Spint in komkommer. Gerben Messelink, Renata van Holstein-Saj & Eric de Groot. Rapport 229

Vergelijkbare documenten
Neveneffecten van chemische middelen op roofmijten in komkommer. Gerben Messelink, Sebastiaan van Steenpaal en Marc van Slooten

Bestrijding van trips en kaswittevlieg met roofmijten in komkommer

Bestrijding van trips in aubergine met roofmijten

Vergelijking roofwantsen en roofmijten in aubergine

Bestrijding van koolvlieg in radijs

Ontwikkelingen in de biologische bestrijding. Gerben Messelink, Wageningen UR Glastuinbouw

Continuering geïntegreerde bestrijding insectenplagen over teeltwisselingen heen

Banker plant systeem voor Delphastus catalinae tegen wittevlieg

Hasten Spint komkommer

Kasspintbestrijding in roos

Nieuwe ontwikkelingen in de biologische bestrijding van bladluis in paprika

Bestrijding van kaswittevlieg met roofmijten in komkommer. Gerben Messelink & Sebastiaan van Steenpaal

Consultancy duurzaam gebruik van meeldauwmiddelen

Wanneer wordt een plaag een pest? Rob Moerkens Proefcentrum Hoogstraten

Generalist predators, food web complexities and biological pest control in greenhouse crops Messelink, G.J.

Komkommerbontvirus en overdracht via insecten

Bestrijding bladwespen bij rode bes in kassen en tunnels.

Warmwaterbehandeling lelie

Bestrijding van narcismijt in amaryllis met de roofmijt Amblyseius barkeri

Praktijkproef geïntegreerde gewasbescherming in freesia

Een nieuwe roofmijt tegen trips in chrysant

Nieuwe ontwikkelingen in de sierteelt

W'Jmlo. Biologische bestrijdingvandekas-witte vlieg, Trialeurodesvaporariorum, inde Nederlandse tomatenteelt

Biologische bestrijding van plagen in de glastuinbouw,

One predator - two prey systems: Individual behaviour and population dynamics van Maanen, R.

Chemische bestrijding van koolvlieg in radijs. Annette Bulle, Gerben Messelink (projectleider), Wim van Wensveen

Acaricidenonderzoek in roos. Juliette Pijnakker, Jaco Klap, Marie-Anne Haaring, project

Vestiging van roofmijten in anjer en potplanten. Rapport GTB-1374

BESTRIJDING VAN KASWITTEVLIEG (Trialeurodes vaporariorum) IN TOMAAT

Schadelijke mijten in glastuinbouw

Smaakonderzoek komkommer aan Nederlands en Spaans product

Verbetering inzet Macrolophus pygmaeus in tomaat

Hasten Chrysant mineervlieg-spint

Burkholderia in gladiolen

Biologische bestrijding spintmijten in framboos

Introductie Batavia. 7 juni 2018 World Horti Center, Naaldwijk

Biologische bestrijding van plagen in de glastuinbouw,

Mijten in de kas. Studiedag IPM. Vrijdag 22 november 2013 Joachim Audenaert

MONITORING EN BIOLOGISCHE BESTRIJDING IN AARDBEI. Eline Braet Inagro 16 januari 2018

Mogelijkheden om vroeg tijdig bladrandproblemen te signaleren met MIPS bij Hortensia

Warmwaterbehandeling van Allium tegen krokusknolaaltje

Roofwantsen en roofmijten in chrysant

Teelt van aardbei. Peilers IPM. 1. Preventie 2. Monitoring 3. Interventie 4. Registratie. Inagro 4/03/2016

Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V. Sector glastuinbouw

Workshop plant: Plaagbeheersing in groenten en akkerbouw

Beschrijving van de Roofmijten: Phytoseiidae

Bijlage VMBO-KB biologie CSE KB. tijdvak 1

Plaagbestrijding als teamsport

Geïntegreerde bestrijding van koolvlieg in radijs met nieuwe bodemroofmijt

Overleving pepinomozaïekvirus in kleding

Bossigheid in Zantedeschia

Evaluatie spintbestrijding in komkommer. Gerben Messelink

Spirit en Mirage Plus tegen roest - Consultancy

Bestrijding van potworm, Lyprauta met aaltjes

Plagen en natuurlijke vijanden in de Glastuinbouw. Ellen Beerling WUR Glastuinbouw, Bleiswijk

Verslag geïntegreerde bestrijding in de teelt van anjer.

Onderzoek naar de oorzaak van wortelbederf bij de teelt van Zantedeschia op potten

Biologische bestrijding van plagen in de glastuinbouw,

Bestrijding emelten in grasland 2004

Californische trips in lelie

Test van 2 middelen voor voorbehandeling van biologische zomerbloemen

Houdbaarheid Hydrangea

Floramite. Het einde der mijten. Voor de bloemisterij, boomkwekerij, vruchtgroenten en aardbeien

Biologische plaagbestrijding in de glastuinbouw: wat werkt en wat niet?

Nematodenproef bestrijding dennenprocessierups Thaumetopoea pityocampa

Precisieplant tulp. Basis voor precisielandbouw. A.H.M.C. Baltissen, H. Gude, A. van der Lans, A. Haaster

It s a. Knock Out! NIEUW

Aanleren van monitoringstechnieken, sleutel tot succes van biologische gewasbescherming in aardbei

Effect van zwavel op natuurlijke vijanden. Juliette Pijnakker, Pierre Ramakers, Ada Leman, Cécile Added, Laxmi Kok en Eric De Groot

Effecten van Disappyr op bruinverkleuring en beworteling van stek van sierheesters. M.P.M. Derkx

Kunnen we natuurlijke vijanden tegen trips in chrysant stimuleren?

Verbeterde spintbestrijding door inductie van plantweerbaarheid in komkommer

Geïntegreerde bestrijding in roos onder glas

Pilot systeem-aanpak mineervlieg in chrysant Resultaten IPM stappen in April 2018 Karen Smit

Advies - Projecten - Onderzoek - Internationaal

Kruip in de huid van trips: invloed van gewas en klimaat op gedrag en bestrijding

Onderzoek naar risico van bollenmijt in Zantedeschia

Papierblad in lelie. Naoogst fase. Hans Kok en Hans van Aanholt. Praktijkonderzoek Plant & Omgeving B.V. Bloembollen juni 2004 PPO nr.

Onderzoek naar en ontwikkeling van een nieuw bacterieel biopesticide voor de biologische bestrijding van trips en spint.

Verspreiding van komkommerbontvirus (CGMMV) door vogels

Bestrijding van Fusarium in lisianthus

Ontwikkelen van een praktische toets op Erwinia bij Dahlia (ploffers)

Potentie van de sluipwesp Euplectrus phthorimaeae voor de bestrijding van Turkse uil

Warmwaterbehandeling Crocus Grote Gele

Proefveld tulpenstengelaal (waardplanten) onderzoek. Robert Dees, Joop van Doorn

SNIJBOON ONDER GLAS 2015

Invloed van licht op gewasgezondheid

Bijlage VMBO-GL en TL

Geïntegreerde bestrijding Fruitteelt. Vlamings studiemiddag Boekel 18 februari Vince van der Gaag

de biologische bouwsteen in de geïntegreerde teelt.

Workshop nieuwe plagen

Praktische ervaringen met eetbare bloemen

Highlights en ontwikkelingen plantgezondheid in de glastuinbouw

Vroege bloemverdroging bij narcis cultivar Bridal Crown

Biologische bestrijding van bladluizen in paprika. Aphidoletes kan meer dan we denken.. Jeroen van Schelt. Koppert Biological Systems

Bestrijding van Myrothecium in lisianthus

Beheersing Bladrollerpopulatie in Kasteelt Braam.

Effect pottemperatuur op vroegtijdige lipverkleuring bij Cymbidium

Aantasting van Alliumbollen door Fusarium

Afwijkingen bestrijden

Transcriptie:

Spint in komkommer Gerben Messelink, Renata van Holstein-Saj & Eric de Groot Rapport 229

Spint in komkommer Gerben Messelink, Renata van Holstein-Saj & Eric de Groot Wageningen UR Glastuinbouw, Wageningen Februari 2009 Rapport 229

2 2009 Wageningen, Wageningen UR Glastuinbouw Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Wageningen UR Glastuinbouw PT-projectnummer: 12820 Intern projectnummer: 3242019400 Wageningen UR Glastuinbouw Adres : Violierenweg 1, 2665 MV Bleiswijk : Postbus 20, 2665 ZG Bleiswijk Tel. : 0317-48 56 06 Fax : 010-522 51 93 E-mail : glastuinbouw@wur.nl Internet : www.glastuinbouw.wur.nl

3 Inhoudsopgave pagina Samenvatting 1 1 Inleiding 3 2 Invloed van spintweb op roofmijten 5 2.1 Inleiding 5 2.2 Materiaal en Methoden 5 2.3 Resultaten 5 2.4 Discussie en conclusies 6 3 Strategiebepaling voor spintbestrijding met verschillende roofmijten 7 3.1 Inleiding 7 3.2 Materiaal en Methoden 7 3.3 Resultaten 8 3.4 Discussie en conclusies 12 4 Effecten van twee wittevliegsoorten op spint 15 4.1 Inleiding 15 4.2 Materiaal en methoden 15 4.3 Resultaten 16 4.4 Discussie en conclusies 16 5 Dichtheidseffecten van kaswittevlieg op spint 17 5.1 Inleiding 17 5.2 Materiaal en methoden 17 5.3 Resultaten 17 5.4 Conclusie 18 Referenties 19

1 Samenvatting Bonenspint, Tetranychus urticae, komt algemeen voor als plaag in de glastuinbouw en geeft ook in de teelt van komkommer regelmatig problemen. Chemische bestrijding is vaak onvoldoende effectief doordat de spintmijten resistent worden tegen het beperkte aantal acariciden dat beschikbaar is. Ook de biologische bestrijding met roofmijten verloopt niet altijd naar wens. Er bestaat het vermoeden dat Amblyseius swirskii de spintbestrijding negatief kan beïnvloeden door predatie op de spintspecialist Phytoseiulus persimilis. In dit onderzoek hebben we bepaald in welke mate A. swirskii de bestrijding van spint met de spintroofmijten P. persimilis en N. californicus kan beïnvloeden. Daarbij is bepaald wat de invloed van de alternatieve prooi kaswittevlieg voor A. swirskii hierop is. In een kasproef werd inderdaad een negatief effect van A. swirskii aangetoond bij de combinatie met P. persimilis, maar niet bij de combinatie met N. californicus. In de eerste week nadat de roofmijten waren uitgezet werd er minder P. persimilis waargenomen op planten waar ook A. swirskii was uitgezet dan op de planten waar deze niet was uitgezet. Dit kan een gevolg zijn van A. swirskii die zich vergrijpt aan jonge nimfen van P. persimilis. In de daarop volgende weken vonden we geen verschil in aantallen P. persimilis tussen deze behandelingen. Bij de andere roofmijt, N. californicus, werd er geen reductie waargenomen wanneer A. swirskii ook aanwezig was. De spintbestrijding was bij beide spintspecialisten niet slechter wanneer er ook A. swirskii aanwezig was. Er was wel een beperkte trend te zien dat de spintdichtheden iets hoger lagen wanneer A. swirskii samen met de spintroofmijten P. persimilis en N. californicus werd ingezet. De nevenwerking van A. swirskii op de andere roofmijten blijkt te worden bepaald door de grootte van de spinthaarden. Bij grotere spinthaarden was het effect van A. swirskii helemaal niet of minder sterk zichtbaar, wat verklaard kan worden door de beschermende werking van het spintweb. In een laboratoriumproef hebben we aangetoond dat A. swirskii sterk belemmerd wordt door spintweb. De spintspecialisten die schuilen in het spintweb, zijn daardoor beschermd tegen predatie van A. swirskii. Op de planten met kaswittevlieg was er, net als op planten zonder kaswittevlieg, géén significante verstoring van de spintbestrijding met spintroofmijten door A. swirskii. De conclusie van dit experiment is dat de verstorende werking van A. swirskii op de spintbestrijding met P. persimilis of N. californicus zeer beperkt is. De overleving van P. persimilis en N. californicus in de spinthaarden wordt, bij voldoende spinsel, niet bedreigd, omdat A. swirskii zich niet in de spinthaarden zelf bevindt, maar alleen aan de randen. Bovendien heeft A. swirskii zelf ook een behoorlijk effect op spint, waardoor de totale spintbestrijding niet slechter gaat. Bij grote dichtheden van A. swirskii is al aangetoond dat spintbestrijding juist heel goed gaat doordat deze roofmijt vooral de beginnende haarden van spint kan aanpakken. Er is kortom geen belemmering om de gespecialiseerde spintroofmijten P. persimilis of N. californicus gecombineerd met A. swirskii in komkommer in te zetten. Tijdens dit onderzoek is de merkwaardige ontdekking gedaan dat planten die licht besmet waren met kaswittevlieg de ontwikkeling van spint aanzienlijk kunnen remmen ten opzichte van planten zonder kaswittevlieg en dat de biologische bestrijding daarvoor ook significant verbeterd wordt. Een mogelijke verklaring kan zijn dat wanneer witte vlieg de plant aanprikt, de plant hierop reageert door bepaalde stoffen aan te maken, waardoor spint geremd wordt. In een kasproef waar we dit mechanisme opnieuw bekeken, kon kaswittevlieg de populatieontwikkeling van spint met gemiddeld 25% reduceren. Op komkommerplanten die behandeld waren met koolwittevlieg, die zich op komkommer niet kunnen voortplanten, werd spint niet geremd. Dit doet vermoeden dat alleen de larvale stadia van witte vlieg een afweermechanisme in de plant induceren. Een tweede kasproef liet zien dat remming optreedt vanaf een dichtheid van 80 wittevlieglarven per plant. Op basis deze geïnduceerde resistentie kunnen we maatregelen ontwikkelen die de bestrijding van spint verbeteren.

2

3 1 Inleiding Bonenspint, Tetranychus urticae, komt algemeen voor als plaag in de glastuinbouw en geeft ook in de teelt van komkommer regelmatig problemen. Bij spintmijten kan snel resistentie optreden tegen chemische bestrijdingsmiddelen en dit is dan ook door veel adviseurs en telers als probleem in de komkommerteelt gemeld. Ook de biologische bestrijding met roofmijten verloopt niet altijd naar wens. In eerder onderzoek heeft Wageningen UR Glastuinbouw aangetoond dat de nieuwe roofmijt Amblyseius swirskii, haarduitbreidingen van spint goed kan remmen wanneer zij in hoge dichtheden aanwezig is (Messelink, 2006). Er bestaat echter ook het vermoeden dat A. swirskii de spintbestrijding negatief kan beïnvloeden door predatie op de spintspecialist Phytoseiulus persimilis. Naast P. Persimilis wordt op beperkte schaal ook Neoseiulus californicus ingezet tegen spint in komkommer. De toegevoegde waarde van deze bestrijder op A. swirskii en P. persimilis in komkommer is onduidelijk. In dit onderzoek hebben we bepaald in hoeverre de verschillende roofmijten elkaar beïnvloeden en wat de gevolgen zijn voor de bestrijding van spint. Om te bepalen wat de rol van het spintweb hier in is, hebben we eerst in het laboratorium gekeken hoe de verschillende roofmijten door het spintweb belemmerd worden. Op basis deze proeven kan bepaald worden wat een geschikte strategie is voor de biologische bestrijding van spint. Tijdens het onderzoek is ontdekt dat kaswittevlieg een effect heeft op spint wanneer ze samen aanwezig zijn op een komkommerplant. In het tweede deel van dit onderzoek is daarom gekeken of witte vlieg een reactie in de plant kan induceren, waardoor spint wordt geremd. Op basis van een dergelijk mechanisme kunnen we maatregelen ontwikkelen die de bestrijding van spint verbeteren.

4

5 2 Invloed van spintweb op roofmijten 2.1 Inleiding Roofmijten kunnen ingedeeld worden in specialisten en generalisten. De roofmijt Phytoseiulus persimilis is een echte specialist die zich uitsluitend voedt met spint. De roofmijt Neoseiulus californicus voedt zich met meerdere prooien, maar heeft een sterke voorkeur voor spint. De roofmijt Amblyseius swirskii is een echte generalist die zich kan voeden met allerlei prooien. In dit experiment hebben we gekeken in welke mate deze roofmijten beïnvloed worden door spintweb. Dit is belangrijk te weten, omdat het ook bepaald in hoeverre ze elkaar negatief kunnen beïnvloeden in spinthaarden. 2.2 Materiaal en Methoden In het laboratorium hebben we bepaald wat de predatie van spinteieren is op komkommerbladponsen met en zonder spintweb. Daarvoor werden eerst spintvrouwtjes op bladponsen geplaatst. Na 2 dagen werden de vrouwtjes verwijderd en bij de helft van de ponsen werd het spintweb met een fijne naald verwijderd. Vervolgend werden gehongerde roofmijten voor 24 uur op een bladponsje geplaatst in een klimaatcel bij 22 C (zie foto). Na deze periode werd het aantal geconsumeerde spinteieren geteld. Ieder behandeling werd 12 keer herhaald met een nieuwe roofmijt. Figuur 1. Opzet van laboratoriumproef waarbij de effecten van spintweb op roofmijten is bepaald. 2.3 Resultaten De resultaten laten zien dat spintweb duidelijk de predatie van spint door A. swirskii belemmerd, terwijl dit niet het geval is bij de roofmijten P. persimilis en N. californicus (Figuur 2). Het aantal geconsumeerde spinteieren neemt door het spintweb bij A. swirskii gemiddeld met 57% af. Ook zonder spinsel consumeert P. persimilis meer spinteieren dan A. swirskii.

6 Predatiesnelheid (# spinteieren/vrouwtje/24h) 40 35 30 25 20 15 10 5 0 a zonder spintweb a met spintweb ab ab b c P. persimilis N. californicus A. swirskii Figuur 2. Consumptie van spinteieren op bladponsen met en zonder spintweb bij 3 roofmijtsoorten. Verschillende letters geven statistisch betrouwbare verschillen aan (p<0.05). 2.4 Discussie en conclusies Spintweb belemmert duidelijk de predatie van spint door A. swirskii, terwijl dit niet het geval is bij de roofmijten P. persimilis en N. californicus. Dit kan gevolgen hebben voor de interacties tussen de genoemde roofmijten.

7 3 Strategiebepaling voor spintbestrijding met verschillende roofmijten 3.1 Inleiding Het is bekend dat veel generalistische natuurlijke vijanden niet alleen maar de prooien eten waarvoor ze worden ingezet, maar dat ze zich ook kunnen voeden met andere natuurlijke vijanden. Dit verschijnsel komt algemeen in de natuur voor en wordt intraguild predation genoemd (Rosenheim et al., 1995). In hoeverre deze interacties de biologische bestrijding beïnvloeden is niet altijd duidelijk. Bij onderzoek naar spintbestrijding is aangetoond dat de generalist N. californicus zich kan voeden met de jonge stadia van P. persimilis (Schausberger & Walzer, 2001). Zolang er echter genoeg spint aanwezig is, lijkt P. persimilis weinig last te hebben van N. californicus, waarschijnlijk omdat N. californicus zich liever voedt met spint dan met de jonge stadia van P. persimilis (Çakmak et al., 2006). In dit onderzoek hebben we gekeken naar het effecten van de roofmijt A. swirskii op de spintroofmijten P. persimilis en N. californicus. De aanwezigheid van alternatief voedsel voor A. swirskii zou de mogelijke interacties tussen de roofmijten kunnen beïnvloeden, bijvoorbeeld door een overschakeling naar deze voedselbron. De interacties tussen roofmijten zijn daarom getest in zowel afwezigheid als aanwezigheid van de alternatieve prooi kaswittevlieg. 3.2 Materiaal en Methoden Om te bepalen in hoeverre A. swirskii de spintbestrijding met spintroofmijten beïnvloedt, is een kasproef opgezet met 40 komkommerplanten, verdeeld over 4 kasafdelingen van elk 24 m 2 (Figuur 3). De komkommerplanten cv. Shakira, zijn geplant op 23 augustus 2008. Kort na het planten zijn de planten aangegoten met propamocarbwaterstofchloride (Previcur N) en etridiazool (Aaterra) tegen Pythium spp. De planten werden volgens een traditioneel teeltsysteem verder geteeld, waarbij de hoofdscheut getopt werd en twee zijscheuten verder werden aangehouden. de planten werden belicht met 1 assimilatielamp per kas. Drie weken na het planten (week 37) werden twee van deze kasafdelingen besmet met kaswittevlieg, door per plant 20 poppen van kaswittevlieg uit te zetten. Deze behandeling werd na drie weken (week 40) herhaald. De sluipwesp Encarsia formosa werd tegelijkertijd ingezet om een grote tweede generatie kaswittevlieg te voorkomen. Een week na de eerste introductie van wittevlieg hebben we bij iedere plant op het achtste en elfde blad spint uitgezet door een bladponsje met 20 spintvrouwtjes op de bovenkant van ieder blad te plaatsen (Figuur 4). Deze bladeren werden gemarkeerd met een label. Na een week werd op elk gemarkeerd blad het aantal mobiele stadia in de spintkolonie geteld met een hoofdloep (Zeiss KF 5x/300mm). Kort na deze telling zijn de roofmijten of combinaties van roofmijten op de planten uitgezet. De behandelingen waren als volgt: A. A. swirskii B. N. californicus C. P. persimilis D. N. californicus + A. swirskii E. P. persimilis + A. swirskii A. swirskii werd over de onderste bladeren uitgestrooid in een dichtheid van 100 per plant. De spintspecialisten N. californicus en P. persimilis werden op de gemarkeerde bladeren uitgezet in een dichtheid van respectievelijk 10 en 5 per haard. In de daarop volgende 3 weken werden de spintkolonies wekelijks gevolgd met een hoofdloep, waarbij alle aanwezige roofmijten en spintmijten werden geteld. De gemiddelde kastemperatuur in de periode met spint (week 38 t/m 42) was 21.3 C en de gemiddeld RV was 72%.

8 kas 1: met witte vlieg kas 2: met witte vlieg 2.203 2.204 B 7 E 10 D 17 A 20 A 4 B 14 B 2 D 6 C 9 C 12 C 16 A 19 C 3 E 13 D 1 E 5 A 8 E 11 D 15 B 18 kas 3: zonder witte vlieg kas 4: zonder witte vlieg 2.205 2.206 D 27 E 30 E 37 D 40 A 24 C 34 D 22 C 26 E 29 C 32 A 36 D 39 A 23 A 33 B 21 B 25 C 28 B 31 B 35 E 38 Figuur 3. Opzet van kasproef met verschillende roofmijten of combinaties van roofmijten. De groene vakjes representeren een komkommerplant met daarop twee spinthaarden. Figuur 4. Gemarkeerd Komkommerblad met een spintkolonie. 3.3 Resultaten Bij de beoordeling van spintkolonies viel allereerst op dat de spintmijten zich significant sneller ontwikkelden op planten zonder kaswittevlieg dan op planten met kaswittevlieg. Dit verschil werd al zichtbaar bij de eerste telling, nog voordat de roofmijten aanwezig waren (Figuur 5). De plagen spint en kaswittevlieg waren fysiek gescheiden (witte vlieg in de top van de plant), wat suggereert dat witte vlieg via de plant een effect heeft op spint. Deze vertraging in de ontwikkeling van spint had een duidelijk effect op de biologische bestrijding met roofmijten. Zowel bij P. persimilis als bij N. californicus was de bestrijding significant beter is in de kasafdelingen met kaswittevlieg dan in de kasafdelingen zonder kaswittevlieg (Figuur 8 en Figuur 10).

9 Bij de eerste telling van de roofmijten werd op de planten met witte vlieg significant minder P. persimilis gevonden in aanwezigheid van A. swirskii dan zonder de aanwezigheid van A. swirskii (Figuur 6). Op de planten zonder witte vlieg, waar de spinthaarden bij het aanbrengen van de roofmijten groter waren, werd dit effect niet gevonden. In de daarop volgende weken werden géén significant lagere dichtheden van P. persimilis gevonden op planten met A. swirskii (Figuur 7). De spintbestrijding lijkt iets slechter te gaan in aanwezigheid van A. swirskii in de kasafdelingen met witte vlieg, ten opzichte van de bestrijding met alleen P. persimilis. De verschillen waren echter niet significant (Figuur 8). Ook in de afdelingen zonder kaswittevlieg werden géén significante verschillen gevonden in de spintontwikkeling op planten met alleen P. persimilis of met P. persimilis en A. swirskii (Figuur 8). De aanwezigheid van A. swirskii had géén significant effect op de dichtheden van N. californicus (Figuur 9). Wel werden er significant lagere dichtheden van N. californicus gevonden op de planten met witte vlieg, waar de spinthaarden op het moment van de roofmijtintroductie kleiner waren, dan op de planten zonder witte vlieg. Net als bij P. persimilis is ook bij N. californicus de trend aanwezig dat de spintdichtheden iets hoger lager bij de combinatie N. californicus en A. swirskii ten opzichte van de behandeling met alleen N. californicus (Figuur 10). De verschillen waren echter niet statistisch significant. Bij de behandelingen met alleen A. swirskii valt op dat de aantallen roofmijten een factor 8-10 lager liggen dan bij de andere roofmijten (Figuur 11). Op de planten met kaswittevlieg waren de roofmijtaantallen op de bladeren met spint statistisch significant lager dan op de bladeren met spint van planten zonder kaswittevlieg. Mogelijk trekken de roofmijten meer naar de toppen van de planten wanneer witte vlieg aanwezig is, om zich daar te voeden met eitjes van kaswittevlieg. In tegenstelling tot de andere roofmijten zien we dat bij A. swirskii de spintkolonies juist groter zijn op de planten met witte vlieg dan op de planten zonder witte vlieg, hoewel dit verschil niet significant is (Figuur 12). Het is aannemelijk dat de waargenomen verschillen in roofmijtaantallen hiervoor verantwoordelijk zijn. 140 Spintdichtheid (mobiele stadia/blad) 120 100 80 60 40 20 b a 0 met witte vlieg zonder witte vlieg Figuur 5. Gemiddeld aantal spintmijten per blad (±se) in kassen met of zonder kaswittevlieg.

10 10 Dichtheid P. persimilis (aantal/blad) 9 8 7 6 5 4 3 2 1 0 a P. persimilis & wv b P. persimilis + A. swirskii & wv a P. persimilis P. persimilis + A. swirskii a Figuur 6. Gemiddelde spintdichtheid (±se) per blad één week na inzet (zonder rovers) in afdelingen met en zonder kaswittevlieg (wv) (uitgezet 1 week voor het inzetten van spint). Verschillende letters duiden op significante verschillen tussen de behandelingen (p<0.05). Dichtheid P. persimilis (aantal/blad) 120 100 80 60 40 20 0 P. persimilis P. persimilis + A. swirskii P. persimilis & wv P. persimilis + A. swirskii & wv 2 3 4 Tijd (weken) Figuur 7. Ontwikkeling van P. persimilis in afwezigheid of aanwezigheid van A. swirskii in kassen met en zonder kaswittevlieg (wv). De behandelingen verschilden onderling niet significant (p<0.05). Spintdichtheid (mobiele stadia/blad) 3000 2500 2000 1500 1000 500 0 P. persimilis P. persimilis + A. swirskii P. persimilis + wv P. persimilis + A. swirskii & wv 1 2 3 4 Tijd (weken) a a ab b Figuur 8. Spintontwikkeling in behandelingen met alleen P. persimilis of met P. persimilis en A. swirskii in afdelingen met en zonder kaswittevlieg (wv). Verschillende letters duiden op significante verschillen tussen de behandelingen (p<0.05).

11 Dichtheid N. californicus (aantal/blad) 140 120 100 80 60 40 20 0 N. californicus & wv N. californicus + A. swirskii & wv N. californicus N. californicus + A. swirskii 2 3 4 Tijd (weken) a ab bc c Figuur 9. Ontwikkeling van N. californicus in afwezigheid of aanwezigheid van A. swirskii in kassen met en zonder kaswittevlieg (wv). Verschillende letters duiden op significante verschillen tussen de behandelingen (p<0.05). Spintdichtheid (mobiele stadia/blad) 1600 1400 1200 1000 800 600 400 200 0 N. californicus N. californicus + A. swirskii N. californicus + wv a N. californicus + A. swirskii & wv a ab b 1 2 3 4 Tijd (weken) Figuur 10. Spintontwikkeling in behandelingen met alleen N. californicus of met N. californicus en A. swirskii in afdelingen met en zonder kaswittevlieg (wv). Verschillende letters duiden op significante verschillen tussen de behandelingen (p<0.05). Dichtheid A. swirskii (aantal/blad) 30 25 20 15 10 5 0 A. swirskii A. swirskii + N. californicus A. swirskii + P. persimilis A. swirskii + wv A. swirskii + N. californicus & wv A. swirskii + P. persimilis & wv 2 3 4 Tijd (weken) a ab abc bcd cdd Figuur 11. Ontwikkeling van A. swirskii in afwezigheid of aanwezigheid van andere roofmijten in afdelingen met en zonder kaswittevlieg (wv). Verschillende letters duiden op significante verschillen tussen de behandelingen (p<0.05).

12 Spintdichtheid (mobiele stadia/blad) 4000 3500 3000 2500 2000 1500 1000 500 0 A. swirskii A. swirskii + wv 1 2 3 4 Tijd (weken) Figuur 12. Spintontwikkeling bij de behandelingen met A. swirskii in afdelingen met en zonder witte vlieg (wv). De behandelingen verschilden onderling niet siginificant (p<0.05). 3.4 Discussie en conclusies Dit onderzoek is opgezet om te beoordelen in welke mate A. swirskii de bestrijding van spint met de spintroofmijten P. persimilis en N. californicus kan beïnvloeden en wat de invloed van een alternatieve prooi voor A. swirskii hierop is. Een negatief effect van A. swirskii werd aangetoond bij de combinatie met P. persimilis, maar niet bij de combinatie met N. californicus. In de eerste week nadat de roofmijten waren uitgezet werd er minder P. persimilis waargenomen op planten waar ook A. swirskii was uitgezet dan op de planten waar deze niet was uitgezet. Dit kan een gevolg zijn van A. swirskii die zich vergrijpt aan nimfen van P. persimilis. In de daarop volgende weken vonden we geen verschil waargenomen in aantallen P. persimilis tussen deze behandelingen. Bij de andere roofmijt, N. californicus, werd er geen reductie waargenomen wanneer A. swirskii ook aanwezig was. De spintbestrijding was bij beide spintspecialisten niet slechter wanneer er ook A. swirskii aanwezig was, hoewel er wel een beperkte trend te zien was dat er meer spint was wanneer ook A. swirskii aanwezig was. De nevenwerking van A. swirskii op de andere roofmijten blijkt te worden bepaald door de grootte van de spinthaarden. Bij grotere spinthaarden was het effect van A. swirskii helemaal niet of minder sterk zichtbaar, wat verklaard kan worden door de beschermende werking van het spintweb. De spintspecialisten schuilen in het spintweb en zijn daarmee beschermd tegen predatie van A. swirskii, omdat A. swirskii wordt belemmerd door spintweb (Hfd. 2). De aanwezigheid van alternatieve prooi in de vorm van kaswittevlieg kan de interactie tussen A. swirskii en de spintroofmijten indirect beïnvloeden. In de eerste plaats beïnvloedde witte vlieg de grootte van de spintkolonies,wat gevolgen had voor de effecten van A. swirskii op P. persimilis, namelijk meer effect in de kleinere kolonies. In de tweede plaats zagen we in de eindfase minder A. swirskii bij de spintkolonies wanneer ook kaswittevlieg aanwezig was, mogelijk omdat ze wittevliegeitjes als toegankelijke voedselbron prefereren boven spint waar ze moeilijk bij kunnen vanwege het spintweb. Ondanks deze effecten was op planten met kaswittevlieg, net als op planten zonder kaswittevlieg, er géén statistisch betrouwbare verstoring van de spintbestrijding met spintroofmijten door A. swirskii. De conclusie van dit experiment is dat de verstorende werking van A. swirskii op de spintbestrijding met P. persimilis of N. californicus zeer beperkt is. De overleving van P. persimilis en N. californicus in de spinthaarden wordt, bij voldoende spinsel, niet bedreigd, omdat A. swirskii zich niet in de spinthaarden zelf bevindt, maar alleen aan de randen. Bovendien heeft A. swirskii zelf ook een behoorlijk effect op spint, waardoor de totale spintbestrijding niet slechter gaat. Bij grote dichtheden van A. swirskii is al aangetoond dat spintbestrijding juist heel goed gaat doordat deze roofmijt vooral de beginnende haarden van spint kan aanpakken (Messelink, 2006). Er is kortom geen belemmering om de gespecialiseerde spintroofmijten P. persimilis of N. californicus gecombineerd met A. swirskii in komkommer in te zetten.

Tijdens dit onderzoek is de merkwaardige ontdekking gedaan dat planten die licht besmet waren met kaswittevlieg de ontwikkeling van spint aanzienlijk kunnen remmen ten opzichte van planten zonder kaswittevlieg en dat de biologische bestrijding daarvoor ook significant verbeterd wordt. De vraag is natuurlijk hoe dat kan? Een direct effect van witte vlieg op spint, of een soort competitie om ruimte op de plant is uitgesloten, omdat de witte vliegen in de top van de planten zaten en de spint was lager op de plant aangebracht. Een mogelijke verklaring kan zijn dat wanneer witte vlieg de plant aanprikt, de plant hierop reageert door bepaalde stoffen aan te maken, waardoor spint geremd wordt. Dit fenomeen wordt geïnduceerde resistentie' genoemd en is in 1984 voor het eerst aangetoond in katoen. In de twee volgende experimenten is dit mechanisme verder onderzocht. 13

14

15 4 Effecten van twee wittevliegsoorten op spint 4.1 Inleiding De kasproef in 2007 liet zien dat op planten met kaswittevlieg de populatieontwikkeling van spint geremd werd. Deze remming had grote gevolgen voor de biologische bestrijding met roofmijten. Op planten met kaswittevlieg werd spint aanzienlijk beter bestreden. Omdat de plagen fysiek gescheiden waren, kunnen directe effecten van kaswittevlieg op spint worden uitgesloten. Een mogelijke verklaring is dat kaswittevlieg een resistentie induceert dat systemisch effect heeft op spint. In deze proef hebben we gekeken of dit mechanisme opnieuw kon worden aangetoond en of dit ook optreedt bij koolwittevlieg. Van deze laatste soort is bekend dat de volwassen witte vliegen wel de planten aanprikken en eieren afzetten, maar dat de larven niet overleven op komkommer. 4.2 Materiaal en methoden De effecten van kaswittevlieg en koolwittevlieg op spint op komkommer werden onderzocht door jonge komkommerplantjes, cv Shakira, van 2 weken oud voor 1 week bloot te stellen aan 20 volwassen wittevliegen per plant. De volgende behandelingen werden in 8 herhalingen uitgevoerd: A. Controle (geen witte vlieg) B. 20 kaswittevliegvrouwtjes per plant C. 20 koolwittevliegvrouwtjes per plant De planten waren insecticidenvrij opgekweekt bij Wageningen UR Glastuinbouw. De proef werd ingezet op 21 augustus 2008. De 8 planten per behandeling werden als groep behandeld met de witte vliegen. Nadat de wittevliegen werden verwijderd met een aspirator, zijn de planten geward in een kas geplaatst in een kasafdeling van 98 m 2, waar de planten verder als hogedraadteelt werden geteeld. Voor het planten zijn alle steenwolblokken gedompeld in een oplossing van propamocarb-waterstofchloride (Previcur N). Vier dagen na het verwijderen van de kaswittevliegen is op iedere plant op het 5 e en 7 e blad een bladponsje met 20 spintvrouwtjes uitgezet. Twee weken later hebben we de met spint behandelde bladeren geplukt en onder een binoculair in het laboratorium beoordeeld door alle aanwezige mobiele spintstadia en spinteieren te tellen. Bij iedere plant is Encarsia formosa uitgezet om de larven van kaswittevlieg te laten parasiteren. Het aantal wittevlieglarven per plant is niet geteld. De gemiddelde kastemperatuur in de periode van 2 weken met spint was 24.0 C en de gemiddeld RV was 62%. De planten werden gedurende de proef met 4 assimilatielampen verlicht. Figuur 13. Opzet van kasproef waarbij het effect van witte vlieg op spint is onderzocht.

16 4.3 Resultaten De komkommerplanten die behandeld waren met kaswittevlieg reduceerden de ontwikkeling van spint met gemiddeld 25 procent ten opzichte van de controleplanten (Figuur 14). Planten die behandeld waren met koolwittevlieg lieten deze remming niet zien. Bij deze wittevliegsoort werd geconstateerd dat er wel eieren worden afgezet, maar dat de crawlers kort na het uitkomen dood gaan. De larven van kaswittevlieg werden geparasiteerd door de uitgezette E. formosa. De verschillen tussen de behandelingen waren net niet significant (F 2 = 2.83, p=0.083). 800 Spintdichtheid (aantal/2 bladeren) 700 600 500 400 300 200 100 0 controle kaswittevlieg koolwittevlieg Figuur 14. Populatieontwikkeling van spint op komkommerplanten behandeld met kaswittevlieg of koolwittevlieg. De plagen waren fysiek gescheiden. De grafiek laat de gemiddelde som van alle spintstadia van twee bladeren per plant (± se) zien. De behandelingen verschilden niet significant (p<0.05). 4.4 Discussie en conclusies De resultaten van deze proef laten zien dat kaswittevlieg systemisch via de plant de populatieontwikkeling van spint kan remmen. Het feit dat kaswittevlieg wel een remming geeft van spint, maar koolwittevlieg niet, doet vermoeden dat alleen de larvale stadia dit afweermechanisme in de plant induceren. Het is niet duidelijk bij welke dichtheden dit effect op spint optreedt.

17 5 Dichtheidseffecten van kaswittevlieg op spint 5.1 Inleiding In de vorige experimenten is aangetoond dat kaswittevlieg de ontwikkeling van spint kan remmen vermoedelijk door het induceren van een afweermechanisme in de plant. Het is nog onduidelijk bij welke dichtheden van witte vlieg dit mechanisme optreedt. Om dit te achterhalen is een kasproef opgezet waarbij jonge komkommerplanten met verschillende dichtheden van kaswittevlieg zijn behandeld, waarna de ontwikkeling van spint op deze planten is gevolgd. 5.2 Materiaal en methoden Voor dit experiment hebben we jonge komkommerplanten cv. Saldo met verschillende dichtheden van kaswittevlieg behandeld. De planten waren opgekweekt bij een plantenkweker en tijdens de opkweekfase 2x behandeld met abamectine (Vertimec), 2x met bitertanol (Baycor) en 1x met imidacloprid (Admire). De planten waren 3 weken oud en waren in het vijfdebladstadium. In totaal werden 24 planten, 6 herhalingen per behandeling, op 4 december 2008 met de volgende dichtheden van kaswittevlieg behandeld: A. Controle (geen witte vlieg) B. 4 kaswittevliegvrouwtjes per plant C. 20 kaswittevliegvrouwtjes per plant D. 100 kaswittevliegen, waarvan 50% vrouw, per plant Elke plant werd onder een insectenkooi geplaatst, waarin volwassen witte vliegen werden losgelaten. Na 4 dagen werden ze van de planten verwijderd met een aspirator. Veel witte vliegen waren toen al dood, mogelijk door de nawerking van insecticiden, maar desondanks is ook eiafzet waargenomen. Na het verwijderen van de volwassen kaswittevliegen hebben we de komkommerplanten geward geplaatst in een kasafdeling van 98 m 2, waar de planten verder als hogedraadteelt werden geteeld. Twee weken na het verwijderen van de kaswittevliegen is op iedere plant op het 7 e en 9 e blad een bladponsje met 20 spintvrouwtjes uitgezet. Weer twee weken later hebben we de met spint behandelde bladeren geplukt en onder een binoculair in het laboratorium beoordeeld door alle aanwezige mobiele spintstadia en spinteieren te tellen. Op de eerste 6 bladeren van iedere plant is het aantal wittevliegpoppen geteld. Op het moment van beoordelen kropen de eerste witte vliegen net uit hun pop. De gemiddelde kastemperatuur in de periode van 2 weken met spint was 20.1 C en de gemiddeld RV was 65%. De planten werden gedurende de proef met 4 assimilatielampen verlicht. 5.3 Resultaten De drie behandelingen met kaswittevlieg resulteerde in een gemiddelde wittevliegdichtheid van respectievelijk 20, 40 of 180 poppen per plant. Alleen bij de dichtheden van 40 en 180 poppen per plant werden lagere spintdichtheden gevonden ten opzichte van de controlebehandelingen: een reductie van ca. 20% (Figuur15). De verschillen waren echter niet significant.

18 600 Spintdichtheid (aantal/ 2 bladeren) 500 400 300 200 100 0 controle 20 wv/plant 40 wv/plant 180 wv/plant Figuur 15. Populatieontwikkeling van spint op komkommerplanten met verschillende dichtheden van kaswittevlieg. De plagen waren fysiek gescheiden. De grafiek laat de gemiddelde som van alle spintstadia van twee bladeren per plant (± se) zien. De behandelingen verschilden niet significant (p<0.05). 5.4 Conclusie De aanwezigheid van minder dan 20 kaswittevliegpoppen per plant had geen effect op de ontwikkeling van spint. Dichtheden van 40 tot 180 wittevliegpoppen per plant gaven een geringe, niet significante, remming van spint. Een dergelijke geringe remming kan toch aanzienlijke gevolgen hebben voor de biologische bestrijding, zoals bleek in de kasproef van 2007 (Hfd. 3).

19 Referenties Cakmak, I., A. Janssen & M.W. Sabelis, 2006. Intraguild interactions between the predatory mites Neoseiulus californicus and Phytoseiulus persimilis. Experimental and Applied Acarology 38:33-46. Karban, R. & J.R. Carey, 1984. Induced resistance of cotton seedlings to mites. Science 225:53-54. Messelink, G.J., 2006. Generalist swirskii remt spint. Groenten & fruit 30: 20. Messelink, G.J., 2008. Swirskii houdt niet van spintweb. Groenten & fruit 15: 22-23. Rosenheim, J.A., H.K. Kaya, L.E. Ehler, J.J. Marois & B.A. Jaffee, 1995. Intraguild predation among biological control agents: theory and evidence. Biological Control 5: 303-335. Schausberger, P. & A. Walzer, 2001. Combined versus single species release of predaceous mites: Predator- predator interactions and pest suppression. Biological Control 20: 269-278.

20