Aantekening Frans Vervoegingen werkwoorden (avoir, etre, faire, vouloir, pouvoir, aller)

Transcriptie

1 Aantekening Frans Vervoegingen werkwoorden (avoir, etre, faire, vouloir, pouvoir, aller) Aantekening door A woorden 28 september ,6 430 keer beoordeeld Vak Frans Avoir = hebben Présent j'ai tu as il/elle a nous avons vous avez ils/elles ont = ik heb = jij hebt = hij heeft = wij hebben = jullie hebben, u heeft = zij hebben passé composé j'ai eu tu as eu il/elle a eu nous avons eu vous avez eu ils/elles ont eu = ik heb gehad = jij hebt gehad = hij heeft gehad = wij hebben gehad = jullie hebben gehad, u heeft gehad = zij hebben gehad Pagina 1 van 10

2 imparfait j'avais tu avais il/elle avait nous avions vous aviez ils/elles avaient = ik had = jij had = hij had = wij hadden = jullie hadden, u had = zij hadden Future proche: Je vais avoir = ik zal hebben Tu vas avoir = jij zal hebben Il va avoir = hij zal hebben Nous allons avoir = wij zullen hebben Vous allez avoir = jullie zullen hebben/ u zal hebben Ils vont avoir = zij zullen hebben futur j'aurai tu auras il/elle aura nous aurons vous aurez ils/elles auront = ik zal hebben = jij zal hebben = hij zal hebben = wij zullen hebben = jullie zullen hebben, u zal hebben = zij zullen hebben ệtre = zijn Présent Pagina 2 van 10

3 Je suis Tu es Il est Nous sommes Vous êtes Ils sont = ik ben = jij bent = hij is = wij zijn = jullie zijn/ u bent = zij zijn Passé composé J ai été Tu as été Il a été Nous avons été Vous avez été Ils ont été = ik ben geweest = jij bent geweest = hij is geweest = wij zijn geweest = jullie zijn geweest/ u bent geweest = zij zijn geweest imparfait J étais Tu étais Il était Nous étions Vous étiez Ils étaient = ik was = jij was = hij was = wij waren = jullie waren/ u was = zij waren Future proche Je vais être Tu vas être = ik ga zijn = jij gaat zijn Pagina 3 van 10

4 Il va être Nous allons être Vous allez être Ils vont être = hij gaat zijn = wij gaan zijn = jullie gaan zijn/ u gaat zijn = zij gaan zijn Futur je serai tu seras il sera nous serons vous serez ils seront = ik zal zijn = jij zal zijn = hij zal zijn = wij zullen zijn = jullie zullen zijn/ u zal zijn = zij zullen zijn faire = maken/doen Présent Je fais Tu fais Il fait Nous faisons Vous faites Ils font = ik maak = jij maakt = hij maakt = wij maken = jullie maken/ u maakt = zij maken Passé composé J ai fait Tu as fait = ik heb gemaakt = jij hebt gemaakt Pagina 4 van 10

5 Il a fait Nous avons fait Vous avez fait Ils ont fait = hij heeft gemaakt = wij hebben gemaakt = jullie hebben gemaakt/ u hebt gemaakt = zij hebben gemaakt Imparfait Je faisais Tu faisais Il faisait Nous faisions Vous faisiez Ils faisaient = ik maakte = jij maakte = hij maakte = wij maakte = jullie maakte/ u maakte = zij maakte Future proche Je vais faire Tu vas faire Il va faire Nous allons faire Vous allez faire Ils vont faire = ik ga maken = jij gaat maken = hij gaat maken = wij gaan maken = jullie gaan maken/ u gaat maken = zij gaan maken Futur Je ferai Tu feras Il fera = ik zal maken = jij zal maken = hij zal maken Pagina 5 van 10

6 Nous ferons Vous ferez Ils feront = wij zullen maken = jullie zullen maken/ u zal maken = zij zullen maken Vouloir = willen Présent je veux tu veux il/elle veut nous voulons vous voulez ils/elles veulent = ik wil = jij wilt = hij wil = wij willen = jullie willen, u wilt = zij willen passé compose j'ai voulu tu as voulu il/elle a voulu nous avons voulu vous avez voulu ils/elles ont voulu = ik heb gewild = jij hebt gewild = hij heeft gewild = wij hebben gewild = jullie hebben gewild, u heeft gewild = zij hebben gewild imparfait je voulais tu voulais il/elle voulait = ik wilde = jij wilde = hij wilde Pagina 6 van 10

7 nous voulions vous vouliez ils/elles voulaient = wij wilden = jullie wilden, u wilde = zij wilden future proche je vais vouloir tu vas vouloir il va vouloir nous allons vouloir vous allez vouloir ils vont vouloir = ik ga willen = jij gaat willen = hij gaat willen = wij gaan willen = jullie gaan willen, u gaat willen = zij wilden futur je voudrai tu voudras il voudra nous voudrons vous voudrez ils voudront = ik zal willen = jij zal willen = hij zal willen = wij zullen willen = jullie zullen willen, u zal willen = zij zullen willen pouvoir = kunnen present je peux tu peux il peut = ik kan = jij kan = hij kan Pagina 7 van 10

8 nous pouvons vous pouvez ils peuvent = wij kunnen = jullie kunnen, u kunt = zij kunnen passé composé j'ai pu tu as pu il a pu nous avons pu vous avez pu ils ont pu = ik heb gekunt = jij hebt gekunt = hij heeft gekunt = wij hebben gekunt = jullie hebben gekunt, u hebt gekunt = zij hebben gekunt imparfait je pouvais tu pouvais il pouvait nous pouvions vous pouviez ils pouvaient = ik kon = jij kon = hij kon = wij konnen = julie konnen, u kon = zij konnen future poche je vais pouvoir tu vas pouvoir il va pouvoir nous allons pouvoir vous allez pouvoir = ik ga kunnen = jij gaat kunnen = hij gaat kunnen = wij gaan kunnen = jullie gaan kunnen, u gaat kunnen Pagina 8 van 10

9 ils vont pouvoir = zij gaan kunnen futur je pourrai tu pourras il pourra nous pourrons vous pourrez ils pourront = ik zal kunnen = jij zal kunnen = hij zal kunnen = wij zullen kunnen = jullie zullen kunnen, u zal kunnen = zij zullen kunnen aller = gaan Présent je vais tu vas il va nous allons vous allez ils vont = ik ga = jij gaat = hij gaat = wij gaan = jullie gaan, u gaat = zij gaan passé composé je suis allé tu es allé il est allé nous sommes allé vous êtes allé = ik ben gegaan = jij bent gegaan = hij is gegaan = wij zijn gegaan = jullie zijn gegaan, u bent gegaan Pagina 9 van 10

10 ils sont allé = zij zijn gegaan imparfait j'allais tu allais il allait nous allions vous alliez ils allaient = ik ging = jij ging = hij ging = wij gingen = jullie gingen, u ging = zij gingen Future proche: Je vais aller Tu vas aller Il va aller Nous allons aller Vous allez aller Ils vont aller = ik zalgaan = jij zal gaan = hij zullen gaan = wij zullen gaan = jullie zullen gaan, u zal gaan = zij zullen gaan futur j'irai tu iras il ira nous irons vous irez ils iront = ik zal gaan = jij zal gaan = hij zal gaan = wij zullen gaan = jullie zullen gaan, u zal gaan = zij zullen gaan Pagina 10 van 10