1 Afdeling Vergunningverlening Aan: Kuwait Petroleum B.V. T.a.v. dhr. M. Mertens Brusselsestraat 59 B-2018 Antwerpen Pythagoraslaan 101 Postbus 80300 3508 TH Utrecht Tel. 030-2583306 Fax 030-2582990 http://www.provincie-utrecht.nl Datum 24 juni 2008 Team Bodemsanering Nummer 2008INT225212 Referentie S.W. Ydema Uw brief van - Doorkiesnummer 030 258 3715 Uw nummer - Faxnummer 030 258 2990 Bijlage - E-mailadres bodemloket@provincie-utrecht.nl Onderwerp Beschikking saneringsplan Stammershoefstraat 31A te Vianen, code ZH0620/00012 Geachte heer Mertens, 1 Inleiding Wij, Gedeputeerde Staten van Utrecht hebben op 10 juni 2008 een melding als bedoeld in artikel 28 van de Wet bodembescherming (Wbb) ontvangen van Kuwait Petroleum B.V. De melder is voornemens de ernstige restverontreinigingen ter plaatse van de percelen gelegen aan de Stammerhoefstraat 31A te Vianen aanvullend te saneren dan wel handelingen te verrichten als gevolg waarvan de restverontreinigingen in de bodem worden verminderd of verplaatst. Wij hebben bij beschikking van 27 februari 2003 met kenmerk 2003WEM000955i ingestemd met een saneringplan en eveneens besloten dat er sprake was van een spoedeisende (urgent, start sanering binnen 4 jaar) sanering. Bij deze melding is een nieuw en actueel saneringsplan gevoegd. De rapporten waarop deze beschikking is gebaseerd (en eventueel andere relevante stukken) zijn opgesomd in paragraaf 4.1. De percelen waarvan de bodem is onderzocht en waar nog sterke restverontreinigingen aanwezig zijn, zijn kadastraal als volgt bekend: Kadastrale gemeente Sectie Nummer Vianen B 5152 Vianen B 7185 Vianen B 7205 De locatie is aangegeven op de kadastrale kaart in hoofdstuk 10.
2 2 Voorgeschiedenis Op het terrein aan de Stammerhoefstraat te Vianen is in het verleden een oliedepot aanwezig geweest. Er zijn, aangezien de bodem en het grondwater sterk verontreinigd zijn met minerale olie en vluchtige aromaten, diverse onderzoeken en saneringen uitgevoerd. In 1994 heeft de eerste sanering plaatsgevonden, maar uit onderzoeksresultaten uit de periode 1998-2005 is gebleken dat deze sanering niet het juiste effect heeft bereikt. In 2005 is derhalve een aanvullende in-situ sanering opgestart om de nog aanwezige sterke verontreinigingen te saneren. In 2006 is de in-situ sanering stopgezet wegens een defect, waardoor de sanering uiteindelijk onvoldoende is uitgevoerd. Uit de onderzoeken die zijn uitgevoerd na de laatste sanering in 2006 blijkt dat de grond in het traject van 2,0-4,0 meter minus maaiveld (m-mv) plaatselijk nog sterk verontreinigd is met minerale olie en in mindere mate met vluchtige aromaten en dat het grondwater tot circa 6,0 m-mv nog verontreinigd is met minerale olie en vluchtige aromaten. De uitgevoerde saneringen hebben tot op heden niet geleid tot de bij beschikking van 27 februari 2003 met kenmerk 2003WEM000955i vastgelegde saneringsdoelstellingen (zowel grond als grondwater terugsaneren tot T-waarden). Wij hebben dit aangegeven bij beschikking van 6 september 2007 met kenmerk 2007INT206341. Derhalve heeft een aantal overlegrondes plaatsgevonden tussen de directe belanghebbenden bij deze sanering. Hierbij is uiteindelijk besloten om voor de sanering van de restverontreinigingen het voorliggende nieuwe en actuele saneringsplan, waarin haalbare saneringsdoelstellingen zijn opgenomen, op te stellen. De onderhavige beschikking heeft betrekking op dit nieuwe saneringsplan. Het saneringsplan dat bij beschikking van 27 februari 2003 is vastgesteld, wordt niet meer uitgevoerd. 3 Beschikking Het saneringsplan hebben wij aan de daartoe bij of krachtens de Wbb gestelde eisen getoetst. Aan de hand van deze beoordeling besluiten wij het volgende. Op grond van artikel 39 lid 2 van de Wbb stemmen wij in met het saneringplan. Met toepassing van dit artikellid hebben wij in hoofdstuk 5 van deze beschikking voorschriften aan onze instemming verbonden. 4 Inspraak Bij de voorbereiding van deze beschikking hebben wij met toepassing van artikel 6.1 lid 3 van de Provinciale milieuverordening Utrecht, afgezien van het toepassen van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). We hebben dan ook geen ontwerpbeschikking ter inzage gelegd. Van deze beschikking wordt een publicatie gedaan in een plaatselijk huis-aan-huis blad.
3 5 Overwegingen die ten grondslag liggen aan deze beschikking 5.1 Rapporten De volgende rapporten liggen ten grondslag aan deze beschikking: Evaluatierapport Fase 1 van de sanering van het voormalige Q8-oliedepot te Vianen, Groundwater Technology, referentie: G04A0012, 8 februari 2006; Verkennend bodemonderzoek Bouwfase 2b, Blankenborgh te Vianen, Royal Haskoning, referentie 9S6675.01/R0001/Nijm, 11 juni 2007; Evaluatierapport in situ sanering ter plaatse van het voormalige Q8-oliedepot te Vianen, Groundwater Technology, referentie: G07A0042, 12 juli 2007; Verificatie Bodemonderzoek Stammerhoefstraat 31a te Vianen (vml. Q8-terrein), Acorius Advies B.V., referentie 0742001/kk, 15 oktober 2007; Nader Bodemonderzoek Stammerhoefstraat 31a (voormalig) Vianen, P&J Milieuservices, referentie 0801401B, 7 april 2008; Saneringsonderzoek- en plan, Stammerhoefstraat 31a (voormalig) Vianen, P&J Milieuservices, referentie 0801402F, 22 mei 2008. 5.2 Toetsingskader geval van ernstige bodemverontreiniging Van een geval van verontreiniging is sprake indien de verontreiniging van de bodem betrekking heeft op grondgebieden die vanwege die verontreiniging, de oorzaak of de gevolgen daarvan in technische, organisatorische en ruimtelijke zin met elkaar samenhangen (zie artikel 1 van de Wbb). Bij beschikking van 27 februari 2003 is vastgesteld dat op de bovengenoemde kadastrale percelen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging. De sterke verontreinigingen in de grond en het grondwater zijn thans door de reeds uitgevoerde saneringen verminderd, echter er is onverminderd sprake van een geval van ernstige bodemverontreiniging. 6 Saneringsdoelstelling 6.1 Algemeen De saneringsdoelstelling dient er volgens artikel 38 van de Wbb primair op gericht te zijn: de verontreinigde bodem in ieder geval geschikt te maken voor de gebruiksfunctie; het risico van verspreiding van de verontreiniging zoveel mogelijk te beperken; de nazorg en gebruiksbeperkingen, bedoeld in artikel 39d van de Wbb zoveel mogelijk te beperken. In artikel 39 van de Wbb en artikel 6.3 van de Provinciale Milieuverordening Utrecht (PMV) is voorgeschreven waaraan een saneringsplan moet voldoen. 6.2 Verontreinigingssituatie Op het terrein aan de Stammerhoefstraat zijn vier afzonderlijke verontreinigingskernen achtergebleven:
4 Kern 1 bevindt zich in het noordwesten van het terrein. De grond en het grondwater zijn hier sterk verontreinigd met minerale olie en vluchtige aromaten. De grond is over een traject van 1,7-4,0 m-mv verontreinigd en het grondwater van 1,8-6,0 m-mv. In totaal is circa 385 m 3 grond en 480 m 3 grondwater sterk verontreinigd; Kern 2 ligt aan de noordzijde in het midden van het terrein. Zowel de grond als het grondwater ter plaatse van kern 2 is niet sterk verontreinigd met minerale olie of vluchtige aromaten. Voor kern 2 geldt derhalve dat er geen sprake is van een geval van ernstige bodemverontreiniging en een sanering achterwege kan blijven; Kern 3 ligt in de zuidwesthoek van het terrein. De grond is hier sterk verontreinigd met minerale olie en vluchtige aromaten, maar in het grondwater worden geen sterke verontreinigingen aangetroffen. De sterke verontreinigingen bevinden zich in het traject van 2,0-3,5 m-mv. In totaal is circa 25 m 3 grond verontreinigd tot boven de interventiewaarde; Kern 4 bevindt zich in de zuidoosthoek van het terrein en grenst eveneens aan de Kanaalweg ten oosten van het terrein. De grond is hier sterk verontreinigd met minerale olie en in het grondwater zijn sterke verontreinigingen met eveneens minerale olie en vluchtige aromaten aangetroffen. De verontreinigingen in de grond komen voor in het traject van 1,8-4,0 m-mv en in het grondwater van 1,8-6,0 m-mv. In totaal is nog circa 2000 m 3 grond en 1100 m 3 grondwater sterk verontreinigd. 6.3 Mobiele verontreinigingen Bij het maken van de keuze voor de voorliggende saneringsvariant is onderscheid gemaakt tussen de verschillende verontreinigingskernen aangezien de toekomstige gebruiksfunctie verschillend is. Bij kern 1 is het toekomstig gebruik wonen en ter plaatse van kern 3 en 4 wordt het terrein ingericht als speelweide. Voor de afweging van de saneringsvariant is gebruik gemaakt van de procesbeschrijving en de landelijke saneringsladder, neergelegd in het eindrapport van het project Doorstart A5: Afwegingsproces voor de aanpak van mobiele verontreinigingen in de ondergrond van 12 maart 2001, en het praktijkdocument Robuust Saneringsvarianten Afwegen (ROSA), Handreiking voor het maken van keuzes en afspraken bij mobiele verontreinigingen van september 2005. 6.4 Saneringsvariant kern 1 De niet verontreinigde bovengrond wordt separaat ontgraven en op het terrein in depot gezet waarna de sterk met minerale olie verontreinigde grond wordt ontgraven tot 4,0 m-mv. Hierbij wordt een open bronbemaling toegepast om grondwateroverlast tegen te gaan. Bij de ontgraving wordt circa 1.000 m 3 verontreinigde grond ontgraven en afgevoerd. De nieuwe doelstelling voor kern 1 is dat de grond dient te worden gesaneerd tot de terugsaneerwaarden (T-waarden). De saneringsput wordt aangevuld met gecertificeerd schoon zand en/of de in depot gezette schone bovengrond. Na afloop van de grondsanering wordt een actieve grondwatersanering opgestart. Het grondwater wordt hierbij onttrokken over een periode van 1 jaar met een debiet van 5 m 3 /uur. Tijdens de actieve grondwatersanering dienen de kwaliteitsgegevens van het onttrokken grondwater periodiek (twee maandelijks) bij ons te worden aangeleverd.
5 Na afloop van de actieve grondwatersanering wordt het grondwater uitgekeurd ter controle van het saneringsresultaat. De kwaliteit van het grondwater dient na de actieve grondwatersanering eveneens te voldoen aan de terugsaneerwaarden (T-waarden). De grond is na de aanvullende sanering geschikt voor de toekomstige gebruiksfunctie wonen met tuin. 6.5 Faalscenario kern 1 Indien na ontgraving van de sterk verontreinigde grond uit de controlemonsters blijkt dat nog niet wordt voldaan aan de saneringsdoelstelling, wordt (indien technisch mogelijk) aanvullend ontgraven en/of extra open bemaling toegepast. Als uit de resultaten blijkt dat de extra inspanningen geen effect meer hebben op de achtergebleven restverontreiniging wordt een kleine sterke restverontreiniging in de ondergrond (<25 m 3 ) geaccepteerd. Of er sprake is van een kleine restverontreiniging dient middels afperking en analyses te worden aangetoond. Na afloop van de grondwatersanering behoren de concentraties minerale olie en vluchtige aromaten te voldoen aan de terugsaneerwaarden. Als dit niet het geval is wordt een jaar langer grondwater onttrokken. Wij dienen hierbij eveneens periodiek (twee maandelijks) op de hoogte te worden gehouden. Indien na de extra inspanningen de concentraties (of enkele) niet voldoen aan de terugsaneerwaarden wordt ingestemd met het achterblijven van een kleine stabiele restverontreiniging (trede 2) zoals opgenomen in het eindrapport Doorstart A5. 6.6 Intensieve saneringsvariant kern 3 en 4 Ter plaatse van kern 3 en 4 vindt geen open ontgraving plaats. De sterk verontreinigde grond en het grondwater worden gesaneerd door middel van een actieve grondwateronttrekking met een debiet van 5 m 3 /uur. Hiertoe worden drains aangebracht op een diepte van 2 meter NAP. De grond die vrijkomt bij het aanbrengen van de drains wordt op het terrein in depot geplaatst en uitgekeurd. Afhankelijk van de kwaliteit wordt deze grond hergebruikt of afgevoerd. Het doel van de actieve grondwateronttrekking is het beheersen van de sterke verontreinigingen in het grondwater en het verminderen van de sterke verontreinigingen in de grond (vrachtverwijdering), met als gevolg dat een grote restverontreiniging in de ondergrond en het grondwater achterblijft. Middels monitoring dient te worden aangetoond dat deze grote restverontreiniging stabiel is en dus voldoet aan trede 3 zoals opgenomen in het eindrapport Doorstart A5. De actieve grondwateronttrekking wordt voortgezet over een periode van 5 jaar. Tijdens deze vijf jaar dienen jaarlijks de kwaliteitsgegevens van het onttrokken grondwater en het grondwater uit de monitoringspeilbuizen bij ons te worden aangeleverd. 6.7 Faalscenario intensieve saneringsvariant kern 3 en 4 Als tijdens de eerste vijf jaar van de grondwatersanering in een monitoringspeilbuis die buiten de verontreinigingscontour is geplaatst een overschrijding van de tussenwaarde (actiewaarde) wordt geconstateerd dan treedt het faalscenario zoals opgenomen op pagina 24 van het saneringplan van 22 mei 2008 (kenmerk 0801402F) in werking. Dit houdt in dat de peilbuis binnen drie maanden dient te worden herbemonsterd. Indien in deze peilbuis nog steeds sprake is van een overschrijding van de actiewaarde
6 wordt een extra peilbuis op vijf meter afstand geplaatst waarna het grondwater wordt bemonsterd. Als in de nieuw geplaatste peilbuis nog steeds een overschrijding van de actiewaarde wordt aangetroffen dienen in overleg met ons en de direct belanghebbenden aanvullende saneringsmaatregelen te worden getroffen. De ligging van de monitoringspeilbuizen is aangegeven op tekeningnummer 5 van het saneringsplan. 6.8 Extensieve saneringsvariant kern 3 en 4 en procesbeschrijving naar stabiele eindsituatie De actieve grondwateronttrekking wordt, indien tussentijds geen overschrijdingen van de actiewaarden hebben plaatsgevonden, na vijf jaar stopgezet. Na het stopzetten van deze actieve en intensieve saneringsfase wordt overgegaan op een extensieve saneringsfase. Hiertoe wordt over een periode van nog eens vijf jaar een monitoring opgestart. Voorafgaand aan de monitoring dient de saneerder de nulsituatie, die als grondslag geldt voor de actiewaarden, vast te leggen. Na vastlegging van de nulsituatie dient de saneerder jaarlijks de effectiviteit van de saneringsmaatregel te beschrijven in een monitoringsrapportage. Dit rapport zullen wij beoordelen en de resultaten hiervan aan alle overige direct betrokkenen kenbaar maken. De peilbuizen die bij deze monitoring worden gebruikt zijn vooralsnog gelijk aan de monitoringspeilbuizen aangegeven op tekeningnummer 5 van het saneringsplan. Indien echter blijkt dat door de voorgaande saneringsinspanningen andere peilbuizen noodzakelijk zijn om het grondwater afdoende te monitoren dient dit in overleg met ons te worden besloten. Wanneer na de periode van 5 jaar extensieve sanering is aangetoond dat ter plaatse van kern 3 en 4 sprake is van een stabiele restverontreiniging, wordt aan de saneringsdoelstelling voldaan (stabiele eindsituatie, trede 3). 6.9 Faalscenario extensieve saneringsvariant kern 3 en 4 Tijdens de 5 jaar durende monitoring worden de monitoringspeilbuizen jaarlijks bemonsterd. De rapportages van de jaarlijkse bemonstering dienen bij ons te worden aangeleverd. Naast de peilbuizen rondom de verontreinigingen worden bij deze monitoring eveneens de peilbuizen in de kern van de verontreiniging bemonsterd. Indien in de peilbuizen buiten de verontreiniging een concentratie boven de actiewaarde (tussenwaarde) voor minerale olie of vluchtige aromaten wordt aangetroffen of er wordt een toename van de concentratie in het grondwater van de peilbuizen in de kern van de verontreiniging aangetoond, dan treedt het faalscenario zoals opgenomen op pagina 25 van het saneringsplan van 22 mei 2008 (kenmerk 0801402F) in werking. Hierin is vastgelegd dat in de peilbuizen buiten de drains geen overschrijding van de actiewaarde mag worden aangetroffen. Daarnaast mag in de kern van de verontreiniging gemiddeld geen toename in concentratie plaatsvinden. Indien er tijdens de monitoring wel een overschrijding van de actiewaarde wordt aangetroffen in één van bovenstaande beschreven situaties dan dient de betreffende peilbuis binnen drie maanden te worden herbemonsterd. Als na herbemonsteren blijkt dat er nog steeds overschrijdingen van de actiewaarden zijn wordt op vijf meter van de betreffende peilbuis een extra peilbuis geplaatst en bemonsterd. Indien uit de analyseresultaten van het grondwater uit de nieuw geplaatste peilbuis naar voren komt dat de actiewaarde nog steeds wordt overschreden dienen aanvullende saneringmaatregelen te worden genomen. Deze worden in overleg met ons en de belanghebbenden vastgesteld. De saneerder dient uit voorzorg onmiddellijk nadat hij een overschrijding van de actiewaarden heeft geconstateerd ons team Bodemsanering daarvan op de hoogte te stellen.
7 6.10 Terugvalscenario voor alle saneringsvarianten Indien de saneerder op enig moment gedurende de sanering constateert dat voortzetting van de gekozen saneringsvariant, ondanks aanpassingen aan het saneringssysteem niet de beoogde resultaten oplevert, kan hij ons college verzoeken te mogen overschakelen op een saneringsvariant die primair gericht is op eeuwigdurende beheersing en monitoring van de achtergebleven verontreinigingen. Daartoe dient de saneerder opnieuw een saneringsplan ter instemming bij ons in te dienen. 6.11 Grondwerkzaamheden ten behoeve van ondergrondse infrastructuur Tijdens de ontwikkeling van het terrein vinden verschillende werkzaamheden plaats ten behoeve van ondergrondse infrastructuur. De lopende sanering en de geplande werkzaamheden dienen zo effectief als mogelijk op elkaar te worden afgestemd. Indien grond vrijkomt voor de aanleg van ondergrondse infrastructuur dan dient deze grond ter verificatie uitgekeurd te worden. Grond die voor hergebruik in aanmerking komt dient bij voorkeur te worden toegepast op het terrein zelf. Indien grond vrijkomt die sterk verontreinigd is en niet in aanmerking komt voor hergebruik dient deze afgevoerd te worden naar een verwerker. Daarnaast dient de aan te brengen ondergrondse infrastructuur te worden geïsoleerd van eventuele achtergebleven sterke verontreinigingen middels een folie. Conclusie Het saneringsplan voldoet aan de eisen die bij of krachtens de Wbb zijn gesteld. 7 Saneringsuitvoering De sanering wordt, indien van toepassing, uitgevoerd overeenkomstig: de Beoordelingsrichtlijn uitvoering bodemsanering: BRL SIKB 7000 van de Stichting Infrastructuur Kwaliteitsborging Bodembeheer (SIKB); het SIKB protocol 7001: Uitvoering van landbodemsanering met conventionele methoden; het SIKB protocol 7002: Uitvoering van landbodemsanering met in-situ methoden. De onderzoeken, de uitvoering van de sanering en de milieukundige begeleiding als bedoeld in deze beschikking dienen te worden uitgevoerd door een persoon of instelling die op grond van het Besluit uitvoeringskwaliteit bodembeheer (Kwalibo) beschikt over een erkenning voor het uitvoeren van de betrokken werkzaamheden. 8 Melding start en wijzigingen saneringswerkzaamheden In verband met een mogelijk controlebezoek van één van onze medewerkers dient het tijdstip van de feitelijke aanvang van de bodemsanering ten minste 1 week voor dat tijdstip bij ons college te worden gemeld. Dat kan: schriftelijk: Gedeputeerde Staten van Utrecht, team Bodem, Water en Natuur, Postbus 80300, 3508 TH Utrecht, of; per fax: via de fax van het team Bodem, Water en Natuur, 030-258 2121 of; per e-mail: handhavingbodem@provincie-utrecht.nl. Tevens dient u bij deze melding de volgende gegevens aan te leveren: geplande einddatum van de sanering;
8 de naam van de aannemer die de saneringswerkzaamheden gaat uitvoeren; de naam van het bureau en de persoon die de saneringswerkzaamheden milieukundig begeleidt. Indien u vooraf of tijdens de werkzaamheden wilt of moet afwijken van het saneringsplan, dan dient u ons direct hiervan op de hoogte te stellen. Ook dit dient u te doen bij het team Bodem, Water en Natuur, via één van bovengenoemde mogelijkheden. Daarnaast attenderen wij u erop, dat bij onvoorziene omstandigheden tijdens de uitvoering van de sanering, met ons overlegd dient te worden. 9 Opslag en aan- en afvoer van grond De tijdelijke opslag van verontreinigde grond dient minimaal te voldoen aan de volgende eisen: Het is niet toegestaan een depot voor de opslag van bij de sanering vrijkomend materiaal in werking te hebben na het beëindigen van de grondsanering; Het is niet toegestaan partijen verontreinigde grond van verschillende kwaliteit en samenstelling te mengen; Partijen verontreinigde grond dienen naar aard, samenstelling en verontreiniging in te onderscheiden deelpartijen te worden opgeslagen. Tussen deze deelpartijen dient een afstand van ten minste één meter te worden aangehouden of een fysieke scheidingswand te worden aangebracht; Vrijgekomen asbesthoudende grond of bodemmateriaal dient uiterlijk vier werkweken na het vrijkomen afgevoerd te worden naar een erkende verwerker. 10 Milieukundig begeleiding De werkzaamheden worden milieukundig begeleid. De milieukundige begeleiding wordt, indien van toepassing, uitgevoerd overeenkomstig: de beoordelingsrichtlijn milieukundige begeleiding: BRL SIKB 6000 van de SIKB; het VKB-protocol 6001: Milieukundige begeleiding en evaluatie landbodemsanering met conventionele methoden van de SIKB; het VKB-protocol 6002: Milieukundige begeleiding en evaluatie landbodemsanering met in situ methoden. De milieukundig toezichthouder dient, in uw opdracht, na afloop van de sanering een evaluatierapport op te stellen dat voldoet aan de eisen van de provincie Utrecht. U dient het evaluatierapport in ieder geval binnen 3 maanden na afloop van de bodemsanering bij ons college in te dienen, in drievoud. Het verslag kan worden gezonden aan de provincie Utrecht, afdeling Vergunningverlening, team Bodemsanering, Postbus 80300, 3508 TH Utrecht. 11 Kadastrale inschrijving Krachtens het bepaalde in artikel 55 Wbb heeft ons college een afschrift van het besluit van 27 februari 2003 met kenmerk 2003WEM000955i ter inschrijving gezonden aan de Rijksdienst van het Kadaster en de Openbare Registers. Het besluit is destijds ingeschreven op basis van de interventiewaarde-contouren van de verontreinigingn in de grond. Aangezien de registratie van de verontreinigde percelen reeds heeft plaatsgevonden wordt dit besluit niet nogmaals ter inschrijving gezonden aan het Kadaster.
9 De contouren van de sterke restverontreinigingen (kern 1, 3 en 4) zijn in onderstaande tekening aangegeven. Bij kern 2 is geen sprake van een sterke verontreiniging en deze kern is derhalve niet aangegeven in onderstaande tekening. De reeds geregistreerde kadastrale percelen zijn thans als volgt bekend: Kadastrale gemeente Sectie Nummer Verontreinigde oppervlakte Vianen B 5152 ca. 1.830 m 2 Vianen B 7185 ca. 500 m 2 Vianen B 7205 ca. 54 m 2 kern 1 kern 4 kern 3 Sterk verontreinigd perceelsgedeelte 12 Bezwaar Belanghebbenden kunnen binnen zes weken na de bekendmaking tegen dit besluit schriftelijk bezwaar maken. Zij dienen dan een bezwaarschrift in te dienen bij Gedeputeerde Staten van Utrecht, ter attentie van de secretaris van de Awb-adviescommissie, Postbus 80300, 3508 TH Utrecht. Na indiening van een bezwaar kan een verzoek om voorlopige voorziening (inclusief schorsing) worden ingediend bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019,
10 2500 ED Den Haag. Aan een verzoek om voorlopige voorziening, zijn kosten verbonden, het griffierecht. Deze bedragen 145,- voor een natuurlijk persoon en 288,- voor een rechtspersoon. Onder vermelding van de code ZH0620/00012 kan over deze beschikking nadere informatie worden gevraagd bij het team Bodemsanering van onze provincie, telefonisch bereikbaar: 030-2583306. Hoogachtend, Gedeputeerde Staten van Utrecht, namens hen, mr. D.A.E. van Egmond-Bleumink afdelingsmanager Vergunningverlening Een kopie van deze brief is verzonden naar: Royal Haskoning, t.a.v. de heer J.J.M. van Geffen, Postbus 151, 6500 AD Nijmegen; Gemeente Vianen. t.a.v. de heer P. Perry, Postbus 46, 4130 EA Vianen; Milieudienst Zuidoost Utrecht, t.a.v. de heer R. Kockelkoren, Postbus 461, 3700 AL Zeist; BAM Vastgoed, Afdeling Wonen Middenoost, t.a.v. A. Bergmans, Postbus 50, 3980 CB Bunnik.