Stufe 1. Kreuzen Sie die richtige(n) Lösung(en) an. 1. Waar kom je a) van. b) vandaan. c) vandaag. 2. u Duitse? a) Bent b) Ben c) Zijn



Vergelijkbare documenten
Name: Anschrift: Telefon: Selbsteinschätzung. Fehler: Teil 1: Teil 2: Teil 3

Taal vitaal. Einstufungstest. Durchführung und Auswertung

de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop.

U leert in deze les "toestemming vragen". Toestemming vragen is vragen of u iets mag doen.

Hoofdstuk 2. Contact maken, inlichtingen verstrekken en onderhandelen

Iris marrink Klas 3A.

Wat kan ik voor u doen?

Thema In en om het huis.

Ja hoor. Dan moet je rechtdoor. Bij de moet je naar rechts en daarna de links. Het postkantoor is aan rechterhand.

Interview Rob van Brakel

REGELS. Onderstreep de pluralisvorm in de zin.

Thema Op het werk. Lesbrief 15. Vrij vragen


VERSJES: Mourik lou VADERDAG. Lieve papa, kom eens even met uw hoofd heel dicht bij mij. k wil u graag een zoentje geven en u krijgt daar nog wat bij!

Ik ben Sim-kaart. Mobiel bellen groep 5-6. De Simkaart is een meisje, tikkeltje ondeugend en een echte kletsgraag. Aangeboden door

Beeld Hoofdstuk 5. Uitgeschreven tekst. NL test

15. eten moet je toch

Thema Op het werk. Lesbrief 16. Herhaling thema.

Wie ben jij? HOOFDSTUK 1 WOORDEN. Kies het goede woord. 1 Ik... Paula. a heet b naam kom je vandaan? a Hoe b Waar

Dat is een koopje! HOOFDSTUK 8 WOORDEN. Kies het goede woord. Ik ga even naar de... Ik ga sla en tomaten halen. a groenteman b slager

Ik ben Sim-kaart. Mobiel bellen groep 7-8. De Simkaart is een meisje, tikkeltje ondeugend en een echte kletsgraag. Aangeboden door

3 Bijna ruzie. Maar die Marokkanen en Turken horen hier niet. Ze moeten het land uit, vindt Jacco.

U leert in deze les om een mening vragen. U wilt dan weten wat iemand vindt.

Antwoorden Thema 5 woonomgeving. Oefening mag 2. moest 3. Mag 4. moeten 5. Mag 6. moeten 7. moet 8. mogen 9. mocht 10.

Wat eten we vanavond?

De Samenleving: samen of ieder voor zich? Oefening b. Alle mensen zijn anders en dat moeten we respecteren. 2 Han van Eijk - Leef

Les 3. Familie, vrienden en buurtgenoten

Lesbrief 14. Naar personeelszaken.

Gezond thema: DE HUISARTS

Nieuwsbrief CliëntAanZet

Opstartlessen. Les 1. Kennismaken

Kies uit: schiet op jarig ziekenhuis sport laat. 1 Morgen is mijn dochter. Ze wordt zes jaar. 3 Ik op maandag, woensdag en vrijdag.

13 Ik zit net te denken...

Monica is jarig. Iemand vertelt over haar sollicitatiegesprek. Monica en Arend praten over opleiding, werken en een eigen bedrijf.

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. Naar het ziekenhuis.

Les 4. Eten en drinken, boodschappen doen

Al heel snel hadden ze ruzie met elkaar. Het spelen was niet leuk meer.

Alles onder de knie? 1 Herhalen. Intro. Met de docent. 1 Werk samen. Lees het begin van de gesprekjes. Maak samen de gesprekjes af.

!!!!! !!!!!!!!!!!! Uit: Glazen Speelgoed (Tennesse Williams)! (zacht) Hallo. (Ze schraapt haar keel)! Hoe voel je je nu? Beter?!

Centerparcs De Peel tot Gonnie Maickle Bert

Er zijn mensen nodig met nieuwe fantasie

Thema 4 Communicatie. Taalhulp Telefoneren. Informele situaties - opbellen en opnemen. Hoi, Diana. Hallo, Diana van Someren. Hi, met. Hé, met John.

H E T V E R L O R E N G E L D

ADHD: je kunt t niet zien

Eetgewoonten van schoolkinderen Vragenlijst voor kinderen

Luisteren: muziek (A2 nr. 7)

Te huur HOOFDSTUK 4 WOORDEN. Kies het goede woord. 1 Ik woon in een flat op de vierde... a verdieping b appartement

Medley 5: Liefde is over medley

Vragenlijst: Wat vind jij van je

Het thema van deze les is Op zoek naar werk. Dit is les 7 Beginners. Werk vragen in een winkel.

Nieuwsbrief 14, september 2010

Ga daar dan staan. Hou je meer van geel, dan kies je de kant van de muur. Ga daar dan staan.

Teksten bewerkt uit het gezinsboek Ons Dagelijks Brood veertigdagentijd van pastoor M. Hagen door EBP voor

BESTEMMING BEREIKT?! Opdrachtenblad Niveau:

Het vreemde paard van Sinterklaas. door Nellie de Kok

Spreekopdrachten thema 3 Vervoer

Wat? Ambers mond valt open. Krijg ik dertigduizend euro? De notaris knikt. Dat klopt. Gefeliciteerd. Liz weet ook niet wat ze hoort.

Musical De Eendenclub verdwaalt

Thema Op zoek naar werk

Spreekopdrachten thema 4 Wonen

Inleiding. Veel plezier!

Interviewfragmenten. Vraag 1: Heeft u een zeer goede, goede, redelijke of slechte gezondheid?

Spreekopdrachten thema 4 Wonen

Thema Gezondheid. Lesbrief 2. De wachtkamer

7.5 Script en plaatjes post-test

Ik ben de Klomp. Europees landbouwbeleid groep 5-6. De Klomp is een boer. Wel een hele aardige boer. Maar wel met een boer n accent.

2.7 In de supermarkt **

O, antwoordde ik. Verder zei ik niets. Ik ging vlug de keuken weer uit en zonder eten naar school.

Veertien leesteksten. Leesvaardigheid A1. Te gebruiken bij : Basisexamen Inburgering Studieboek. Ad Appel

De sprookjesdialogen van groep 3

Spreekoefeningen. Oefenen voor het eerste deel van het examen spreken: Vragen beantwoorden. 1 enkele vragen. (voor het inburgeringsexamen - spreken)

Opstartles 10. EXTRA Oefenen met woorden bij de lessen

150 Tips om kinderen te laten zien dat je om ze geeft!

Thema Informatie vragen bij een instelling

Toets Geletterdheid en Begrijpend Lezen

Kom verder. Mail vragen en opmerkingen naar: Veel plezier met dit boek,

Het thema van deze les is Gezondheid. Dit is Les 1 Beginners. Een afspraak maken

BESTEMMING BEREIKT?! Opdrachtenblad Niveau:

Bibliotheek Mysterie

2c nr. 1 zinnen met want en omdat

We hebben verleden week nog gewinkeld. Toen wisten we het nog niet. De kinderbijslag was binnen en ik mocht voor honderd euro kleren uitkiezen.

Formeel en informeel. Formeel: Je gebruikt u om iemand aan te spreken. Je noemt iemand bij zijn achternaam.

enkele genoeg informatie korting ongeveer overstappen rechtstreekse reis spoor vertrekt

Een retour Rotterdam

1. De verjaardag OPDRACHT 1. OPDRACHT 2 1. b) niet waar 2. a) waar 3. b) niet waar 4. a) waar 5. b) niet waar

Moeilijke eters / augustus 2012 Ikazia Ziekenhuis

De Bloem (van plastic) is een meid van nu! Tikkeltje brutaal!

Nieuwsbrief 12. Een spannend weekend met de toekomstige WoonMeerders bij het korps Commando s in Waspik

afgeven de kleur gaat in de Dit rode overhemd moet je apart wassen, want het g a. andere kleren zitten

1 Werkwoord. (wonen, werken, lopen,...) 8 Grammatica is niet moeilijk. wonen, werken, lopen,... noemen we werkwoorden.

Soms ben ik eens boos, en soms wel eens verdrietig, af en toe eens bang, en heel vaak ook wel blij.

de andijvie A is een soort groente met grote groene bladeren.

Thema Op het werk. Lesbrief 14. Opdrachten

Op weg met Jezus. eerste communieproject. Hoofdstuk 5 Bidden. H. Theobaldusparochie, Overloon

De examenperiode is een moeilijke tijd. Je moet hard studeren en je hebt veel stress. Wat is een goede studiemethode en wat doe je beter niet?

1. Als iemand mij in een groep onverwacht een vraag stelt, kan ik rustig een antwoord bedenken/geven. Nooit Soms Regelmatig Vaak Altijd

Voorbereidende les. Basisonderwijs. Educatieteam

Auteur: Mirjam Wind, docent en coördinator NT2, Educatie Video s: Gabe Dijkstra en Rick Biemolt, studenten Alfa-college, MultiMedia en Design

Les 4: Les conversatie + grammatica Nederlands Conversatie Les 2 A-klas

Transcriptie:

Stufe 1 i1 Kreuzen Sie die richtige(n) Lösung(en) an. 1. Waar kom je a) van. b) vandaan. c) vandaag. 2. u Duitse? a) Bent b) Ben c) Zijn 3. heet jij? a) Wie b) Wat c) Hoe 4. Hoe gaat het met? a) jou b) je c) jij 5. ik me even voorstellen? a) Kan b) Moet c) Mag 6. Wat is adres? a) uw b) u c) het 7. zijn twee vrouwen op de foto te zien. a) Dat b) Er c) Hoeveel 8. Mijn man is slordig. a) best b) helemaal niet c) een beetje 9. klasgenoten vergeet ik nooit! a) Dit b) Die c) De 10. Jullie zijn de beste! a) collegas b) collegen c) collega s 11. het douchen kleed ik me aan. a) Op b) Na c) Naar 12. Ik eet boterhammen met pindakaas a) meestal bij het ontbijt. b) eruit c) zich 2

Stufe 1 i2 Kreuzen Sie die passende(n) Erwiderung(en) an. 1. Dag, ik ben Lucie Philips. a) Ja, dat klopt. b) Ik ben Wolf Clement. c) Wolf Clement. Prettig met u kennis te maken. 2. Hoi, Tim. Hoe gaat het ermee? a) Prima, en met jou? b) Dank u. c) Niet zo best. 3. Goedemorgen! a) Goedemorgen! b) Hallo c) Prettig met u kennis te maken. 4. Bent u Nederlander? a) Ja, jij ook? b) Ja, ik kom uit Arnhem. c) Nee, ik ben Duitser. 5. Waar kom je vandaan? a) Uit de buurt van Utrecht. b) Uit Amsterdam. c) Nee, ik kom uit Groningen. 6. Kunt u dat even spellen? a) M-o-l-l-a-y. b) Ja, dat klopt. c) Hartstikke goed! 7. Hoe is ze? a) Volgens mij is ze Nederlandse. b) Wie bedoel je? c) Ik ben een beetje slordig. 8. U zit op mijn plaats. a) Dat geeft niets. b) Sorry. c) Even kijken. Ja, je hebt gelijk. 9. Hoeveel mensen zijn er? a) Er zijn er vijf. b) Er is maar één persoon. c) We hebben er twee. 10. Wat doen jullie s avonds? a) Nou, soms kijken we tv. b) Na het eten bedoel je? c) We gaan om 11 uur naar bed. 11. Nederlanders drinken graag koffie. a) Zeg dat wel! b) Hou maar op! c) Jawel! 12. Ik moet om vijf uur opstaan. a) Dat kan ik niet! b) Dat mag ik niet. c) Dat wil ik niet. 3

Stufe 2 i1 Kreuzen Sie die richtige(n) Lösung(en) an. 1. Gisteren ik niet op tijd a) ben opgestonden b) heb opgestaan c) ben opgestaan 2. u al koffie? a) Hebt gezet b) Heeft gezet c) Hebt gezetten 3. Wat u vanmorgen? a) heeft gedaan b) bent geweest c) heb gedaan 4. Zij is 1954 geboren. a) in b) c) op 5. ben ik bij haar op de koffie geweest. a) Altijd b) Twee weken geleden c) Nogal 6. In het ziekenhuis heb ik een aardige a) verpleegster gehad. b) verpleger c) arts 7. het jullie hier in Duitsland? a) Vinden b) Bevalt c) Bevallen 8. Ik werk niet kantoor maar thuis. a) in b) op c) bij 9. wij de pizzalijn bellen? a) Zullen b) Doen c) Worden 10. Gaat u alsmaar rechtdoor, dan a) dat bent u al. b) er c) het 11. Ga je naar de bioscoop? a) vaak b) graag c) leuk 12. Wij gaan met de trein het a) hoewel goedkoper is. b) want c) omdat 4

Stufe 2 i2 Kreuzen Sie die passende(n) Erwiderung(en) an. 1. Wanneer heb je gegeten? a) Over een uur. b) Ik heb nog niet gegeten. c) En jij? 2. Is hij op tijd opgestaan? a) Ik denk het wel. b) Om zeven uur. c) Soms wel. 3. Wij zijn in 1983 naar Duitsland a) Waar hebben jullie gewoond? gekomen. b) Ik moet thuis blijven. c) Hartelijk gefeliciteerd! 4. Ben je voor het eerst in Nederland? a) Ja, jij ook? b) Nee hoor. c) Het bevalt me hier goed. 5. Wat voor werk doen jullie? a) Ze zijn administratieve medewerksters. b) Ze is verpleegster. c) Wij zijn momenteel werkloos. 6. Meneer? a) Twee cola graag. b) En mijn spa nog. c) Ik krijg langzamerhand trek. 7. Smakelijk eten! a) Laat maar zitten. b) Eet smakelijk! c) Ik wil graag afrekenen. 8. Bent u hier bekend? a) Oké, bedankt. b) Weet u misschien waar de VVV is? c) Sorry, wat zegt u? 9. Zullen wij ergens gaan zitten? a) Wat zeg je? b) Dat is een leuk idee! c) Alstublieft. 10. Hoe kom ik naar het station? a) Nou, u kunt met de bus gaan. b) Ze is hier in de buurt. c) Dat is de tweede straat aan uw linkerhand. 11. Zijn er interessante a) Zeg dat wel! bezienswaardigheden? b) Dat weet ik niet. Ik woon hier pas een maand. c) Ja, alsmaar rechtdoor! 12. Ga je graag naar de bioscoop? a) Ja, maar ik doe het toch niet zo vaak. b) Ik winkel niet zo graag. c) Nee, ik blijf liever thuis. 5

Stufe 3 i1 Kreuzen Sie die richtige(n) Lösung(en) an. 1. Wij volgend jaar verhuizen. a) gaan b) willen c) durven 2. Wat ben je nu plan? a) voor b) van c) met 3. Komen jullie een hapje? a) meeëten b) meeten c) mee-eten 4. Wat is ze het doen? a) aan b) in c) met 5. Kon je al lezen je met school begon? a) toen b) als c) waar 6. gingen we vaak schaatsen. a) s Winters b) s Winters c) S winters 7. Heleen boodschappen te doen. a) kan b) loopt c) gaat 8. Wanneer je? a) heb jarig b) ben jarig c) heb verjaardag 9. Die je helemaal niet uit te nodigen! a) moet b) hoef c) sta 10. Dat is de ober ik ken. a) dat b) die c) wat 11. Voor mij de dagschotel. a) liever b) alstublieft c) graag 12. Dit pak is heel a) netjes. b) goeds. c) afgeprijsd. 6

Stufe 3 i2 Kreuzen Sie die passende(n) Erwiderung(en) an. 1. Wat zijn jullie van plan? a) Ik verhuis naar Naarden. b) We gaan vrienden opzoeken. c) Jammer genoeg! 2. Hoi, Toni, hoe is het? a) Ik ben aan het koken. b) Hou op, ik heb het hartstikke druk! c) Lekker. 3. Wat ben je aan het doen? a) We zijn aan het schilderen. b) We gaan naar Parijs. c) We kunnen jammer genoeg niet. 4. Doe de groeten aan Harrie. a) Dat is waar! b) Ja, bedankt. c) Zal ik doen. Doei! 5. Met z n hoevelen waren jullie thuis? a) Groot en gezellig. b) Met z n vieren. c) Met mijn vrienden. 6. Wat deed ze na school? a) Ze speelden met zijn broers. b) Ze maakte haar huiswerk. c) Ze mocht niet komen. 7. Hoe was het weer? a) Het was vrij helder. b) Vanmorgen was het wat frisser. c) Stormachtig. 8. Jette is in gesprek. a) Dat wist ik niet. b) Probeer je het later? c) Hoezo niet? 9. Ik moet vandaag overwerken. a) Nou, vraag het aan Gijs. b) Wat vervelend! c) Loop niet zo te zeuren! 10. Wat neem jij? a) Ik zit net te denken. b) Dat is wat voor mij! c) Biefstuk met aardappels. En jij? 11. Zullen we ergens gaan eten? a) Laat maar zitten. b) Ik heb geen honger. c) Dat is nou een goed idee! 12. Kan ik u helpen? a) Kan ik dit even passen? b) Heeft u dit een maat kleiner? c) Wat kost dit? 7

Stufe 4 i1 Kreuzen Sie die richtige(n) Lösung(en) an. 1. Zijn de perziken in de? a) proeven b) aanbieding c) kleintjes 2. kost die? a) Hoeveel b) Wat c) Wie 3. Ik graag een bungalow hebben. a) wil b) zou c) zal 4. Kunt u mij de reservering? a) boeken b) maken c) bevestigen 5. Zouden jullie een vakantiehuis? a) huren willen b) willen huren c) hebben willen 6. Ogenblik, ik verbind u a) met haar. b) samen. c) door. 7. Van welk spoor de trein? a) vertrekt b) gaat c) rijdt 8. Ik door meneer Balsma afgehaald. a) word b) werd c) woord 9. Heb je al je kaartje? a) gekoopt b) gekocht c) gekookt 10. Zal ik voor vanmiddag een afspraak? a) doen b) nemen c) maken 11. Ik ben erg verkouden blijf ik thuis. a) want b) daarom c) alhoewel 12. Spreek je Nederlands nog andere a) behalve vreemde talen? b) met c) buiten 8

Stufe 4 i2 Kreuzen Sie die passende(n) Erwiderung(en) an. 1. Moet ik een nummertje trekken? a) Nee hoor. b) Ik denk van wel. c) Dat wist ik niet. 2. Anders nog iets meneer? a) Geef me maar twee taartpunten. b) Zijn die peren rijp? c) Dat was het voor vandaag. 3. Een pondje tomaten? a) Wat kost dat? b) Tot volgende week! c) Zijn die in de aanbieding? 4. En welk huisje wilt u reserveren? a) Wat kost bungalow 24? b) Ik zou graag type 2 in Dennenoord willen hebben. c) Dat hoeft voor mij niet. 5. Waar logeren jullie? a We hebben een leuk appartement gevonden. b) Zo ben je toch onafhankelijk. c) We gaan kamperen. 6. Ik zou graag met meneer Blok a) Ja, dat kan. willen spreken. b) Ogenblik, ik verbind u door. c) Hoe was uw naam? 7. Moet ik overstappen? a) Volgens mij niet. b) Is dat met toeslag? c) U bent om 16.48 in Haarlem. 8. Kunt u mij de reservering bevestigen? a) Ik bel om onze afspraak te bevestigen. b) Dat zal ik meteen doen. c) Geeft u mij uw faxnummer alstublieft. 9. Wat kan ik voor u doen? a) Bent u patiënte bij ons? b) Ik ben sinds drie dagen erg verkouden. c) Beterschap! 10. Moet ik de rekening nu betalen? a) Nee, u hebt een flinke griep. b) Ja, en die dient u bij uw ziekenfonds in. c) Is het erg dringend? 11. Heb je weleens Indisch gegeten? a) Ja, maar ik vond het niet lekker. b) Nee, nog nooit. c) Ik maak zelf graag saté. 12. Ik rammel van de honger! a) Ben je gek? We hebben net gegeten. b) Heb je trek in Chinees? c) Is dat wat Turks? 9