Stuk 448 (2010-2011) Nr. 2 vlaamse GEMEENSCHAPSCOMMISSIE DE RAAD Zit ting 2010-2011 9 MEI 2011 DISCUSSIENOTA Nieuwe taalrecepten voor het Brussels onderwijs Ingediend door mevrouw Elke VAN DEN BRANDT VERSLAG namens de Commissie voor Onderwijs en Vorming uitgebracht door de heer Herman Mennekens Hebben aan de werkzaamheden van de Commissie deelgenomen: Vaste leden: mevrouw Bianca Debaets, voorzitter, de heren Johan Demol, Herman Mennekens en mevrouw Elke Van den Brandt Plaatsvervanger: de heer Jef Van Damme Ander lid: de heer Dominiek Lootens-Stael Zie: Stuk 448 (2010-2011) Nr. 1 : Discussienota 1102
2 Stuk 448 (2010-2011) Nr. 2 Dames en Heren, De Commissie voor Onderwijs en Vorming besprak tijdens haar vergadering van maandag 9 mei 2011 de discussienota Nieuwe taalrecepten voor het Brussels onderwijs ingediend door mevrouw Elke Van den Brandt. De heer Herman Mennekens wordt aangeduid als verslaggever. 1. Toelichting door mevrouw Elke Van den Brandt Mevrouw Van den Brandt heeft samen met verschillende collega s reeds meerdere malen vragen gesteld aan de bevoegde collegevoorzitter, de heer Jean-Luc Vanraes, over taal in het onderwijs. Meestal leidden deze vragen tot verhitte en moeilijke debatten. Volgens mevrouw Van den Brandt is er nood aan een debat dat gebaseerd is op ervaringen op het terrein en informatie van wetenschappers. Het doel van de voorliggende discussienota is ten eerste de taalvaardigheid van de kinderen te verhogen zowel voor het Nederlands als voor de andere talen. Belangrijk is om de Brusselse kinderen meertalig te maken. Tevens zal meertaligheid de kennis van het Nederlands versterken meent mevrouw Van den Brandt. Ten tweede wil de spreker dat alle kinderen zoveel mogelijk gelijke kansen krijgen in het onderwijs. Meertalige onderwijsprojecten dragen daartoe bij en hebben volgens haar een positieve invloed op de schoolresultaten en op het algemeen welzijn van kinderen. De discussienota begint met een korte inleiding over de taligheid in Brussel en taal in ons huidig onderwijs. Er worden enkele voorbeelden gegeven van Brusselse projecten. Projecten met betrekking tot meertaligheid bestaan reeds in het Nederlandstalig onderwijs, namelijk het STIMOB-project en het taalproject van de Foyer onderwijs in eigen taal en cultuur (OETC). Vervolgens worden in de discussienota enkele mythes doorprikt. Mevrouw Van den Brandt zegt dit bewust te hebben gedaan met betrekking tot een aantal stellingen, met de bedoeling duidelijk te maken wat de bedenkingen zijn over meertalig onderwijs en wat de antwoorden, reacties van wetenschappers en leerkrachten hierop zijn. Tenslotte doet mevrouw Van den Brandt enkele voorstellen in de discussienota. Ze wil evenwel tijdens de commissievergadering vooral tot een sereen debat komen. Ze oppert de mogelijkheid enkele ervaringsdeskundigen of wetenschappers uit te nodigen voor een hoorzitting. Mevrouw Van den Brandt zou het positief vinden als, over de partijgrenzen heen, tot een visie zou gekomen worden en er misschien verder gewerkt zou kunnen worden aan een taalbeleid voor de Brusselse scholen. 2. Bespreking De heer Jef Van Damme dankt mevrouw Van den Brandt voor de voorliggende discussienota. Deze discussienota is een goede samenvatting van het onderwerp, maar er staan volgens de spreker niet veel nieuwigheden in. In het algemeen is de heer Van Damme een grote voorstander van alle vormen van meertalig onderwijs.
Stuk 448 (2010-2011) Nr. 2 3 Vanuit zijn persoonlijke ervaringen als schepen van Onderwijs in Sint-Jans-Molenbeek betreurt hij het beperkte succes van het uitwisselen van taalleerkrachten tussen Vlaamse en Franse scholen. De heer Van Damme heeft dit project mee geïnitieerd in Sint-Jans- Molenbeek en in theorie leek het makkelijker te zijn dan dat het in werkelijkheid was. Het is niet eenvoudig om 2 verschillende onderwijsklimaten met mekaar te laten samenwerken en het project werd niet positief geëvalueerd. Gelijkaardige projecten in het buitenland, bv. in Maastricht, hebben ook niet het gewenste succes gekend. Het uitwerken van een talenbeleid is helemaal niet makkelijk. Het stoort de heer Van Damme een beetje dat in de nota geponeerd wordt dat alle projecten werken en volgens hem is dit zeker niet het geval. Er zijn zelfs een heleboel wetenschappers die sceptisch staan tegenover meertaligheidsprojecten. Daarnaast benadrukt de spreker dat hij het OETC-project van de Foyer een mooi initiatief vindt, maar de discussie blijft of dit project een positieve impact heeft op de taalverwerving van kinderen. De heer Van Damme laat weten dat hij voor 200% achter de intenties uit deze nota staat, maar hij heeft het moeilijk met de vanzelfsprekendheid dat alle initiatieven zouden werken. Een nieuwe commissiebijeenkomst organiseren waarbij alle projecten geëvalueerd worden en waar een voor- en tegenstem het woord krijgen, lijkt hem dan ook interessant. Ten slotte zegt de spreker dat een aantal conclusies in de discussienota terecht zijn, terwijl een aantal andere conclusies niets te maken hebben met de bevoegdheden van de VGC. De spreker stelt voor om deze te herschrijven of te schrappen. Een samenwerkingsakkoord afsluiten tussen de Vlaamse en Franse Gemeenschap is bijvoorbeeld geen VGC-bevoegdheid. Moeten STIMOB en de Foyer verder ondersteund worden door de VGC of door de Vlaamse Gemeenschap? Deze conclusie is niet duidelijk in de discussienota. De andere conclusies wil de heer Van Damme met veel plezier ondersteunen. De heer Dominiek Lootens-Stael is eveneens van mening dat niemand tegen meertaligheid kan zijn, maar meertalig onderwijs is iets anders. De voorliggende discussienota gaat uit van een politieke agenda die zeker niet overeenstemt met deze van het Vlaams Belang. Eén van de doelstellingen die er duidelijk in onderschreven worden is een soort Brussels meertalig onderwijs dat zich op termijn gaat onderscheiden van het Nederlandstalig onderwijs in de rest van Vlaanderen. De heer Lootens-Stael zegt hierin zeker niet mee te kunnen gaan. De heer Jef Van Damme laat duidelijk weten dat dit zo niet letterlijk in de discussienota vermeld wordt. Ten tweede heeft de heer Dominiek Lootens-Stael de indruk dat er nergens in de discussienota uitgegaan wordt van het belang van de Nederlandstalige kinderen. In de discussienota primeert enkel het belang voor anderstalige kinderen. Nergens wordt de vraag gesteld of Nederlandstalige kinderen belang hebben bij meertalig onderwijs. Wat kan de impact zijn van meertalig onderwijs op Nederlandstalige kinderen? Dit verwondert de spreker. De VGC moet immers in de eerste plaats de belangen van de Vlamingen en, in dit geval, de Vlaamse kinderen behartigen. Ten derde heeft de spreker het gevoel dat de voorstellen in de discussienota tegenstrijdig zijn met andere initiatieven. Men wil dat er Nederlands gesproken wordt op de speelplaats, dat kinderen buiten de schooluren en schoolmuren meer Nederlands spreken en
4 Stuk 448 (2010-2011) Nr. 2 bovendien wil men dat de ouders Nederlands leren. Deze initiatieven zijn totaal in strijd met de idee van het meertalig onderwijs waarbij het gebruik van de thuistaal op school gestimuleerd zal worden. De heer Lootens-Stael herhaalt dat mevrouw Van den Brandt beweert dat ze mythes doorprikt. Er zijn echter ervaringsdeskundigen die deze zogenaamde mythes bevestigen. De heer Lootens-Stael verwijst hierbij naar de vrije tribune die op 2 december 2010 in Brussel Deze Week verscheen. Momenteel bestaan er veel studies over meertalig onderwijs, maar de spreker vindt dat men in eerste instantie duidelijk moet definiëren wat men precies bedoelt met meertalig onderwijs. Pas nadien kan men objectieve criteria hanteren om te bepalen wat positief of negatief is. Heel wat deskundigen zijn het erover eens dat het succes van meertalig onderwijs enkel mogelijk is in zeer optimale omstandigheden. Succesvol meertalig onderwijs vergt het maximaal aanwenden van de middelen en dit is zeker niet mogelijk in de huidige Brusselse situatie. Momenteel hebben scholen al de grootste moeite om voldoende leerkrachten aan te werven. Bovendien zijn er ook veel anderstalige leerlingen waarbij de ouders moeilijkheden ondervinden om hun kind te volgen. Er zijn zelfs ouders die niet geïnteresseerd zijn in de opleiding van hun kind. Deze houding van sommige Brusselse ouders is zeker geen optimale omstandigheid om meertalig onderwijs in aan te bieden. Commissielid Johan Demol vindt dat men veel zaken vermengt in de discussienota, met name onderwijs in de thuistaal, taalonderwijs en 2-talig onderwijs. Hij heeft vooral bedenkingen bij onderwijs in de thuistaal. Hoe kan dit idee in de praktijk gerealiseerd worden? In Brussel zijn er zoveel verschillende thuistalen die men toch niet allemaal kan toelaten op school. Dit idee is zeker niet realistisch. Tevens is de spreker van mening dat men een lingua franca moet hebben in het onderwijs en het is logisch dat dit het Nederlands is in het Brussels Nederlandstalig onderwijs. Uit ervaringen weet de spreker eveneens dat door het gebruik van de thuistaal op de speelplaats de Nederlandstalige kinderen verstoten worden. Bovendien kan men niet van de schooldirecties verwachten dat ze in alle bestaande thuistalen communiceren. Dus in het Nederlandstalig onderwijs moet de communicatie met de ouders in het Nederlands verlopen. Bovendien mag men niet vergeten dat het einddoel van het Nederlandstalig onderwijs het verwerven van de Nederlandse taal en cultuur is en dit stelt momenteel het grootste probleem in het Nederlandstalig onderwijs. Het verwerven van de Nederlandse taal moet aldus de hoofdbekommernis zijn. De heer Demol is wel van mening dat het aanleren van talen op een andere manier kan dan dat het momenteel gebeurt. De heer Herman Mennekens feliciteert mevrouw Van den Brandt met de voorliggende discussienota. Het onderwerp laat de Open Vld niet onberoerd. Ten bewijze daarvan het voorstel van decreet houdende de bevordering van het meertalig onderwijs dat door Open- Vld parlementsleden werd neergelegd in het Vlaams Parlement.
Stuk 448 (2010-2011) Nr. 2 5 De materie die vandaag besproken wordt is een gevoelig onderwerp omdat het over taal en taalverwerving gaat. Taal heeft ook altijd een identiteitsgerelateerde dimensie. De organisatie van het onderwijs heeft doorheen de geschiedenis van ons land steeds een bijzonder geladen betekenis gehad. De spreker verwijst hiervoor naar de symboliek bij het openen van een Nederlandstalige school in Komen-Moeskroen, de sluiting van een Nederlandstalig gemeenteschooltje in Schaarbeek of de problematiek over het al dan niet openhouden van een Nederlandstalige school in de rand. De wijze waarop het onderwijs wordt georganiseerd heeft een pedagogische dimensie maar is evenzeer een politieke aangelegenheid, met een evidente communautaire dimensie. Die dimensie heeft te maken met de wijze waarop we ons als taalgemeenschappen verhouden tot elkaar. De heer Mennekens wenst te beklemtonen dat onderwijs een gemeenschapsmaterie is en dat dit voor Open Vld ook zo dient te blijven. De exclusieve, beheersmatige grip op het Nederlandstalig onderwijs in Brussel door de Vlaamse Gemeenschap is een hoeksteen van de Nederlandstalige aanwezigheid in Brussel. Dit sluit een samenwerking of een coördinerende rol voor het Gewest zeker niet uit. In het capaciteitsdebat is er reeds een coördinerende rol voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest weggelegd. Dit mag ons niet beletten om out of the box te denken. Het is mede de verdienste van deze nota dat we deze denkoefening en gedachtewisseling kunnen hebben. Alle initiatieven die de meertaligheid van onze kinderen en jongeren daadwerkelijk kunnen bevorderen, zijn waardevol? De spreker zegt zich te zullen beperken tot de Brusselse context. Het voorstel van zijn partijgenoten in het Vlaams Parlement heeft betrekking op heel Vlaanderen. Als hij ziet hoe dramatisch de kennis van de tweede landstaal Frans er daar op achteruit gaat, denkt hij dat initiatieven als die van zijn collega s dringend aangewezen zijn. De heer Mennekens heeft het echter over de Brussels context die steeds meertaliger, cosmopolitischer, complexer is. Tijdens deze commissievergadering wil de spreker een aantal punctuele opmerkingen maken, vanuit de betrachting het debat vrijdag in de plenaire vergadering meer ten gronde te voeren. De eerste opmerking van het commissielid sluit nauw aan bij de opmerking van de heer Van Damme. Hij vindt de wijze waarop de bestaande projecten omtrent meertalig onderwijs in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel in de nota worden benaderd ietwat te ongenuanceerd positief. Hij verwijst naar de evaluaties omtrent de FOYER-projecten, met name OETC. Het Voorrangsbeleid Brussel (VBB) is er bovendien gekomen als antwoord op de niet altijd even positief onthaalde resultaten van het OETC. De evaluatie van de bestaande STIMOB- en OETC-projecten is rond en in functie daarvan zal de ondersteuning en zeker de uitbouw van deze modellen verder worden afgewogen. Het lijkt de spreker net iets te snel en te voluntaristisch om, op basis van de reflectie hier en zoals gesteld in de discussienota, zomaar te besluiten dat deze projecten in die vorm moeten worden verder gezet of uitgebouwd. Tevens verwijst het commissielid naar de terughoudende houding van de voorgaande en huidige ministers van Onderwijs. Bovendien ervaart de spreker ergens een zekere tegenstrijdigheid in de benadering. Zeer terecht geeft de nota aan dat niet de thuistaal maar kansarmoede leerachterstand genereert, uiteraard bij normaal begaafde kinderen.
6 Stuk 448 (2010-2011) Nr. 2 Zet met andere woorden een Chinees kind uit een kansrijke omgeving in het Nederlandstalig onderwijs in Brussel en zijn leerkansen zullen groter zijn dan die van een kansarm kind van Algerijnse origine in datzelfde Nederlandstalig onderwijs. Voor beide kinderen is dat Nederlands de derde taal, na de thuistaal en de omgevingstaal. Als niet de thuistaal het obstakel is om vooruitgang te boeken, ziet de spreker ook niet in waarom de onderwijstaal dat wel zou zijn. Wel integendeel, dat Nederlands is een extra troef, die kinderen uit diezelfde omgeving in het Franstalig onderwijs net niet hebben. Die hebben een thuistaal die ook zeer divers is, maar hun instructietaal is gelijk aan de omgevingstaal, wat niet het geval is voor het Chinese of Algerijnse kind. Die leren thuis de thuistaal, op school Nederlands en in de omgeving en op school het Frans. Het Nederlandstalig onderwijs is, de facto, voor hen een vorm van taalbadonderwijs. Daarnaast maakt de heer Mennekens nog even abstractie van het verschil in pedagogisch comfort tussen het Franstalig- en het Nederlandstalig onderwijs in Brussel, wat volgens hem ook de leerkansen beïnvloedt. Is het een goed idee om in die context de aanwezigheid, het gebruik van het Nederlands als onderwijstaal te reduceren? Met andere woorden het Nederlandstalig badwater uit dat taalbad te laten weglopen? De spreker denkt het persoonlijk niet. Wel integendeel, zijn pleidooi gaat naar meer Nederlands, nog meer Nederlands is zelfs de inzet. En dit niet alleen binnen de school(m)uren, maar bovenal erbuiten. Hij verwijst hiervoor naar het opiniestuk van professor Vandenbranden Jonge kinderen leren taal het vlotst als ze die taal gebruiken terwijl ze aan het spelen zijn, de wereld verkennen, spannende dingen doen samen met andere kinderen.... Sluit de spreker hiermee meertalig onderwijs uit? Neen zegt hij, maar hij ziet in Brussel hierin toch meer een opdracht weggelegd voor het Franstalig onderwijs. Omwille van het feit dat het Frans de evidente omgangs- en omgevingstaal is, zal een twee- of meertalig onderwijsmodel hier enkel versterkend werken op de kennis van de tweede instructietaal. De vraag is natuurlijk of de politieke wil in Franstalig België voldoende aanwezig om het Nederlands als instructietaal te introduceren in het Franstalig onderwijs in Brussel? Of gaat het dan enkel om het Engels? Bovenstaande bedenkingen zijn vanuit het perspectief van die anderstalige scholieren in het Nederlandstalige onderwijs bekeken. Vervolgens bekijkt de spreker de problematiek vanuit de situatie met Nederlandstalige kinderen uit homogeen Nederlandstalige gezinnen, met als exclusieve thuistaal het Nederlands. Hebben zij in de huidige schoolomgeving te leiden van die meertalige aanwezigheid? Volgens de heer Mennekens niet. Wel is het taalbeleid van de scholen heden dermate gericht op het gebruik van het Nederlands dat er veelal zeer repressief wordt opgetreden en soms wat krampachtig wordt omgegaan met het gebruik van het Frans. Waardoor er volgens de spreker net te weinig spontane taalverwerving Frans gebeurt door Nederlandstalige kinderen die, nota bene, omringd zijn door kinderen die het Frans beheersen. Terwijl die aanwezigheid van het Frans net een troef zou kunnen zijn voor die Nederlandstalige kinderen. De spreker zegt alleszins zelf op deze manier het Frans te hebben geleerd. Is dit dan de kiem van een pleidooi voor twee- of meertalig onderwijs? Neen zegt hij, het is een pleidooi voor meer niveaugericht en gediversifieerd tweede taalonderricht in het Nederlandstalig onderwijs. Wat meteen ook de mogelijkheid opent om een stuk meer niveaugericht en gediversifieerd taalonderricht Nederlands te ontwikkelen voor Frans- en anderstalige kinderen, die niet meteen nood hebben aan extra lessen Frans. Voor de spre-
Stuk 448 (2010-2011) Nr. 2 7 ker mag men dat gerust een project tweetaligheid noemen. Hij denkt dat zijn voorstel wel zal aanleunen bij bepaalde schalen of trappen van meertalig onderwijs, zoals ze opgenomen zijn in de toelichting van het voorstel van decreet en zoals hij opmerkt in bepaalde aspecten van de discussienota. Nergens in de nota wordt echter verwezen naar de werking van het Onderwijscentrum Brussel, de belangrijkste entiteit inzake onderwijsbeleid en dito expertise binnen de VGC. Het OCB zou perfect bij machte zijn om andere inhouden en modellen te gaan ondersteunen in functie van veranderende noden of nieuwe keuzes. Ten slotte benadrukt de spreker dat in Vlaanderen dringend nood is aan creativiteit en innovatieve projecten om het taalonderricht te bevorderen. In Brussel is en blijft waakzaamheid geboden in het Nederlandstalig onderwijs omwille van de dominante aanwezigheid van kinderen van Frans- en anderstalige oorsprong. De Open Vld wil binnen het huidig institutioneel model blijven, maar met een sterke, coördinerende rol voor het Brussels Hoofdstedelijk Gewest, als centripetale, middelpuntzoekende kracht in het institutioneel landschap. De Open Vld staat open voor modellen en projecten die meertaligheid bevorderen, in het bijzonder door differentiatie van het taalonderricht Nederlands en Frans in functie van de taalachtergrond van het kind in kwestie. Uiteraard is dit alles te begeleiden, te ondersteunen en wetenschappelijk op te volgen. De heer Dominiek Lootens-Stael vindt in tegenstelling tot de heer Mennekens dat Nederlandstalige kinderen uit homogeen Nederlandstalige gezinnen, met als exclusieve thuistaal het Nederlands wel te lijden hebben in de huidige schoolomgeving van die meertalige aanwezigheid. Als voorbeeld haalt hij aan dat zijn 2 dochters steeds als enige Nederlandstalige in de klas zaten in het basisonderwijs. Deze 2 meisjes voelen zich niet op hun gemak wanneer ze moeten communiceren in het Frans. De spreker is wel blij dat de heer Mennekens zelf spreekt over een gedifferentieerde aanpak voor het onderwijs 2 de taal. Aparte lessen Frans voor Nederlandstaligen en Franstaligen zou een goed idee zijn. Tevens denkt de heer Lootens-Stael dat het huidige gebruik van pictogrammen een weerslag heeft op Nederlandstalige kinderen. Het is geen normale situatie dat men moet communiceren via pictogrammen. Er is dus volgens de spreker een te grote weerslag op de Nederlandstalige kinderen door de aanwezigheid van anderstaligen. Commissievoorzitter Bianca Debaets dankt de indiener van de voorliggende discussienota. Ze benadrukt dat CD&V de eerste is om meertaligheid te bepleiten in een stad als Brussel waar zoveel culturen en gemeenschappen samenleven elk met een eigen taal. Economisch gezien is meertaligheid ook een pluspunt. Mensen met kennis van verschillende talen zijn veelgevraagd op de arbeidsmarkt. Daarom is CD&V er voorstander van om het taalonderwijs te optimaliseren. Een onderwijsbeleid waar naast het Frans ook het Engels heel belangrijk is.
8 Stuk 448 (2010-2011) Nr. 2 Mevrouw Debaets weet dat iedereen het erover eens is dat kinderen meertalige burgers moeten zijn, alleen de gebruikte instrumenten of methodieken hiertoe kunnen verschillen. Ze denkt bovendien dat men meertaligheid op verschillende manieren kan stimuleren. Meertalig- of immersie onderwijs zijn maar 2 manieren om dit te doen. Er zijn zeker nog andere methoden geschikt. Net zoals de heer Mennekens vindt de commissievoorzitter dat het concept van het meertalig onderwijs met de nodige voorzichtigheid uitgewerkt moet worden in Brussel. Als doelstelling kan men hier niet tegen zijn, maar men moet rekening houden met de grote toevloed van anderstalige kinderen en kinderen uit sociaaleconomisch zwakkere gezinnen. Het is voor deze kinderen misschien niet altijd aangewezen om naast het Nederlands nog andere talen aan te leren. Ze heeft de berekening gemaakt dat in een klas met +/- 20 kinderen, waarbij de juf meer dan de helft van de tijd praat, ieder kind ongeveer 7 minuten aan het woord is. Ze is er niet van overtuigd dat een kind het Nederlands onder de knie zal krijgen door 7 minuten per dag Nederlands te spreken. Deze 7 minuten nog eens opsplitsen in het toepassen van andere talen is niet mogelijk volgens haar. Daarom pleit de spreker er voor om het Nederlands te stimuleren binnen, maar ook buiten de schoolmuren en schooluren. Ze is bovendien voorstander van huiswerkbegeleiding onder bepaalde omstandigheden. Daarnaast zijn sport en spel in het Nederlands ook middelen om het Nederlands te leren of te verbeteren. Mevrouw Van den Brandt is in haar discussienota heel erg lovend over de voorgestelde projecten, maar de commissievoorzitter wacht toch liever op objectieve resultaten van de projecten. Daarnaast benadrukt ze dat we tijdens deze discussie zeker het doel voor ogen moeten houden. Het doel is niet meertalig onderwijs creëren, maar wel jongeren meertalig te laten afstuderen. Er moet zeker nagedacht worden over andere manieren om dit te realiseren. Uitwisseling van leerkrachten is bijvoorbeeld een mogelijkheid. Dit wordt momenteel slechts in 8 scholen toegepast. Les krijgen van een native speaker is een betere manier om de taal aan te leren. Bovendien moet men volop blijven inzetten op taalonderwijs, uitwisselingsprojecten, enz. Tweetalig onderwijs kan volgens haar als men voldoende waakzaam is. Bovendien moet men de schooldirecties de nodige vrijheid geven om zelf te bepalen welke didactische methode het best toepasbaar is in hun school. Gelet op de specificiteit van het Brussels Nederlandstalig onderwijs is er wellicht niet één zaligmakend recept, maar zal men via verschillende kanalen moeten investeren om de taal bij kinderen op te krikken. De ambitie van de CD&V is om Brusselse kinderen op te voeden tot mondige meertalige burgers, vertrekkend vanuit hun vaardigheden maar ook rekening houdend met hun beperkingen. Collegevoorzitter Jean-Luc Vanraes verwijst naar het feit dat Vlaams minister van Onderwijs, Pascal Smet, weldra een nota zal neerleggen in het Vlaams Parlement met betrekking tot de talenproblematiek.
Stuk 448 (2010-2011) Nr. 2 9 De voorliggende discussienota is positief, maar het meeste wat erin vermeld wordt behoort tot de bevoegdheden van de Vlaamse Gemeenschap. Vandaar dat het misschien nuttig is om de conclusies uit de discussienota te toetsen aan wat in de nota van minister Smet wordt vermeld. Nadien kan er misschien een nieuwe discussie gevoerd worden. Ten slotte zegt de spreker dat hij zich wel kan vinden in de vele nuances die tijdens de commissievergadering werden aangehaald. Commissielid Elke Van den Brandt is blij dat alle fracties de discussienota hebben gelezen en de nodige opmerkingen kenbaar hebben gemaakt. Er zijn veel problemen in Brussel en de manier waarop men omgaat met taal in het onderwijs is één van deze problemen. Daarnaast is ze blij dat alle democratische partijen haar standpunt m.b.t. de meertaligheid van kinderen delen. Een aantal aanwezige raadsleden vindt de discussienota te ongenuanceerd. Mevrouw Van den Brandt beaamt dat ze met haar discussienota een politiek statement maakt. Het is geen neutrale en wetenschappelijke nota, maar de argumenten die ze aanhaalt in de discussienota komen wel uit wetenschappelijke studies. De discussienota komt heel positief over, maar dat is omdat de indiener zich gesteund voelt door de verschillende wetenschappelijke studies. Ze is ook op zoek gegaan naar tegenstanders van de projecten, maar veel heeft ze er niet gevonden. De kritiek die ze wel heeft gehoord, gaat zelden over de inhoud, maar wel over het gebrek aan een visie en omkadering m.b.t. het werken met talen. Mevrouw Van den Brandt deelt deze kritiek want alvorens te starten met een taalbeleid moet er een visie en duidelijke omkadering zijn. Uiteraard is het aan de schooldirecties om te bepalen welke methode het best werkt in hun school. Er is geen enkel model dat in alle Brusselse scholen toegepast kan worden. Iedere school is anders. Wel is het belangrijk dat iedere school de nodige begeleiding krijgt. Deze begeleiding moet volgens de spreker door de VGC gebeuren. Het OCB zou hiervoor de ideale instantie zijn en de spreker biedt haar excuses aan dat ze het OCB niet heeft vermeld in de discussienota. De meeste aanwezigen hechten belang aan evaluaties. Deze zijn er volgens de spreker al. Het STIMOB-project werd reeds geëvalueerd. Men kan inderdaad wachten op de nota van de Vlaamse Gemeenschap, maar de VGC moet een eigen stem kunnen ontwikkelen die ze kan laten horen aan Vlaanderen. Bovendien pleit commissielid Van den Brandt voor het verder ontwikkelen van de Brede School. Het doel is inderdaad niet het meertalig onderwijs, maar wel taal te stimuleren en gelijke kansen te bieden aan alle kinderen. In Brussel worden veel talen gesproken en het Frans is een vrij dominante taal. Hiermee moet zeker rekening gehouden worden, maar het heeft geen grote invloed op het succes van de verschillende taalprojecten.
10 Stuk 448 (2010-2011) Nr. 2 Bovendien is het niet omdat je 20% van de lessen in het Frans en 80% in het Nederlands geeft dat de taalvaardigheid van het Nederlands lager ligt dan wanneer kinderen 100% van hun lessen in het Nederlands krijgen. Het lesgeven in verschillende talen stimuleert volgens wetenschappers de werking van de hersenen die constant getraind moeten worden. De verslaggever, Herman MENNEKENS De voorzitter, Bianca DEBAETS