Geschreven door Anouk Coppens en Marlotte van Groeningen



Vergelijkbare documenten
Oorzaken van voortijdig schoolverlaten

Wat is het effect van mentoring?

5. Onderwijs en schoolkleur

Notitie voortijdig schoolverlaters. Een verkenning naar de redenen voor het voortijdig schoolverlaten

Ter attentie van de leden van de Vaste Kamercommissie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap

Erratum Jaarboek onderwijs 2008

Vraag het de VMBO er! Snuffelonderzoek naar VMBO vanuit leerling-perspectief. Januari 2011 P.S. Onderzoek Nijmegen

Sociaal kapitaal: slagboom of hefboom? Samenvatting. Wil van Esch, Régina Petit, Jan Neuvel en Sjoerd Karsten

Opleidingsniveau stijgt

Landelijke Jeugdmonitor. Rapportage 2e kwartaal 2007

School s cool Utrecht helpt brugklassers een goede start te maken in het voortgezet onderwijs

Voortijdig schoolverlaters: een kwetsbare groep op de arbeidsmarkt

Tevredenheidsonderzoek Onderwijsbegeleiding Oost Nederland

Effectiviteit van mentortrajecten

Ons. Onderwijs. Kwaliteit in onderwijs

Peer School Support. Rayondag Ingrado Noord Donderdag 18 mei Dirk Postma Associate lector Welzijn Nieuwe Stijl

Factsheets. Voortijdig Schoolverlaten

Onderzoek Ouderbetrokkenheid in het basisonderwijs, het voortgezet onderwijs en het mbo

Link met het secundair onderwijs

Verantwoording 1.1 Keuze van de titel

Speciaal Gewoon overstappen van speciaal naar regulier onderwijs. Cees de Wit, Maartje Reitsma Schoolpsychologencongres 2014

Geachte leden van de vaste commissie Onderwijs, Cultuur en Wetenschap,

Jongeren op de arbeidsmarkt

Met een startkwalificatie betere kansen op de arbeidsmarkt

Functieprofiel. Leraar. op OBS Het Toverkruid LA, 1,0 FTE. Aanstelling voor een jaar welke bij goed functioneren kan leiden tot een vaste aanstelling.

Inhoud. Inleiding 9. 5 Planning Leerdoelen en persoonlijke doelen Het ontwerpen van het leerproces Planning in de tijd 89

Zelfsturend leren met een puberbrein

NTERVIEW. In Bedrijf.Bite Coaching, loopbaan & studiekeuze. Doen waar je goed in bent

Stromen door het onderwijs

Tevredenheidsonderzoek

Werkdocument Checklist positieve factoren in een Transfer-/Trajectklas

Onderzoek Maatschappelijke Stage

De VrijBaan Vragenlijst (specifiek voor iemand die geen werk heeft)

Ambulante Onderwijskundige Begeleiding voor leerlingen en studenten met een visuele beperking

Thuismentor voor brugklassers

Nederlandse samenvatting (Summary in Dutch)

Achtergrond. Missie Onze missie op basis van deze situatie luidt:

Beschermende en risicofactoren voor schoolverzuim

Uitval zonder diploma: Aanleiding, Kansen en Toekomstintenties

Oorzaken van schoolverzuim en voortijdig schoolverlaten


Wat doe ik, wa ik en wat wil i

Ambulante Onderwijskundige Begeleiding voor leerlingen en studenten met een visuele beperking

Ontwikkelingsperspectiefplan

Jeroen Groenewoud. Het rolmodellenproject

Onder- en overadvisering in beeld 2006/ /2009 Gemeente Helmond

Introductie 1. Waarvoor hebben de studenten een mentor nodig? 2. Wie kan mentor worden? Iemand die:

Huiswerkbeleid

Nederlandse samenvatting

Doe mee met Mentoren op Zuid

360 GRADEN FEEDBACK. Jouw competenties centraal

Signaalkaart Intake. Richting geven aan studiesucces

Adviseer het Van Lodenstein College als ouders van harte achter de identiteit van deze school staan.

Schoolverlaters tussen onderwijs en arbeidsmarkt

Methodiek Junior Praktijk Opleider

Het Trivium College helpt je op weg!

Fact sheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam. nummer 5 maart 2013

8 uitgangspunten. Leerbedrijf BAVA => BaVa Leerwerktraject => LWT Leerwerkhuis => LWH De Vip groep => VIP. 1 doelgroepomschrijvingen

Oplegvel Collegebesluit

Training Resultaatgericht Coachen

Concept: Een beroep doen op de werknemers om twee keer per jaar een mannelijke middelbare scholier mee te nemen voor een meeloopdag.

Van speciaal naar regulier onderwijs: een hele overstap! Werkconferentie 9 oktober 2013

Beroepsaspiraties en loopbanen van witte meisjes in het mbo. dr. Talitha Stam ECBO Donderdagmiddaglezing 7 februari 2019

Resultaten interviews met patiënten Vervolgens wordt een korte samenvatting gegeven van de belangrijkste resultaten uit de gelabelde interviews.

Als het economisch tegenzit, worden zij hard getroffen. Ze zitten vaker dan gemiddeld in de bijstand.

Hoofdstuk 8 Kenmerken van de thuisomgeving

College voor. beroepsonderwijs. vmbo basis- en kaderberoepsgerichte leerwegen. algemeen toegankelijk

Minder jongeren zonder startkwalificatie van school

Programma sessie. Vraag. theorie naar. praktijk. Van wie heeft u geleerd na te denken over de keuzes in uw loopbaan? VMBO Congres 31 januari 2013.

Samenvatting 3-meting effectonderzoek integratiecampagne. Onderzoek onder allochtone Nederlanders

LelyStadsGeluiden. De mening van de jongeren gepeild. School en werk 2007

Nulmeting ouderbetrokkenheid. Handleiding bij vragenlijsten ouderbetrokkenheid

toetsresultaten vmbo en mbo in de regio Den Haag oktober 2011

KWALITEITSONDERZOEK IN HET KADER VAN DE STAAT VAN HET ONDERWIJS 2016/2017

Monitor schoolloopbanen voortgezet onderwijs

Van speciaal naar regulier onderwijs: een hele overstap! Het Congres 29 november 2013

Grootouderbetrokkenheid Connecting Generations stimuleert de persoonlijke ontwikkeling van kinderen door de kracht van levenservaring en aandacht.

Feiten en cijfers. Afgestudeerden en uitvallers in het hoger beroepsonderwijs. Mei 2015

SLIM LEREN. Plus school met intensieve begeleiding op maat.

De kwaliteit van ons onderwijs Examenresultaten Stedelijk College Zoetermeer

VSV-cijfers. Aanval op schooluitval. RMC regio 1 Oost-Groningen. Convenantjaar Voorlopige cijfers

Vroegtijdig schoolverlaten in Vlaams onderwijs

Uitval van studenten bètatechniekopleidingen van het hoger onderwijs

Wees zoals je wil zijn (Socrates)

Doorstroming en oriëntering

Studieloopbaanbegeleiding in het hbo: mogelijkheden en grenzen. Marinka Kuijpers & Frans Meijers

Plek onderzoeksvraag. Aanleiding handelingsprobleem/verlegenheidssituatie. Literatuur. Onderzoeksvraag. Onderzoeksopzet

LOOPBAAN-ANKERTEST. Wat zijn loopbaan-ankers? Welke baan past bij je?

Strategisch koersplan Onderwijs met Ambitie

Fact sheet. Monitor jeugdwerkloosheid Amsterdam 2013

Specifiek vmbo, vmbo voor leerlingen met extra ondersteuningsbehoefte. Leerwegen: BBL, KBL, TL. samen een eigen wijze weg vinden

Cover Page. The handle holds various files of this Leiden University dissertation.

Factsheet. Schooluitval Migrantenjongeren

2. Een gezamenlijke studiedag met ouders en docenten

Gedragsexpert. Doelgroep

Taal verbindt mensen Wij verbinden mensen met taal Want Taal doet meer dan schrijven, spreken en lezen Het is de sleutel naar een nieuwe toekomst!

Collectief aanbod Jeugd Houten

Onderzoek naar het cluster 4 onderwijs: kinderen en hulpverlening. Drs. R. Stoutjesdijk & Prof. Dr. E.M. Scholte M.m.v. drs. H.

Onderwijs - onderzoek

Het White Box model:

Transcriptie:

Begeleiding op maat Een onderzoek naar de begeleidingsbehoeften en begeleidingswensen van scholieren met als studierichting vmbo-basisberoepsgericht en vmbo-kaderberoepsgericht in de regio Bommelerwaard. Geschreven door Anouk Coppens en Marlotte van Groeningen

Titelpagina Titel: Onderzoeksrapport Auteurs: Anouk Coppens & Marlotte van Groeningen Studentnummers: 2033929 & 2031259 Klas: Q4 Programma: Afstudeertraject Studie: Social work CMV & SPH Academie: Avans Hogeschool s-hertogenbosch Sociale Studies Docentbegeleider: Femke Gijsbers Organisatie: JouwMentor Contactpersoon: Monique Bransen Datum: 12-08-2013 2

Inhoudsopgave Samenvatting... 4 Inleiding... 5 1. Introductie... 6 1.1 JouwMentor... 6 1.2 Aanleiding tot het onderzoek... 8 1.3 Probleemanalyse... 9 1.4 Probleemstelling, doelstelling en deelvragen... 12 2. Theoretisch kader... 14 2.1 Mentoring... 14 2.2 De relatie tussen mentor en mentee... 15 2.3 Begeleidingsstijlen... 16 3. Onderzoeksontwerp... 18 3.1 Methoden... 18 3.2 Populatie en steekproef... 18 3.3 Begrippendefinitie... 19 3.4 Kwaliteitscriteria... 20 3.5 Onderbouwing enquête... 21 3.6 Onderbouwing interview... 22 3.6.1. Groepsinterview... 22 3.6.2. Individuele interviews... 23 4. Resultaten... 25 4.1 Analyse en resultaten... 25 4.1.1. Populatie... 25 4.1.2. Begeleidingwensen van scholieren... 25 4.1.3. Begeleidingsbehoeften van scholieren... 26 4.1.4. Kwetsbare en minder kwetsbare scholieren... 27 4.1.5. Resultaten uit het groepsinterview... 28 4.1.6. Resultaten van de individuele interviews... 29 4.2 Uitwerking van de deelvragen... 30 5. Conclusie en discussie... 32 5.1 Conclusie... 32 5.2 Discussie... 33 5.3 Aanbevelingen... 35 Bijlagen... 38 3

Samenvatting Dit onderzoek is uitgevoerd voor de organisatie JouwMentor. Het doel van JouwMentor is het bieden van begeleiding aan jongeren van 14 tot 23 jaar met diverse culturele achtergronden die dreigen af te haken, omdat ze moeite hebben hun weg te vinden in de complexe wereld van het onderwijs (JouwMentor, 2013). Een belangrijk achterliggend motief bij het starten van deze organisatie is het terugdringen van het groeiend aantal voortijdig schoolverlaters. Door het starten van de organisatie wilde JouwMentor zorgen voor een toename van het schoolsucces. De doelstelling van JouwMentor is dan ook: jongeren een duw in de goede richting te geven in alle stadia van leren en werken, opdat ze sterker komen te staan op de arbeidsmarkt (JouwMentor, 2013). Er zijn een aantal zaken waar JouwMentor momenteel tegenaan loopt. Zo vindt JouwMentor dat er te weinig mentees (jongeren die begeleiding krijgen van een mentor) uit zichzelf bij hen terecht komen, maar dat jongeren vaak worden gestuurd door school of ouders. Dit lijkt er voor te zorgen dat jongeren weerstand bieden en niet gemotiveerd zijn, met als gevolg dat jongeren op een gegeven moment niet komen opdagen en JouwMentor hierdoor de jongeren niet verder kan helpen. Daardoor wil JouwMentor graag weten op welke manier zij de jongeren het beste kunnen begeleiden bij studiegerelateerde zaken. De doelstelling die hierbij komt kijken luidt als volgt: het opzetten van een begeleidingsplan, dat aansluit op de begeleidingsbehoeften bij studiegerelateerde zaken van de scholieren, voor de vrijwilligers van JouwMentor waardoor zij vervolgens een positieve bijdrage kunnen leveren aan het schoolsucces van de scholieren. Binnen dit onderzoek hebben we ons gericht op vmbo basisberoepsgericht en kaderberoepsgericht leerweg, omdat uit literatuur blijkt dat hoe lager het schooltype, des te hoger het aantal voortijdig schoolverlaters (Lieshout, 2003). De centrale vraagstelling die hiervoor is opgesteld, luidt als volgt: In hoeverre is er verschil in begeleidingsbehoeften bij studiegerelateerde zaken tussen kwetsbare en minder kwetsbare scholieren van het vmbo op het Cambium College de Waard te Zaltbommel en hoe kan JouwMentor hier mogelijkerwijs op aansluiten? Aan de hand van de risicofactoren, die verder in dit onderzoeksrapport worden toegelicht, is er gekeken in hoeverre er verschil is in begeleidingsbehoeften tussen kwetsbare en minder kwetsbare scholieren. Het onderzoek is uitgevoerd door middel van twee verschillende dataverzamelingsmethoden, namelijk het afnemen van enquêtes, het houden van een groepsinterview en individuele diepteinterviews. Hiervoor is gekozen omdat dit de geldigheid van dit praktijkgerichte onderzoek vergroot. Door het afnemen van de enquêtes zijn er 136 valide ingevulde enquêtes verkregen, het groepsinterview is gehouden met acht scholieren en de diepte-interviews zijn gehouden met vier scholieren. Wat bijzonder is om in de resultaten terug te zien, is dat er volgens de in dit onderzoek gehanteerde definitie van kwetsbaarheid nauwelijks onderscheid mogelijk is tussen kwetsbare en minder kwetsbare scholieren op het Cambium College. Het percentage kwetsbare scholieren bedroeg namelijk nog geen 10% van de gehele doelgroep. Uit de resultaten is helder naar voren gekomen, dat de scholieren graag binnen school begeleiding zouden willen krijgen. Ook zou de drempel voor de scholieren lager liggen wanneer de begeleiding op school wordt gegeven, aansluitend op hun schooluren. Verder is de relatie tussen mentor en scholier erg belangrijk. Wanneer er geen klik wordt ervaren, dan zal het mentortraject niet effectief verlopen. Er moet een goed evenwicht zijn tussen een persoonlijke en een zakelijke relatie. Mocht u nieuwsgierig zijn geworden naar alle ins and outs van dit onderzoek, dan adviseren wij u om verder te lezen. 4

Inleiding Voor ons afstudeertraject hebben wij een onderzoek gedaan in opdracht van de organisatie JouwMentor. JouwMentor is in 2007 ontstaan als Mentorproject Zaltbommel. Vanaf 2012 heeft de organisatie de naam JouwMentor gekregen. Het doel van de organisatie is het bieden van begeleiding aan jongeren van 14 tot 23 jaar met diverse culturele achtergronden die dreigen af te haken van school, omdat ze moeite hebben hun weg te vinden in de complexe wereld van het onderwijs. JouwMentor wil graag de begeleidingsbehoeften bij studiegerelateerde zaken van scholieren weten, omdat zij merken dat er te weinig mentees uit zichzelf bij hen terecht komen of dat mentees eerder stoppen met het mentortraject. De probleemstelling die wij in dit document beantwoorden is: In hoeverre is er verschil in begeleidingsbehoeften bij studiegerelateerde zaken tussen kwetsbare en minder kwetsbare scholieren van het vmbo op het Cambium College de Waard te Zaltbommel en hoe kan JouwMentor hier mogelijkerwijs op aansluiten? Dit document is het eindverslag van ons onderzoek, namelijk het onderzoeksrapport. Het onderzoek is gestart met een literatuurstudie naar voortijdig schoolverlaten, schoolsucces en mentoring. De strategie voor het onderzoek wordt beschreven en de probleemstelling is beantwoord op basis van praktijkgericht onderzoek. Naast dit onderzoeksrapport is er tevens op basis van de bevindingen van dit onderzoek een apart begeleidingsplan voor de vrijwillige mentoren van JouwMentor opgesteld. Het begeleidingsplan biedt mentoren een handvat om mentees de juiste begeleiding te bieden. Het onderzoeksrapport bestaat uit vijf hoofdstukken. Het eerste hoofdstuk is de introductie. Hierin is de aanleiding beschreven en wordt het probleem geanalyseerd vanuit literatuuronderzoek en gesprekken met de opdrachtgever. Vervolgens zijn de probleemstelling en de doelstelling geformuleerd. Daarna komen de onderzoeksvragen aan bod. In het tweede hoofdstuk is het theoretisch kader te lezen. In dit hoofdstuk gaan we verder met het literatuuronderzoek op het gebied van mentoring. Hierin komen de relatie tussen mentor en mentee en de begeleidingsstijlen aan bod. Het derde hoofdstuk bestaat uit het onderzoeksontwerp. Hierin wordt duidelijk vermeld welke methoden er zijn gebruikt tijdens het onderzoek om antwoord op de vragen te verkrijgen. Daarnaast bestaat dit hoofdstuk uit de populatie en steekproef, de kwaliteitscriteria en de begrippendefinitie. In het vierde hoofdstuk staan de resultaten van de enquêtes en de interviews en er is antwoord gegeven op de deelvragen van dit onderzoek. Het vijfde hoofdstuk bestaat uit de conclusie en discussie. In dit hoofdstuk wordt er antwoord gegeven op de centrale vraagstelling, wordt er kritisch gekeken naar de resultaten van het onderzoek, de kwaliteit van het onderzoek en worden er aanbevelingen naar de opdrachtgever gedaan. Na het vijfde hoofdstuk volgen de literatuurlijst en de bijlagen. Bijlage 1 is de enquête, bijlage 2 is de topiclijst van het groepsinterview en bijlage 3 de topiclijst van de individuele diepte-interviews. 5

1. Introductie Zoals in de inleiding te lezen is, is dit onderzoek uitgevoerd in opdracht van de organisatie JouwMentor. In dit hoofdstuk is te lezen wat JouwMentor voor organisatie is en wat de aanleiding was voor dit onderzoek. Na de aanleiding volgt de probleemanalyse en tot slot staan de probleemstelling, doelstelling en deelvragen beschreven. 1.1 JouwMentor JouwMentor is een vrijwilligersorganisatie en onderdeel van Humanitas, gevestigd in Zaltbommel. Het doel van deze organisatie is het bieden van begeleiding aan jongeren van 14 tot 23 jaar met diverse culturele achtergronden die dreigen af te haken, omdat ze moeite hebben hun weg te vinden in de complexe wereld van het onderwijs (JouwMentor, 2013). Onder afhaken wordt in dit onderzoek verstaan dat een jongere stopt met zijn of haar opleiding alvorens een startkwalificatie is behaald. Dit zal in hoofdstuk 1.3 Probleemanalyse verder worden toegelicht. JouwMentor bestaat nu ruim vijf jaar. De doelstelling van JouwMentor is jongeren een duw in de goede richting te geven in alle stadia van leren en werken, opdat ze sterker komen te staan op de arbeidsmarkt (JouwMentor, 2013). Daarbij richt zij zich op zowel jongeren met een Nederlandse als een niet- Nederlandse achtergrond. De waarden van Humanitas, die beschreven staan in het jaarverslag 2012 van JouwMentor, zijn belangrijk binnen de organisatie JouwMentor. Deze waarden zijn de basiswaarden voor alle projectactiviteiten, namelijk: - Gelijkwaardigheid. De medewerkers staan altijd naast de hulpvrager, nooit erboven; - Verantwoordelijkheid. Je bent niet alleen verantwoordelijk voor jezelf, maar ook voor een ander; - Zelfbeschikking. De medewerkers neemt de regie niet over van de hulpvrager, maar ondersteunt waar mogelijk zodat mensen weer het heft in eigen hand kunnen nemen; - Betrokken en vraaggericht. De deelnemer bepaalt de vraag. Hoe komen de jongeren bij JouwMentor terecht? Hiervoor zijn verschillende manieren: de jongeren komen uit zichzelf of zijn aangemeld door hun ouders, leerplichtambtenaar, psycholoog, sociale dienst Bommelerwaard, MEE Gelderse Poort of andere (vrijwilligers)organisaties. In het jaar 2012 volgden in totaal 35 jongeren een mentortraject bij JouwMentor. Daarvan kwamen negen mentortrajecten voort uit het voorgaande jaar en 26 startten in 2012. Van de 35 mentortrajecten zijn er twintig in 2012 afgesloten en zijn er vijftien naar het jaar 2013 gegaan. Deze jongeren komen uit de gemeenten Zaltbommel en Maasdriel, ook wel de regio Bommelerwaard genoemd. Van de 35 jongeren zijn er 22 mannelijke deelnemers en dertien vrouwelijke deelnemers. Ook zijn de jongeren verdeeld naar geboorteland van de ouders. Van de 35 jongeren zijn er zestien jongeren met Nederlandse ouders, veertien jongeren met Marrokaanse ouders en vijf jongeren met ouders uit een ander land. Jongeren komen met verschillende begeleidingsvragen naar JouwMentor. In het jaarverslag 2012 van JouwMentor staan de volgende verschillende hulpvragen van jongeren in 2012 vermeld: - Ik heb een stageplek of leerwerkplek nodig; - Welke vervolgopleiding past het beste bij mij en waar kan ik die vinden?; - Ik weet niet welke beroepsrichting ik moet kiezen; - Ik zit niet op de goede opleiding. Welke opleiding kan ik beter kiezen?; - Het gaat niet goed op school (slechte prestaties, problemen met leraren). Kunnen jullie me helpen?; - Kunnen jullie mij helpen beter Nederlands te spreken?; - Ik word gestuurd door school/ouders/sociale dienst, ze zeggen dat ik met jullie moet praten over schooluitval/niets uitvoeren; - Helpen bij tegengaan schoolverzuim; - Ik zoek een sociale werkplek en een leerwerkplek; - Helpen bij weerbaar maken, structuur aanbrengen en positieve vrijetijdsinvulling. JouwMentor bestaat grotendeels uit vrijwilligers. Eind 2012 waren er in totaal zeventien vrijwilligers actief voor JouwMentor. Het merendeel van de vrijwilligers begeleidt jongeren in de rol van mentor. Enkele vrijwilligers gaan alleen ondersteunend te werk en verrichten taken op het gebied van administratie, positionering van JouwMentor, beheer van de website en netwerken. Naast de vrijwilligers is er één betaalde coördinator. 6

In 2012 hielpen de mentoren de jongeren bij het: - Aanleren van vaardigheden op het gebied van solliciteren en communicatie, werken aan zelfvertrouwen en zelfsturend vermogen en werken aan een goede motivatie en een positieve houding; - Ontdekken van eigen kwaliteiten en het verder ontwikkelen ervan; - In kaart brengen van interesses; - Verzamelen van informatie over toekomstige beroepen; - Overzicht krijgen over de structuur en inhoud van opleidingen; - Vinden van een stageplek; - Mogelijk maken van een beroepsbegeleidende leerweg (BBL) opleiding door het vinden van een leerwerkplek; - Maken van een goede planning; - Wegnemen van obstakels tijdens het leertraject; - Geven van vakinhoudelijke ondersteuning, zoals Nederlandse spreekvaardigheid verbeteren en wiskunde bijspijkeren. De begeleiding die JouwMentor biedt, heeft betrekking, zoals eerder te lezen is, op studiegerelateerde zaken, zoals het vinden van een stageplek, het helpen bij het maken van een beroepskeuze of het versterken van de motivatie en zelfredzaamheid voor het behalen van een startkwalificatie. Hierbij is een belangrijk achterliggend motief het terugdringen van het aantal voortijdige schoolverlaters. JouwMentor (2013) schrijft dat onderzoek laat zien dat in vergelijking met andere regio s, de Bommelerwaard het laagst scoort wat gemiddeld opleidingsniveau betreft. Het achterliggende doel van JouwMentor is om bij te dragen aan verhoging van het gemiddelde opleidingsniveau in de regio de Bommelerwaard (JouwMentor, 2013). Voortijdig schoolverlaten In figuur 1.1 staat het verschil in percentages per schooljaar aangegeven tussen de voortijdige schoolverlaters in de gemeente Zaltbommel en in het gehele land. Uit deze staafdiagram blijkt dat er in het jaar 2005/2006 een verschil van 0,9 procentpunt is tussen de landelijke cijfers en Zaltbommel en dit verschil is in 2011/2012 0,1 procentpunt. Het landelijke percentage is met 1,3 procentpunt gedaald en het percentage van de gemeente Zaltbommel met 0,5 procentpunt. Hieruit kan geconcludeerd worden dat het verschil tussen de percentages van de gemeente Zaltbommel en van het land kleiner is geworden. Dit houdt in dat de landelijke cijfers van het voortijdig schoolverlaten sterker afnemen dan in de gemeente Zaltbommel. Figuur 1.1: Percentage voortijdig schoolverlaten in de gemeente Zaltbommel en de landelijke cijfers. (Bron: www.vsvverkenner.nl) 7

In 2005/2006, toen JouwMentor is opgestart, was het aantal voortijdige schoolverlaters in de gemeente Zaltbommel 70 scholieren. Tabel 1.1 geeft een duidelijk overzicht wat betreft de voortijdig schoolverlaters (vsv ers) van de afgelopen jaren in de gemeente Zaltbommel. Wanneer er naar tabel 1.1 gekeken wordt, valt het op dat de cijfers wat betreft het voortijdig schoolverlaten schommelen. De cijfers laten wel een daling zien, maar het lijkt nog geen stabiele daling. Totaal Voortijdig schoolverlaters Percentage voortijdig schoolverlaters 2005/06 2.240 70 3.1% 2006/07 2.308 82 3.6% 2007/08 2.370 81 3.4% 2008/09 2.367 71 3.0% 2009/10 2.387 64 2.7% 2010/11 2.444 60 2.5% 2011/12 2.469 65 2.6% Tabel 1.1: Voortijdig schoolverlaters in de gemeente Zaltbommel. (Bron: www.vsvverkenner.nl) In tabel 1.2 staan de aantallen en percentages voortijdige schoolverlaters naar schoolsoort en niveau vernoemd van het Cambium College. Het Cambium College is de enige school in de regio de Bommelerwaard, die voortgezet onderwijs aanbiedt. De vormen van onderwijs zijn vmbo, havo en vwo. Het Cambium College heeft twee vestigingen. Op de vestiging Buys Ballot bieden ze vmbotheoretische leerweg, havo en vwo aan en op de vestiging de Waard bieden ze vmbobasisberoepsgerichte leerweg (bb-lw) en vmbo-kaderberoepsgerichte leerweg (kb-lw) aan. Zoals te zien is in tabel 1.2 verlaten Cambiumscholieren met een lager opleidingsniveau vaker dan havisten en vwo ers vroegtijdig hun opleiding. Vsv totaal 2005/ 06 Vsv totaal 2010/ 11 Vsv totaal 2011/ 12 Vsv als % van de leerlingen /deelnemers 2005/06 Vsv als % van de leerlingen /deelnemers 2010/11 Vsv als % van de leerlingen /deelnemers 2011/12 Brug 1-2 5 4 5 2,4 2,1 3,1 Lwoo 1-2 0 0 2 0,0 0,0 3,2 Lwoo 3-4 Bb-lw 6 2 2 8,0 4,4 5,3 Lwoo 3-4 Kb-lw 0 1 2 0,0 2,9 6,5 Vmbo 3-4 bb-lw 9 4 1 10,6 23,5 8,3 Vmbo 3-4 Kb-lw 3 0 3 2,1 0,0 2,6 Vmbo 3-4 Tl-gl 3 5 1 1,6 2,4 0,5 Havo 3-5 2 1 6 0,8 0,3 1,8 Vwo 3-6 1 1 0 0,5 0,4 0,0 Tabel 1.2: Aantallen en percentages naar schoolsoort en niveau van het Cambium College. Vsv = Voortijdig schoolverlater. (Bron: www.vsvverkenner.nl) 1.2 Aanleiding tot het onderzoek Uit een gesprek met Monique Bransen, vrijwilligster bij JouwMentor, is het duidelijk geworden waar JouwMentor momenteel tegenaan loopt. JouwMentor vindt dat er te weinig mentees (jongeren die begeleiding krijgen van een mentor) uit zichzelf bij hen terecht komen, maar zij worden vaak gestuurd door school of ouders. Deze jongeren lijken weerstand te bieden. Ze stellen zich niet snel open en het lijkt er op dat de jongeren niet gemotiveerd zijn. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het gegeven dat sommige mentees niet meer komen opdagen tijdens de geplande afspraken. Op deze manier kunnen mentoren de jongeren niet meer verder helpen. Om deze redenen wil JouwMentor graag door agogen laten onderzoeken wat scholieren zelf willen als het gaat om begeleiding bij studiegerelateerde zaken. Wij als agogen zijn veranderkundigen die een goede kijk hierop hebben. Een agoog probeert altijd mensen te beïnvloeden opdat zij veranderen (Brinkman, 2009). Deze verandering is gericht op het psychosociaal functioneren, is doelgericht en vindt bewust plaats. De betrokkene wil zelf verandering zien. Door te onderzoeken wat scholieren zelf willen, leveren wij een bijdrage hieraan. De vraag hierbij is of ze wel begeleiding willen en hoe deze begeleiding het beste vorm kan krijgen. Door te onderzoeken wat de behoeften zijn wat betreft begeleiding van de scholieren, wordt er antwoord gegeven op deze vragen. JouwMentor kan dan beter aansluiten op deze wensen en behoeften en kunnen de vrijwillige mentoren van JouwMentor betere begeleiding bieden aan hun mentees. 8

1.3 Probleemanalyse Goede schoolprestaties zijn in samenlevingen waarbij het gaat om individuele prestaties, nodig voor toekomstig succes op de arbeidsmarkt: hoe beter men presteert op school, des te succesvoller men zal zijn op de arbeidsmarkt (Levels, Dronkers & Kraaykamp, 2006). Over het algemeen biedt een loopbaan zonder startkwalificatie weinig perspectief (Van den Berg, 2007). Voortijdige schoolverlaters hebben een grotere kans om geen aansluiting bij de arbeidsmarkt te vinden. Uit tabel 1.2 is gebleken dat jongeren van lagere onderwijsniveaus een grotere kans hebben op schooluitval. Er zijn echter uitzonderingen. Bijvoorbeeld jongeren, die voortijdig school hebben verlaten en die nu een succesvolle loopbaan hebben als artiest of voetballer. Voortijdig schoolverlaten wil zeggen dat een jongere geen havo- of vwo-diploma, of een mbo-diploma op niveau 2 behaalt en dus geen startkwalificatie voor een vervolgopleiding of werk heeft. Voor jongeren is het belangrijk om na hun opleiding te gaan werken. Wanneer een jongere niet gaat werken of geen werk kan vinden, heeft dit gevolgen voor hem of haar. Eerder onderzoek toont aan dat werkeloosheid invloed heeft op sociale en sociaalpsychologische aspecten. Al in de jaren dertig van de vorige eeuw toonden diverse studies aan dat werkeloosheid kan leiden tot lusteloosheid, terugtrekking uit de maatschappij, verbittering en somberheid (Jehoel-Gijsbers & Hoff, 2009). Ook recenter onderzoek laat zien dat werklozen een geringer welbevinden hebben dan mensen met een betaalde baan (Jehoel-Gijsbers & Hoff, 2009). Er zijn belangrijke predictoren voor het verloop van zowel de opleiding als de latere werkzaamheden van adolescenten en jongvolwassen, namelijk de verschillende identiteitsstijlen die beschreven zijn in het model van Berzonsky (Soenens & Luyckx, 2003. Dat zijn de volgende drie: het informatiegeoriënteerde individu, het normatief georiënteerde individu en het individu met vermijdende oriëntatie. Het informatiegeoriënteerde individu gaat actief op zoek naar informatie die relevant is om een probleem op te lossen. Het normatief georiënteerde individu doet een beroep op personen uit de omgeving wanneer hij of zij geconfronteerd wordt met een probleem of als hij of zij een beslissing moet nemen. Individuen met een vermijdende oriëntatie stellen beslissingen uit tot dat zij daadwerkelijk moeten beslissen. Cheek en Jones (2001) schreven dat jongvolwassen vrouwen met een informatiegeoriënteerde of een normatieve stijl weinig kans maken om langdurige periodes van werkloosheid mee te maken en ook relatief weinig van baan veranderen (zoals vermeld in Soenens & Luyckx, 2003). Vrouwen met een vermijdende stijl hebben echter vaker sociale bijstand nodig en veranderen relatief vaker van baan. Het is daarom voor mentoren in praktijk belangrijk om rekening te houden met de manier waarop jongeren in het algemeen omgaan met hun identiteit en een informatiegeoriënteerde stijl te stimuleren (Soenens & Luyckx, 2003). Op deze manier wordt het succes op de toekomstige arbeidsmarkt vergroot. De volgende vragen komen hierbij kijken: Zijn er vanuit de literatuur hierover nog meer risicofactoren voor voortijdig schoolverlaten te onderscheiden? Is er sprake van kwetsbare en minder kwetsbare groepen in dit licht? Zijn er ook beschermende factoren? Wanneer helder is welke groepen jongeren een groter risico op voortijdig schoolverlaten hebben, dan is ook helder welke groepen meer baat zullen hebben bij adequate ondersteuning bij studiegerelateerde zaken. We impliceren hiermee niet dat het bieden van adequate ondersteuning er voor zorgt dat de risico s hierdoor worden gereduceerd. Wat we hiermee wel willen zeggen is dat het voor JouwMentor interessant is om te achterhalen of er ook verschil in begeleidingsvragen is tussen kwetsbare scholieren en minder kwetsbare scholieren. De achterliggende gedachte hierbij is dat de vrijwillige mentoren eventueel kunnen inspelen op de verschillende begeleidingsvragen. Nu duidelijk is geworden hoe belangrijk schoolsucces is voor jongeren voor de verdere levensloop, is het ook duidelijk dat voortijdig schoolverlaten ongewenst is. Wat zijn nu zaken die dit schoolsucces van jongeren beïnvloeden? De begeleiding die JouwMentor aanbiedt, draagt een bijdrage aan het behalen van een startkwalificatie. Echter stellen de jongeren zich niet open voor begeleiding en laten weinig motivatie zien. Het vergroten van het schoolsucces en het achterliggende doel van JouwMentor, het terugdringen van het aantal voortijdig schoolverlaters, worden op deze manier niet gerealiseerd. Uit literatuur blijkt dat ouders een belangrijke rol spelen bij het behalen van schoolsucces. Ouders zijn de belangrijkste opvoeders van kinderen: zij leveren een essentiële bijdrage aan de ontwikkelingsmogelijkheden en het schoolsucces van kinderen (Bordewijk, Dries, Harkink & Visser, 2007). Onderzoek toont aan dat het gedrag van ouders naar kinderen in de thuissituatie invloed heeft op de schoolprestaties (Bordewijk, Dries, Harkink & Visser, 2007). Wanneer ouders een warme, sensitieve, responsieve, contingente stijl van opvoeden hebben werkt dat bevorderlijk op het schoolsucces van hun kind. Deze houding van de ouders geeft een kind zelfvertrouwen (Bordewijk, Dries, Harkink & Visser, 2007). Weide (2007) schrijft dat kinderen die in zichzelf geloven, hogere verwachtingen hebben over toekomstige successen, langer door gaan met hun taak en tonen over het algemeen betere resultaten dan andere kinderen die even vaardig zijn, maar minder zelfvertrouwen hebben (zoals vermeld in Bordewijk, Dries, Harkink 9

& Visser, 2007). Wanneer ouders deze stijl van opvoeden niet hebben zal dat remmend werken op het schoolsucces van hun kind, omdat hun kind over minder zelfvertrouwen zal beschikken. Naast de invloed van ouders, zijn er ook risicofactoren die kunnen samenhangen met individuele kenmerken van het kind. Naast de risicofactoren spelen ook omgevingsfactoren en de beschermende factoren een rol. Onderstaande risicofactoren kunnen een rol spelen bij de kans op voortijdig schoolverlaten van een kind: Sekse. Uit een onderzoek van het Centraal Bureau voor de Statistiek, waarbij jongeren zijn ondervraagd in de eerste klas van de middelbare school, blijkt dat jongens bijna zeven maal meer risico lopen op het voortijdig schoolverlaten zonder enkel diploma. Dit komt vaak door het gebrek aan motivatie en slechte schoolprestaties (Holter, 2008). Gebrek aan motivatie kan veroorzaakt worden door bijvoorbeeld een slechte relatie met ouders, waardoor er geen warme ondersteuningstructuur is voor de scholier. Daarnaast kan de motivatie ook afnemen als de scholier merkt dat wat hij doet geen positief effect heeft op zijn prestaties. Schuit, De Vrieze en Sleegers (2011) stellen dat een verklaring voor de motivatieproblematiek bij scholieren een tekortschietende aansluiting tussen school en de persoonlijke behoeften en interesses van scholieren is. Als scholen er onvoldoende in slagen om aan te sluiten bij interesses, behoeften, leerstijlen en waarden van hun scholieren, dan zal op langere termijn de motivatie van leerlingen voor school afnemen (Schuit, De Vrieze & Sleegers, 2011). Gevolgen die daar bij komen kijken zijn onderbenutting van talenten en risico van voortijdig schoolverlaten. Leeftijd. Hoe ouder jongeren zijn, hoe vaker zij uitvallen. Wel stapelen de risico s zich voor veel voortijdig schoolverlaters al op jonge leeftijd op (Holter, 2008); Etniciteit. Met name de eerste generatie allochtonen, dit zijn Antilianen en Arubanen en overige niet-westerse allochtonen, lopen meer risico op voortijdig schoolverlaten. In het basisonderwijs is die achterstand van allochtonen waarschijnlijk te wijten aan factoren als taal die thuis gesproken wordt, opvoedingsgewoonten en de geringe bekendheid met het Nederlandse onderwijs (Holter, 2008). Ook Lieshout (2003) schrijft dat wanneer jongeren afkomstig zijn uit een milieu waarin aan schoolprestaties en diploma s weinig belang gehecht wordt schooluitval bevorderd wordt. Helemaal als er thuis weinig kennis bestaat van het Nederlandse onderwijssysteem en een scholier niet bij zijn ouders aan kan kloppen voor het advies over keuzes voor vakken en opleidingen of hulp bij huiswerk. In het voortgezet onderwijs is de hoge uitval van leerlingen uit minderheden grotendeels te herleiden tot de lage sociaal-economische status van hun ouders en hun lagere prestatieniveau bij aanvang van het voortgezet onderwijs (Holter, 2008); Cognitieve prestaties, handicaps en stoornissen. Een handicap of een stoornis kan een reguliere schoolloopbaan in de weg staan. Voor deze groep jongeren is het behalen van een diploma moeilijk haalbaar als gevolg van hun beperkte cognitieve vermogens. Ook kinderen met lichamelijke beperkingen of stoornissen kunnen moeite hebben met het behalen van hun diploma (Holter, 2008). Persoonlijkheidskenmerken. Naast bovenstaande factoren zijn er ook persoonlijkheidskenmerken zoals temperament, impulsiviteit, aandachtsstoornissen, gebrekkige sociale vaardigheden, gebrekkige zelfcontrole en hyperactiviteit risicofactoren voor voortijdig schoolverlaten (Holter, 2008). Wederom schrijft ook Lieshout (2003) dat individuele kenmerken als probleemgedrag, psychische stoornissen, chronische ziektes en gebrek aan sociale vaardigheden even zo veel risicofactoren vormen en schooluitval bevorderen. Omgevingsfactoren die invloed kunnen hebben op het schooluitval van leerlingen: Gezinskenmerken. Holter (2008) schrijft dat het gezin invloed kan hebben op het voortijdig schoolverlaten van een scholier. Scholieren uit gezinnen met een lage sociale economische status lopen meer risico om voortijdig het onderwijs te verlaten. Daarnaast blijkt armoede in het gezin de kans op voortijdig schoolverlaten te vergroten, zelfs wanneer de betreffende jongere goed mee kan komen op school. Ook het opleidingsniveau en de ondersteuning van de ouders spelen een belangrijke rol. De gezinssamenstelling blijkt eveneens van invloed te zijn: kinderen uit eenoudergezinnen en kinderen uit gezinnen met vier of meer kinderen lopen meer risico op voortijdig schoolverlaten. Zoals eerder in dit hoofdstuk al beschreven is zijn ouders de belangrijkste opvoeders van kinderen: zij leveren een essentiële bijdrage aan de ontwikkelingsmogelijkheden en het schoolsucces van kinderen (Bordewijk, Dries, Harkink & Visser, 2007). Leeftijdsgenoten. Holter (2008) schrijft dat leeftijdsgenoten in het voortgezet onderwijs steeds belangrijker worden voor leerlingen. Jongeren met een verhoogd risico om voortijdig school te verlaten hebben vaker een schoolverlater als goede vriend. Lieshout (2003) benoemt leeftijdsgenoten ook als omgevingsfactor. Zo schrijft zij dat degene die veel 10

vrienden buiten school heeft ook een risico loopt, zeker als spijbelen en schooluitval in de vriendengroep veel voorkomen. Als het gaat om oudere vrienden die er, dankzij hun werk of criminele activiteiten, een luxe levensstijl op na houden kan de verleiding erg groot zijn hun voorbeeld te volgen. Jongeren met een verminderd risico hebben vaker vrienden op school. Daarnaast blijkt dat de omgang met antisociale leeftijdgenoten de kans op voortijdig schoolverlaten vergroten, ook wanneer de betreffende jongeren nog goed mee kan komen op school (Holter, 2008). Een behoorlijk aantal voortijdig schoolverlaters noemt vaak gepest worden als reden om de school voor gezien te houden (Lieshout, 2003); Schoolkenmerken. Holter (2008) schrijft dat bij schooluitval de kenmerken van een school ook een belangrijke rol spelen. Zo blijkt dat het risico op voortijdig schoolverlaten groter is op scholen met een relatief groot aantal leerlingen van verschillende etnische achtergronden. Daarnaast is gekeken naar de heterogeniteit van school, dat wil zeggen of de school alleen lagere onderwijsvormen aanbiedt of ook hoge onderwijsvormen. Het blijkt dat jongeren die op een school zitten waar ook hogere onderwijsvormen worden aangeboden 25 procent minder risico lopen op schooluitval. Lieshout (2003) schrijft: Hoe lager het schooltype, des te hoger het aantal voortijdig schoolverlaters. Die relatie hangt ook samen met het feit dat in het beroepsopleidend en beroepsbegeleidend onderwijs meer leerlingen uit sociaal-economisch lagere milieus zitten. Ook is er een verschil tussen grote steden en de rest van het land. De voortijdige schooluitval is in grote steden hoger. Dit kan komen door de samenstelling van de schoolpopulatie en door de kenmerken van het leven in een grote stad. Denk aan risicocumulatie, alternatieve vormen van vrijetijdsbesteding en ruimere mogelijkheden om aan sociale controle te ontsnappen (Holter, 2008). Lieshout (2003) noemt ook de volgende drie risicofactoren omtrent de schoolkenmerken die de schooluitval bevorderen. Ten eerste noemt ze de factoren die door de schoolverlaters genoemd worden betreft de schoolorganisatie, de leerstof, de didactiek en het sociaal-pedagogische klimaat. De tweede risicofactor die ze benoemt is dat uit onderzoek onder schoolverlaters en scholieren in het secundair beroepsonderwijs blijkt dat liefst driekwart aan de opleiding begon zonder duidelijk beroep voor ogen te hebben. Degenen die de opleiding voortijdig verlaten, hebben vervolgens meestal geen idee welke richting ze willen kiezen. Liever proberen ze eerste enkele baantjes uit, voordat ze een eventuele nieuwe leerweg inslaan. De derde risicofactor is dat voortijdige schoolverlaters uit het beroepsonderwijs er vaak het bijltje bij neer gooien tijdens een stage. Naast de jongeren die geen stageplaats kunnen vinden of door een bedrijf weggestuurd worden, zijn er scholieren die tijdens de stage de ervaring hebben dat opleiding en werk slecht op elkaar aansluiten. Ze vinden dat ze slecht voorbereid en/of begeleid worden, dat het werk te zwaar is of dat ze in de stage als goedkoop manusje-vanalles worden gebruikt. Naast de genoemde risicofactoren spelen de docenten een belangrijke rol bij schoolkenmerken. Zo schrijft Nederlandse Organisatie voor Wetenschappelijk Onderzoek (2012) dat scholieren vooral naarmate zij ouder worden beter presteren wanneer zij een goede relatie met hun docent hebben. Dit geldt voor alle scholieren maar in het bijzonder voor scholieren met leerproblemen, een lage sociaaleconomische status en voor jongens is een goede persoonlijke relatie met de leerkracht belangrijk. Dit geldt specifiek nog voor scholieren in het voortgezet onderwijs. Naast risico- en omgevingsfactoren zijn er ook beschermende factoren voor het voortijdig schoolverlaten: Kindfactoren. Het is van belang dat een scholier vertrouwen heeft in een succesvolle schoolloopbaan en een concreet toekomstperspectief heeft (De Baat, 2009). Dit motiveert en stimuleert het doorzettingsvermogen van de scholier en daarmee de aanwezigheid op school. Daarnaast zijn goede schoolprestaties en goede sociale vaardigheden beschermende factoren voor voortijdig schoolverlaten (Holter, 2008); Gezinskenmerken. Ouderlijke betrokkenheid heeft een positieve invloed op de aanwezigheid van de scholier op school, ook als de scholier slechte prestaties levert op school of als het gezin een lage sociaaleconomische status heeft (De Baat, 2009). Een warme en ondersteunende relatie tussen ouder en kind en een effectieve ondersteuningstructuur in de sociale omgeving zijn eveneens beschermende factoren (Holter, 2008). Daarnaast heeft een scholier die opgroeit in een gezin met een hoge sociaaleconomische status, waarin veel waarde wordt gehecht aan onderwijs en waarin ouders een stabiele baan hebben, minder risico op school vroegtijdig te verlaten (De Baat, 2009); Leeftijdgenoten. Een beschermende factor voor het vroegtijdig schoolverlaten is wanneer de scholier vrienden heeft die de lessen volgen en hun school afmaken. Wanneer de scholier zich verbonden voelt met één of meerdere personen vormen zij een groep. Een van de belangrijkste kenmerken van groepen is de mate waarin zij cohesief zijn 11

(Remmerswaal, 2006). Een aspect van cohesie is de interpersoonlijke attractie en deze wordt bepaald door de mate waarin groepsleden elkaar mogen. Interpersoonlijke attractie is dus sterk aan de groepsleden als persoon gebonden (Remmerswaal, 2006). Daarnaast kan een groep omschreven worden als een verzameling individuen die elkaar beïnvloeden (Johnson & Johnson, 2008). Hoe meer een scholier zich laat beïnvloeden door leeftijdgenoten en vrienden, hoe meer de scholier doet wat de leeftijdsgenoten en vrienden doen. Hij kopieert als het ware het gedrag van de ander; Schoolkenmerken. Ook factoren op schoolniveau kunnen belangrijke bescherming bieden voor het vroegtijdig schoolverlaten (De Baat, 2009). De Baat (2009) noemt een aantal factoren. Allereerst is het van belang dat er goed onderwijs wordt gegeven dat is afgestemd op de scholieren. Daarnaast is het van belang dat het onderwijs, de instructie en de leeromgeving aansluiten bij de leefwereld van de scholieren. Ook heeft het onderwijs een beschermende werking als er een goede ondersteuningsstructuur is. Tot slot is het van belang dat de scholieren zich gewaardeerd voelen door klasgenoten en door de docenten. De waardering kan het zelfvertrouwen van de leerlingen versterken en hen motiveren naar school te gaan. Ook Holter (2008) schrijft dat een goede relatie tussen een leerling en docent een beschermende factor kan zijn. Bovenstaande opsommingen geven een duidelijk overzicht van wat risico-, omgevings- en beschermende factoren zijn in het leven en de omgeving van scholieren. De risicofactoren geven de kwetsbaarheid van scholieren op dit punt aan. Het is interessant om te onderzoeken of er op basis van de aanwezigheid van een of meerdere van deze factoren verschil is te zien in begeleidingsbehoeften bij studiegerelateerde zaken. Dus of er verschillen zijn tussen kwetsbare en minder kwetsbare scholieren op dit gebied en of de begeleiding van JouwMentor dus mogelijkerwijs een mediërende rol kan spelen bij scholieren met een verhoogd risico. Een mediërende rol wil zeggen dat JouwMentor door interventies te plegen de negatieve effecten laat afnemen, zodat de jongeren minder snel voortijdig schoolverlaten. Voor JouwMentor is het interessant om onderscheid te maken tussen kwetsbare en minder kwetsbare scholieren, omdat kwetsbare scholieren theoretisch gezien meer baat hebben bij begeleiding. Zij hebben minder beschermende factoren dan minder kwetsbare scholieren. De vraag die hierbij komt kijken is: hoe kan JouwMentor de begeleiding beter laten aansluiten bij de behoeften van de scholieren? Volgens Bakker (2011) en Holter & Bruinsma (2010) blijkt dat adequate begeleiding en stimulering van een jongere tijdens zijn schoolloopbaan kan helpen om inzicht te krijgen in zijn talenten. Junger-Tas concludeert op basis van Amerikaans effectonderzoek dat ook met tutor- en mentorinterventies, mits goed gestructureerd en voortdurend begeleid, positieve effecten te bereiken zijn in de aanpak van antisociaal of agressief gedrag, spijbelen en drop-out (Holter & Bruinsma, 2010). Daarnaast zijn succeservaringen van belang. Scholen kunnen namelijk schooluitval voorkomen door hun leerlingen al vroeg succeservaringen mee te geven, waardoor ze het leuk vinden om naar school te gaan (Holter & Bruinsma, 2010). Kooijmans (2009) maakt hierin onderscheid tussen objectieve en subjectieve betekenis van succes. Bij de objectieve betekenis van succes is de focus gericht op de buitenwereld, dat wil zeggen dat het succes altijd afhangt van de waardering van de ander. Bij de subjectieve betekenis van succes gaat het om de persoonlijke beleving van succes door het individu zelf (Kooijmans, 2009). In het kader van talentontwikkeling ligt de focus op de subjectieve beleving van succes. Deze subjectieve beleving van succes wordt gestimuleerd door een flow-ervaring. Een flow-ervaring wil zeggen dat iemand een optimale ervaring beleeft. Het is van belang om deze flow-ervaring mee te geven aan scholieren en naast de druk bezette docent die vele scholieren moet begeleiden, kan de individuele coaching van een mentor hier een bijdrage aan leveren. 1.4 Probleemstelling, doelstelling en deelvragen Kortom, JouwMentor wil beter aansluiten bij de begeleidingsbehoeften van de scholieren. Tegelijkertijd willen ze hierdoor het schoolsucces van de scholieren vergroten, het achterliggende doel, het terugdringen van het groeiend aantal voortijdige schoolverlaters, realiseren en bij te dragen aan de gemiddelde opleidingsniveau in de regio de Bommelerwaard. Voor jongeren wordt de drempel lager om begeleiding te vragen door aan te sluiten bij hun wensen en behoeften. Hierdoor krijgen zij namelijk het idee dat ze gehoord worden. Ondersteuning bieden aan jongeren die niet goed weten hoe zij verder moeten met hun school of werk is noodzakelijk. Er kan gezorgd worden voor het vergroten van hun schoolsucces en het terugdringen van vroegtijdig schoolverlaten. Zo hebben de jongeren een grotere kans op een baan en wordt er dus een betere toekomst geboden. De doelstelling die hierbij komt kijken luidt als volgt: het opzetten van een begeleidingsplan, dat aansluit op de begeleidingsbehoeften bij studiegerelateerde zaken van de scholieren, voor de vrijwillige mentoren van JouwMentor. Hierdoor kunnen zij vervolgens een 12

positieve bijdrage leveren aan het schoolsucces van de scholieren. In hoofdstuk 2 Theoretisch kader wordt het belang van goede begeleiding toegelicht. De onderstaande centrale vraagstelling, voortkomend uit de probleemanalyse is: In hoeverre is er verschil in begeleidingsbehoeften bij studiegerelateerde zaken tussen kwetsbare en minder kwetsbare scholieren van het vmbo op het Cambium College de Waard te Zaltbommel en hoe kan JouwMentor hier mogelijkerwijs op aansluiten? Ter verduidelijking van de centrale vraagstelling hebben we de volgende deelvragen geformuleerd: 1. Wat wordt er binnen dit onderzoek verstaan onder kwetsbare en minder kwetsbare scholieren? Uit de bestudeerde literatuur blijkt dat er veel verschillende risicofactoren voor voortijdig schoolverlaten zijn. Het is interessant om te onderzoeken of er op basis hiervan onderscheid tussen kwetsbare en minder kwetsbare scholieren gemaakt kan worden en in hoeverre er verschillen zijn in begeleidingsbehoeften bij studiegerelateerde zaken tussen die typen scholieren zijn. Om hier een duidelijk onderscheid in te kunnen maken zal eerst de term kwetsbaar en minder kwetsbaar gedefinieerd moeten worden in hoofdstuk 3.3 Begrippendefinitie. 2. Welke begeleidingsbehoeften hebben kwetsbare scholieren? Om een goede conclusie te kunnen trekken over de begeleidingsbehoeften van de kwetsbare en minder kwetsbare scholieren, is het belangrijk om te weten wat het verschil van begeleidingsbehoeften hierin is. 3. Welke begeleidingsbehoeften hebben minder kwetsbare scholieren? Zoals hier boven is beschreven is het belangrijk om te weten wat het verschil van begeleidingsbehoeften van kwetsbare en minder kwetsbare scholieren is om een goede conclusie te kunnen trekken over deze begeleidingsbehoeften. 4. Wanneer de scholieren momenteel gebruik maken van begeleiding, maken zij dan gebruik van binnenschoolse of buitenschoolse begeleiding? En om wat voor soort begeleiding gaat het dan? Deze deelvraag is toegespitst op de huidige begeleiding van de scholieren. Het is belangrijk om te weten wat voor begeleiding de scholieren nu krijgen om een duidelijk beeld te krijgen over de begeleidingsvormen die de scholieren volgen. 5. Sluit de begeleiding, die scholieren krijgen, aan bij de wensen van de scholieren? Het antwoord op deze vraagt creëert een beeld over de tevredenheid met betrekking tot de huidige begeleiding die gevolgd wordt door de scholieren. 6. Hoe zouden kwetsbare en minder kwetsbare scholieren willen dat begeleiding vorm krijgt? Het antwoord op deze vraag biedt duidelijkheid over welke vorm van begeleiding de scholieren, zowel kwetsbare als minder kwetsbare, willen zien en wat zij daarin belangrijk vinden. 7. Hoe kan JouwMentor op deze in kaart gebrachte begeleidingswensen aansluiten? Het antwoord op deze vraag zal tevens het begin zijn van het begeleidingsplan. In het begeleidingsplan biedt mentoren een handvat om mentees de juiste begeleiding te bieden. Er staan adviezen in wat betreft de begeleiding onderbouwd met literatuur. 13

2. Theoretisch kader In dit hoofdstuk wordt de literatuur die gebruikt is ter verdieping van de deelvragen verder beschreven. Allereerst gaan we dieper in op wat mentoring is. Daarna komt de mentoringrelatie aan bod en tot slot worden de begeleidingsstijlen beschreven. 2.1 Mentoring Een effectieve interventie voor de groep jongeren, die dreigen school te verlaten, is mentoring. Zoals eerder is beschreven, concludeert Junger-Tas op basis van Amerikaans effectonderzoek dat ook met tutor- en mentorinterventies, mits goed gestructureerd en voortdurend begeleid, positieve effecten te bereiken zijn in de aanpak van antisociaal of agressief gedrag, spijbelen en drop-out (Holter & Bruinsma, 2010). Mentoring is een begeleidende activiteit waarbij een meer ervaren persoon (mentor) een minder ervaren persoon (mentee) begeleidt door het uitwisselen van praktische ervaringen en het geven van regelmatige feedback (Crul & Kraal, 2004). Mentoring is gericht op het verbeteren van de leerprestaties van jongeren (Uyterlinde, 2009) en er wordt accent gelegd op het bieden van sociaal-emotionele begeleiding, zoals het welbevinden op school, het versterken van de motivatie van de scholier en het bespreken van twijfels (Crul & Kraal, 2004). Het contact is intensief: mentor en mentee ontmoeten elkaar meestal een dagdeel per week gedurende een aantal maanden (Uyterlinde, 2009). Deze ontmoetingen vinden meestal plaats buiten de reguliere lesuren van de mentee. De mentor ondersteunt leerlingen bij de studie, het sociale welbevinden en de beroepskeuze en dient een rolmodel en begeleider te zijn voor de mentee. Een goede mentor slaagt erin zijn of haar mentee kennis, vaardigheden, omgangsvormen en attitudes en cultureel kapitaal bij te brengen die toegang verschaffen tot andere netwerken, het sociaal kapitaal (Uyterlinde, 2009). In de praktijk blijkt dat mentoring vaak een mengvorm is van drie soorten begeleiding (Crul & Kraal, 2004): het bieden van sociaal-emotionele begeleiding, het bieden van studiebegeleiding en het bieden van een oriëntatie op vervolgstudie en beroep. Het is belangrijk dat er wordt gekeken naar de mogelijkheden van de jongeren (Bakker, 2011). Dit houdt in dat er wordt gekeken naar hoe de jongeren worden gestimuleerd om hun talenten en kwaliteiten te versterken en benutten (Bakker, 2011). Hiervoor is het van belang dat er doelstellingen worden geformuleerd die aansluiten bij de jongeren. Belangrijke doelen, zoals Bakker (2011) ze beschrijft, kunnen zijn: De eigenwaarde versterken en inzicht geven in eigen gedrag; Jongeren helpen om zelf weer vertrouwen in de toekomst en hun ontwikkeling te krijgen door hen te helpen oplossingen te vinden voor praktische hulpvragen; Jongeren sociale en praktische vaardigheden aanreiken en deze in praktijk te laten brengen om hun kansen in de maatschappij te vergroten; Jongen hun eigen talenten en kwaliteiten leren ontdekken; Jongeren eigen keuzes leren maken. Deze bovenstaande doelen zijn gericht op de zelfontplooiing van de jongeren. De zelfwerkzaamheid en sociale weerbaarheid staan centraal. Ze werken aan persoonlijke talenten, kwaliteiten en mogelijkheden. Deze doelen zijn belangrijk om het schoolsucces van de scholieren te vergroten, omdat zij op deze manier een flow ervaren. De scholieren zien in dat zij talenten en kwaliteiten bezitten en dat motiveert hen. Wanneer mensen vaker flow ervaren, worden zij meer uitgedaagd tot persoonlijke en culturele groei volgens Csikszentmihalyi (Kooijmans, 2009). Zo ook de scholieren. Uit een evaluatie van het onderwijsmentoringproject School s cool (2008) blijkt het belang van mentoring (zoals vermeld in Uyterlinde, 2009). Vrijwel alle middelbare scholieren die aan het project deelnamen, gaven een positief verslag van de periode dat ze begeleid werden door een mentor. Bij 35 procent van de onderzochte scholieren, die zijn begeleid door een mentor, was er sprake van een stijging van het schoolniveau. Begeleide scholieren ontwikkelden een positiever zelfbeeld en zij verbeterden hun sociale vaardigheden. De conclusie van de evaluatie van het Landelijk Ondersteuningsprogramma Mentoring van de professionaliteit van de methodiek is dat voor risicoleerlingen een aparte mentormethodiek moet worden ontwikkeld en de begeleidingsstructuur en de training van de mentoren moet worden aangepast (Holter & Bruinsma, 2010). Zowel internationaal als nationaal onderzoek laat zien dat mentoring een waardevol middel is met veel mogelijkheden (Los, 2013). Scholieren die het meeste risico lopen op voortijdig schoolverlaten hebben baat bij individuele begeleiding, bijvoorbeeld persoonlijke begeleiding van een mentor. Niet 14

alleen presteren zij door die begeleiding beter en vallen ze minder uit op school, ze krijgen ook meer zelfvertrouwen stellen Vaessen en Van der Vegt (2009) (zoals vermeld in Los, 2013). Mentoring is dan ook een belangrijk instrument in de aanpak van sociaal-emotionele blokkades voor schoolsucces, zoals faalangst of gebrek aan zelfvertrouwen (Crul & Kraal, 2004). De sociaalemotionele begeleiding is afgestemd op de behoeften van de scholier. Het draait ten slotte om de scholier en zijn of haar welbevinden op school. Vaessen & Kooiman (2004) stellen dat de kracht van mentoring vooral blijkt te liggen in dat leerlingen in een mentor een rolmodel kunnen vinden (zoals vermeld in Los, 2013). Het koppelen van een mentor aan een scholier is cruciaal. Belangrijk is dat de mentor en scholier niet te ver van elkaar af staan wat betreft kennis en ervaring. Onderzoek laat zien dat wanneer er een band ontstaan is tussen de mentor en scholier dat factoren zoals vergelijkbare interesses/hobby s en persoonskenmerken van groter belang zijn voor het bepalen van succes. In Nederland is er nog nauwelijks grootschalig onderzoek uitgevoerd naar de effecten van mentoring. Wel kan gesteld worden dat mentoring een effectief instrument blijkt te zijn in de vaak kleinschalige projecten waarin mentoring is toegepast (Los, 2013). 2.2 De relatie tussen mentor en mentee Om mentoring tot volle bloei te laten komen, dient de relatie tussen mentor en mentee persoonlijk en nabij te zijn (Voermans, 2008). Voor zo n persoonlijke en nabije relatie is wederzijdse motivatie nodig van de mentor en mentee. Een erg belangrijke factor in elk veranderingsproces is de motivatie van de cliënt. Motivatie is nodig om aan een veranderingsproces te beginnen, maar ook om daarin door te zetten (Brinkman, 2004). Wie graag zelf wil veranderen, beschikt over meer motivatie dan iemand die zich gedwongen voelt om te veranderen. Dus wanneer mentoring een verplicht onderdeel is, dan kan de motivatie om de mentoringrelatie aan te gaan ontbreken. Wanneer er geen wederzijdse motivatie is, is de relatie niet optimaal op te bouwen. Succes van mentoring hangt samen met de geboekte resultaten, de tevredenheid van mentor en mentee en hun persoonlijke verwachting van de mentoringrelatie (Voermans, 2008). Een sterke motor in een veranderingsproces is het resultaat ervan, het waargenomen effect van alle inspanning. Een behaald resultaat blijkt een zeer belangrijke drijfveer te zijn in het veranderingsproces (Brinkman, 2004). Voermans (2008) beschrijft in het boek Mentoring Manifest de volgende kenmerken voor een goede mentoringrelatie: - Leren en ontwikkelen. Een mentoringrelatie is gericht op leren en ontwikkelen van de mentee. Het leerproces krijgt invulling afhankelijk van het doel van de mentee. Niet alleen de mentee kan dankzij de mentoringrelatie zich ontwikkelen, maar ook de mentor. Zowel door het uitvoeren van de mentoringactiviteiten als door het kennismaken met de mentee. - Vertrouwen. Er is vertrouwen nodig om vanuit een relatie te kunnen leren en ontwikkelen. Vertrouwen schept de basis voor een persoonlijke en nabije relatie. - Wederzijds respect. Om de mentoringrelatie tot bloei te laten komen is wederzijds respect een voorwaarde. Zonder respect is er geen vertrouwen en zonder vertrouwen kan er geen persoonlijke en nabije relatie zijn. - Tijd en aandacht voor elkaar. Een relatie kan alleen ontstaan als er tijd en aandacht is voor elkaar. In de periode van mentoring zijn er meerdere ontmoetings- en contactmomenten. Er is ten minste één vast contactmoment, op een vast tijdstip en een vaste dag, bijvoorbeeld wekelijks of tweewekelijks. - Overeenkomende verwachtingen. Belangrijk is om de verwachtingen uit te spreken en waar nodig met elkaar in overeenstemming komen. De tevredenheid van een relatie, hangt namelijk af van de verwachtingen die er zijn van de relatie en elkaar. Overeenkomende verwachtingen werken positief uit op de doelen van de mentoringactiviteiten, aantallen van de ontmoetingen, de duur van de mentoringrelatie en de taken en verantwoordelijkheden. Tussentijdse evaluaties zijn er om de verwachtingen uit te spreken en te evalueren en zo nodig bij te stellen. - Het stellen van grenzen. Hoe vertrouwelijk een mentor en mentee ook met elkaar omgaan, er zijn grenzen aan de manier waarop het contact plaatsvindt. Deze grenzen dienen helder te zijn voor beide partijen. De mentoringrelatie kent een aantal fasen. De eerste fase is de kennismakingsfase. In deze fase maken de mentor en mentee kennis met elkaar en wordt er betrokkenheid gecreëerd. Daarna volgt de middenfase. In deze fase wordt er vertrouwen gecreëerd. Besteedt de mentor voldoende aandacht aan het opbouwen van een vertrouwensrelatie met de mentee? Ook is dit de fase waar de begeleiding en ondersteuning plaats vindt. In de eindfase evalueren en kijken de mentor en 15

mentee terug op de mentoringrelatie. Tot slot wordt er afscheid genomen in de vorm zoals beiden dat willen. Uit onderzoek van Merlevede en Bridoux (2004) blijkt dat een mentee de volgende eigenschappen verwacht van een mentor (zoals vermeld in Voermans, 2008): kennis; nieuwsgierigheid; bereidwilligheid; interesse; onvoorwaardelijke aandacht; vertrouwen. Het succes van het contact tussen mentor en mentee wordt voor een belangrijk deel bepaald door de hechtheid van de band tussenbeide (Uyterlinde, 2009). Er is nog niet veel onderzoek gedaan naar de koppeling van mentoren en mentees waardoor hierover nog niet veel bekend is. In de praktijk wordt verondersteld dat veel te maken heeft met de klik, de chemie tussen mentor en mentee. Bij de koppeling tussen mentor en mentee worden tal van factoren meegewogen, zoals leeftijd, geslacht, etniciteit, persoonlijkheid, werkervaring, interessegebieden of specifieke expertise van de mentor (Uyterlinde, 2009). Een belangrijke factor ligt in de doelen van het mentorschap en de vraag van de mentee. Daarnaast wordt er rekening gehouden met de wensen van de mentee. Wanneer de mentee een mentor wil van hetzelfde geslacht, dan wordt hierna geluisterd. Verder spelen praktische zaken een rol, zoals plaats, tijd en de beschikbaarheid van mentoren en mentees. De totstandkoming van een match wisselt per project. Uyterlinde (2009) schrijft hoe dit in zijn werk gaat. Allereerst vindt er een intake gesprek plaats met zowel mentoren als met mentees. Tijdens dit gesprek kunnen de mentoren en mentees een voorkeur uitspreken: willen ze iemand van hetzelfde geslacht, dezelfde culturele achtergrond, et cetera. Dit kan in een vorm van een gesprek of een vragenlijst. Vervolgens wordt er op papier een match gemaakt en de mentor wordt geïnformeerd. Er komt een gesprek om de mentor en mentee aan elkaar voor te stellen, ze krijgen dan de tijd om kennis te maken en te ontdekken of er sprake is van een klik. Als het contact van beide kanten bevalt, wordt een eerste afspraak gemaakt. Meestal krijgen mentor en mentee een paar dagen bedenktijd om te bepalen of ze definitief van start willen gaan met de mentoringrelatie (Uyterlinde, 2009). Om een zo effectief mogelijk ondersteuningstraject te creëren zijn er een aantal algemene werkzame factoren die dit bevorderen. Van Yperen & Van der Steege, 2010 noemen de volgende voorbeelden van deze factoren (zoals vermeld in Uitermark, Gielen & Ham, 2012). Deze komen in grote lijnen overeen met wat ook uit de andere literatuur al is gebleken: - Aansluiten bij de motivatie van de cliënt; - Goede kwaliteit van de relatie cliënt-behandelaar; - Een goede structurering van de interventie; - Uitvoering van interventie zoals deze uitgevoerd hoort te worden; - Professionaliteit van de behandelaar; - Goede werkomstandigheden van de behandelaar. 2.3 Begeleidingsstijlen Naast de kwaliteiten van de relatie tussen mentor en mentee, is de manier waarop begeleiding wordt gegeven ook van invloed op het resultaat wat bereikt wordt. Er zijn verschillende begeleidingsstijlen die je als mentor kan gebruiken, namelijk de volgende vijf: 1. Instrumentele stijl. Een instrumentele mentor is vooral gericht op toerusting van de mentee: hij focust zich primair op de persoonlijke ontwikkeling van de jongere en op het behalen van doelen (Uyterlinde, 2009). Deze mentoren richten zich bijvoorbeeld op het vergroten van zelfvertrouwen van de mentee of zijn sociale vaardigheden te verbeteren; 2. Voorschrijvende stijl. Een voorschrijvende mentor beslist min of meer wat er gaat gebeuren en stelt zich autoritair op. Kenmerken van een autoritaire leiderschapsstijl zijn onder andere strikte controle houden door het geven van instructies, door het bepalen van het doel en door het doelbewust bewaken van de uitvoering van het werk (Remmerswaal, 2006); 3. Ondersteunende stijl. Een ondersteunende mentor zoekt aansluiting bij de leefwereld van de mentee en streeft een gelijkwaardige relatie na, waarbij de nadruk ligt op samen beslissen (Uyterlinde, 2009). Deze mentor staat onvoorwaardelijk klaar voor de mentee; 16

4. Actieve stijl. Een mentor met een actieve stijl onderneemt veel activiteiten in het contact, zowel activiteiten ter ontspanning als activiteiten die gericht zijn op school of werk; 5. Passieve stijl. Bij een passieve stijl worden relatief weinig activiteiten ondernomen en legt de nadruk op het voeren van gesprekken, die veelal plaatsvinden bij de mentor thuis (Uyterlinde, 2009). Deze vijf begeleidingsstijlen zijn ideaaltypen en zal in de praktijk zelden in een zuivere vorm aan worden getroffen. Een mentor heeft niet het ene moment een actieve stijl en het andere moment een passieve stijl. Dit laat zich mogelijk verklaren doordat de voorschrijvende, ondersteunende, actieve en passieve stijl sterk samenhangen met persoonlijkheidskenmerken van mentoren (Uyterlinde, 2009). Daarnaast is de instrumentele stijl meer een strategie die door verschillende typen mentoren kan worden gebruikt. Deze stijl kan dus in combinatie met een andere stijl worden toegepast. Hoe langer mentor en mentee met elkaar optrekken, hoe meer stijlen de mentor in de praktijk toepast (Uyterlinde, 2009). Een mentor hoeft zich dus niet per definitie aan één begeleidingsstijl te houden. Sommige begeleidingsstijlen hebben invloed op de ontwikkeling van de mentee. Een mentor die een instrumentele stijl hanteert ziet resultaten op het gebied van sociaal kapitaal, academisch kapitaal en emotioneel kapitaal. Sociaal kapitaal wijst op het belang van sociale relaties tussen mensen voor hun persoonlijke functioneren en voor het functioneren van de gezinnen, organisatie, gemeenschap of samenleving waartoe ze behoren (Hortulanus, Machielse & Meeuwesen, 2003). Het gaat daarbij om het netwerk te verbreden en om het verbeteren van verhoudingen in de sociale omgeving. Sociale relaties worden gezien als een hulpbron die belangrijk is voor het realiseren van allerlei (maatschappelijke) doelen (Hortulanus, Machielse & Meeuwesen, 2003), zoals het behalen van een startkwalificatie. Academisch kapitaal heeft betrekking op de leerprestaties van de mentee. Hierbij kun je denken aan verbetering van schoolprestaties of het toenemen van motivatie om naar school te gaan. Emotioneel kapitaal heeft, zoals het woord zelf al zegt, betrekking op het emotioneel welzijn van de mentee. Zijn er verbeteringen te zien in het zelfvertrouwen van de mentee? Draagt de mentoring bij aan het vertrouwen van de mentee? Rhodes (2002) Amerikaans onderzoek laat zien dat mentoring op dit gebied de sterkste effecten kan sorteren (zoals vermeld in Uyterlinde, 2009). Naast deze drie kapitalen is er ook nog cultureel kapitaal. Cultureel kapitaal omvat alle gedragscodes, omgangsvormen en conversatie die van belang zijn om vooruit te komen in de samenleving (Uyterlinde, 2009). In tegenstelling tot de mentoren, ervaren mentees zowel bij een ondersteunende als bij een instrumentele stijl een positief effect op hun ontwikkeling (Uyterlinde, 2009). Opvallend is dat mentoren met een ondersteunende stijl vaker knelpunten en obstakels ervaren in een relatie, dan mentoren met een instrumentele stijl. Waarschijnlijk hebben de mentoren met een ondersteunende rol moeite om invulling te geven aan deze rol. Wanneer er gekeken wordt naar de beleving van de mentees, dan heeft zowel de ondersteunende stijl als de instrumentele stijl een positieve uitwerking op de waardering van de mentoringrelatie. Deze twee stijlen worden in de praktijk regelmatig gelijktijdig door de mentor toegepast (Uyterlinde, 2009). De voorschrijvende begeleidingsstijl heeft weinig effect op de ontwikkeling van de mentee. Mentoren ervaren veel knelpunten in het contact met de mentee. Ook voor mentees wordt de kans groter om negatieve emoties te ervaren in de mentoringrelatie. Mentoren die een actieve stijl hanteren, signaleren vaker een positief resultaat op het gebied van emotioneel kapitaal, academisch kapitaal, horizonsverbreding, het ontmoeten van nieuwe mensen en de verwerving van sociale vaardigheden (Uyterlinde, 2009). Het ondernemen van ontspannende of nuttige activiteiten is een effectieve manier om nieuwe kennis en vaardigheden op te doen. Hoe actiever de mentor is, hoe minder negatieve emoties de mentee ervaart. Mentees zien positieve effecten van het mentorschap. Het hanteren van een passieve stijl heeft geen positief effect op de ontwikkeling van de mentee. Door deze literatuurstudie is er een duidelijker beeld verkregen wat betreft het onderwerp mentoring. Aan de hand van deze literatuur zijn de topiclijsten voor de interviews gemaakt, zodat we de uitkomsten kunnen vergelijken met de literatuur. Wij verwachten dat er overeenkomsten zullen zijn wat betreft de relatie tussen mentor en mentee, de klik moet aanwezig zijn. In de volgende hoofdstukken leest u hier meer over. 17

3. Onderzoeksontwerp In dit hoofdstuk wordt er besproken welke methoden er zijn gebruikt tijdens het uitvoeren van dit onderzoek. Daarna wordt toegelicht wat de populatie is voor dit onderzoek en waarbij er wel en geen steekproef is toegepast. De moeilijkere begrippen binnen dit onderzoek worden toegelicht. Daarnaast zijn de kwaliteitscriteria waar dit onderzoek aan heeft voldaan terug te vinden en is de onderbouwing van de enquête en de interviews aan de hand van de literatuur terug te lezen. 3.1 Methoden Het onderzoek is uitgevoerd in drie delen. Er is voor de eerste fase gekozen voor gestructureerde dataverzamelingsmethode, omdat dit het toe laat om meningen, opinies, houdingen en kennis bij grote groepen personen te meten (Verhoeven, 2008). Om antwoord te krijgen op de deelvragen 2, 3, 4 en 5, die over ervaringen van scholieren gaan, is dit onderzoek gestart met een grootschalig kwantitatief onderzoek. In het voorjaar van 2013 zijn bij alle derde en vierde klassen van het vmbo met als richting basisberoepsgerichte leerweg en kaderberoepsgerichte leerweg schriftelijke enquêtes afgenomen. Het doel van deze enquêtes (surveyonderzoek) is in kaart brengen wat de wensen en behoeften zijn ten aanzien van de begeleiding bij studiegerelateerde zaken. Door te vragen naar bepaalde achtergrondkenmerken wordt het mogelijk een onderscheid te maken tussen kwetsbare en minder kwetsbare vmbo-bb en vmbo-kb scholieren op het Cambium College in Zaltbommel. De inhoud van het meetinstrument zelf zal verderop worden onderbouwd. Om de geldigheid van het onderzoek te verhogen is er voor gekozen om binnen dit praktijkgerichte onderzoek twee methoden van dataverzameling te combineren (Verhoeven, 2008). Na bestudering van de resultaten van de enquêtes, is er vervolgens met een aantal scholieren met verschillende achtergronden tijdens een groepsinterview dieper ingegaan op de resultaten die uit de enquêtes naar voren zijn gekomen. Het groepsinterview is afgenomen met acht scholieren. Door middel van het groepsinterview zijn we uitgebreid ingegaan op de zaken waar de scholieren tegen aan lopen en wat naar behoren gaat. Hierbij kunt u denken aan de manier waarop scholieren begeleiding zouden willen krijgen. Daarnaast zijn we door het interview erachter gekomen wat de scholieren willen op het gebied van begeleiding bij studiegerelateerde zaken. Er is gekozen voor een groepsinterview omdat er interactie ontstaat wanneer er meerdere mensen tegelijk worden geïnterviewd. Door deze interactie kan er meer informatie boven tafel komen dan in een individueel interview. Bovendien kunnen verschillende scholieren verschillende perspectieven inbrengen. In het groepsinterview kunnen die perspectieven uitgediept worden (Kennisbank, 2013). Na het groepsinterview hebben we ook vier individuele diepte-interviews gehouden, om nog dieper in te gaan op de relatie tussen een mentee en een mentor. 3.2 Populatie en steekproef Zoals eerder benoemd bestaat de populatie die onderzocht is uit alle scholieren van de derde en vierde klassen van het vmbo-basisberoepsgerichte leerweg en vmbo-kaderberoepsgerichte leerweg op het Cambium College te Zaltbommel. Er is voor deze populatie gekozen, omdat uit de literatuur blijkt dat het aantal schoolverlaters hoger is onder lage opleidingsniveaus. Zo schrijft Holter (2008) dat jongeren die op een school zitten waar ook hogere onderwijsvormen worden aangeboden 25 procent minder risico lopen op schooluitval. Lieshout (2003) schrijft dat hoe lager het schooltype, des te hoger het aantal voortijdig schoolverlaters. Er is voor gekozen om geen steekproef te bevragen, maar de gehele populatie, alle scholieren van de derde en vierde klassen van het vmbo-basisberoepsgerichte leerweg en vmbokaderberoepsgerichte leerweg op het Cambium College te Zaltbommel, te benaderen met de enquêtes. Dit omdat het aantal scholieren wat geënquêteerd is, een zo compleet mogelijk beeld levert over de gehele populatie. Het groepsinterview is gehouden met acht leerlingen van het Cambium College, waarvan de helft interesse had in begeleiding en de andere helft niet. De individuele diepte-interviews zijn gehouden met vier scholieren. Van de vier geïnterviewden hebben twee personen momenteel begeleiding en twee personen zouden begeleiding willen krijgen. Door deze vier personen te interviewen, hebben we een goede afweging tussen de twee verschillende subgroepen kunnen maken. 18

3.3 Begrippendefinitie Om duidelijkheid te bieden over sommige begrippen, worden ze hieronder toegelicht. Mentee: Een jongere die begeleid wordt door een mentor. Mentoring: Een vorm van begeleiding door een meer ervaren persoon aan een minder ervaren persoon, door bijvoorbeeld kennis en praktische ervaring uit te wisselen of feedback te geven (Kennispunt mentoring, 2013). Het accent van de begeleiding ligt op het sociaal-emotionele vlak en de identiteitsontwikkeling van scholieren (Crul & Kraal, 2004). Een mentor kan de scholier stimuleren om betere resultaten te leveren. Daarnaast kan een mentor studiebegeleiding bieden en een scholier helpen zich te oriënteren op vervolgopleiding en beroep. De begeleiding vindt buiten de reguliere schooluren plaats en de mentor dient een-op-een als rolmodel en coach. Voor meer uitleg zie hoofdstuk 2.1 Mentoring. Minder kwetsbare scholier: Wanneer een scholier in de enquête aan de hand van de eerste elf vragen minder dan vier punten scoorde, is die desbetreffende scholier als minder kwetsbaar beschouwd, zie begrip kwetsbare scholier. Kwetsbare scholier: Om binnen dit onderzoek kwetsbare en minder kwetsbare scholieren te kunnen onderscheiden hebben we aan het begin van de enquête 10 vragen geformuleerd die een beeld geven over de achtergrond van de scholier. Deze vragen zijn geformuleerd aan de hand van de risicofactoren, omgevingsfactoren en beschermende factoren, eerder genoemd in hoofdstuk 1.2 Probleemanalyse. Bij iedere vraag is vastgesteld hoe een scholier een punt kan scoren. Wanneer een scholier bij vier vragen of meer een punt scoorde, is die desbetreffende scholier als kwetsbaar beschouwd. De grens is bij vier punten gelegd, omdat dit aantal een goede afweging laat zien tussen kwetsbare en minder kwetsbare scholieren. De percentage waar de scholier aan moet voldoen ligt nu op 40%, dit is minder dan de helft. Wanneer de grens bij vijf punten was gelegd, zouden de scholieren aan de helft van de risicofactoren moeten voldoen om als kwetsbaar beschouwd te worden. Dit is in het kader van dit onderzoek relatief veel. Wanneer de grens bij drie punten was gelegd, zouden de scholieren al relatief snel als kwetsbaar worden beschouwd. De vragen hebben we geformuleerd met betrekking tot de volgende onderwerpen: - Sekse Voor dit onderwerp scoorde iedere jongen één punt en meisjes geen. - Leeftijd Binnen dit onderzoek hebben we de scholieren van achttien jaar als risicofactor beschouwd. Wanneer je als achttienjarige op het vmbo-bb of vmbo-kb zit, ben je minimaal twee keer blijven zitten. Dus voor dit onderwerp scoorde iedere jongen of meisje van achttien jaar een punt. - Etniciteit Wanneer beide ouders van een scholier in het buitenland geboren zijn, scoort de scholier een punt voor kwetsbaarheid. - Persoonlijkheidskenmerken Individuele kenmerken als probleemgedrag, psychische stoornissen, chronische ziektes en gebrek aan sociale vaardigheden vormen risicofactoren die schooluitval bevorderen. Aan deze risicofactoren hebben we de vraag gekoppeld of de scholieren leerproblemen hebben of een diagnose waardoor leerproblemen kunnen ontstaan. Wanneer een scholier hier een ander antwoord dan Ik heb geen leerproblemen heeft aangekruist, heeft de scholier een punt voor kwetsbaarheid gescoord. - Gezinskenmerken Wanneer een scholier op onze enquête heeft ingevuld dat beide ouders geen baan hebben, scoort de scholier een punt voor kwetsbaarheid. Ouderlijke betrokkenheid heeft een positieve invloed op de aanwezigheid van een scholier op school. Aan de hand van deze beschermingsfactor hebben we twee enquête vragen opgesteld, namelijk Hoe omschrijf je jouw band met je vader? en Hoe omschrijf je jouw band met je moeder?. Wanneer de scholier bij één van de vraag of beide vragen geen contact of geen goede band heeft aangekruist scoort de scholier één of twee punten voor kwetsbaarheid. - Leeftijdsgenoten Wanneer de scholier op onze enquête een ander antwoord dan zitten bij jou op school heeft ingevuld, scoort de scholier een punt voor kwetsbaarheid. 19

- Schoolkenmerken Wanneer een scholier bij de vraag Hoe zijn jouw gemiddelde schoolresultaten? onvoldoende of twijfelachtig heeft ingevuld, scoort de scholier een punt voor kwetsbaarheid. Ook als de scholier lesuren mist door te spijbelen scoort de scholier een punt voor kwetsbaarheid. Schoolsucces: Binnen dit onderzoek wordt onder schoolsucces verstaan het behalen van een succesvol scholingsniveau (Crul, 2000). Wanneer de scholier een succesvol scholingsniveau heeft behaald, is hij of zij in bezit van een startkwalificatie. Voortijdig schoolverlaten: Wanneer een jongere stopt met zijn of haar opleiding alvorens een startkwalificatie is behaald. 3.4 Kwaliteitscriteria Om aan te kunnen tonen dat dit onderzoek tot de juiste conclusies leidt, gelden er de volgende criteria: betrouwbaarheid, validiteit en bruikbaarheid. Betrouwbaarheid van onderzoeksresultaten geeft aan in hoeverre je onderzoek vrij is van toevallige fouten (Verhoeven, 2008). Om de betrouwbaarheid van dit onderzoek te testen, moet dit onderzoek herhaalbaar zijn. Dat betekent dus dat dit onderzoek door andere onderzoekers op dezelfde middelbare school met dezelfde opleidingsniveaus zou kunnen worden uitgevoerd. Dit zou dan moeten leiden tot dezelfde resultaten. Daarnaast zijn er manieren om de betrouwbaarheid van de resultaten van het onderzoek te verhogen. De volgende vier manieren met betrekking tot betrouwbaarheid komen terug in dit onderzoek: 1. Hoe groter je steekproef is, des te nauwkeuriger kun je een uitspraak doen (Verhoeven, 2008). Zoals eerder is vermeld is de populatie van dit onderzoek alle scholieren van de derde en vierde klassen van het vmbo-basisberoepsgerichte leerweg en vmbokaderberoepsgerichte leerweg op het Cambium College te Zaltbommel. De enquêtes zijn door de gehele populatie ingevuld. Dit zorgt er voor dat een betrouwbaar beeld over de populatie wordt geschetst. 2. Triangulatie. Met triangulatie wordt bedoeld dat de onderzoeker meer dan één dataverzamelingsmethode gebruikt om de centrale vraagstelling te beantwoorden (Verhoeven, 2008). Binnen het onderzoek zijn er twee dataverzamelingsmethodes gebruikt. Er zijn enquêtes afgenomen, er is een groepsinterview gehouden en er zijn individuele diepte-interviews gehouden. Tijdens het groepsinterview en de individuele diepte-interviews is er dieper ingegaan op de resultaten van de enquêtes, waardoor onduidelijkheden verhelderd zijn. 3. Proefversie. Zowel bij kwantitatief onderzoek als bij kwalitatief onderzoek kan een proefversie van de dataverzamelingsmethode de betrouwbaarheid van je topiclijst verhogen (Verhoeven, 2008). Voor het afnemen van de enquêtes zijn de enquêtes eerst ingevuld door onszelf, enkele personen die binnen de doelgroep vallen, een leraar van het Cambium College en door onze begeleiders bij het afstuderen. Voor het afnemen van het groepsinterview en de individuele diepte-interviews is er een proefinterview gehouden, waardoor de topiclijst verbeterd is, zodat deze beter aansluit bij het onderwerp en zodat de toevallige fouten, bijvoorbeeld voor respondenten onbegrijpelijke vragen, zijn verminderd. 4. Rapportage en verantwoording. Een juiste verantwoording geven aan je onderzoekshandelingen is een belangrijke manier om de betrouwbaarheid van je onderzoek te verhogen (Verhoeven, 2008). De onderzoekshandelingen zijn nauwkeurig bijgehouden in een onderzoekslogboek. Hierin zijn de keuzes die werden gemaakt tijdens het onderzoek, de vorderingen, de leermomenten, veranderingen, omstandigheden die problemen oproepen en dingen die fout liepen genoteerd. Het tweede criteria is de validiteit van het onderzoek oftewel de geldigheid van het onderzoek. Meet wat je wil en moet meten om een antwoord op de hoofdvraag te krijgen. De geldigheid van het onderzoek bepaalt de mate waarin dit vrij is van systematische fouten, nadat er is nagegaan in hoeverre het onderzoek vrij is van toevallige fouten (Verhoeven, 2008). Er is gekeken naar de echtheid, het waarheidsgehalte van het onderzoek. Doordat er twee verschillende dataverzamelingsmethoden gebruikt zijn (triangulatie) is de geldigheid van het onderzoek vergroot. Hierboven is beschreven op welke manier dit gedaan wordt. Tijdens het afnemen van de enquêtes is de anonimiteit van de scholieren gewaarborgd. Dit stimuleert de scholieren om de vragen naar waarheid te beantwoorden. Daarnaast is er bij het afnemen van de enquêtes de gehele populatie ondervraagd. De respons betrof bijna 90%. Dit zorgt ervoor dat de resultaten zeer representatief zijn voor de gehele populatie. Het bijhouden van een onderzoekslogboek en het opnemen van geluids- en beeldopnamen zorgen ook voor het verhogen van de validiteit. Het 20