie De verstrekte gegevens leiden tot de conclusie dat er weinig of geen effectieve maatregelen mogelijk zijn om milieuwinst te boeken op dit punt. V.K Preventie V.K.1 Het kader voor het aspect preventie Afval- en emissiepreventie is het voorkomen of beperken van het ontstaan van afval en emissies of de milieuschadelijkheid ervan, door reductie aan de bron of door intern hergebruik. Extern hergebruik of recycling van afval, maar ook nageschakelde end of pipe - technieken, zoals afvalwaterzuivering of luchtzuivering, vallen buiten preventie. Voor de beoordeling van de aanvraag op dit aspect maken gebruiken wij de Handreiking "Wegen naar preventie bij bedrijven" (Infomil, december 2005). V.K.2 De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor het aspect preventie Op grond van artikel 8.11 Wm hebben wij onderzoek uitgevoerd naar het binnen de inrichting aanwezige preventiepotentieel. Bij het onderzoek is gebruik gemaakt van de hulpmiddelen en criteria Sector V&H/Branchegericht 11 Beschikking d.d. 10 oktober 2006 nr.2006wem004085i

uit het aanvraagformulier Wm-vergunning van de provincie Utrecht. Daarnaast is het rapport Energiebesparingsmogelijkheden bij rwzi s van Infomil/IPO uit 2005 nr. I&M-99048741-JF/SLN, als referentiekader gebruikt. Uit de aanvraag blijkt dat er binnen de inrichting geen sprake is van een aanwezig preventiepotentieel. Bij onze afweging hebben wij gebruik gemaakt van de hulpmiddelen en criteria uit de leidraad Afvalen emissiepreventie in de milieuvergunning en de gids Bedrijven bedrijven preventie. V.K.3 De te verwachten ontwikkelingen Binnen de inrichting worden geen grondstoffen verbruikt. Wel worden hulpstoffen aangewend. Het afval dat binnen de inrichting aanwezig zal zijn komt grotendeels van buiten de inrichting en wordt binnen de inrichting alleen opgeslagen en op gezette tijden afgevoerd. Het energieverbruik is dermate laag dat het doen van een energieonderzoek niet verlangd kan worden. V.K.4 De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen gericht op preventie In de aanvraag zijn geen maatregelen opgenomen gericht op preventie van afval, grondstoffen en energie. V.K.5 Beoordeling en conclusie Wij hebben geen preventiemaatregelen voorgeschreven uit het oogpunt van bescherming van het milieu, omdat er geen preventiepotentieel aanwezig is binnen de inrichting V.L Afvalstoffen V.L.1 Het kader voor de bescherming van het milieu met betrekking tot afval Wet milieubeheer Op grond van artikel 8.10 Wet milieubeheer kan de Wm-vergunning in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd. Onderdeel van het begrip bescherming van het milieu is de zorg voor het doelmatig beheer van afvalstoffen. In artikel 1.1 Wet milieubeheer is aangegeven wat moet worden verstaan onder het doelmatig beheer van afvalstoffen. Op grond hiervan moeten wij rekening houden met het geldende afvalbeheersplan dan wel het bepaalde in de artikelen 10.4 en 10.5 van de Wet milieubeheer (artikel 10.14 van de Wet milieubeheer). Het bedoelde afvalbeheersplan is het LAP. In dit geval zal worden afgeweken van het LAP, omdat het afval niet binnen de inrichting ontstaat en het hier kleine hoeveelheden betreft. Het afval komt uit watergangen die in beheer zijn bij het waterschap. Dit afval wordt opgehaald en tijdelijk opgeslagen, waarna het wordt afgevoerd naar een erkende verwerker. V.L.2 De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen om afval op te slaan Binnen de inrichting kan sprake zijn van opslag van kadavers van kleine dieren zoals ratten, vissen, eenden vogels en incidenteel klein vee. Er wordt bij het inzamelen en bewaren van de kadavers gewerkt volgens de vogelgriepinstructie en botulismerichtlijn. De kadavers worden in een tot 0 graden Celsius gekoelde opslagunit luchtdicht opgeslagen. De kadavers worden in kliko s in de opslag bewaard. Maximaal kan 500 kg aan kadavers worden opgeslagen. Binnen de inrichting wordt ook in kleine hoeveelheden opgeslagen in open containers: - 5 m 3 autobanden; - 5 m 3 oud ijzer; - 10 m 3 houtafval; - 10 m 3 groenafval; - 5 m 3 overig afval. Deze afvalstoffen worden op afroep opgehaald. V.L.3 Beoordeling en conclusie De maatregelen die in de aanvraag zijn beschreven zijn voldoende om nadelige gevolgen voor het milieu te voorkomen. In de voorschriften hebben wij de afvoerfrequentie van de verschillende afvalstoffen vastgelegd. Ook wordt een voorschrift opgenomen waarin opslag van gevaarlijk afval wordt uitgesloten. Verder is een voorschrift opgenomen om de ontvangen afvalstoffen te registreren Sector V&H/Branchegericht 12 Beschikking d.d. 10 oktober 2006 nr.2006wem004085i

naar soort en de verplichting om afgiftebewijzen te bewaren in het logboek. Hiermee wordt aangesloten bij het LAP. V.M Externe Veiligheid V.M.1 Het kader voor externe veiligheid Het externe veiligheidsbeleid betreft de beheersing van risico s van activiteiten voor de omgeving (mens en milieu). Het gaat hierbij onder meer om de risico s die verbonden zijn aan de opslag en het gebruik van gevaarlijke (afval)stoffen. Wij hebben de aanvraag voor wat betreft het aspect externe veiligheid getoetst aan de PGS 15. V.M.2 De gevolgen van de aangevraagde activiteit voor externe veiligheid De opslagen worden conform de geldende richtlijnen gerealiseerd, waardoor de gevolgen voor externe veiligheid tot een minimum zijn beperkt. V.M.3 De te verwachten ontwikkelingen Binnen de inrichting is opslag van 10 m 2 als 500 liter afgewerkte olie, de opslag van chemicaliën en de opslag van gassen. Er vindt opslag van chemicaliën en gassen plaats. V.M.4 De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen voor externe veiligheid. In de aanvraag is aangegeven dat de opslag van gevaarlijke stoffen plaatsvindt in de loods in een standaard chemicaliënkast, overeenkomstig het gestelde in PGS 15. De loods wordt geventileerd door middel van diametraal geplaatste openingen voorzien van niet-afsluitbare roosters. De opslag van (afgewerkte)olie vindt plaats conform PGS 30. Buiten de loods is een voorziening voor het opslaan van een kleine voorraad gassen gerealiseerd. Alle verlichting, schakelmateriaal en contactdozen zijn explosievrij uitgevoerd. Toegangsdeur, wanden en plafond worden 60 minuten brandwerend uitgevoerd. Deze ruimte is allen van buiten te betreden. De ruimte wordt geventileerd door middel van diametraal geplaatste openingen voorzien van niet-afsluitbare roosters. De aanleg zal voldoen aan PGS 15. V.M.5 Beoordeling en conclusie De aangegeven maatregelen zijn voldoende om de gevolgen voor het milieu tot een minimum te beperken. In de voorschriften zal in hoofdlijnen worden vastgelegd dat de opslagen en het gebruik van gevaarlijke stoffen conform de daarvoor geldende richtlijnen moet plaatsvinden. V.N Toekomstige ontwikkelingen Er zijn geen ontwikkelingen te verwachten waarmee in dit besluit rekening dient te worden gehouden. VI Bekendmaking ontwerp-beschikking VI.A Zienswijze Burgemeester en wethouders van de gemeente Ronde Venen hebben aangegeven dat het adres van de inrichting niet is Veenweg 62 maar aan de Veenweg 162 ligt. VI.A.1 Samenvatting zienswijze Onjuist adres vermeld in het ontwerpbesluit. VI.A.2 Reactie op de zienswijze De zienswijze is gegrond. Het besluit zal op dit punt worden aangepast. VI.B Gedachtewisseling Een gedachtewisseling is niet nodig, omdat de zienswijze gegrond is. Aanpassing van het besluit verzet zich niet tegen het belang van de bescherming van het milieu. VI.C Wijzigingen ten opzichte van de ontwerp-beschikking Het adres vermeld onder IIA is gewijzigd in Veenweg 162. Verder zijn enkele kleine tekstuele aanpassingen aangebracht. Sector V&H/Branchegericht 13 Beschikking d.d. 10 oktober 2006 nr.2006wem004085i

VI.D Afschriften Het origineel van deze beschikking te zenden aan Stichting Waternet, Spaklerweg 16, 1090 GJ Amsterdam en een afschrift te zenden aan: - burgemeester en wethouders van de gemeente Mijdrecht; - VROM-Inspectie Regio Noord-West (Noord-Holland, Utrecht en Flevoland), Kennemerplein 6-8, Postbus 1006, 2001 BA Haarlem; - de hoofdingenieur-directeur van het RIZA, Postbus 17, 8200 AA Lelystad. Tevens hebben wij deze beschikking openbaar gemaakt op het internetdomein van de provincie Utrecht: http://www.provincie-utrecht.nl. VII Conclusie Gelet op bovenstaande overwegingen ten aanzien van de gevolgen voor het milieu die de inrichting kan veroorzaken, bestaat er voor ons geen aanleiding de gevraagde vergunning in het belang van de bescherming van het milieu te weigeren. De mogelijke nadelige gevolgen voor het milieu kunnen worden voorkomen dan wel tot een acceptabel niveau worden beperkt door de aan deze vergunning verbonden voorschriften. Wij hebben derhalve besloten als weergegeven onder I. VIII Termijn waarvoor de Wm-vergunning wordt verleend Wij verlenen een Wm-vergunning voor een termijn van ten hoogste tien jaar indien: a. de Wm-vergunning betrekking heeft op een inrichting waarin afvalstoffen, van buiten de inrichting afkomstig, worden opgeslagen, overgeslagen, bewerkt, verwerkt, vernietigd of verbrand. In dit geval verlenen wij de aangevraagde Wm-vergunning voor een termijn van 10 jaar met dien verstande dat de vergunning vervalt op de datum waarop de revisievergunning van 26 oktober 2004 nummer 2004WM004632i, omdat deze vergunning een veranderingsvergunning betreft en onderdeel uitmaakt van de vergunning van 26 oktober 2004 nummer 2004WEM004632i. Derhalve verlenen wij de vergunning voor een termijn zoals aangegeven onder I. Gedeputeerde Staten van Utrecht, namens hen, Drs. J.W. Strookappe, hoofd sector V&H/Branchegericht (wnd). Sector V&H/Branchegericht 14 Beschikking d.d. 10 oktober 2006 nr.2006wem004085i

Beroepsmogelijkheid Tegen dit besluit kan binnen zes weken na de dag van ter inzage legging beroep worden ingesteld bij de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het beroep kan overeenkomstig het bepaalde in Awb art 8:1 jo art 7:1 worden ingesteld door belanghebbenden die tijdig hun zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren hebben gebracht of door belanghebbenden die geen zienswijze naar voren hebben gebracht maar die dat redelijkerwijs niet kan worden verweten of door belanghebbenden die zich niet kunnen vinden in de wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbesluit. Het beroep staat open voor belanghebbenden. Het beroepschrift moet worden ondertekend en moet ten minste de volgende gegevens bevatten: 1. de naam en het adres van de indiener; 2. de dagtekening; 3. een omschrijving van de beschikking waartegen het beroep is gericht; 4. de gronden van het beroep. Bij het beroepschrift moet zo mogelijk een afschrift van de beschikking waarop het geschil betrekking heeft, worden overgelegd. Het beroepschrift moet in tweevoud worden gezonden aan de Raad van State, Afdeling bestuursrechtspraak, Postbus 20019, 2500 EA 's-gravenhage. Voor indiening van een beroepschrift is 141,- griffierecht verschuldigd voor een natuurlijke persoon en 281,- voor een rechtspersoon. Indien beroep is ingesteld tegen deze beschikking kan ook om een voorlopige voorziening worden gevraagd indien onverwijlde spoed dat vereist. Het verzoek moet worden gedaan bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak. Daarbij is hetzelfde griffierecht opnieuw verschuldigd. Sector V&H/Branchegericht 15 Beschikking d.d. 10 oktober 2006 nr.2006wem004085i