Clés. afdeling 5. cent vingt-trois 123



Vergelijkbare documenten
Talenquest Frans 2thv: Grammatica

Taalregels. Praten, hebben, zijn, gaan, De werkwoorden

U21 mezelf en anderen voorstellen. Ik heet Ric. / M n naam is Verdonk. Wat is je voornaam? M n voornaam is Luc. Ziehier m n vriend. Hij heet Yvon.

6,6. Begrippenlijst door Jessy 1095 woorden 25 juni keer beoordeeld. Grandes Lignes Phrases Clés. Hoofdstuk 1. Ça va? = Hoe gaat het?

Antwoorden Frans Étape 8 (Franconville)

UNITE 26 : On a joué, on a nagé, on a chanté!

Frans grammatica hoofdstuk 1 en 2

4 nummer 1 nummer 2 nummer 3

Aantekening Frans les pronoms personnels

Vocabulaire September - december Vijfde leerjaar klas Birgit

Quel travail font tes parents? Ma mère travaille à la maison et mon père travaille dans une office. Welk

SECTION 7. LES PRONOMS PERSONNELS de persoonlijke voornaamwoorden

VOCABULAIRE FRANCOFAN 1 MODULE 1 5. bonjour goeiedag voilà daarzo. salut hallo voici hierzo. oui ja aussi ook. non nee d accord ok.

basiszinnen spreekvaardigheid

J' à Amersfoort, Lindenlaan 23.

Wie helpt? Weet je het nog? Luister en kies de juiste foto. Datum:... Klas:... Naam:... Voornaam:...

Unité 5 Diagnose Kopieerblad 1

Chapitre 4, Ensemble!

LES CHIFFRES DE 1 À 40 (1STE GRAAD BSO)

Unité 3 Diagnose Kopieerblad 1. Bon! Je kunt in het Frans tot en met 39 tellen. 17,

Samenvatting Frans Stencil Franse tijden

En action 6. Woordtrainer. Salut! Ga naar voor meer informatie.

Unité 6 Diagnose Kopieerblad 1

Le Français des vacances. Niveau

Villangues Carnet de voyage, op reis naar Taalstad

l'argent Donne. L'argent! pris J'ai pris mon suppositoire. Dépêche-toi! sûr - T'es sûr? Je connais quelqu'un qui peut. Merci Merci. Au revoir.

Voudriez-vous me faire savoir si vous pouvez nous recevoir dans votre hôtel le 16 août dans l après-midi?

J aimerais savoir. Que je suis content! Pourrais-tu parler plus lentement? Bouger me fait mal.

Clés. afdeling 5. cent cinq 105

BEGINNERSCURSUS DAG 2

Le logement. In deze les leert u

3 L adjectif Het bijvoeglijk naamwoord

6,1. Aantekening door K woorden 15 november keer beoordeeld

Kopieerbladen. afdeling 4. Inleiding. trente-deux

naam :.. nr. : klas :.. computer :..

Een ideale school. Tijd voor een toets! Luister en vul aan of teken Naam:... Voornaam:... Klas:... Datum:...

6,2. Samenvatting door Jens 368 woorden 10 februari keer beoordeeld. 1.-Woorden SO en GP Frans (15/ )

Éventail-junior. woordkaarten

Exercice A Vocabulaire F-N I Vertaal de vetgedrukte woorden in het Nederlands. II Noteer het juiste woord en vertaal het in het Nederlands.

Q U K G D T P E H B Z L R W C I F J M S X. Maman est allée au supermarché. Elle a acheté beaucoup et elle a tout mis. en plastique.

III. L adjectif. III. L adjectif. 1. Accord de l adjectif 1.1 L adjectif prend s 1.2 L adjectif + E 1.3 L adjectif substantivé

4,8. Le Présent (tegenwoordige tijd) Le passé composé. Opdracht door een scholier 744 woorden 7 januari keer beoordeeld

Kopieerbladen. afdeling 4. Inleiding. trente-deux

Herhalingen over grammatica (voor de examens)

Bilan 4 «À la recherche»

Voorbeelden van examenopgaven moderne vreemde talen op niveau A2

Bonjour, Amicalement. Peter SE PRÉSENTER (2DE GRAAD BSO)

Tekst 1 Hoe laat vertrekt de trein?

C'est fini les vacances!

Unité 6 Diagnose Kopieerblad 1

LEXIQUE DE BASE FRANS VOOR DE LAGERE SCHOOL

Goedendag! Ik, ik ben. Ben jij? En jij? Jij bent! nee. één. twee. drie. vier. vijf. zes. zeven. acht. negen. tien. Gaat het? Het gaat goed.

MÉTRO, BOULOT, DODO. Unité 1. Vocabulaire 1 Lees de zinnen en kruis het juiste woord / de juiste uitdrukking aan.

pendant le mieux serait de il vaut mieux

geen voorzetsel in het NL iemand antwoorden répondre à qn ( = quelqu'un = iemand )

Vocabulaire januari juni Vijfde leerjaar klas Birgit

15 et qui paie le loyer?

Vendredi le dix-huit de cembre 2015.

Objectif général J aime lire ce livre O O O O O. Je peux comprendre un roman sous forme de récit de voyage de quelqu un de mon âge

Kopieerbladen. afdeling 4. Inleiding. trente et un 31

Schrijf de werkwoorden in de juiste vorm in de vakjes. Schrijf ook bij elke persoon de juiste naam

Aantekening Frans Vervoegingen werkwoorden (avoir, etre, faire, vouloir, pouvoir, aller)

SECTION 3. L ADJECTIF het bijvoeglijk naamwoord

Hôtel Eurocatering. 26 oct. Sauna 24, , oct. Petit-déjeuner 14, ,50. Sous-total 3645,25 TVA 21% 765,50.

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Om hulp vragen. Vragen of iemand Engels spreekt

Reizen Algemeen. Algemeen - Belangrijkste benodigdheden. Algemeen - Conversatie. Vous pouvez m'aider, s'il vous plaît?

Samenvatting Frans Oefeningen en herhaling

BRON A. Chapitre 5: Mon style est chic! 1 a 1) 2) 1 b foto 1 foto 2 foto 3 foto 4. 2 le café un croissant 3 1) 2) 3) 4) 5) 6) 7) 8) 9) 10)

Lees aandachtig de instructies. Als u onzeker bent over een antwoord, sla dan de opgave over. U krijgt dan geen punten.

Veertien leesteksten. Leesvaardigheid A1. Te gebruiken bij : Basisexamen Inburgering Studieboek. Ad Appel

Mogelijke 'vragen' mondelinge examens zesde leerjaar (per 4 contacten):

k ga naar school e vais à l ecole

Voorbeelden van examenopgaven op niveau A2, B1, B2, C1

En action 5. Woordtrainer. Salut! Ga naar voor meer informatie.

dag, goedendag Ik ben (Ellen) Ik, ik ben (Achmed) ja Ben jij (Camille)? En jij? Jij bent (Manon)! nee

Rollenspellen groenten-, fruit- en bloemenhandel.

de aanbieding reclame, korting De appels zijn in de a Ze zijn vandaag extra goedkoop.

Unité 7 Diagnose Kopieerblad 1. Je. 1. Bonjour. Je ch une jupe. J ai b. mais je ai pas de chapeaux. 4

Ik stel me voor VOCABULAIRE RAPPEL A RETENIR. domestique. Je suis en quatrième année. Ik zit in het vierde leerjaar. un cobaye, un cochon d Inde

2c nr. 1 zinnen met want en omdat

ISBN: KB: D/2010/0147/159 Bestelnummer: NUR: 191

Oefening 1: Bouw correcte enkelvoudige zinnen door de woorden in de juiste volgorde te plaatsen. Soms heb je een vraagzin.

Jaarwerkplan voor En action 5

Mijn vriendenboek. Voornaam: Gewicht:

naam :.. nr. : klas :.. computer :..

Voornaam: Elena Naam: Raynaud. Voornaam: Thibault

Ik stel me voor VOCABULAIRE RAPPEL. een huis (het) une maison. een meisje (het) une ville. een huisdier (het) un animal domestique A RETENIR

Het is de familieblues. Je kent dat gevoel vast wel. Je zit aan je familie vast. Voor altijd ben je verbonden met je ouders, je broers, je zussen.

écoutez, lisez, jouez

Huiswerk Frans unité 1: Bonjour, moi je suis

Bon, mon! S! 6. Au! / S! 7 V. / C'. 8 P! 9 M. 9

Le transfert de la magnifique collection des livres français vers l OBA de cette année est une énorme valeur ajoutée pour tous les Amstellodamois!

Comprendre et se faire comprendre commence par s exprimer en néerlandais

BEGINNERSCURSUS DAG 6

Zich voorstellen. Hoofdstuk 1 Chapitre 1. Se présenter OBJECTIFS

Samenvatting Frans Hoofdstuk 1

Samenvatting Frans Franconville tape 9

Samenvatting Frans Grammatica

Transcriptie:

afdeling 5 Clés In deze afdeling vindt u de oplossingen van alle oefeningen in het Cahier d exercices, met uitzondering van die luisteroefeningen waarvan de teksten niet in het Livre de textes opgenomen zijn. De oplossingen en de volledige teksten van deze luisteroefeningen treft u aan in afdeling 6 van dit Livre du professeur. U kunt de oplossingen van de oefeningen voor uw leerlingen kopiëren, opdat ze zelfstandig hun gemaakte werk kunnen nakijken. De oplossingen van de proeftoetsen Kennis staan aan het einde van afdeling 5. cent vingt-trois 123

clé étape 1 1 1 Met vakantie. 2 B 3 a Omar doet aan rotsklimmen. b Cédric voetbalt. c Camille rijdt paard. 2 A 1 In de Pyreneeën. 2 B 3 C 4 B B 1 In Bretagne. 2 20 kilometer. 3 Joggen. 4 Voetballen. 3 1 Hij vindt het grappig. 2 Naar het zwembad. 3 Zwemmen, rotsklimmen, voetbal en tennis. 4 Camille is 15 jaar. 5 Paardrijden. 6 Wat doe jij? 7 Nog een prettige (voortzetting van de) vakantie! / Goede vakantie nog! (Goed einde van de vakantie!) 8 Dinan. 9 Je moet (Ik moet / Men moet) de bus nemen. 10 Het is een klein zwembad. 11 Cédric vindt het zielig. 12 Er is een discotheek in Dinan, die echt gaaf is. 13 De meisjes zijn niets waard. 14 Tot gauw. 4 B 1 allons 2 a 3 êtes 4 faites 5 prennent 6 es 7 vais 8 prends 9 fais 10 ont 5 B 1 a Kun je tennislessen nemen? b We kunnen elke dag naar het zwembad gaan. c Cédric kan de bus nemen. d Omar en Camille kunnen aan rotsklimmen doen. 2 a Omar peut faire du camping. b Cédric et Julien peuvent aller à la plage. c Tu peux faire du foot à Dinan? d Oui, et je peux aller à la piscine. 6 A 1 avoir (hebben). 2 ans (jaar). 3 Camille a 15 ans. B 1 Magali a dix ans. 2 J ai dix-huit ans. 3 Cédric et Omar ont quatorze ans. 4 Tu as quinze ans? 5 Non, Sandra et moi, nous avons vingt ans. 8 1 cheval, plage 2 passionnant 3 boîte, copine 4 pauvre, fin, an 5 rigolo, cours 6 nul, escalade 7 bientôt, puis 8 jour, souvent Het woord in de genummerde vakjes is: vacances. 9 A 1 faire. 2 de 3 a du b de la c de l d des B 1 Je fais du tennis. 2 Nous faisons du jogging. 3 Cédric et Omar font du foot. 4 Camille fait du cheval. 5 Vous faites de l escalade. 10 A a + 4, b + 9, c + 1, d + 3, e + 6, f + 10, g + 11, h + 7, i + 2, j + 5, k + 8. B 1 Voorbeeld: Je fais de la natation. 2 Voorbeeld: Je voudrais faire du tennis. 124 cent vingt-quatre

clé étape 1 11 Gesprek 1: Amélie: Julie: Amélie: Julie: Gesprek 2: Amélie: Bernard: Amélie: Bernard: Gesprek 3: Amélie: Jamel: Amélie: Jamel: Gesprek 4: Amélie: Béa: Amélie: Béa: 14 Voorbeeld: Quel âge as-tu? J ai quinze ans. Qu est-ce que tu fais comme sport? Je fais de l escalade. Quel âge as-tu? J ai vingt-quatre ans. Qu est-ce que tu fais comme sport? Je fais du cheval. Quel âge as-tu? J ai dix-sept ans. Qu est-ce que tu fais comme sport? Je fais du foot. Quel âge as-tu? J ai seize ans. Qu est-ce que tu fais comme sport? Je fais du basket. Amstelveen, le 26 juillet 20.. Chère Lisa, Je suis en vacances au Portugal. Tous les jours, je vais à la plage. La plage n est pas loin et c est chouette sur la plage. Je fais de la planche à voile et de la natation. J ai un copain ici. Il s appelle Nicky et il a seize ans. C est cool ici! Et toi, qu est-ce que tu fais? Bonne fin de vacances! Amitiés, Marion 15 1 Voor jongeren uit Franconville van 12 tot 16 jaar. 2 Van 4 tot 26 juli. 3 a zin hebben b de zomer c ontdekken d de streek, regio e het dertigtal f het westen g de zon h het leven 4 Heb je geen zin om de zomervakantie in de stad door te brengen? Zou je een mooie streek in de Atlantische Pyreneeën willen ontdekken? Heb je zin om andere sporten te leren? Ga met ons mee naar la Bastide- Clairence. Met een dertigtal andere jongeren van Franconville stap je in de bus om naar het zuidwesten te gaan, om naar de zon te gaan, om een ander leven te ontdekken. Een sportief leven in de buitenlucht: 5 De volgende activiteiten worden genoemd: Je slaapt in een tent. Je eet buiten. Je leert allerlei sporten (naar keuze), zoals: tennis, mountainbike, rotsklimmen, paardrijden en grotonderzoek. Je maakt excursies in de Pyreneeën. Je vindt (ontdekt) een mooi zwembad. Je hebt de mogelijkheid om een driedaagse trektocht in het hooggebergte te maken. Je maakt nieuwe vrienden en vriendinnen. 6 a Aarzel niet, dit verblijf in de bergen zal je leven veranderen! b Vraag het aanmeldingsformulier op het gemeentehuis. 16 1 Ik ben met / op vakantie. 2 Ik ga elke dag naar het strand. 3 Wij kamperen. 4 Wat doe jij voor sport? 5 Ik voetbal en ik tennis. 6 Mijn vriendin rijdt paard. 7 Marion surft. 8 En Béa basketbalt. 9 Hoe oud ben jij? 10 Ik ben veertien jaar. 11 Camille is vijftien jaar. 12 Om naar het strand te gaan, kan men / kun je de bus nemen. cent vingt-cinq 125

clé étape 1 17 1 zeilen 2 surfen 3 schaatsen 4 fietsen 5 zwemmen 6 zin hebben 7 ontdekken 8 de streek, regio 9 de zon 10 het leven 11 doorbrengen 12 de zomervakantie 13 instappen 14 om te 18 De goede zinnen zijn: 1, 2, 3, 4 en 6. 19 De oplossingen van de proeftoets Kennis staan aan het einde van afdeling 5. 20 1 Ochtend. 2 C 3 Omar wil wel graag gaan. 4 Het is ver weg. 5 Om zes uur. 6 Om zich snel in te schrijven voor de excursie naar het Cirque de Gavarnie. 21 1 Om 10 uur gaat hij naar tennisles. s Middags gaat hij rotsklimmen. Om zes uur gaat hij naar het zwembad. 2 Ze houdt niet van rotsklimmen. 3 Om zes uur bij het zwembad. 4 Hij moet zich meteen inschrijven, omdat er anders geen plaats meer is in de bus. 5 Les Verts (= De Groenen). 6 Het aanmeldingsformulier. 7 Een prettige dag morgen! 24 Gesprek 1: Théo: Miranda: Théo: Miranda: Théo: Gesprek 2: Sonia: Miranda: Sonia: Miranda: Sonia: Gesprek 3: Voorbeeld: Tamara: Miranda: Tamara: Miranda: Tamara: Bonjour, je voudrais m inscrire pour les cours de tennis. Tu es dans quel groupe? Dans Les Blancs. D accord. Voici le bulletin d inscription. Merci. Bonjour, je voudrais m inscrire pour l escalade. Tu es dans quel groupe? Dans Les Rouges. D accord. Voici le bulletin d inscription. Merci. Bonjour, je voudrais m inscrire pour les cours de judo. Tu es dans quel groupe? Dans Les Oranges. D accord. Voici le bulletin d inscription. Merci. 25 1 Kom je ook? Ja, tegen / rond zes uur. 2 Kom je niet? Jawel! Vanmiddag. 3 Het is ver weg. Daarom vertrekken we vroeg. 4 Tot vanavond! 5 Ik wil me graag inschrijven voor de excursie van morgen. 6 Prettige dag morgen! 23 A 1 Dus je gaat vandaag niet naar het zwembad? 2 Jawel! Daarna! Tegen zes uur. B 1 Oui. 2 Si. C 1 Oui, vers quatre heures. 2 Si, cet après-midi. 3 Oui, demain matin. 4 Oui, à six heures. 5 Si, aujourd hui. 126 cent vingt-six

clé étape 2 1 1 B 2 a Bretagne b de Pyreneeën 3 In Canada. 4 B 5 A 2 1 Over de vakantie. 2 Vijf weken. 3 Bij haar moeder in Canada. 4 Frans en Engels. 5 In de Pyreneeën. 6 A 3 1 Tijdens de pauze. 2 Ik heb vijf weken bij mijn opa doorgebracht. 3 En jij, Lisa, waar ben jij geweest? 4 Haar moeder en haar nieuwe man, haar halfbroer en haar vriendin Julie. 5 Bij haar vader. 6 In Quebec. 7 Mijn ouders hebben de hele zomer gewerkt. 8 a Pyreneeën geweest. b gekampeerd. c gesport. d het Cirque de Gavarnie gezien. 9 a vlak bij zee. b gezwommen. c gesurft. d Lissabon bezocht. 10 Naar het buitenland gaan. 4 1 Le passé composé. 2 Avoir. 3 Travailler > travaillé. 4 a passé doorgebracht b écouté geluisterd naar c regardé gekeken naar d mangé gegeten e acheté gekocht f parlé gepraat g donné gegeven 5 a fait gedaan, gemaakt b pris genomen c eu gehad d été geweest e pu gekund 6 a Cédric a passé cinq semaines chez son grand-père. b Cédric n a pas nagé. 6 1 Cédric et Marion ont parlé des vacances. 2 Cédric a retrouvé son copain Julien. 3 Cédric et Magali ont passé cinq semaines à Dinan. 4 Marion a visité Lisbonne. 5 Nous avons regardé un film. 6 J ai mangé du poulet. 7 Tu as donné un cadeau à ta mère. 8 Cédric a été à Dinan. 9 Il n a pas nagé. 10 Et il n a pas parlé anglais. 11 Il a pris le car. 12 Julien et Cédric ont fait beaucoup. 7 A 1 J ai été en France. 2 Mon père a été en Italie. 3 Vous avez été en Allemagne? 4 Ils ont été en Angleterre. 5 Le grand-père de Cédric a été aux Pays- Bas. 6 Nous avons été au Maroc. 7 Tu as été aux Etats-Unis? 8 Non, j ai été en Espagne. B 2 de l Italie 3 de l Allemagne 4 des Pays-Bas 5 des Etats-Unis 6 du Portugal 9 1 retrouver 2 était 3 capitale 4 surtout 5 été 6 parce que 7 étranger 8 visiter 9 location 10 nager Het woord is: récréation. Dit betekent: pauze. 10 B 1 Tu vois Lisa? 2 Oui, mais je ne vois pas Omar. 3 J ai vu Omar aujourd hui! 4 Vous voyez Cédric aujourd hui? 5 Non, mais hier, nous avons vu Cédric et Marion. 6 Cédric n a pas vu le Cirque de Gavarnie. cent vingt-sept 127

clé étape 2 11 Gesprek 1: Marco: Julie: Marco: Julie: Marco: Julie: Gesprek 2: Marco: Bernard: Marco: Bernard: Marco: Bernard: Gesprek 3: Marco: Jamel: Marco: Jamel: Marco: Jamel: Gesprek 4: Marco: Béa: Marco: Béa: Marco: Béa: Et toi, Julie, tu as été où? J ai été en Espagne. Et qu est-ce que tu as fait? J ai fait du camping, j ai fait beaucoup de sport et j ai vu les Pyrénées. C était bien? Oui, c était passionnant! Et toi, Bernard, tu as été où? J ai été aux Pays-Bas / en Hollande. Et qu est-ce que tu as fait? J ai fait du basket, j ai fait du vélo et j ai vu Máxima. C était bien? Oui, c était rigolo! Et toi, Jamel, tu as été où? J ai été au Maroc. Et qu est-ce que tu as fait? J ai mangé beaucoup, j ai fait de la planche à voile et j ai vu ma famille. C était bien? Oui, c était formidable! Et toi, Béa, tu as été où? J ai été à la maison. Et qu est-ce que tu as fait? J ai travaillé, j ai regardé la télé et j ai fait du jogging. C était bien? Non, c était nul! 14 Voorbeeld: Amiens, le 5 septembre 20.. Chère Léa, Ça va? Tu as été où pendant les vacances? J ai passé tout l été en France, dans les Alpes. J ai fait du camping avec ma mère, le mari de ma mère et mon demi-frère. J ai fait du foot, de l escalade, du vélo et j ai nagé. J ai vu le Mont Blanc et c était magnifique! Aujourd hui, c est la rentrée. C est terrible! Amitiés, Tony 16 A 1 a Ze heeft leren paardrijden. b Ze heeft een leuke jongen leren kennen (Omar). 2 Bij het rotsklimmen. B a + 13, b + 5, c + 1, d + 11, e + 7, f + 10, g + 16, h + 6, i + 15, j + 3, k + 14, l + 2, m + 12, n + 8, o + 9, p + 4. C Je raadt het vervolg al... Ik ben bang geworden, dus heb ik stommiteiten begaan. En denk je dat ze iets hebben gedaan om mij te helpen? NEE! Weet je wat ze hebben gedaan? ZE HEBBEN GELACHEN!!! En de jeugdleiders? Die / Zij hebben ook gelachen! En weet je wie het hardst heeft gelachen? OMAR! 17 A 1 Wat heb jij tijdens de vakantie gedaan? 2 B 3 In deze tekst vertellen jongeren wat ze tijdens hun vakantie hebben gedaan. B 1 Magali. 2 Lynn. 3 Joss. 4 Manuel. 5 Jamel. 6 Miranda. 7 Lynn. 8 Magali. 9 Jamel. 10 Manuel. C 1 a studie b vertrekken c of d deze, dit; die, dat e spelletjes f ik heb voorbereid g hun 128 cent vingt-huit

clé étape 2 2 Ik woon in Parijs. Ik studeer Engels. Dus in de vakantie ga ik graag naar Engeland of naar Amerika. Deze zomer heb ik twee maanden in Amerika doorgebracht, als au pair meisje. 3 Ik heb opgepast. 4 Ik heb op drie kinderen gepast, een jongen en twee meisjes. Ik heb spelletjes met hen gedaan, boodschappen gedaan, eten klaargemaakt en ik ben met hen naar het zwembad gegaan. Ik heb de hele zomer Engels gepraat, maar nu heb ik een verschrikkelijk Amerikaans accent. 5 op de kinderen past, boodschappen doet en eten klaarmaakt. 19 1 Waar ben jij geweest? 2 Ik ben in Italië geweest. 3 Ik heb de trein genomen. 4 En wat heb je gedaan? 5 Ik heb gekampeerd en ik heb in de zee gezwommen. 6 Mijn broer heeft aan rotsklimmen gedaan. 7 En heb je Rome bezocht? 8 Nee, ik heb Rome niet bezocht, maar ik heb Florence gezien. 9 Mijn broer en mijn zus zijn thuis geweest (gebleven). 10 Ze hebben televisie gekeken. 11 Ze hebben niet gewerkt. 12 Ik heb mijn vakantie in Frankrijk doorgebracht. 20 1 de brief 2 zij schrijft 3 het nichtje 4 het begin 5 komen 6 gevaarlijk 7 bang zijn 8 de stommiteit 9 iets 10 de jeugdleider 11 niet... meer 12 de zoen 13 vertrekken 14 of 15 oppassen op de kinderen 16 het spel 17 (voor)bereiden 22 De oplossingen van de proeftoets Kennis staan aan het einde van afdeling 5. 23 A 1 A 2 B 3 B 4 B 5 A 6 B 7 A 8 A 9 B 10 A 11 B 12 B B 1 De Fransen gaan vooral in eigen land op vakantie. Nederlanders gaan vooral naar het buitenland. 2 In de noordelijke Alpen, in de Pyreneeën en in de zuidelijke Alpen. 3 Bij familie of vrienden (40 %). 4 het platteland. 5 Frankrijk: eerste bestemming van de wereld. Frankrijk ontvangt 60 miljoen buitenlandse toeristen per jaar, Spanje 45 miljoen, de Verenigde Staten 44 miljoen. De buitenlandse vakantiegangers gaan naar Frankrijk voor: Parijs en andere grote steden; de zon en de zee in het zuiden en in het westen; de bergen (wintersport en zomervakantie). 24 1 ten minste 2 per jaar 3 de wintersport 4 het tweede huis 5 groen 6 de berg(en) 7 het meer 8 de zon cent vingt-neuf 129

clé aire proeftoets étapes 1 en 2 1 A 1 B 2 C 3 B 4 A 5 C 6 A 7 B 8 C 9 A 10 B B 1 a Hij is 15 jaar. b Hij woont in Lyon. c Hij gaat naar de middelbare school (collège). d Hij houdt van basketballen. 2 Hij is kampioen van Frankrijk van Nintendospelletjes. De winnaars van de Europese landenwedstrijden mochten op vakantie in Japan. 3 Een week. 4 Gesurft en gezwommen. 5 Het was geweldig, vooral omdat we nieuwe spellen hebben kunnen ontdekken. 6 Een maand. 7 Hij heeft alleen Tokio en het strand gezien. 8 Hij vond het leuk om samen met de anderen op vakantie te zijn. Ze waren meteen vrienden. Puntentelling Oef. 1A: Voor elk goed antwoord: 1 punt. Oef. 1B: Vraag 1: 4 punten; vraag 2: 2 punten; vraag 3: 1 punt; vraag 4: 2 punten; vraag 5: 4 punten (Trek voor elke fout één punt eraf); vraag 6: 1 punt; vraag 7: 1 punt, vraag 8: 1 punt. Totaal oef. 1: 26 punten. Oef. 2: Vraag 1: 1 punt; vraag 2: 2 punten; vraag 3 t/m 7: elk 1 punt; vraag 8: 2 punten; vraag 9: 1 punt, vraag 10: 2 punten; vraag 11: 1 punt; vraag 12: 2 punten. Totaal oef. 2: 16 punten. Berekening van je cijfer: 41-42 punten: 10 38-40 punten: 9 35-37 punten: 8 32-34 punten: 7 29-31 punten: 6 26-28 punten: 5 enz. 130 cent trente

clé étape 3 1 1 Een dagje in het Parc Astérix. 2 Het Parc Astérix ligt ten noordoosten van Parijs, ten noorden van het vliegveld Charles de Gaulle, langs de snelweg A1 naar Lille, tussen afslag nummer 7 en 8. 3 B 4 De achtbaan. 3 C 1 Zaterdag. 2 Hij is jarig. 3 Ze gaan naar het Parc Astérix. 4 Nee, het is op enkele kilometers afstand van Franconville. 5 Naar het dorp van Asterix. 6 Naar de achtbaan. 7 Naar de Rue de Paris (historische straat). 8 Oude huisjes en historische figuren. 9 Ze krijgen alle drie hun zin: Magali gaat met haar ouders naar het dorp van Astérix. Cédric, Omar, Lisa en Marion gaan eerst naar de Rue de Paris en daarna naar de achtbaan. 10 Om één uur in het paviljoen bij het grote meer. 4 a + 4, b + 8, c + 7, d + 2, e + 11, f + 3, g + 14, h + 6, i + 15, j + 12, k + 5, l + 10, m + 9, n + 1, o + 13. 5 A De goede antwoorden zijn 1, 3, 4, 6 en 9. B 1 Een uur. 2 Magali is er niet. 3 Ze gaan naar het inlichtingenbureau. 4 De juiste vragen zijn: A, C en D. 6 1 In het paviljoen bij het grote meer. 2 Magali. 3 Naar het inlichtingenbureau. 4 a Magali b Brunel c tien jaar d lang en blond e wit T-shirt, blauwe spijkerbroek f witte sportschoenen g een kleine, rode rugzak 7 A 1 B 2 A 3 A 4 B 5 A 6 A 7 B 8 A 9 B 10 B 11 A B Het juiste antwoord is: 3. 8 B 1 voit 2 dis 3 pouvez 4 dit 5 vu 6 dites 7 pu 8 peuvent 9 1 Er komt een -e achter. 2 De bijv. naamw. die al op een -e eindigen. 3 Er komt niet alleen een -e bij, maar er verandert ook van alles. 4 a grande b belle c jolie d jeune e vieille f grosse g nouvelle 10 1 Mannelijk meervoud: er komt een -s achter. Vrouwelijk meervoud: er komt -es achter. 2 a Als het bijvoeglijk naamwoord op een -s of een -x eindigt, komt er niet nog een -s achter. b Woorden op -eau krijgen in het meervoud een -x. 3 a vieux b gros c beaux d nouveaux cent trente et un 131

clé étape 3 11 1 een kleine rugzak een rode rugzak 2 Ja. 3 voor achter 4 In het Frans staat het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord. Uitzonderingen: grand, petit, beau, joli, jeune, vieux, gros, bon, nouveau. Deze uitzonderingen staan altijd voor het zelfstandig naamwoord. 12 2 une grande gare een groot station 3 une gare immense een enorm groot station 4 des baskets blanches witte sportschoenen 5 une jolie jupe een leuke rok 6 une photo marrante een grappige foto 7 une nouvelle école een nieuwe school 8 un pull court een korte trui 9 une tour moche een lelijke toren 13 2 des chaussures jaunes gele schoenen 3 une belle jupe een mooie rok 4 des grands tee-shirts grote T-shirts 5 une fille marrante een grappig meisje 6 des vieilles dames oude dames 7 des nouvelles baskets nieuwe sportschoenen 8 des appartements prachtige magnifiques appartementen 15 1 C 2 B 3 C 4 B 5 A 19 Gesprek 1: Frida: Léa, elle s appelle Léa comment? Chevalier. Frida: Tu peux épeler? Oui. C H E V A L I E R. Frida: Et elle est comment, Léa? Euh... elle a les cheveux châtains et elle porte un pull rouge. Frida: Elle est grande? Non, elle est petite. Gesprek 2: Frida: Dalila, elle s appelle Dalila comment? Faraj. Frida: Tu peux épeler? Oui. F A R A J. Frida: Et elle est comment, Dalila? Euh... elle a les cheveux noirs et elle porte une jupe jaune. Frida: Elle est grande? Non, elle n est pas grande. Gesprek 3: Frida: Antoine, il s appelle Antoine comment? Garry. Frida: Tu peux épeler? Oui. G A R R Y. Frida: Et il est comment, Antoine? Euh il a les cheveux courts et il porte un long tee-shirt. Frida: Il est grand? Oui, il est grand.. Gesprek 4: Frida: Kevin, il s appelle Kevin comment? Ivoire. Frida: Tu peux épeler? Oui. I V O I R E. Frida: Et il est comment, Kevin? Euh... il a les yeux marron et il porte un jean blanc. Frida: Il est grand? Oui, il n est pas petit. 22 Voorbeeld: Amstelveen, le 29 mai 20.. Chers monsieur et madame Duval, J arrive à la Gare du Nord dimanche 11 juin à 13.00 heures. Je suis petite. J ai les cheveux courts et châtains. J ai les yeux marron. Je porte un tee-shirt jaune et un jean bleu. Je porte aussi des baskets blanches. Amitiés, Léa 132 cent trente-deux

clé étape 3 23 1 Hoe ziet ze eruit? 2 Ze is klein / groot. 3 Ze heeft blauwe ogen. 4 Ze heeft kort, blond haar. 5 Ze draagt een wit T-shirt en een rode rok. 6 Ze draagt witte sportschoenen. 7 Omar heeft zwarte ogen. 8 Hij draagt een gele trui en een blauwe spijkerbroek. 9 Kunt u dit spellen? 10 Wat heb je gezegd? 24 1 het uitstapje 2 enkele, een paar 3 de kassa 4 het toegangskaartje 5 het dorp 6 de achtbaan 7 de geschiedenis 8 zich vermaken 9 blij 10 later 11 hij hoort 12 de microfoon 13 hij wacht 14 als 15 sinds 16 zij lacht 26 De oplossingen van de proeftoets Kennis staan aan het einde van afdeling 5. D 1 De film is opgenomen in Marokko, waar Jamel oorspronkelijk vandaan komt. s Avonds heeft hij daar steeds gefeest. 2 De film is heel grappig en voor alle leeftijden. En het budget voor de film was heel groot, zodat er mooie decors en veel figuranten konden zijn. 3 Gérard Depardieu heeft veel meer verdiend, hoewel Jamel eigenlijk de hoofdrol had. 4 De regisseur vond het geen goed idee om hem een blonde Galliër te laten spelen. 5 Dat er 3000 figuranten verkleed als Egyptenaren midden in de woestijn op muziek van James Brown stonden te dansen! 28 1 de koningin 2 hij moet 3 bouwen 4 de hulp 5 verdienen 6 de herinnering 7 het land 8 komisch 9 iedereen 10 bijna 11 de hoofdpersoon 12 onmogelijk 13 bewegen 14 (weg)snijden 27 A Hij speelt de rol van Numérobis in de film Mission Cléopâtre, de tweede film gebaseerd op de albums van Asterix en Obelix. Numérobis is de architect van Cléopatra, (de) koningin van Egypte. Het verhaal? De architect moet een paleis bouwen voor de koningin. Het mooiste paleis van de wereld. In drie maanden! Numérobis gaat de hulp vragen van Asterix en van zijn vriend Obelix. B 1 Jamel, heb je het leuk gevonden om de rol van Numérobis te spelen? 2 De film heeft een enorm succes gehad. Waarom? 3 En hoeveel heb jij verdiend? 4 Was je blij met de rol? 5 Wat is je mooiste herinnering aan de film?? C a + 2, b + 8, c + 7, d + 12, e + 6, f + 11, g + 13, h + 10, i + 1, j + 5, k + 3, l + 4, m + 9. cent trente-trois 133

clé étape 4 1 1 Halloween. 2 A 3 wenskaart 2 1 31 oktober. 2 Halloween. 3 Thuis. 4 A 5 C 3 1 Het regent en het waait. 2 Hij leest de krant. 3 Heb je mijn lippenstift niet gevonden? 4 Jij verliest altijd alles. 5 Zwarte lippenstift. 6 Voor het Halloweenfeest. 7 Ce sera bien, la fête! = Dat zal een leuk feest worden! 8 We gaan vieze dingen eten. 9 Onder de stoel. 10 Lisa: heeft zwarte lippenstift op. Cédric: heeft groene haren. Omar: heeft een masker op. Marion: is een vampier. 4 A 1 Jij verliest altijd alles. 2 Dat is om mijn lippen zwart te maken. 3 Een half uur later gaat Lisa naar beneden. 4 Ik heb gebeld, maar ze antwoordt niet (ze neemt niet op). 5 Ze wacht misschien verderop. B 1 Op -re. 2 Je haalt -re van de infinitief af. 3 -s, -s, -, -ons, -ez, -ent. 4 -u. C 1 Nous attendons plus loin. 2 Cédric et Omar descendent. 3 Je rends mes lèvres noires. 4 Vous perdez tout! 5 Tu ne réponds pas? 6 J ai perdu mon livre. 7 Il n a pas répondu. 8 Nous avons attendu une demi-heure. 5 1 vendre verkopen 2 bavarder kletsen 3 pondre leggen 4 fondre smelten 5 fabriquer maken 6 laver wassen 7 prétendre beweren 8 mordre bijten 6 A 1 Deze avond. 2 a deze / die spijkerbroek b dit / dat appartement c deze / die school d deze / die spijkerbroeken e deze / die appartementen f deze / die scholen 3 Voor mannelijk enkelvoud dat met een klinker of stomme h begint. 4 Voor alle meervoud. B 2 cette jupe deze rok 3 ce pull deze trui 4 ces chaussures deze schoenen 5 cette chaise deze stoel 6 ces oranges deze sinaasappels 7 cet agenda deze agenda 8 cette semaine deze week 7 B 1 Lisa lit le journal. 2 Vous lisez ce livre? 3 Cédric et Omar lisent cette étape. 4 Je ne lis pas cette carte postale. 5 J ai déjà lu ce livre. 6 Ils n ont rien lu. 9 1 vent, descendre 2 comme, sous, lire 3 attendre, lèvre 4 plutôt, chaises 5 rouge, rien, truc 6 chaud, sert, vert 7 répondre, pleut Het woord bij het pijltje is: sorcier. Dit betekent: tovenaar. 11 A 1 B 2 A 3 B 4 C 5 A 6 B B 1 Voor jongeren van veertien tot achttien jaar. 2 De dans van de afschuw / De griezeldans. 3 a Een griezelige sfeer. b Een geheimzinnige DJ. c Toverdrankjes. d Verkiezing van de tovenaar en de heks van het jaar. 134 cent trente-quatre

clé étape 4 12 1 a Verjaardag. b Kerstmis. c Nieuwjaar. d Valentijnsdag. 2 Valentijnsdag. Kerstmis. Nieuwjaar. een verjaardag. 3 a Bon anniversaire! b Bonnes fêtes! c Bonne année! 13 1 Het is warm. 2 a + 7, b + 8, c + 4, d + 3, e + 1, f + 5, g + 9, h + 6, i + 2. 14 Gesprek 1: Lisa: Marion: Lisa: Marion: Lisa: Marion: Gesprek 2: Lisa: Marion: Lisa: Marion: Lisa: Marion: Gesprek 3: Lisa: Marion: Lisa: Marion: Lisa: Marion: Gesprek 4: Lisa: Marion: Lisa: Marion: Lisa: Marion: Tu n as pas trouvé mon pull? Oh, tu perds toujours tout, toi! C est pas vrai! Alors, tu n as rien trouvé? Tiens! Là-bas! Ce n est pas ton pull? Où ça? Là, devant cette fenêtre! Tu n as pas trouvé mon livre? Oh, tu perds toujours tout, toi! C est pas vrai! Alors, tu n as rien trouvé? Tiens! Là-bas! Ce n est pas ton livre? Où ça? Là, sur ce jean! Tu n as pas trouvé mon argent? Oh, tu perds toujours tout, toi! C est pas vrai! Alors, tu n as rien trouvé? Tiens! Là-bas! Ce n est pas ton argent? Où ça? Là, derrière ce livre! Tu n as pas trouvé ma photo? Oh, tu perds toujours tout, toi! C est pas vrai! Alors, tu n as rien trouvé? Tiens! Là-bas! Ce n est pas ta photo? Où ça? Là, sous cette table! 17 A 1 A 2 a Voorbeeld: Kerstverlichting in de etalages. b Voorbeeld: Kerstboom. 3 C 4 Urenlang aan tafel doorbrengen. 5 Bezoek van ooms en tantes. 6 Ze vindt het geen leuke cadeaus voor haar. 7 Wat doen we met Kerstmis? Blijven we hier (thuis)? 8 Het is haar neef Patrick, die ze heel leuk vindt. 9 Of Charlotte zin heeft om met Patrick en zijn familie mee te gaan skiën. 10 Charlotte ontdekt de Alpen. 11 C 12 Leuk, het is de skileraar. 13 Oh... ik heb mijn stukje brood verloren (laten vallen). 14 De juiste cadeaus zijn: a, b, e, f en h. B Gelukkig Kerstfeest! C Voorbeeld: Charlotte heeft maar een hekel aan Kerstmis en vooral omdat ze dat met haar familie samen moet vieren. Ze zitten dan urenlang aan tafel, haar ooms en tantes komen op bezoek en ze krijgt geen leuke cadeaus. Deze Kerst mag ze met haar neef Patrick en zijn ouders mee skiën. Ze kan het heel goed en het kerstmaal is ook gezellig. Er is een goede sfeer en ze krijgt ook nog eens hele leuke cadeaus! 19 Voorbeeld: Amsterdam, le 31 octobre 20.. Cher Marco, Ça va? Moi, ça va bien. Aujourd hui, c est Halloween. J aime bien Halloween. C est une fête de sorciers et de sorcières. Ce soir, je vais à une soirée Halloween à l école. Je vais porter un masque avec des cheveux verts. Je vais rendre mes lèvres noires et je vais porter un costume de vampire. On va manger des trucs dégoûtants. Ce sera bien, la fête! Toi aussi tu fais Halloween? Amitiés, Rianne cent trente-cinq 135

clé étape 4 20 1 Vandaag is het 31 oktober. 2 Wat voor weer is het? 3 Het regent en het waait. 4 Maar in Bordeaux is het warm. 5 Ik hou wel van Halloween. 6 Het is een feest van tovenaars en heksen. 7 Is Marion er niet? 8 Ik heb gebeld, maar ze antwoordt niet. 9 Cédric en Omar wachten op Lisa. 10 Marion wacht verderop. 11 Je pen ligt onder deze tafel. 12 Je agenda ligt op dat bureau. 13 Je geld zit in die agenda. 14 Je masker ligt achter die truien. 21 1 de wenskaart 2 een sfeer 3 Kerstmis 4 Nieuwjaar 5 Valentijnsdag 6 Gefeliciteerd met je verjaardag! 7 Prettige feestdagen! 8 Gelukkig Nieuwjaar! 9 een jaar 10 Het is mooi weer. 11 Het is slecht weer. 12 De zon schijnt. 13 Het is koud. 14 Het onweert. 15 Het is zacht weer. 16 Het sneeuwt. 17 Gelukkig Kerstfeest! 18 de wekker 19 de kerstmaaltijd 20 de zonnebril 24 1 Sinterklaas. 2 Een werkwoord. Er staat On voor. 3 B 4 De groteren geven elkaar cadeaus, die vol zitten met soms vieze verrassingen. 5 a Nederlanders (New Amsterdam). b Van Sinterklaas. 6 a B b A c B 7 a Met Sinterklaas wordt er snoep uitgedeeld. b Men eet dan kruidkoek (peperkoek, pepernoten) en chocolade. c De jongens gooien meel naar de meisjes als de school uitgaat. d Het is een extra gelegenheid om feest te vieren. 25 1 vieren 2 vergezeld door 3 lief 4 een ezel 5 de reden 6 uitdelen 7 het snoepje 8 de kruidkoek 9 de chocola 10 een gelegenheid 11 feestvieren 23 De oplossingen van de proeftoets Kennis staan aan het einde van afdeling 5. 136 cent trente-six

clé aire proeftoets étapes 3 en 4 1 1 Ze vindt Kerstmis een mooi feest en ze is drie dagen na Kerst jarig. 2 Op de Canarische Eilanden. 3 Vakantie in de zon midden in de winter als een droom! 4 Maandag. 5 Mooi en warm. 6 Om op haar nieuwe vriendin Lianne te wachten. 7 Een half uur. 8 Of zij haar vriendin niet heeft gezien. 9 Ze heeft blauwe ogen, blond haar en ze draagt een gele rok. 10 Ze zijn met een busexcursie meegegaan vanochtend. 11 Lianne heeft daar niets over gezegd tegen Christelle. 12 Omdat ze niet de hele dag in de bus wilde zitten en omdat ze liever met Christelle naar het strand gaat! 2 1 (we) vieren, (men) viert 2 verpest, bederft 3 smeert 4 getrouwd 5 vouw... samen 6 lijkt op Puntentelling Oef.1: Vraag 1: 2 punten; vraag 2: 1 punt; vraag 3: 2 punten; vraag 4 t/m 7: elk 1 punt; vraag 8 t/m 12: elk 2 punten. Totaal oef. 1: 19 punten. Oef. 2: Elk goed antwoord: 1 punt. Totaal oef. 2: 6 punten. Oef. 3: Vermenigvuldig je cijfer met 2. Totaal oef. 3: 20 punten. Berekening van je cijfer: 44-45 punten: 10 40-43 punten: 9 36-39 punten: 8 32-35 punten: 7 28-31 punten: 6 24-27 punten: 5 enz. 3 Voorbeeld: Rotterdam, le 2 novembre 20.. Chère Christelle, Je suis une copine de Lianne. Je m appelle Léa et j ai quinze ans. Je suis petite. J ai les yeux marron et les cheveux blonds. Je porte un pull blanc, un jean bleu et des baskets blanches maintenant. J aime Noël, parce que c est une belle fête. Il y a beaucoup de cadeaux. J aime la musique moderne et la danse. Pendant les vacances, j ai été en Angleterre. J ai visité Londres et j ai été chez ma tante et mon oncle. Tu réponds bientôt? Amitiés, Léa cent trente-sept 137

clé étape 5 1 1 Dieren. 2 Omdat we van ze houden. 3 C 2 1 Een kat. 2 Een hond. 3 Twee. 4 B 3 1 Lisa heeft een kat gevonden. 2 Gisteravond. 3 In de tuin. 4 Naar de dierenbescherming. 5 Omdat de kat misschien van iemand is. 6 Ja, als niemand hem komt halen. 7 a grijs b wit c wit d blauw 8 Marion komt dan niet meer langs met haar hond Misti. 9 Ze is met haar hond Misti naar het park gegaan en toen zag hij een kat. Misti is er achteraan gegaan en wilde niet meer terugkomen. 10 Hij vindt haar hond stout (gemeen). 11 Een is bruin, met witte pootjes. De ander is wit met rode ogen. 12 Hij vindt ze rustig. 13 Ze zijn dood. Cédric denkt dat dat komt omdat de viskom te klein was. Ze zijn eruit gesprongen. 14 a Il n aime pas les chats, ton chien? b Je préfère les cochons d Inde de mon petit frère. c Et toi, Cédric, tu as un animal à la maison? 4 1 J ai trouvé un chien. 2 Nous avons gardé le chien. 3 Marion a cherché son chien. 4 Lisa a regardé dans le jardin. 5 Tu as attendu une heure? 6 Vous avez entendu le bruit? 7 J ai eu un poisson rouge. 8 Ils ont pris un cochon d Inde. 5 A 1 De werkwoorden die je in het Nederlands ook met zijn vervoegt. 2 a J ai été Ik ben geweest b J ai oublié Ik ben vergeten c J ai commencé Ik ben begonnen 3 -e 4 -s B 1 Elle est allée à la SPA. 2 Tu es descendue, Louise? 3 Non, je suis montée. 4 Nous sommes rentrés. 5 Vous êtes arrivées à sept heures, Lisa et Marion? 6 Lisa et Marion sont entrées. C 1 es 2 avons 3 avez 4 a 5 ont 6 sont 7 a 8 est 7 1 Ze heeft de trein gehaald. 2 Ze is gevallen. 3 Ze heeft twee kinderen opgevoed. 4 Ze heeft verboden (om) te praten. 5 Ze heeft haar trui uitgedaan. 6 Ze is op 3 juni overleden. 7 Ze is weer naar beneden gegaan (uitgestapt). 8 Ze heeft de leraar onderbroken. 8 A 1 mannelijk 2 vrouwelijk 3 meervoud B 1 mon chien 2 mes chiens 3 son poisson rouge 4 ses poissons rouges 5 sa patte 6 ses pattes 7 ton père 8 ma mère 9 tes parents 10 son frère 138 cent trente-huit

clé étape 5 9 B 1 Lisa veut garder le chat. 2 Je veux avoir un animal. 3 Nous voulons rentrer. 4 Tu veux aller au parc? 5 Vous voulez voir mon chien? 6 Cédric et Magali veulent acheter un chien. 7 Misti a voulu manger. 8 Nous avons voulu rentrer. 11 1 voulu, mort, bocal 2 méchant, revenir 3 réclamer, garder 4 tellement, patte 5 tout, si, oreilles 6 hier, gris, jardin Het woord is: mignon Dit betekent: schattig L employé(e): L employé(e): Gesprek 3: L employé(e): L employé(e): L employé(e): L employé(e): L employé(e): Il est grand? Oui, il est grand. Je vais voir. Merci. Bonjour, madame / monsieur. J ai perdu ma chienne. C était quand? Hier soir, dans le jardin. Elle s appelle comment? Gina. Elle est comment? Elle est marron, mais ses pattes sont noires. Elle est grande? Non, elle est petite. Je vais voir. Merci. 12 Voorbeeld: Hier matin, je suis allée à la SPA de Franconville avec ma mère et ma soeur pour acheter un petit chat noir avec des oreilles blanches et des pattes blanches. 13 Gesprek 1: L employé(e): L employé(e): L employé(e): L employé(e): L employé(e): Gesprek 2: L employé(e): L employé(e): L employé(e): Bonjour, madame / monsieur. J ai perdu mon chien. C était quand? Hier matin, sur le parking. Il s appelle comment? Toutou. Il est comment? Il est blanc, mais ses oreilles sont marron. Il est grand? Non, il est petit. Je vais voir. Merci. Bonjour, madame / monsieur. J ai perdu mon chat. C était quand? Aujourd hui, à neuf heures, dans la rue. Il s appelle comment? Tarzan. Il est comment? Il est noir, mais ses yeux sont rouges. 17 A a + 6, b + 1, c + 5, d + 3, e + 9, f + 7, g + 8, h + 2, i + 4. B 1 Konijn gered. 2 Een klein Australisch konijn. 3 Hij ziet dat zijn konijn in het zwembad valt. 4 Hij vist hem uit het water en geeft hem mond-op-mondbeademing. 5 Hij heeft vaak gekeken naar een televisieserie over de kustwacht, waarin mensen worden gered door mond-opmondbeademing. 18 A 1 A 2 B 3 A 4 B 5 B 6 B B 1 Ontvoering. 2 In Engeland. 3 De hamster van een basisschool. 4 s Nachts. 5 Ze wilden Harry ontvoeren. 6 De hamster wilde niet mee en beet. 7 Ze hebben wél een eis voor losgeld laten liggen. cent trente-neuf 139

clé étape 5 19 Een meneer vindt een pinguïn op straat. Hij gaat naar het politiebureau met het dier. Ik heb een pinguïn gevonden. Wat kan ik ermee doen?, vraagt hij. U kunt hem meenemen naar de dierentuin, zegt de commissaris. Een week later ontmoet de commissaris dezelfde meneer met de pinguïn. Bent u niet naar de dierentuin gegaan met hem?, vraagt de commissaris. Jawel! zegt de meneer. Het was een heel goed idee. Hij heeft de dierentuin erg leuk gevonden en vandaag gaan we naar de bioscoop. 21 1 Ik ben naar de dierenbescherming gegaan. 2 Ik heb een klein katje gevonden. 3 Hij is schattig, hij is helemaal zwart. 4 Zijn pootjes zijn wit. 5 Zijn ogen zijn blauw. 6 Gisteren zijn we naar het park gegaan. 7 De hond heeft een grote / dikke kat gezien. 8 Lisa is begonnen met zoeken. 9 Ze is haar hond vergeten. 10 Lisa en Marion zijn naar huis gegaan. 11 Ik heb ook naar huis willen gaan. 12 We willen een kat kopen. 22 1 het konijn 2 vallen 3 gelukkig 4 ademhalen 5 zo 6 vreemd 7 breken 8 ontvoeren 9 (achter)laten 10 het politiebureau 11 de commissaris 12 de grap, de mop 24 De oplossingen van de proeftoets Kennis staan aan het einde van afdeling 5. 25 1 B 2 B 3 A 4 B 5 A 6 B 7 B 8 A 26 1 Een hond in de stad? Patricia en Sylvaine zijn studenten. Ze wonen in Nantes, een grote stad in het westen van Frankrijk. Ze wonen in een klein appartement in het centrum van de stad. Patricia zou graag een hond willen... 2 Van l appartement. 3 Een poedel of een kleine terriër. 4 a Hij kan niet rennen. b Je moet hem altijd aan de lijn houden. 5 Omdat er in de wijk hondentoiletten zijn. 6 Sylvaine Patricia katten schattig allergisch goudvissen vervelend, saai hamsters rat 28 Voorbeeld: Chère Anne, Utrecht, le 3 décembre 20.. Ça va? Je ne suis pas heureuse, parce que je voudrais avoir un chien. Mais ma mère trouve qu un chien n est pas une bonne idée... Elle dit que l appartement est trop petit. Elle dit aussi qu un chien ne peut pas être heureux en ville. Il ne peut pas courir. Il faut toujours le tenir en laisse. Mais je trouve qu elle n a pas raison. Je peux sortir le chien, parce qu il y a des canisites partout. Je peux aussi aller au parc avec le chien et là il peut courir. Au parc, il peut aussi jouer avec les autres chiens. Qui a raison, moi ou ma mère? Amitiés, Marylène 140 cent quarante

clé étape 5 29 1 Ik wil graag een klein hondje. 2 Ben je gek? 3 Hij kan niet rennen. 4 Het is schattig, katten! 5 Ik ben allergisch voor katten. 6 Er zijn overal hondentoiletten. 7 Goudvissen, dat is saai. 8 Wie heeft er gelijk, ik of mijn moeder? cent quarante et un 141

clé étape 6 2 1 B 2 A 3 C 3 A De juiste antwoorden zijn 4 en 8. B Voorbeeld: Marion wil in de smaak vallen bij Cédric, dus trekt ze kleren aan, waarvan ze denkt dat hij die mooi vindt. Ze ziet er dan heel sportief uit. Cédric wil bij Marion in de smaak vallen, dus trekt hij kleren aan, waarvan hij denkt dat zij die mooi vindt. Hij ziet er dan heel netjes uit. Marion en Cédric blijken ongemerkt elkaar in kledingstijl te hebben geïmiteerd! 4 A 1 De onvoltooid verleden tijd (o.v.t.) 2 -ons De uitgangen van de imparfait zijn: -ais, - ais, -ait, -ions, -iez, -aient. B 1 parlait 2 écoutaient 3 oubliais 4 habitions 5 attendais 6 entendiez 7 perdait 8 répondaient C 1 faisais 2 prenait 3 avais 4 étions 5 pouvaient 6 voyais 7 lisiez 8 disait 9 voulaient 10 alliez 5 A 1 Cette casquette-ci ou cette casquette-là. 2 Ce blouson-ci ou ce blouson-là. 3 Ces jeans-ci ou ces jeans-là. 4 Ces chemises-ci ou ces chemises-là. 5 Ce pantalon-ci ou ce pantalon-là. 6 Ces chaussures-ci ou ces chaussures-là. 6 1 C 2 A 3 plus = meer le plus = het meest 4 a la plus b les plus 5 a Cette chemise est plus moche que ce tee-shirt. b Ce blouson est plus joli que ce pull. c Ces baskets sont plus belles que ces chaussures. d Ce pantalon est le plus long. e Cette veste est la plus courte. f Ces casquettes sont les plus jolies. 7 1 Taalregel 11. 2 In het Frans komt het bijvoeglijk naamwoord achter het zelfstandig naamwoord. Uitzonderingen: grand, petit, beau, joli, jeune, vieux, gros, bon, nouveau. Deze uitzonderingen komen voor het zelfstandig naamwoord. 3 b la fille la plus marrante c la veste la plus longue d les plus grand sacs e les plus beaux jeans f les plus vieilles chaussures g la chemise la plus moche h le pull le plus magnifique i la plus petite casquette 9 1 il y avait 2 Tout le monde 3 Avant 4 rayé 5 plus joli 6 Tu crois 7 sortir avec 8 plutôt 9 le blouson 10 la casquette 11 branché 12 correct 13 elle te plaît 14 en cuir 142 cent quarante-deux

clé étape 6 10 B 1 Aujourd hui, je sors avec Miriam. 2 Miriam sort avec Alain. 3 Tu es sorti(e) hier soir? 4 Vous sortez ce soir? 5 Non, nous ne sortons pas. 6 Ils sortaient toujours ensemble. 7 Nous ne sortions jamais. 8 Maintenant, tu sors souvent. 11 Gesprek 1: A: Qu est-ce que je mets? Ce pull rouge ou cette chemise blanche? B: Le pull est plus cool que la chemise. A: Et ce blouson? B: Ce blouson-là? Oh... non, il n est pas branché! Gesprek 2: A: Qu est-ce que je mets? Ces chaussures en cuir ou ces baskets noires? B: Les chaussures sont plus correctes que les baskets. A: Et ce pantalon? B: Ce pantalon-là? Oui, il est aussi correct. Gesprek 3: A: Qu est-ce que je mets? Cette jupe jaune ou ce jean rouge? B: La jupe est plus cool que le jean. A: Et cette casquette? B: Cette casquette-là? Oh... non, elle est moche! 15 A Was het mei, november, Hier of daar? Was het een maandag? Ik herinner me alleen maar een enorm grote muur, Maar we waren samen. B 1 ik herinner me 2 alleen maar 3 een muur 4 de reis 5 nodig hebben 6 bij elkaar brengen 16 A 1 a Meisjes die raad willen over jongens. b Met problemen over hun vriendje of over hoe ze contact kunnen maken met een leuke jongen. 2 B 3 B B 1 Annabelle 2 Nadine 3 Sophie 4 Emilie C 1 Alexandra 2 Voorbeeld: Je weet vast wel van welke muziek hij houdt. Je kunt dus gerust een cd voor hem kopen. Zorg er wel voor dat hij hem mag ruilen! 19 1 a + 6, b + 13, c + 15, d + 1, e + 12, f + 5, g + 2, h + 4, i + 9, j + 11, k + 7, l + 10, m + 14, n + 8, o + 3 2 Ze is erg ongelukkig, want in de kerstvakantie heeft ze tijdens de wintersport een jongen ontmoet, van wie ze houdt. Sinds ze weer thuis is, lukt niets, want ze mist hem zo. 3 Uit het oog, uit het hart. 20 1 We waren echt vreselijk verliefd op elkaar! 2 Bovendien woonde ze in hetzelfde flatgebouw als ik. 3 Haar vader ging in een andere stad werken. 4 Nu woont ze 500 kilometer van mij vandaan. 5 Mijn ouders hebben gezegd dat het te duur is. 6 Gelukkig is er internet. Kom bij me terug Van je zo verre reizen. Alles verrijkt mijn leven. Als de tijd ons bij elkaar brengt, Samen, dan is alles leuker. cent quarante-trois 143

clé étape 6 21 Voorbeeld: Amsterdam, le 13 décembre 20.. Cher Matthieu, Ça va? Moi, ça va. Je suis amoureux! Elle s appelle Laura. Je voudrais sortir avec elle! Laura est petite. Elle a 14 ans. Elle a les yeux marron. Elle a les cheveux longs et châtains. Elle est le genre sport. Elle fait du basket et elle fait du cheval. Elle est très jolie et très cool! Amitiés, Loïc 22 1 Deze bloes is lelijker dan dat T-shirt. 2 Dit jack is leuker dan die trui. 3 Deze sportschoenen zijn mooier dan die schoenen. 4 Dat is de gaafste spijkerbroek! 5 Dat is de leukste rok! 6 Ga je uit met Damien? 7 Ik zou wel met Samia willen uitgaan. 8 Ik was verliefd op Isabelle. 9 Er was een discoavondje. 10 Iedereen ging naar het feest. 11 Mijn ouders praatten altijd Engels. 12 Ik wachtte vaak op mijn kleine broertje. 13 We voetbalden vaak. 14 Hoe oud was je? 23 1 slechts 2 de reis 3 nodig hebben 4 een uitzending, een programma 5 toch 6 de grens 7 verschrikkelijk 8 duur 9 de e-mail 10 denken 11 het geluk 12 de herfst 13 volgend jaar 14 de oplossing 15 uit het oog, uit het hart 16 de berg(en) 17 huilen 18 de hele tijd 19 ongelukkig 20 bovendien 21 voorstellen 22 betreuren, spijt hebben 23 bijna 24 een flatgebouw 24 1 a, c en d 2 a en c 3 a, b en c 4 a, b, c, d en e 25 De oplossingen van de proeftoets Kennis staan aan het einde van afdeling 5. 26 A a + 8, b + 4, c + 12, d + 16, e + 2, f + 17, g + 11, h + 15, i + 5, j + 9, k + 14, l + 1, m + 3, n + 10, o + 6, p + 19, q + 13, r + 7, s + 18. B 1 Kwaliteit, comfort, maar ook de uitstraling is belangrijk. 2 Accessoires voor de wintersport. 3 Auto s hadden toen nog geen voorruit. 4 Een autobril voor hemzelf en voor zijn hond. 5 Daarna wilden alle automobilisten een bril van CEBE. 6 Dat zijn de meest moderne modellen sneeuwbrillen, maar de vorm is afgeleid van de eerste bril die door Baron Benz werd gedragen. 7 Atletiek, basketbal (inleiding), beachvolleybal, inline skaten en triatlon. 8 In meer dan zestig landen kun je accessoires van CEBE kopen. 27 1 belangrijk 2 beschermen 3 wintersport 4 de handschoen 5 de helm 6 het horloge 7 oprichten 8 de auto 9 1 vandaag 2 tegenwoordig 10 de inline skate 11 meer dan 12 het land 144 cent quarante-quatre

clé aire proeftoets étapes 5 en 6 1 A a + 4, b + 6, c + 1, d + 10, e + 2, f + 8, g + 5, h + 12, i + 7, j + 11, k + 9, l + 3. B 1 Voor reclame over ingeblikte groente. 2 De leeuw is de koning der dieren. 3 Ze zijn leuk. 4 Ze doen de was. 5 De stem van zijn baasje. 6 Honden worden het meest gebruikt in reclames. Puntentelling Oef. 1A: Voor elk goed antwoord een halve punt. Oef. 1B: Vraag 1 t/m 4: elk 1 punt; vraag 5 en 6: elk 2 punten. Totaal oef. 1: 14 punten. Oef. 2: Vraag 1a: 1 punt; vraag 1b: 4 punten; vraag 2 a en b: elk 1 punt; vraag 3 a, b en c: elk 1 punt. Totaal oef. 2: 10 punten. Berekening van je cijfer: 24 punten: 10 22-23 punten: 9 20-21 punten: 8 18-19 punten: 7 16-17 punten: 6 14-15 punten: 5 enz. cent quarante-cinq 145

clé étape 7 1 1 En als we eens naar de bioscoop gingen? 2 a Avonturenfilm b 1 3 a 2 b Deze film heeft veel succes gehad in heel Europa. 2 De juiste zinnen zijn 1, 3, 4 en 6. 3 1 In de kantine op school. 2 De anderen zijn het ermee eens. 3 Omdat er in Franconville geen voorstelling is op donderdagmiddag. 4 Op het Gare du Nord in Parijs. 5 Een programmaboekje met o.a. alle filmvoorstellingen in Parijs, een soort filmlijst. 6 a science-fictionfilms b politiefilms c komedies d liefdesfilms 7 Hij kijkt bij de filmlijst waar de tijden niet bij staan. 8 Hij moet bij de bioscooplijst kijken. 9 Van 15.10 uur tot 16.45 uur. 10 Kwart over twee. 4 1 Ja, want ze zijn jonger dan 18 jaar. 2 Het kost 12 euro per persoon. 3 50 5 A 1 -ir 2 a Voor het enkelvoud haal je -r van de infinitief af en je zet er de volgende uitgangen voor in de plaats: (je): s, (tu): s, (il, elle, on): t. b Voor het meervoud haal je ook -r van de infinitief af, maar moet je eerst twee ss-en schrijven, voordat je de uitgangen erachter kunt zetten. De uitgangen zijn: (nous): -ons, (vous): -ez, (ils, elles): -ent. 3 Je neemt de vorm van nous in de présent, je haalt er de uitgang -ons vanaf en je zet er de uitgangen van de imparfait voor in de plaats. Deze uitgangen zijn: (je): -ais, (tu): -ais, (il, elle, on): -ait, (nous): -ions, (vous): -iez, (ils, elles): -aient. 4 Om het voltooid deelwoord te maken, haal je -r van de infinitief af. Voor het voltooid deelwoord moet je nog wel een hulpwerkwoord (avoir of être) gebruiken. B 1 finis 2 finissez 3 choisissent 4 choisissait 5 choisissaient 6 rougissais 7 a rougi 8 a (mal) fini 9 avez choisi 6 1 bâtir bouwen 2 vendre verkopen 3 grogner mopperen 4 blanchir wit maken 5 rendre teruggeven 6 verdir groen worden 7 coller plakken 8 bavarder kletsen 7 B 1 Je dois travailler. 2 Lisa et Marion doivent attendre. 3 Tu ne dois pas regarder. 4 Nous devons prendre le train. 5 Omar doit écouter. 6 Vous devez rentrer. 7 Mon père devait toujours travailler. 8 Je devais souvent faire la vaisselle. 9 Nous avons dû changer. 10 Vous avez dû attendre? 9 1 cinéma 2 séance 3 est pourquoi 4 pour 5 propose 6 amour 7 comédie 8 passe 9 arrondissement 10 à quelle heure 11 la queue 12 places 146 cent quarante-six

clé étape 7 10 A 1 Il est trois heures. 2 Il est midi. 3 Il est six heures et demie. 4 Il est huit heures et demie. 5 Il est minuit. 6 Il est midi et demi. B a Il est trois heures et quart. b Il est une heure et quart. c Il est onze heures vingt. d Il est cinq heures vingt-cinq. e Il est neuf heures moins cinq. f Il est onze heures moins vingt. Gesprek 3: Le client: Bonjour, madame, je voudrais quatre places pour Le jour le plus long, s il vous plaît. La dame du guichet: Pour quelle séance? Le client: La séance de huit heures cinq. La dame du guichet: Tarif réduit ou normal? Le client: Tarif réduit, s il vous plaît. La dame du guichet: Voilà, ça fait 48 euros. Le client: Voilà, madame. La dame du guichet: Merci, au revoir. 12 1 huit heures moins le quart 2 huit heures cinq 3 huit heures et quart 4 dix heures et quart 5 dix heures et demie 6 midi et demi 7 quatre heures moins dix 8 quatre heures dix 9 cinq heures et demie 10 neuf heures moins cinq 13 Gesprek 1: Le client: Bonjour, madame, je voudrais trois places pour Le Pacte des Loups, s il vous plaît. La dame du guichet: Pour quelle séance? Le client: La séance de neuf heures et demie. La dame du guichet: Tarif réduit ou normal? Le client: Tarif normal, s il vous plaît. La dame du guichet: Voilà, ça fait 45 euros. Le client: Voilà, madame. La dame du guichet: Merci, au revoir. 16 Voorbeeld e-mail: Chère Danielle, Ça va? Je voudrais aller au cinéma samedi soir. Tu viens avec moi? J adore les films policiers. Et toi, tu aimes aussi les films policiers? Je propose d aller voir Gangsters. Il passe à Pathé Wepler, au dix-huitième arrondissement. La séance commence à huit heures moins le quart. Le film finit à dix heures. Tu (me) réponds aujourd hui s il te plaît? Amitiés, Marianne 17 1 Het festival van Cannes is het grootste filmfestival van Europa. 2 B 3 Het festival vindt elk jaar plaats in (de maand) mei. Gesprek 2: Le client: Bonjour, madame, je voudrais deux places pour Gangsters, s il vous plaît. La dame du guichet: Pour quelle séance? Le client: La séance de deux heures et quart. La dame du guichet: Tarif réduit ou normal? Le client: Tarif normal, s il vous plaît. La dame du guichet: Voilà, ça fait 30 euros. Le client: Voilà, madame. La dame du guichet: Merci, au revoir. cent quarante-sept 147

clé étape 7 18 A a + 5, b + 13, c + 16, d + 2, e + 8, f + 4, g + 1, h + 21, i + 23, j + 7, k + 15, l + 18, m+ 6, n + 3, o + 10, p + 24, q +14, r +22, s + 9, t + 17, u + 11, v + 12, w + 19, x + 20. B 1 Hij ging op het strandterras zitten. 2 In het midden, zodat alle voorbijgangers hem konden zien. 3 Hij wilde een hamburger met friet en geen Franse maaltijd. 4 Een kelner is naar de Mc Donald s gegaan. 5 Er stonden zo veel mensen om haar heen, dat ze geen millimeter meer vooruit kwam. 6 Een flink gespierde kruier heeft haar opgetild en naar binnen gedragen. 7 Net voor de vertoning van de film Basic Instinct. 8 Ze wilde de fotografen misleiden. 9 Haar parfum hing twee weken later nog in haar kamer. 20 1 Gisteravond heb ik een mooie film gezien. 2 Gangsters is een spannende film. 3 En als wij eens naar de bioscoop gingen. 4 Ik zou graag een sciencefictionfilm willen zien. 5 Omar houdt van politiefilms. 6 Cédric kiest een komedie. 7 Wij kiezen een liefdesfilm. 8 Heb je een film gekozen? 9 De voorstelling begint om kwart voor drie. 10 En hij eindigt om half 5. 11 Voor jongeren onder de 18 is er een korting. 12 Ik wil graag twee kaartjes voor Gangsters, normaal tarief. 21 1 gaan zitten 2 zo 3 zoveel 4 (rond)om / om heen 5 de arm 6 de herinnering 7 dineren, het avondeten gebruiken 8 laatste 9 bedriegen, misleiden 10 onvergetelijk 11 welkom 12 de ruimte 13 aardig 14 zeker 22 1 De infinitief van werkwoorden herkennen en opzoeken in het woordenboek. 2 Van de werkwoordsvorm eerst de infinitief bepalen. 3 De betekenis van onbekende woorden raden. 4 Op die manier kun je met behulp van de tekst de betekenis van onbekende woorden raden. 23 De oplossingen van de proeftoets Kennis staan aan het einde van afdeling 5. 24 1 Dat is niets voor mij. 2 Na de film (Gangsters). 3 Hij haat geweld. 4 De film is te spectaculair en te romantisch. 5 Het is een (absurde) komedie. 6 Hoewel... in het algemeen hou ik niet van dit soort films. 7 De treinreis en de film waren duur. 26 Gesprek 1: Paul: Paul: Paul: Gesprek 2: Paul: Paul: Paul: Samedi soir, j ai vu Le Pacte des loups. Ah oui? Et tu as aimé le film? Oui, il n était pas mal. Tu connais le film? Oui, mais c est pas mon truc. Pourquoi? Je n aime pas les films violents. Je déteste la violence. Ah bon. Dimanche soir, j ai vu Amélie Poulain. Ah oui? Et tu as aimé le film? Oui, il était romantique. Tu connais le film? Oui, mais c est pas mon truc. Pourquoi? Je n aime pas les comédies. C est trop absurde. Ah bon. 148 cent quarante-huit

clé étape 7 Gesprek 3: Paul: Paul: Paul: Vendredi après-midi, j ai vu About a boy. Ah oui? Et tu as aimé le film? Oui, il était marrant. Tu connais le film? Oui, mais c est pas mon truc. Pourquoi? Je n aime pas les films anglais. Je déteste Hugh Grant. Ah bon. 28 1 Politiefilms, dat is niets voor mij. 2 Ik heb een hekel aan geweld. 3 Titanic dat is te romantisch. 4 Ik hou meer van komedies. 5 Ik was, bijvoorbeeld, dol op Amélie Poulain. 6 In het algemeen hou ik niet van dit soort films. 7 Dat interesseert mij niet. 8 Ik heb geen zakgeld meer. cent quarante-neuf 149

clé étape 8 1 1 B 2 a + 4, b + 3, c + 5, d + 8, e + 10, f + 7, g + 2, h + 9, i + 1, j + 6. 3 Onder elkaar noemen de vrachtwagenchauffeurs de rijkspolitiemannen de papas 22. 4 a à gauche b à droite c tout droit d continuer e jusqu à f loin g monter h descendre i au bout de j la direction 2 A 1 Cédric 2 B 3 C 4 Zestig kilometer. B 1 Welke kant is het op voor Epernay? 2 A C 1 B 2 A 3 B 3 1 Meneer Brunel moet naar Epernay (gaan). 2 Cédric gaat met hem mee. 3 Ze verlaten de snelweg bij de afrit Dormans. 4 Na Dormans is er een omleiding. 5 Omdat er werk aan de weg is. 6 Het staat (is) niet altijd goed aangegeven. 7 Daarna gaat u naar boven tot aan het stoplicht. 8 Daar gaat u opnieuw rechtsaf. 9 Hier, bij de kruising, gaat u rechtsaf. 10 U gaat rechtdoor tot aan de tweede rotonde. 4 A 1 Il traverse toute l Europe. 2 Il traverse toute la France. 3 Il connaît toutes les autoroutes. 4 Il connaît tous les camions. 5 Nous donnons tous les renseignements. 6 Toute la famille est en route. 7 Cédric voit tout sur l autoroute. 8 Il voit tous les accès et toutes les sorties. 5 B 1 part 2 pars 3 pars 4 partent 5 partez 6 partons 7 est partie 8 sont partis 9 partaient 10 partions 6 A 1 Persoonlijke voornaamwoorden met klemtoon. 2 a Na een voorzetsel. b Als er geen werkwoord bij staat. c Na C est 3 a Na een voorzetsel (avec) gebruik je lui. b Als hij het onderwerp is van de zin. 4 a lui b Lui c lui d il e lui f lui 5 a Mon père part avec moi. b Mes soeurs partent avec nous. c Nous sommes partis avec eux. d Tu es parti(e) avec lui? e Non, je suis parti(e) avec elle. 8 1 quitter, carrefour 2 sortie, accès, enfin 3 travaux, descendre 4 autoroute, routier 5 monter, loin, camion 6 péage, partir, route 7 sud, renseignement 8 panneau, direction Het woord is: feu rouge. Dit betekent: stoplicht. 150 cent cinquante