ONDERWIJSRAAD O.R. UI/99614 LO Bericht op het schrijven van 27 april 1984 WJZ 5140/2329 ingekomen 1 mei 1984 Betreffende: wetsvoorstel houdende wijziging van de WBO en de OWBO in verband met het aanbrengen van enige wijzigingen in het bekostigingsstelsel en enige technische wijzigingen. Advies niet-ambtelijke adviescommissie WOB. 's-gravenhage, Nassaulaan 6 2514 JS 's-gravenhage Tel. 070-63 79 55-8 NOV. 11884 AAN de staatssecretaris van onderwijs en wetenschappen drs. G. van Leijenhorst, Europaweg 4, Zoetermeer.- vh/ma Bij bovenvermeld schrijven verzocht u de Derde Afdeling van de Onderwijsraad advies uit te brengen over een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet op het basisonderwijs (WBO) en de Overgangswet WBO (OWBO). Het wetsvoorstel vloeit voort uit het aanbrengen van enige wijzigingen in het bekostigingsstelsel, enige aanpassingen die verband houden met de nieuwe aanwijzigingen voor de wetgevingstechniek, enkele juridischtechnische wijzigingen en een wens tot vergroting van de hanteerbaarheid van de WBO. De Afdeling reageert daarop eerst nu, omdat zij de afgelopen maanden, mede op uw verzoek, prioriteit heeft gegeven aan andere juridische en onderwijskundige voorbereidingen op de invoering van de basisschool. De aard van het onderhavige wetsontwerp leent zich nauwelijks voor een meer algemene beschouwing. Toch wil de Afdeling voor één aspect een uitzondering maken, te weten de voorstellen tot wijziging van de overschrijdingsregeling (artikel I, onderdeel D2, betreffende artikel 102 van de WBO) Mede met verwijzing naar het advies van de Tweede Afdeling van de Raad d.d. 17 juli 1984, OR 11/536 S, betreffende een voorstel tot wijziging van de Wet op het voortgezet onderwijs inzake de overschrijdingsregeling merkt de Afdeling op, dat zij onderkent dat de in de toelichting bij de voorgestelde regeling aangegeven problematiek zich in bepaalde concrete situaties kan voordoen. Het gaat hier echter slechts om één van de onbillijkheden van het reeds lang met alle daaraan verbonden feilen aanvaarde systeem van financiële gelijkstelling van het bijzonder onderwijs ten opzichte van de publieke kassen. Het onderhavige voorstel leidt bovendien tot een aanzienlijke verlenging van de bestaande verrekeningstermijn van vijf jaar. In het huidige stelsel is de termijn van vijf jaar gekozen, omdat die aanvaardbaar zou zijn met het oog op het onderhoud van gebouwen en dergelijke. Een langere periode als standaardeenheid zou het voeren van een verantwoord financieel beheer voor het bijzonder onderwijs bemoeilijken. Een termijn van vijf jaar is voor de bijzondere scholen nog zodanig te overzien dat op een adequate wijze kan worden ingespeeld op de wisselende financieel-economische omstandigheden. Ook met het oog op de controle van de vaststelling van de uitkering en de juistheid der bedragen is in verband met de ondoorzichtigheid ta*n gelieve bij het antwoord dagtekening en nummer van dit ichrïjven te vermelden
OR HI/99614 LO -2- en vaak gebrekkige toegankelijkheid van vele gemeentelijke administraties zulk een tijdsbestek nog aanvaardbaar. De Afdeling stelt zich op het standpunt, dat in de huidige regeling der financiële gelijkstelling, die in een proces van jaren haar huidige vorm heeft verkregen en een tere kwestie blijft, geen incidentele wijziging behoort te worden aangebracht zonder dat deze in breder kader wordt geplaatst, waarin ook andere onbillijkheden van het systeem aan de orde kunnen komen en in onderling verband worden afgewogen. Zij meent dat de samenhang van het geheel der financiële gelijkstelling de voorgestelde wijziging op dit moment niet rechtvaardigt. Na deze meer algemene beschouwing wil de Afdeling overgaan tot het plaatsen van een aantal kanttekeningen, vaak van redactionele aard, soms ook meer wezenlijk, bij het wetsontwerp. Artikel I: - onderdeel AJ: om de indruk te vermijden dat de overheid zich met de inhoud van het onderwijs zou willen bemoeien, is het wellicht beter te spreken van bijv.: "de omvang van het onderwijs". - onderdeel AK, eerste lid: waarom is hier niet het inmiddels ingeburgerde begrip "onderwijs in eigen taal en cultuur" gehanteerd? - onderdeel AK, tweede en derde lid: deze leden hebben betrekking op dezelfde volzin van artikel 10, eerste lid. - onderdeel AM: de Afdeling heeft begrepen dat dit artikel zal worden gewijzigd in die zin, dat in plaats van een aantal dagen weer een aantal uren zal worden gehanteerd. Gelet op de motivering daar voor - het voorkomen van moeilijkheden rond de vakantiespreiding - stemt zij daarmee in. Het opschrift van deze bepaling zal dan uiteraard ook moeten veranderen. - onderdeel AT, tweede lid: de Afdeling acht het scheppen van de mogelijkheid van subdelegatie ten aanzien van de benoemingsvereisten zeer ongewenst, vooral gelet op artikel 23, zesde lid, van de Grondwet. - onderdeel AV: een beter opschrift zou zijn: "Verbod andere uitkeringen aan personeel"; - onderdeel AZ: in het opschrift ware het woord "verplichte" te schrappen; - onderdeel BE, tweede lid:moet niet ook in de laatste volzin "schoolwerkplan" worden vervangendoor: activiteitenplan? - onderdeel BH: hoewel de Afdeling beseft dat de wetgever al eerder in de lijn van het hier voorgestelde heeft beslist, wil zij toch niet onvermeld laten dat haars inziens met het voorstel ter zake personeel ten onrechte wordt onttrokken aan het boven hen gestelde gezag. Dat geldt zeker voor een ordemaatregel als de schorsing vaak is. Overigens is niet geheel duidelijk, of onder de werking van artikel 32a ook de schorsing valt. Het opschrift lijkt hier wel op te duiden, maar uit de tekst van het artikel blijkt dat niet. - onderdeel BQ: het gaat in dit artikel om meer dan alleen de beroepstermijn. Wellicht is beter :"Nadere regelen betreffende het beroep". - onderdeel BX: de Afdeling heeft begrepen dat het vervallen van de mogelijkheid om met goedkeuring van gedeputeerde staten dependances te vormen verband houdt met het feit dat u vindt dat deze
OR HI/99614 LO -3- zaak in het kader van de huisvestingsprocedure aan de orde dient te komen. Zij kan zich daar wel mee verenigen, maar zij blijft zich toch afvragen of er geen behoefte zal bestaan aan de mogelijkheid tot vorming van dependances buiten die procedure om. - onderdeel BZ: de Afdeling neemt aan dat de bepalingen, waarin de Kaderwet specifiek welzijn is genoemd, nog zijn gehandhaafd omdat bedoelde wet niet formeel is ingetrokken. Aangezien het toch inmiddels wel zo goed als vast staat dat dit zal moeten gebeuren, vraagt de Afdeling zich af of het niet zinvol zou zijn bij de minister van w.v.c. te bevorderen dat de laatste formele stap in die richting eindelijk wordt gezet. De WBO en de ISOVSO zullen er alleen maar duidelijker op worden. - onderdeel CN: het lijkt erop (zie artikel 3 van het ontwerp- Bekostigingsbesluit WBO) dat getracht is alle hier bedoelde naderevoorschriften middels subdelegatie door de minister vast te laten stellen. Dat gaat naar het oordeel van de Afdeling te ver. - onderdeel CO, derde lid: de Afdeling acht gelet op de in de Memorie van Toelichting daarvoor aangegeven grond deze wijziging zinvol. Zou het geen aanbeveling verdienen artikel E38, zesde lid, van de OWBO op overeenkomstige wijze aan te passen? - onderdeel CQ, tweede lid: de achtergrond van dit voorschrift is geweest dat ten aanzien van voorzieningen, waarvoor al rijksvergoeding wordt genoten, burgemeester en wethouders zelfstandig kunnen beslissen. Uit de toelichting bij de nu voorgestelde wijziging leidt de Afdeling af, dat deze achtergrond uit het oog is verloren. In de nieuwe redactie komt er dan ook iets heel anders te staan dan oorspronkelijk is bedoeld. De Afdeling kan zich daarmee niet verenigen. - onderdeel CV, tweede lid: deze uitbreiding komt de Afdeling redelijk voor. - onderdeel DC: het gekozen opschrift geeft naar de mening van de Afdeling onvoldoende de inhoud van de bepaling weer. Naast vervreemden gaat het ook om bezwaren met een zakelijk recht. Bovendien is er geen sprake van een absoluut verbod. - onderdeel DD: is het niet beter om met handhaving van de geldende tekst de tweede en derde volzin om te draaien? - onderdeel DJ, vierde lid: na "terrein" moet nog het woord "van" worden opgenomen; - onderdeel DJ, zesde lid: het lijkt erop, dat de gekozen redactie ertoe zou kunnen leiden, dat burgemeester en wethouders niets meer kunnen doen als door het bevoegd gezag een gebouw slechts gedeeltelijk ter beschikking is gesteld, terwijl het helemaal leeg staat. De Afdeling neemt niet aan dat dat de bedoeling is. - onderdeel DM: in plaats van "van gederfde vergoeding"ware te lezen: voor gederfde vergoeding. - onderdeel DQ: de Afdeling wil hierbij drie opmerkingen plaatsen: a. het vervallen van het onderscheid tussen groot en klein onderhoud zal gelet op de verplichtingen van de daarbij betrokken partijen moeilijkheden geven bij zogenaamde "bruikleenscholen".
OR HI/99614 LO -4- b. onderhoud en vervanging van inventaris heeft toch ook een relatie met het aantal leerlingen en is derhalve niet alleen "gebouwafhankelijk"? c. door de uitsplitsing is het begrip "andere publiekrechtelijke heffingen" duidelijker geworden. Het is echter wel een tijdgebonden duidelijkheid. In geval van nieuwe heffingen zal de wet moeten worden gewijzigd. - onderdeel DT, eerste lid: een minder ingewikkelde formulering lijkt de Afdeling: Indien een bijzondere school geheel of gedeeltelijk is gevestigd in een schoolgebouw of een voor multifunctionele doeleinden bestemd gebouw of gebouwencomplex dat eigendom is van de gemeente,.... - onderdeel DT, tweede lid: wat is de relatie van deze bepaling tot artikel 100, tweede lid? Kan de overeenkomst bedoeld in de laatste volzin inhouden dat de minister bepaalde zaken rechtstreeks aan de gemeente vergoedt? - onderdeel DV, tweede lid: is deze termijn bedoeld als fatale termijn of als termijn van orde? - onderdeel DX, tweede lid: de Afdeling heeft er moeite mee, dat de minister dit allemaal zelf kan regelen. Zij vraagt zich af, of dit zich wel verdraagt met de vrijheid van onderwijs. Naar het oordeel van de Afdeling is de rol van de minister in dezen slechts die van betaalmeester. Haars inziens is het wel mogelijk een situatie te creëren, vergelijkbaar met een machtiging verstrekt aan de postcheque- en girodienst. Het alternatief zou bijvoorbeeld kunnen luiden: "Indien het bevoegd gezag van een bijzondere school niet de eigenaar is van een schoolgebouw, kunnen burgemeester en wethouders en dat bevoegd gezag overeenkomen, dat in afwijking van het bepaalde in het eerste lid Onze minister de uitgaven voor de gebouwafhankelijke eisen aan het bevoegd gezag vergoedt. Een bevoegd gezag van een bijzondere school en burgemeester en wethouders kunnen ook overeenkomen dat Onze minister in afwijking van het eerste lid bepaalde uitgaven voor de gebouwafhankelijke eisen, bestemd voor het bijzonder onderwijs, rechtstreeks aan de gemeente vergoedt. Onze minister wordt onverwijld van een dergelijke overeenkomst op de hoogte gesteld." - onderdeel DZ: verwezen zij naar het algemene gedeelte van dit advies. Daarbij tekent de Afdeling nog aan, dat zij het hanteren van de term "onderschrijding" minder juist acht, aangezien dat een niet bestaand woord is. - onderdeel EC: ten onrechte lijkt in het eerste lid, onder a, van artikel 105 het begrip "gelijksoortige functie", waarmee is bedoeld de functie van directeur, groepsleraar e.d., te zijn weggevallen. - onderdeel EI: een opschrift luidende: "uitgaven als gevolg van schuld of nalatigheid", geeft beter de inhoud van het hele artikel weer. - onderdeel EM, tweede lid: de Afdeling plaatst een vraagteken bij de wenselijkheid om hier de mogelijkheid van subdelegatie te scheppen.
OR HI/99614 LO -5- - onderdeel EN, derde lid: is enkel het diploma van de applicatiecursus voldoende? Naar de Afdeling aanneemt, zal daarnaast toch nog een bewijs van bekwaamheid nodig zijn. Dat wordt uit de tekst zoals die komt te luiden niet duidelijk. - onderdeel EN, vierde en vijfde lid: het komt de Afdeling voor, dat het scheppen van de mogelijkheid van subdelegatie hier ongewenst is. Artikel II: - onderdeel A: gelet op artikel 23, zesde lid, van de Grondwet ware de mogelijkheid van subdelegatie hier te schrappen. - onderdeel G: met de juridische motivering voor deze wijziging kan de Afdeling zich verenigen. Zij heeft dan ook met enige verbazing kennisgenomen van onderdeel G van de tweede nota van wijziging bij de OISOVSO (Tweede Kamer, stuk 18.321, nr. 46). Zal als gevolg daarvan het hier voorgestelde worden geschrapt? De Afdeling meent dat het in ieder geval noodzakelijk is dat de OISOVSO en de OWBO ter zake een gelijke regeling bevatten. - onderdeel H: de Afdeling beveelt u aan hierbij op te nemen, dat de toestemming wordt geacht te zijn verleend, indien niet binnen de daarvoor gestelde termijn daarover is beslist. De Afdeling vertrouwt erop dat u met de voorgaande opmerkingen rekening zult houden bij het opstellen van het definitieve wetsontwerp. De Toelichting (blz. 1*3) noopt nog te wijzen op het misverstand els zou subdelegatie in de onderwijswetgeving vaste jurisprudentie zijn: de wetsgeschiedenis van de WVO wijst wel anders uit. Namens de Afdeling voornoemd, (prof. dr. I.A. Diepenhorst voorzitter), (mr. H. Drop, algemeen secretaris)